Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014IP0060

    Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2014 over werkgelegenheids- en sociale aspecten van de Europa 2020-strategie (2014/2779(RSP))

    PB C 289 van 9.8.2016, p. 19–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.8.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 289/19


    P8_TA(2014)0060

    Werkgelegenheids- en sociale aspecten van de EU2020-strategie

    Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2014 over werkgelegenheids- en sociale aspecten van de Europa 2020-strategie (2014/2779(RSP))

    (2016/C 289/03)

    Het Europees Parlement,

    gezien de artikelen 2 en 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien de mededeling van de Commissie van 19 maart 2014 getiteld „Tussenopname van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2014)0130),

    gezien de conclusies van de Europese Raad van 20 en 21 maart 2014,

    gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over de Europa 2020-strategie (1),

    gezien het verslag van de Commissie van 13 november 2013 getiteld „Een eengemaakte markt voor groei en werkgelegenheid: een analyse van de geboekte vooruitgang en de resterende hindernissen in de lidstaten — Bijdrage tot de jaarlijkse groeianalyse 2014” (COM(2013)0785),

    gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (2),

    gezien zijn resolutie van 17 juli 2014 over werkgelegenheid voor jongeren (3),

    gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over werkgelegenheids- en sociale aspecten van de EU2020-strategie (O-000076/2014 — B8-0035/2014 en O-000077/2014 — B8-0036/2014),

    gezien de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ingediende ontwerpresolutie,

    gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat in de integrale aanpak van de Europa 2020-strategie wordt onderstreept dat slimme, duurzame en inclusieve groei niet kan worden gerealiseerd wanneer niet alle vijf de kerndoelen worden gehaald;

    B.

    overwegende dat de sociale effecten van begrotingsconsolidatiemaatregelen en de noodzaak om een passend niveau van sociale investeringen in stand te houden als ontwikkelings- en groeiversterkende factor, ondanks de integrale aard van de Europa 2020-strategie niet voldoende zijn onderkend op andere beleidsterreinen;

    C.

    overwegende dat de EU de kerndoelen van de Europa 2020-strategie voor werkgelegenheid en armoedebestrijding bij lange na nog niet heeft gehaald;

    D.

    overwegende dat sinds de opstelling van de Europa 2020-strategie in 2010 de werkloosheid in sommige lidstaten gestaag is opgelopen en het werkloosheidspercentage voor de EU-28 op een verontrustend niveau van 10,1 % in 2014 is gekomen, met 24,6 miljoen werklozen in de Unie en ook een stijgend aantal werkende armen; overwegende dat de cijfers nog slechter zijn in de meest perifere gebieden, waar het gemiddelde werklosheidspercentage bij 24 % ligt en de gemiddelde jeugdwerkloosheid bij 51 % (4);

    E.

    overwegende dat het aantal personen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd sinds 2008 met 10 miljoen is toegenomen tot 122,6 miljoen, oftewel een op vier personen; overwegende dat de verschillen tussen de lidstaten ook toenemen; overwegende dat het percentage door armoede bedreigde mensen in de EU gemiddeld 24,8 % bedraagt, terwijl het overeenkomstige cijfer voor kinderen (tot 18 jaar) bij 28 % ligt, en dat deze cijfers zijn gestegen sinds de Europa 2020-strategie in 2010 is vastgesteld;

    F.

    overwegende dat het armoedepercentage onder mensen met een handicap, gedeeltelijk als gevolg van de beperkte toegang tot werk, 70 % boven het gemiddelde ligt;

    G.

    overwegende dat er 16 miljoen meer burgers aan een baan moeten zien te komen om in 2020 de werkgelegenheidsdoelstelling van 75 % te halen;

    H.

    overwegende dat volgens de meest recente prognoses van de Commissie het werkloosheidspercentage in de EU naar verwachting slechts in zeer geringe mate zal dalen, en wel tot 10,4 % in 2015;

    I.

    overwegende dat de hoge werkloosheidscijfers in de EU verband houden met de smaller wordende industriële en productiebasis;

    J.

    overwegende dat de hervormingen moeten doorgaan om tegemoet te komen aan de vraag van de burgers naar werkgelegenheid en op sociaal gebied;

    K.

    overwegende dat de verschillen in werkloosheidspercentages tussen de lidstaten en per regio toenemen, wat leidt tot een polarisatie in de EU tussen de kern en de periferie met het gevaar dat op de lange termijn grotere sociale ongelijkheid ontstaat;

    L.

    overwegende dat artikel 174 VWEU bepaalt dat de Unie haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang moet ontwikkelen en vervolgen, ook in regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen;

    M.

    overwegende dat sommige lidstaten, om de crisis te boven te komen, aanzienlijk hebben bezuinigd op hun overheidsuitgaven juist op het moment dat de vraag naar sociale bescherming groeide vanwege de toename van het aantal werklozen; overwegende dat de nationale begrotingsmiddelen voor sociale zekerheid nog meer onder druk zijn komen te staan doordat er minder premies worden afgedragen ten gevolge van grootschalig banenverlies of loonsverlaging, waardoor het Europese sociale model ernstig in gevaar komt;

    N.

    overwegende dat de regio's die kampen met ernstige natuurlijke of demografische belemmeringen vaak gekenmerkt worden door een lagere arbeidsparticipatiegraad en meer moeite hebben om toegang te krijgen tot publieke diensten, zoals onderwijs en gezondheidszorg;

    O.

    overwegende dat de jeugdwerkloosheid een steeds grotere bron van zorg is en het alarmerende niveau van 23,3 % (EU-gemiddelde in 2013) heeft bereikt, terwijl meer dan 40 % van de jongeren een tijdelijk contract heeft en bijna 25 % deeltijds werkt;

    P.

    overwegende dat de werkloosheid en de jeugdwerkloosheid ook verband houden met het ontbreken van doeltreffende maatregelen om overheidsinvesteringen te stimuleren op het gebied van innovatie, onderzoek en ontwikkeling alsmede beroepskwalificaties en -vaardigheden, die economische groei en schaalvoordelen aanjagen;

    Q.

    overwegende dat de Commissie in februari 2013 het pakket sociale investeringen heeft goedgekeurd;

    R.

    overwegende dat in het kader van de Europa 2020-strategie landenspecifieke aanbevelingen aan 13 lidstaten zijn gedaan om de werkgelegenheid onder vrouwen te stimuleren;

    S.

    overwegende dat de stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen in sommige lidstaten voornamelijk is toe te schrijven aan de toename van deeltijdwerk; overwegende dat, omgerekend in voltijdsequivalenten, slechts 53,3 % van de vrouwelijke beroepsbevolking een baan heeft; overwegende dat in 2012 32,9 % van de vrouwen in deeltijd werkte, tegenover 8,4 % van de mannen;

    T.

    overwegende dat het Europees Sociaal Fonds de inspanningen om de Europa 2020-doelstellingen te halen ondersteunt door middel van werkloosheidsbestrijdingsacties met bijzondere aandacht voor jongeren; overwegende dat het door Jean-Claude Juncker toegezegde investeringspakket van 300 miljard EUR moet worden gebruikt om de Europa 2020-doelstellingen te halen; overwegende dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan het verminderen van de armoede en het scheppen van hoogwaardige banen;

    U.

    overwegende dat de Europese Raad in zijn conclusies van 27 juni 2014 benadrukte dat het huidige werkloosheidsniveau in de EU onaanvaardbaar hoog is, en daarom een strategische agenda overeengekomen is waarin sterk de nadruk ligt op banen, groei en concurrentievermogen;

    V.

    overwegende dat de EU weliswaar op schema ligt bij haar doelstellingen op het gebied van vroegtijdig schoolverlaten, maar dat er bij de uitvalpercentages nog steeds grote verschillen tussen de lidstaten bestaan; overwegende dat een verlaging van de uitvalpercentages ertoe zal leiden dat jongeren beter bemiddelbaar worden;

    W.

    overwegende dat de inkomensongelijkheid is toegenomen, waarbij de rijkste 20 % in 2012 5,1 keer zo veel verdiende als de armste 20 %, hetgeen nog een indicator is van de toenemende sociale ongelijkheid in en tussen de lidstaten; overwegende dat een dergelijke toename van de ongelijkheid de samenleving in Europa dreigt te destabiliseren en daarom moet worden aangepakt met behulp van groeibevorderende maatregelen op het gebied van de werkgelegenheid en de toegang tot openbare kennis en via het scheppen van kwalitatief goede banen;

    X.

    overwegende dat er bijzondere aandacht moet uitgaan naar gendermainstreaming en op vrouwen gerichte beleidsmaatregelen om de kerndoelen in de Europa 20202-strategie inzake werkgelegenheid en armoedevermindering te kunnen realiseren en de nog steeds bestaande kloof tussen manen en vrouwen op het gebied van werkloosheid en armoede te kunnen dichten;

    Y.

    overwegende dat de demografische uitdagingen en de vergrijzing van invloed zullen blijven op het vermogen van de lidstaten om de Europa 2020-doelstellingen te halen;

    Z.

    overwegende dat de Commissie wijst op het bestaan van macro-economische onevenwichtigheden en ongelijkheden tussen de arbeidsmarktprestaties van de lidstaten, met name ten aanzien van jeugdwerkloosheid;

    AA.

    overwegende dat een toename van de economische groei op zichzelf geen garantie vormt voor meer fatsoenlijke banen en een vermindering van de armoede of van de sociale ongelijkheid, maar gepaard moet gaan met passende beleidskeuzes om die doelen te bereiken;

    AB.

    overwegende dat het sociaal, werkgelegenheids-, begrotings- en economisch beleid nauw met elkaar verweven zijn, maar dat de commissies die bevoegd zijn sociale bescherming, werkgelegenheid, economisch beleid en economische en financiële zaken deze vraagstukken nog steeds vrij geïsoleerd behandelen, waardoor een geïntegreerde beleidsvorming wordt bemoeilijkt;

    1.

    betreurt het dat het huidige beleid uitsluitend gericht is op economische groei, zonder de noodzaak van een inclusieve, op rechten gebaseerde en duurzame aanpak te erkennen; onderstreept dat de baten van de groei over de gehele samenleving moeten worden gespreid om die te kunnen verduurzamen;

    2.

    betreurt het dat de jaarlijkse groeianalyses en de landenspecifieke aanbevelingen (LSA's) die tot nu toe zijn aangenomen in het kader van de jaarlijkse cyclus van het Europees semester, niet voldoende zijn afgestemd op de werkgelegenheids-, armoedebestrijdings- en onderwijsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie; betreurt het dat het belang van de socialezekerheidsstelsels als essentiële instrumenten om de economie en de samenleving te stabiliseren en de armoede te verminderen, niet voldoende in aanmerking wordt genomen; roept op tot vastberadener inspanningen om het EU-beleid te sturen en te coördineren teneinde bij te dragen tot de versterking van de interne markt en zo eventuele hindernissen voor het goede functioneren ervan weg te nemen en gebruik te maken van het potentieel van de interne markt om slimme, duurzame en inclusieve groei te stimuleren en banen te scheppen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het halen van de Europa 2020-doelstellingen in de toekomstige LSA's wordt aangemerkt als prioriteit;

    3.

    erkent de lopende werkzaamheden in het kader van „voorbij groei”, zoals wordt geïllustreerd door de inspanningen van het Italiaanse voorzitterschap, en is van mening dat deze moeten worden meegenomen in de evaluatie van de Europa 2020-strategie; wijst op het standpunt dat het heeft ingenomen in zijn resolutie van 8 juni 2011 over het bbp en verder — Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld (5);

    4.

    verzoekt om benchlearning als verplicht beginsel in de Europa 2020-strategie op te nemen voor het beleid van de lidstaten, in het bijzonder met betrekking tot de Europese arbeidsmarkt; dit houdt in dat er werk wordt gemaakt van efficiënt toezicht op en het vastleggen van modellen en methoden van beste praktijken in Europa, met bijzondere aandacht voor de vermindering van de werkloosheid, met name onder jongeren; dit moet resulteren in een proces van benchmarken en klassering van relevante nationale voorbeelden, zodat er door alle lidstaten concrete politieke gevolgen aan deze bevindingen worden verbonden;

    5.

    roept de lidstaten op een ambitieuzere en concretere benadering te hanteren als ze de EU-doelstellingen vertalen naar hun eigen doelstellingen op nationaal niveau; pleit er in het bijzonder voor dat werkgelegenheids-, armoedebestrijdings- en onderwijsdoelstellingen worden uitgesplitst naar leeftijd en geslacht om gemakkelijker ijkpunten te kunnen bepalen;

    6.

    is van mening dat het halen van de herindustrialisatiedoelstellingen van het allergrootste belang is voor het concurrentievermogen van de EU en dat door het weer op gang brengen van een echt Europees industriebeleid de groei kan worden bevorderd en nieuwe hoogwaardige banen kunnen ontstaan;

    7.

    dringt aan op de invoering van een duaal onderwijsstelsel, dat op nationaal of regionaal niveau flexibel moet fungeren, en op de inrichting van een efficiënte dienst werkgelegenheid, die nauwe banden heeft met het Europese netwerk; verzoekt verder om de toepassing van echte LLL-concepten (een leven lang leren) en arbeidsmarktmaatregelen om het kwalificatieniveau van oudere werknemers te verbeteren;

    8.

    herinnert aan het belang van de sociale partners voor het arbeidsmarktbeleid en benadrukt dat overleg met de sociale partners een integraal onderdeel van het proces moet zijn; verzoekt daarom de Raad, de Commissie en de lidstaten een grotere rol aan de sociale partners toe te kennen om te zorgen voor een geslaagde tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie;

    9.

    roept op tot de oprichting van een platform van sociale partners waarin de belangen van werkgevers en werknemers worden verenigd;

    10.

    dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat elke toename van de werkgelegenheid het resultaat is van het scheppen van hoogwaardige banen in de Europese economie;

    11.

    betreurt het feit dat de toename van de werkgelegenheid gedeeltelijk het resultaat is geweest van onzekere arbeidsvormen, zoals nulurencontracten, schijnzelfstandigheid en onvrijwillig deeltijdwerk; is bezorgd dat werknemers met dergelijke banen geen fatsoenlijk bestaan kunnen opbouwen en geen passende arbeidsrechten genieten;

    12.

    onderstreept dat de kwaliteit van banen belangrijk is om meer mensen aan het werk te krijgen en hen in staat te stellen om langer door te werken, en dat dit dus een cruciale factor is voor het halen van de werkgelegenheidsdoelstelling van de Europa 2020-strategie; is derhalve van mening dat er in de werkgelegenheidsindicatoren niet alleen aandacht moet zijn voor het aantal personen dat werk vindt, maar ook voor de kwaliteit van het werk, zodat er een gedetailleerd beeld ontstaat van de nationale arbeidsmarkten;

    13.

    is van mening dat alle lidstaten een nationaal verslag moeten indienen over hun jaarlijkse vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen in de Europa 2020-strategie; verzoekt de Commissie daarnaast een jaarlijks voortgangsverslag op te stellen over de uitvoering van de Europa 2020-strategie en alle kerndoelen;

    14.

    juicht het toe dat het scorebord van de belangrijkste werkgelegenheids- en sociale indicatoren in de cyclus van dit jaar voor het eerst is gebruikt; vraagt om de opneming van aanvullende indicatoren, zoals kinderarmoedepercentages, toegang tot gezondheidszorg en dakloosheid; verzoekt om een aanvullende analyse van de kenmerken van bevolkingsgroepen in de lidstaten die in armoede leven, om de beleidsinspanningen sterker te kunnen concentreren; verzoekt de lidstaten en de EU het scorebord te gebruiken als hulpmiddel dat in een vroeg stadium waarschuwingen uitzendt, zodat er passende beleidsmaatregelen kunnen worden ontwikkeld;

    15.

    wenst dat binnen de strategie tegenover de financiële en economische prioriteiten sterke sociale prioriteiten worden geplaatst, om te bereiken dat het sociaal beleid wordt versterkt; benadrukt dat binnen de procedure van het Europees semester werkgelegenheids- en sociale overwegingen even belangrijk moeten worden als macro-economische; pleit bovendien voor het organiseren van gezamenlijke vergaderingen van de Raden EPSCO en ECOFIN om tot een coherent standpunt te komen;

    16.

    is van mening dat de doelstellingen van meer hoogwaardige banen en hulpbronnenefficiëntie doeltreffender en zichtbaarder aan bod moeten komen in de Europa 2020-vlaggenschipinitiatieven, met name in de initiatieven Efficiënt gebruik van hulpbronnen, Innovatie-Unie, Digitale agenda en Industriebeleid, onder meer door kwantificeerbare werkgelegenheidsindicatoren op te nemen in de desbetreffende scoreborden;

    17.

    acht het verder van belang dat voortaan bij de belangrijkste werkgelegenheids- en sociale indicatoren die worden gebruikt voor het scorebord, stelselmatig wordt gedifferentieerd tussen mannen en vrouwen;

    18.

    verzoekt de Europese Raad om de hervorming van de Economische en Monetaire Unie (EMU) met spoed te voltooien, met name via de coördinatie vooraf van grote economische hervormingsplannen, beoordeling van de sociale effecten en daarop gerichte solidariteitsmechanismen; roept ertoe op deze coördinatie te ondersteunen met een uitgebreide beoordeling vooraf en achteraf van de sociale en de gendereffecten;

    19.

    herinnert eraan dat volgens Eurofound de kosten van jongeren die geen onderwijs genieten, niet aan het werk zijn en geen opleiding volgen (gederfde inkomsten, gederfde belastingopbrengsten en hogere uitgaven aan uitkeringen) in de EU zijn toegenomen van 153 miljard EUR in 2011 naar 162 miljard EUR in 2012, en dat volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in totaal 21 miljard EUR nodig is om bij te dragen tot een oplossing voor het probleem van jeugdwerkloosheid in de eurozone; is daarom van mening dat er meer EU-middelen nodig zijn om de in de Europa 2020-strategie geformuleerde doelstelling van 75 % werkgelegenheid te halen; wijst erop dat het naar voren halen van uitgaven (frontloading) geen extra geld betekent en het risico met zich meebrengt dat de financiering wordt geconcentreerd in de beginfase, wanneer er beperkt gebruik van wordt gemaakt, en opraakt wanneer er veel gebruik van wordt gemaakt, waardoor het werk voor de projectbegunstigden ter plaatse moeilijker en onvoorspelbaarder wordt; is voorts van mening dat de Commissie voor de lidstaten en hun openbare diensten voor arbeidsvoorziening alomvattende, nauwkeurige richtsnoeren moet opstellen inzake de subsidiabiliteit van hun programma ' s in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;

    20.

    meent dat de lidstaten beter op de behoeften van de arbeidsmarkt moeten inspelen, met name door te zorgen voor sterke koppelingen tussen de onderwijswereld en de bedrijfswereld;

    21.

    verzoekt de Commissie om het Europees Sociaal Fonds en de andere Europese structuur- en investeringsfondsen nauw af te stemmen op de beleidsprioriteiten van de Europa 2020-strategie om hun rol als financiële pijlers van de strategie te versterken;

    22.

    wijst erop dat de uitvoering van de jongerengarantie moet worden bekeken om de lidstaten verantwoordelijk te houden voor de verbintenissen die zij in het kader van de aanbeveling tot invoering van een jongerengarantie zijn aangegaan;

    23.

    spoort de lidstaten ertoe aan om, teneinde de werkgelegenheidsdoelstelling van 75 % te halen, de leidinggevende, bestuurlijke en ondernemersvaardigheden bij jongeren te verbeteren, teneinde nieuwe bedrijven en starters in staat te stellen nieuwe markten aan te boren en zo hun groeipotentieel te benutten, zodat jongeren werkgevers worden en niet alleen werknemers;

    24.

    is ingenomen met het feit dat een aantal lidstaten programma's heeft aangenomen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; onderstreept dat het bedrag van 6 miljard EUR niet voldoende is om het probleem van de jeugdwerkloosheid in de EU op te lossen; roept de Commissie derhalve op om het financieringsvraagstuk na de periode 2014-2015 op te lossen;

    25.

    is verheugd over de aankondiging van de voorzitter van de Commissie, Jean-Claude Juncker, over een breed opgezet investeringsprogramma om de werkloosheid te bestrijden; benadrukt de behoefte aan hogere investeringen (in infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling, groene banen, innovatie en de voltooiing van de interne digitale markt) met het oog op het behoud en het scheppen van banen, zoals in de Europa 2020-strategie gesteld, waarbij niet alleen wordt gekeken naar de beschikbaar gestelde bedragen, maar ook naar de reële beleidsuitkomsten; wijst erop dat dergelijke investeringen met het oog op langetermijnvoordelen kunnen worden toegespitst op hoogwaardige infrastructuur voor formeel en informeel onderwijs en op het wegnemen van belemmeringen om de toegang gelijker te maken; spoort ertoe aan om deze investeringen aan concrete werkgelegenheids- en armoededoelstellingen te koppelen, aangezien ook investeringen op terreinen als hoogwaardige openbare dienstverlening belangrijk zijn om de nagestreefde inclusieve samenleving tot stand te brengen;

    26.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten in bijzondere mate rekening te houden met de meest perifere gebieden, die als gevolg van hun natuurlijke nadelen, waaronder hun afgelegenheid, geografische versnippering, kwetsbare economie en natuurlijke beperkingen, een grotere ongelijkheid kennen bij de toegang van de bevolking tot banen, stages en opleidingen; onderstreept dat deze gebieden daarom behoefte hebben aan specifieke verbeterde mechanismen voor de uitvoering van investeringsprogramma's, zoals zij de Europa 2020-doelen kunnen verwezenlijken en hun economische en sociale ontwikkelingskansen kunnen grijpen;

    27.

    verzoekt de lidstaten de nadruk te leggen op sectoren met een hoog groei- en banenpotentieel, zoals de groene sector, de witte sector en de ICT-sector;

    28.

    beveelt aan in het kader van een nieuw investeringsprogramma ter bestrijding van de werkloosheid de nadruk te leggen op de bestrijding van jeugdwerkloosheid, die op dit moment tot de ernstigste problemen van de EU behoort; is van mening dat hiertoe meer geld moet worden toegewezen aan Erasmus voor jonge ondernemers, teneinde het ondernemerschap en de mobiliteit onder jongeren doeltreffender te ondersteunen als een efficiënte manier om jeugdwerkloosheid, armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan;

    29.

    verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten een genderpijler op te nemen in het Europa 2020-kader om te meten hoe de vermindering van het verschil in participatiegraad tussen mannen en vrouwen vordert, en om de mogelijkheid te scheppen dat de beleidsmaatregelen in de jaarlijkse groeianalyse tot uiting komen in de landenspecifieke aanbevelingen;

    30.

    herhaalt zijn wens dat uitvoering wordt gegeven aan het pakket sociale investeringen, waaronder: de mededeling over sociale investering voor groei en cohesie, de aanbeveling „Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken”, de werkdocumenten van de diensten van de Commissie over gegevens inzake demografische en sociale trends, de actieve integratie van mensen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, sociale diensten van algemeen belang, langdurige zorg in een vergrijzende samenleving, aanpak van de dakloosheid in de Europese Unie, investeren in gezondheid en sociale investeringen via het Europees Sociaal Fonds;

    31.

    stelt vast dat het tijdschema en de procedures voor het Europees semester zich zodanig hebben ontwikkeld dat het Parlement geen formele rol krijgt toebedeeld in de cyclus en daardoor niet voldoende tijd heeft voor beraadslaging voorafgaand aan de lentetop van de Europese Raad;

    32.

    verzoekt de lidstaten om onnodige administratieve rompslomp en bureaucratie voor zelfstandigen, micro-ondernemingen en kmo' s af te schaffen en gunstige voorwaarden voor startende bedrijven te creëren;

    33.

    benadrukt dat de belastingdruk moet worden verplaatst van arbeid naar andere vormen van duurzame belasting om groei en het creëren van banen te bevorderen;

    34.

    verzoekt de lidstaten en de Commissie de instrumenten voor de arbeidsmobiliteit, met name EURES (Europees portaal voor beroepsmobiliteit) en de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, te bevorderen en te verbeteren om de (jeugd)werkgelegenheid te vergroten;

    35.

    merkt op dat de doelstellingen van de Europa 2020-strategie nog niet zijn gerealiseerd en is van mening dat er met het oog op het halen van die doelstellingen nog krachtiger maatregelen moeten worden getroffen om de bestaande kloof te overbruggen; verzoekt de Commissie daarom een openbare raadplegingsprocedure te starten voor de evaluatie van het Europees semester om de doeltreffendheid en de legitimiteit ervan te verbeteren, als onderdeel van de tussentijdse evaluatie, aangezien het semester moet bijdragen tot de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie;

    36.

    betreurt het dat de Europese Raad in zijn eerste discussie over de beoordeling van de Europa 2020-strategie op 20 en 21 maart 2014 niet heeft beraadslaagd over het kerndoel armoedebestrijding;

    37.

    vraagt de Commissie om een strategie te ontwikkelen ter ondersteuning van de lidstaten bij het aanpakken van dakloosheid door geïntegreerde beleidsmaatregelen en passende sociale investeringen;

    38.

    onderstreept dat een toename van de ongelijkheid, zoals die in de EU wordt ervaren en gestaafd wordt door de landenverslagen in het kader van het Europees semester, de democratie ernstig bedreigt; wijst op de waarschuwing van het IMF en de ILO dat een verdere toename van de ongelijkheid in de EU onze samenlevingen zou kunnen ontwrichten; herhaalt zijn verzoek om ambitieuzere doelstellingen en nauwkeurigere, objectieve meetmethoden met het oog op het verminderen van de ongelijkheid, de armoede en de sociale uitsluiting, zowel in als tussen lidstaten, vooral gezien de toenemende sociale verschillen in sommige lidstaten;

    39.

    verzoekt de lidstaten dringende maatregelen te nemen om het tij van een stijgend percentage van de bevolking dat door armoede en sociale uitsluiting wordt bedreigd, te keren, teneinde uitvoering te geven aan het Europa 2020-kerndoel om ten minste 20 miljoen mensen te bevrijden van het risico op armoede of sociale uitsluiting;

    40.

    verzoekt de lidstaten om de toegang tot de arbeidsmarkt en passende sociale zekerheid te garanderen voor de meest kwetsbaren in de samenleving;

    41.

    verzoekt de Commissie om nieuwe concrete maatregelen te treffen op het vlak van onderwijs- en innovatiebeleid teneinde de complementariteit tussen groei en de bestrijding van ongelijkheid te versterken;

    42.

    roept ertoe op om bij de tussentijdse evaluatie van de Europa 2020-strategie een subdoelstelling voor de vermindering van armoede onder kinderen vast te stellen;

    43.

    pleit daarom voor objectieve armoede-indicatoren om de armoedepercentages in de lidstaten te meten en zo vast te stellen wie er op de rand van uitsluiting balanceren;

    44.

    herinnert er evenwel aan dat een armoede-indicator geen rechtstreeks bewijs levert voor de ervaring van sociale uitsluiting, en verzoekt derhalve om een betere meting van de ervaren sociale uitsluiting om beter te begrijpen wat de redenen van sociale uitsluiting zijn en welke groepen er met name mee te maken hebben;

    45.

    onderkent dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het halen van de Europa 2020-doelstellingen, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, terwijl de EU hun acties ondersteunt; is van mening dat dit proces dankzij onderlinge toetsing en het delen van goede praktijken de lidstaten steun kan bieden bij de uitvoering van de noodzakelijke structurele hervormingen, het flexibeler maken van de arbeidsmarkt en het creëren van voorwaarden waarin bedrijven banen kunnen scheppen; benadrukt evenwel hoe belangrijk tijdige actie van de lidstaten is, aangezien niet handelen ernstige gevolgen zou hebben in de gehele EU; roept ertoe op de nationale parlementen en de lokale en regionale overheden te betrekken bij het ontwerp en de uitvoering van de nationale hervormingsprogramma's, mede aan de hand van regelingen inzake meerlagig bestuur;

    46.

    betreurt het dat het aangenomen meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020, met een begroting van 960 miljard euro, voor het eerst in de geschiedenis neerkomt op een netto verlaging van de EU-begroting; is van mening dat het MFK niet toereikend is om bij te dragen tot het halen van de werkgelegenheids- en sociale doelstellingen van de Europa 2020-strategie; acht de tussentijdse evaluatie van het MFK dan ook van het allergrootste belang voor de strategische heroriëntatie van de EU-uitgaven in de richting van een banenrijk economisch herstel;

    47.

    herinnert aan de rol van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken bij het toezicht op de doeltreffende besteding van de ESF-middelen (Europees Sociaal Fonds), met name van de 20 % die beschikbaar is voor sociale inclusie, en op de wijze waarop de lidstaten deze investeringsbron hebben gebruikt om de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken;

    48.

    benadrukt dat de werkgelegenheids-, de armoedebestrijdings- en de onderwijsdoelstelling nauwkeuriger moet worden gevolgd en dat er tijdiger vergelijkbare statistieken moeten worden geproduceerd; pleit daarom voor actuele werkloosheidscijfers en voor indicatoren inzake het aantal personen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd, in het bijzonder op NUTS 3-niveau, om de feitelijke situatie op de nationale arbeidsmarkten te kunnen beoordelen;

    49.

    verzoekt de Commissie een specifieke jongerenwerkgelegenheidsdoelstelling en/of een specifiek integraal richtsnoer inzake jongerenwerkgelegenheid vast te stellen bij de tussentijdse evaluatie van de Europa 2020-strategie;

    50.

    roept ertoe op om naast de sociale partners ook het maatschappelijk middenveld te betrekken bij een betekenisvolle raadpleging die in alle stadia van het proces een systematisch element van de Europa 2020-strategie moet worden; verzoekt de Commissie om richtsnoeren op te stellen voor een dergelijke procedure;

    51.

    wijst erop dat een echte raadpleging van belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld niet alleen de democratische legitimiteit van het proces zou vergroten en de kans dat burgers de hervormingen aanvaarden en dat deze met succes worden uitgevoerd, zou doen toenemen, maar ook de empirische basis van de evaluatie van hervormingen kan versterken; is van mening dat met het oog daarop de jaarlijkse conventie van het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting nauwer moet worden afgestemd op het Europees semester;

    52.

    verzoekt de Commissie rekening te houden met het resultaat van de lopende openbare raadpleging alvorens concrete voorstellen voor de tussentijdse evaluatie van de strategie te publiceren; hamert er tevens op dat het Parlement moet worden geraadpleegd over de definitieve besluiten voordat ze worden goedgekeurd;

    53.

    roept op tot een krachtige ambitie om de klimaatveranderings- en energieduurzaamheidsdoelen te halen, aangezien die integraal deel uitmaken van slimme, duurzame en inclusieve groei;

    54.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de nationale parlementen en de Europese Raad.


    (1)  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57.

    (2)  PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 57.

    (3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0010.

    (4)  Eurostat, EU Employment and Social Situation Quarterly Review, september 2014.

    (5)  PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 81.


    Top