Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013IP0394

Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2013 over corruptie in de publieke en de private sector: het effect op de mensenrechten in derde landen (2013/2074(INI))

PB C 181 van 19.5.2016, p. 2–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 181/2


P7_TA(2013)0394

Corruptie in de publieke en de private sector: het effect op de mensenrechten in derde landen

Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2013 over corruptie in de publieke en de private sector: het effect op de mensenrechten in derde landen (2013/2074(INI))

(2016/C 181/01)

Het Europees Parlement,

gezien het VN-Verdrag tegen corruptie (UNCAC), dat ter ondertekening is opengesteld in Merida op 9 december 2003,

gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Verdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties, opengesteld voor ondertekening te Parijs op 17 december 1997, en de aanvullende aanbevelingen,

gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011„Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU — Voor een meer doeltreffende aanpak” (COM(2011)0886),

gezien het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie en het EU-actieplan voor mensenrechten en democratie, aangenomen op de 3179e bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken van 25 juni 2012,

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 8 mei 2001„Rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen” (COM(2001)0252),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 25 oktober 2011„Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2011)0681),

gezien de compilatie van documenten van de Raad „Integratie van mensenrechten en gendervraagstukken in het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid” (1) en met name het document van de Raad „Gedragsnormen voor EVDB-operaties” (doc. 08373/3/2005),

gezien de millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000,

gezien het mondiaal actieplan „Keeping the promise: united to achieve the Millennium Development Goals”, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 10 oktober 2010,

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 27 februari 2013„Een waardig leven voor iedereen: Armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven” (COM(2013)0092),

gezien het in april 2008 vastgestelde EIB-beleid ter voorkoming van corruptie, fraude, collusie, dwang, witwassen van geld en terrorismefinanciering bij activiteiten van de Europese Investeringsbank („EIB-antifraudebeleid”),

gezien het handhavingsbeleid en de handhavingsprocedures van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD), die in maart 2009 in werking zijn getreden,

gezien het verslag van de VN „Guiding Principles on Business and Human Rights: Implementing the United Nations Protect, Respect and Remedy Framework”, (HR/PUB/11/04),

gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie (2),

gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over „Een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU” (3),

gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten, aangenomen tijdens de 2814e zitting van de Raad Algemene Zaken van 8 december 2008,

gezien het document van Montreux over relevante internationale juridische verplichtingen en goede praktijken voor staten in verband met de operaties van particuliere militaire en beveiligingsbedrijven tijdens gewapende conflicten, aangenomen in Montreux op 17 september 2008,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, opengesteld voor ondertekening op 27 januari 1999, en het Verdrag van de Raad van Europa inzake burgerrechtelijke samenwerking ter bestrijding van corruptie, opengesteld voor ondertekening op 4 november 1999, en resoluties (98) 7 en (99) 5 tot oprichting van de Groep van staten tegen corruptie (GRECO), die op respectievelijk 5 mei 1998 en 1 mei 1999 zijn aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa,

gezien de verklaring van Jakarta over de beginselen voor agentschappen voor corruptiebestrijding, aangenomen op 26—27 november 2012,

gezien de beginselen van Parijs voor nationale mensenrechteninstellingen (4),

gezien de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen (5),

gezien de „Tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid” van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) (6),

gezien het Global Compact-initiatief van de VN (7),

gezien de internationale gedragscode voor aanbieders van particuliere veiligheidsdiensten,

gezien het Verdrag inzake de wapenhandel, dat is aangenomen op de slotconferentie over desbetreffende verdrag in New York op 18—28 maart 2013 (8),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0250/2013),

A.

overwegende dat corruptie kan worden gedefinieerd als het misbruik van toevertrouwde macht tot individueel of collectief, direct of indirect eigen voordeel, en dat volgens de definitie van de UNCAC onder corruptie vallen: criminele omkoping, verduistering, ongeoorloofde beïnvloeding, misbruik van functies en illegale verrijking; overwegende dat fraude, afpersing, chantage, misbruik van discretionaire bevoegdheden, vriendjespolitiek, nepotisme, cliëntelisme en illegale politieke bijdragen nauw verbonden zijn met corruptie; overwegende dat corruptie verbonden kan zijn met georganiseerde misdaad, die opereert onder leiding van collectieve leiders, parallel aan overheidsstructuren, met name wanneer overheidsdiensten falen in de wetshandhaving;

B.

overwegende dat corruptie ongelijkheid, onrechtvaardigheid en discriminatie met betrekking tot het gelijke genot van de mensenrechten, of het nu om burgerlijke, politieke en economische of sociale en culturele rechten gaat, bestendigt en verergert; overwegende dat corruptie een negatieve weerslag kan hebben op het milieu en de meest achtergestelde en gemarginaliseerde groepen in de samenleving onevenredig benadeelt, namelijk door hen gelijke toegang tot politieke participatie, openbare diensten, justitie, veiligheid, land, banen, onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting te ontzeggen, en overwegende dat corruptie met name de vorderingen ondermijnt op het gebied van non-discriminatie, gendergelijkheid en emancipatie van vrouwen, door de capaciteiten van vrouwen te beperken om hun rechten op te eisen;

C.

overwegende dat corruptie de economische ontwikkeling kan ondermijnen door bedrijven en investeringen te belemmeren;

D.

overwegende dat corruptiebestrijding deel uitmaakt van het beginsel van goed bestuur zoals vastgesteld en omschreven in de artikelen 9, lid 3, en 97 van de Overeenkomst van Cotonou;

E.

overwegende dat het bij corruptie en mensenrechtenschendingen meestal gaat om machtsmisbruik, gebrek aan verantwoordingsplicht en institutionalisering van verschillende vormen van discriminatie; overwegende dat corruptie steevast vaker voorkomt wanneer de handhaving van de mensenrechten zwak of afwezig is, en overwegende dat corruptie vaak de effectiviteit ondermijnt van instellingen en entiteiten die normaliter voorzien in een machtsevenwicht en zijn bedoeld om de eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten te waarborgen, zoals parlementen, wetshandhavingsinstanties, de rechterlijke macht, rechtssystemen en het maatschappelijk middenveld;

F.

overwegende dat corruptie over het algemeen diep geworteld is in de mentaliteit van de samenlevingen waarin corruptie is doorgedrongen en dat alle inspanningen om corruptie te bestrijden in de eerste plaats moeten worden toegespitst op het onderwijssysteem om mensen zo jong mogelijk te bereiken;

G.

overwegende dat staten soms verzuimen op te treden om corruptie in de publieke en private sector te voorkomen of te bestraffen, in strijd met hun internationale verplichtingen uit hoofde van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en de andere relevante internationale en regionale mensenrechteninstrumenten;

H.

overwegende dat corruptie de omvang en samenstelling van de overheidsuitgaven verstoort, en zo de capaciteit van staten om hun middelen optimaal te gebruiken voor een volledige verwezenlijking van de economische, sociale en culturele rechten ernstig aantast, en overwegende dat door corruptie grote bedragen worden weggesluisd en dus niet worden geïnvesteerd in de economie, waardoor het herstel van de landen in economisch moeilijke tijden, waaronder EU-lidstaten, wordt gehinderd;

I.

overwegende dat corruptie door personen met een grote verantwoordelijkheid kan leiden tot grote onzekerheid en instabiliteit binnen een staat, waarmee de staat zelf in gevaar komt;

J.

overwegende dat corruptie volgens de Wereldbank 5 % van het wereldwijde bbp uitmaakt (2,6 biljoen dollar), waarbij jaarlijks voor meer dan 1 biljoen dollar aan steekpenningen wordt betaald; overwegende dat corruptie 10 % uitmaakt van de totale kosten van de mondiale zakelijke transacties en 25 % van de kosten van overheidsopdrachten in ontwikkelingslanden (9);

K.

overwegende dat de Wereldbank schat dat elk jaar 20-40 miljard USD, oftewel 20 % tot 40 % van de officiële ontwikkelingshulp, door middel van corruptie op hoog niveau uit de overheidsbegrotingen van ontwikkelingslanden wordt ontvreemd en in het buitenland wordt verborgen (10);

L.

overwegende dat van 2000-2009 ontwikkelingslanden 8,44 biljoen USD hebben verloren aan illegale geldstromen, tien keer meer dan wat ze hebben ontvangen aan buitenlandse hulp; overwegende dat de ontwikkelingslanden elk jaar van het afgelopen decennium USD 585,9 miljard USD hebben verloren via illegale geldstromen; overwegende dat de elk jaar door corruptie gestolen middelen voldoende zijn om de hongerenden in de wereld 80 keer te voeden, en overwegende dat door steekpenningen en diefstal de totale kosten van de projecten voor de voorziening van veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen in de hele wereld met maar liefst 40 % stijgen (11);

M.

overwegende dat corruptie een bedreiging vormt voor de consolidatie van de democratie en handhaving van de mensenrechten, en daardoor nog altijd een fundamentele oorzaak en katalysator is van conflicten, wijdverbreide schendingen van het internationaal humanitair recht en straffeloosheid in de ontwikkelingslanden, en overwegende dat de status quo van corruptie en illegale verrijking in machtige staatsfuncties leidt tot graaien naar, en bestendigen van macht, alsmede tot nieuwe milities en wijdverspreid geweld;

N.

overwegende dat corruptie in de justitiële sector een schending betekent van het beginsel van non-discriminatie, toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces en op een effectief rechtsmiddel, die belangrijk zijn voor de handhaving van alle andere mensenrechten, en overwegende dat corruptie de onafhankelijkheid, bekwaamheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht en van het openbaar bestuur ernstig in het geding brengt, en zo het wantrouwen in openbare instellingen bevordert, de rechtsstaat ondermijnt en geweld in de hand werkt;

O.

overwegende dat via de verlening van openbare diensten overheden in staat zijn aan hun internationale verplichtingen inzake mensenrechten te voldoen, door te zorgen voor de water- en voedselvoorziening, voor gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, veiligheid en orde, als elementen van de menselijke ontwikkeling, en overwegende dat corruptie bij overheidsopdrachten gedijt in een situatie waarin openheid, transparantie, informatie, concurrentie, stimulansen, duidelijke regels en voorschriften die strikt worden nageleefd ontbreken en waarin er geen onafhankelijk toezicht en sanctiemechanismen zijn;

P.

overwegende dat door de wijdverbreide corruptie en het gebrek aan transparantie, aan toegang tot informatie en aan inclusieve deelname aan besluitvorming, burgers ervan weerhouden worden rekenschap te verlangen van overheden en bedrijven, om te verzekeren dat inkomsten in verband met hulpbronnen en markt worden gebruikt voor waarborging van hun mensenrechten; overwegende dat overheden de taak hebben alles in het werk te stellen om corruptie binnen zowel publieke als private bedrijven te bestrijden;

Q.

overwegende dat mensenrechtenactivisten, media, maatschappelijke organisaties, vakbonden en onderzoeksjournalisten een cruciale rol spelen in de strijd tegen corruptie door overheidsbegrotingen te onderzoeken, activiteiten van de overheid en grote ondernemingen, met name multinationals, en de financiering van politieke partijen nauwlettend te volgen, vaardigheden op het gebied van capaciteitsopbouw en expertise te bieden en aan te dringen op transparantie en verantwoording; overwegende dat journalisten die verslag uitbrengen over corruptie en georganiseerde misdaad steeds vaker het doelwit zijn van en onder druk gezet worden door georganiseerde criminele groepen, „parallelle machtsfacties” en overheden, met name in ontwikkelingslanden;

R.

overwegende dat vrije en onafhankelijke pers en media, zowel online als offline, essentieel zijn om de transparantie en de controle te waarborgen die nodig zijn in de strijd tegen corruptie, doordat ze een platform bieden waar corruptie aan de kaak wordt gesteld en doordat ze de burgers en de samenleving toegang verschaffen tot informatie;

S.

overwegende dat open data en een open regering de burgers toegang verschaffen tot informatie over de overheidsbegroting en -uitgaven;

T.

overwegende dat klokkenluiders een cruciale rol spelen door corruptie, fraude, wanbeheer en schendingen van de mensenrechten te onthullen in weerwil van grote persoonlijke risico's, en overwegende dat gebrek aan bescherming tegen represailles, controles op informatie, smaad- en lasterwetgeving, en inadequate behandeling van aantijgingen van klokkenluiders mensen ervan kunnen weerhouden zich uit te spreken en hun persoonlijke veiligheid en die van hun familie vaak in gevaar brengen; overwegende dat de EU de plicht heeft om klokkenluiders te beschermen door met name optimaal gebruik te maken van de bestaande instrumenten voor samenwerking, in het bijzonder het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR);

U.

overwegende dat noodsituaties en de hierbij geboden hulp door de aard van de activiteiten en de complexiteit van de activiteiten en uitvoerende instanties kansen voor corruptie scheppen, en dat deze „kansen” betrekking hebben op omkoping, tegenwerking, afpersing van personeel van hulporganisaties, wangedrag van personeel van hulporganisaties, fraude, valse boekhouding, misbruik van ontvangen steun, en uitbuiting van degenen die hulp nodig hebben, en een wijdverspreid gevoel van wanhoop ten opzichte van alle overheidsinstanties aanwakkeren; overwegende dat misbruik van humanitaire hulp een ernstige schending van het internationale humanitaire recht is;

V.

overwegende dat 25 % van alle onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding betrekking heeft op externe Europese hulp aan derde landen en dat als gevolg van deze onderzoeken 17,5 miljoen euro is teruggevorderd (12);

W.

overwegende dat EU-steun aan ontwikkelingslanden zonder een systeem van machtsevenwicht in de begunstigde landen en een volledig onafhankelijke controle van de integriteit van het systeem dat de besteding van middelen begeleidt, het risico loopt verspild te worden;

X.

overwegende dat de Europese staatsbanken, zijnde EU-instellingen (EIB) of banken waarvan de meerderheid van de aandeelhouders EU-lidstaten zijn (EBRD), naar verluidt betrokken zijn geweest bij corruptieschandalen met betrekking tot hun activiteiten buiten de Europese Unie;

Y.

overwegende dat donoren en internationale financiële instellingen, zoals de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds, echte hervormingen van het bestuur in landen met schulden moeten bevorderen en bijdragen aan een effectieve corruptiebestrijding, mede door de aangetoonde risico's van corruptie en afbraak van de mensenrechten in samenhang met vele maatregelen die zijn opgelegd in het kader van structurele aanpassingsprogramma's (SAP's), zoals de privatisering van staatsbedrijven en hulpbronnen, kritisch te beoordelen en aan te pakken;

Z.

overwegende dat mensenhandel voor een groot deel afhankelijk is van complexe, corrupte netwerken die door alle takken van de overheid, openbaar bestuur, rechtshandhaving en de particuliere sector in de landen van herkomst, doorvoer en bestemming van de slachtoffers, heenlopen, en overwegende dat corruptie de acties van degenen die de mensenhandel bestrijden verzwakt, vanwege de corruptie onder politie- en justitieel personeel en in de procedures voor aanhouding en vervolging van mensenhandelaren en de verlening van rechtsbijstand en getuigenbescherming voor slachtoffers van mensenhandel;

AA.

overwegende dat corruptie en wangedrag binnen de strijdkrachten, de defensiesector, wetshandhavingsinstanties en vredestroepen ernstige risico's met zich meebrengen voor het leven, de lichamelijke integriteit en de bescherming, vrijheid en rechten van burgers in ontwikkelingslanden, en dat er binnen de defensiesector en defensieaankopen nog steeds sprake is van een onaanvaardbaar hoge corruptie, sectoren die bijzonder afgeschermd zijn door geheimhouding op grond van de nationale veiligheid; overwegende dat overheidsopdrachten voor de levering van veiligheidsapparatuur nauw gecontroleerd moeten worden;

AB.

overwegende dat de inzet van particuliere militaire en beveiligingsbedrijven door zowel publieke als private actoren in de afgelopen twintig jaar exponentieel is gegroeid, en dat deze vanwege de aard van hun activiteiten bijzonder gevoelig zijn voor corruptie en beschuldigd zijn van ernstige schendingen van de mensenrechten, ondanks het feit dat zij veelal actief zijn in een domein waar geen strikte regelgeving bestaat, en niet de openbare verantwoording hoeft te worden afgelegd die doorgaans wordt geëist van de krijgsmacht;

AC.

overwegende dat de uitvoering, het gebruik en de doeltreffendheid van de wederzijdse rechtshulp en mechanismen voor ontneming van vermogensbestanddelen krachtens de hoofdstukken IV en V van het UNCAC laag blijven tussen de staten die partij zijn bij het UNCAC, en dat deze staten nog niet volledig voldoen aan hun verplichtingen op grond van hoofdstuk IV („internationale samenwerking”) en V (ontneming van vermogensbestanddelen') van het Verdrag inzake internationale samenwerking en, meer in het bijzonder, nog niet volledig voldoen aan hun wederzijdse verplichtingen inzake juridische bijstand op grond van artikel 46 van UNCAC;

AD.

overwegende dat de slecht gereguleerde en ondoorzichtige wereldhandel in conventionele wapens en munitie olie op het vuur is van conflicten, corruptie, armoede, mensenrechtenschendingen en straffeloosheid;

AE.

overwegende dat grootschalige corruptie in ontwikkelingslanden meestal gebeurt met de medeplichtigheid en zelfs de hulp van bepaalde ondernemers, advocaten, financiële instellingen en ambtenaren in de ontwikkelde landen, ook in de EU-lidstaten, en dat deze instellingen en bedrijven, met flagrante minachting voor anti-witwaswetgeving op EU- en internationaal niveau, voor de kanalen zorgen om de opbrengsten van corruptie in ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden wit te wassen, ondoorzichtige structuren te creëren en activa te verbergen in „rechtsgebieden met een geheimhoudingsregeling”;

AF.

overwegende dat een op mensenrechten gebaseerde benadering van het beleid inzake corruptiebestrijding het publiek er bewust van maakt dat niet alleen de publieke financiën maar ook individuele rechten en kansen van de burgers worden aangetast door corruptie; overwegende dat door nauwe samenwerking van de internationale corruptiebestrijdings- en mensenrechtenbewegingen het publieke bewustzijn zal worden vergoot, en meer zal worden aangedrongen op openheid, verantwoordingsplicht en rechtvaardigheid, en dat door corruptie te koppelen met mensenrechtenschendingen nieuwe mogelijkheden voor actie worden gecreëerd, in het bijzonder waar corruptie kan worden bestreden met bestaande nationale, regionale en internationale mechanismen voor toezicht op de naleving van de mensenrechten;

Samenhang tussen intern en extern beleid

1.

meent dat de EU alleen kan uitgroeien tot een geloofwaardige en invloedrijke leider in de bestrijding van corruptie als zij op adequate wijze de problemen van de georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld binnen de eigen grenzen aanpakt; verwelkomt in dit verband het „EU-corruptiebestrijdingsverslag” dat door de Commissie zal worden gepubliceerd; hoopt dat de Commissie met het aanwijzen van corruptiegevoelige gebieden in de lidstaten de inspanningen op het gebied van corruptiebestrijding zal opvoeren, de uitwisseling van beste praktijken bevorderen, trends in de EU omschrijven, en intercollegiaal leren en verdere naleving van de EU- en internationale verbintenissen stimuleren; verzoekt de Commissie te komen met EU-beleidsinitiatieven op het gebied van corruptiebestrijding, zoals een Europees actieplan tegen corruptie;

2.

is in dit verband ingenomen met de heronderhandelingen over de richtlijn spaarbelasting, die bedoeld is om daadwerkelijk een einde te maken aan het bankgeheim; is van mening dat een krachtiger regelgeving en grotere transparantie ten aanzien van bedrijfsregisters en registers van trusts in alle EU-lidstaten een voorwaarde is voor de aanpak van corruptie, zowel in de EU als in derde landen; meent dat de EU-regels verplichte registratie moeten voorschrijven voor alle juridische structuren en hun economische eigendomsgegevens, en dat deze gegevens online, met elektronische labels en in een doorzoekbaar formaat moeten worden gepubliceerd, zodat deze gratis kunnen worden bekeken;

3.

is van mening dat de EU het voorbeeld van de Verenigde Staten moeten volgen met de Sergej Magnitski Rule of Law Accountability Act van 2012 en soortgelijke wetgeving op EU-niveau moet vaststellen, als een symbolische en operationeel kader dat een link legt tussen corruptie en schendingen van de mensenrechtenrechten; verzoekt de Raad om een besluit tot opstelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van ambtenaren die betrokken zijn bij de dood van Sergej Magnitski, voor de daaropvolgende gerechtelijke cover-up en voor de voortdurende en aanhoudende intimidatie van zijn gezin vast te stellen; voegt eraan toe dat dit besluit van de Raad gerichte sancties voor die ambtenaren moet opleggen, zoals een EU-breed visumverbod en een bevriezing van alle financiële activa die zij of hun directe familie eventueel binnen de Europese Unie bezitten; roept de Commissie op om een actieplan op te stellen met het oog op het creëren van een mechanisme voor het aanleggen van een lijst en opleggen van soortgelijke gerichte sancties tegen ambtenaren van derde landen (met inbegrip van de politie, officieren van justitie en rechters) die betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten en gerechtelijke „manipulaties” tegen klokkenluiders, journalisten die rapporteren over corruptie en mensenrechtenactivisten in derde landen; benadrukt dat de criteria voor opname op de lijst moeten geformuleerd op basis van goed gedocumenteerde, convergerende en onafhankelijke bronnen en overtuigend bewijs, met de mogelijkheid van rechtsmiddelen voor degenen tegen wie de sancties worden genomen;

Verantwoordingsplicht en transparantie van externe hulp en overheidsbegrotingen

4.

ondersteunt volledig de inzet van de EU om in haar ontwikkelingsbeleid het concept van de democratische eigen verantwoordelijkheid te omarmen en te integreren, dat wil zeggen de effectieve en volledige deelname van mensen bij het ontwerp, de uitvoering en monitoring van de ontwikkeling van strategieën en beleid van donoren en partneroverheden; is van mening dat een dergelijk beleid de betrokkenheid van de begunstigden van het programma bevordert en daarom bijdraagt aan meer controle en verantwoording in de corruptiebestrijding; roept de Commissie en de lidstaten op om in hun ontwikkelingshulpprogramma's het beginsel van voorwaardelijkheid toe te passen op internationale normen inzake corruptiebestrijding en om conform de aanbeveling van de OESO in de aanbestedingscontracten een anti-corruptieclausule op te nemen; verzoekt de Commissie te blijven streven naar grote transparantie van de hulpverlening in digitale, machinaal leesbare formaten en een gemeenschappelijke standaard te hanteren om de vergelijkbaarheid met andere donoren te waarborgen, en ook, meer in het bijzonder, in lijn met de behoeften van de ontvangende regeringen;

5.

benadrukt dat om te verzekeren dat de gecombineerde faciliteiten de ontwikkelingsfinanciering doeltreffender maken, er een hervorming nodig is van het bestuur van deze instrumenten, met als doel de transparantie van de selectiecriteria voor projecten en de verantwoording aan de samenleving als geheel te vergroten; brengt in herinnering dat de vaststelling van een kritisch aantal minimumvereisten inzake projectselectie, controle en evaluatie, de vergelijkbaarheid en een coherente basis voor informatie over de prestaties van de activiteiten, kan bevorderen; merkt op dat systematisch verslag moet worden uitgebracht over de effecten van de projecten op de vooruitgang en de ontwikkeling om de aanwending van steungelden door gecombineerde faciliteiten te rechtvaardigen, niet alleen voor de donoren en Europese financiële instellingen, maar ook voor het algemene publiek;

6.

is van mening dat de Commissie een maximale integriteit verplicht moet stellen bij aanbestedingsprocedures voor de uitvoering van door de EU gefinancierde projecten, met name door grotere toegankelijkheid tot de aanbestedingen voor lokale organisaties te bevorderen; benadrukt dat een op mensenrechten gebaseerde benadering van aanbestedingen baat heeft bij de deelneming van een breder scala aan actoren, namelijk diegenen die de gevolgen ondervinden van de aanbestedingsprocedures (zoals verenigingen van grondeigenaren en achtergestelde groepen); is van mening dat een op mensenrechten gebaseerde benadering van aanbestedingen ook een stimulans is voor overheden om achtergestelde groepen in staat te stellen zelf deel te nemen aan aanbestedingsprocedures en de criteria aan de hand waarvan bedrijven worden beoordeeld in aanbestedingsprocedures te verruimen; herinnert eraan dat het controleren van de resultaten van projecten in samenwerking met maatschappelijke organisaties, en het vragen van verantwoording van lokale overheden essentieel voorwaarden zijn om te bepalen of de EU-middelen correct worden gebruikt; dringt er bij de Commissie op aan geen projecten te gunnen aan aannemers wier economische eigenaren niet bekend zijn, of die een ondernemingsstructuur hebben die hen in staat stelt om gemakkelijk interne verrekeningsprijzen toe te passen;

7.

dringt er bij de EU op aan om de transparantie te bevorderen door de oprichting van een wereldwijd systeem te ondersteunen voor het traceren van steuntoezeggingen, teneinde donorlanden te houden aan de door hen toegezegde steun en om hen aansprakelijk te stellen voor de projecten, instellingen of groepen die ze ondersteunen;

8.

herinnert bovendien aan de noodzaak om corrupte technieken zoals inflatie van de projectkosten, betalingen voor fictieve projecten en werknemers, oneigenlijk en corrupt gebruik van economische en/of industriële compensaties, regelrechte diefstal van overheidsgelden, opgeblazen reiskosten en steekpenningen te voorkomen, onder andere bij de uitvoering van door de EU gefinancierde projecten; dringt er derhalve op aan dat controle moet worden uitgeoefend over de gehele EU-financieringsketen, vanaf de beleidsvorming en regelgeving, planning en budgettering, financiering, fiscale overdrachten, beheer en ontwikkeling, aanbesteding en inkoop, opzet, exploitatie en onderhoud tot en met de betaling voor diensten;

9.

stelt voor dat de Commissie de rapportagemechanismes binnen OLAF met betrekking tot misbruik van EU-gelden onder deelnemers van openbare aanbestedingen en begunstigden van EU-hulp publiceert, en richtsnoeren voor beleid opstelt inzake de behandeling van informatie van klokkenluiders over misbruik van EU-gelden in derde landen, die de mogelijkheid schept voor adequate vervolgmaatregelen, feedback en bescherming tegen represailles, met bijzondere aandacht voor de situatie van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en met name vrouwen in veel ontwikkelingslanden, daar zij een gemakkelijk doelwit zijn van corruptie en bereid zijn tot medewerking om deze aan het licht te brengen, maar ook kwetsbaarder zijn en eerder gestigmatiseerd worden als zij meewerken;

10.

benadrukt dat de EU in alle platforms voor dialoog met derde landen, ook in de bilaterale betrekkingen en op het hoogste niveau, moet wijzen op het belang van implementatie van het recht op participatie en het recht op toegang tot informatie en de mechanismen van publieke verantwoording, zoals open data, als kernbeginselen van de democratie; benadrukt dat pers- en mediavrijheid, zowel online als offline, in dit kader essentieel zijn; stelt voor dat de EU projecten in derde landen financiert om de handhaving van deze beginselen te ondersteunen, met name in landen die een democratisering doormaken, waarbij gendermainstreaming moet worden verzekerd, en ervoor gezorgd dat maatschappelijke organisaties, zoals mensenrechtenverdedigers en vakbondsorganisaties, vrouwen en bijzonder kwetsbare bevolkingsgroepen bij deze processen worden betrokken, en opstelling van wetgeving voor doeltreffende bescherming van klokkenluiders wordt ondersteund;

11.

merkt in dit verband op dat de EU het goede voorbeeld moet geven; dringt erop aan dat de EU en haar lidstaten actief deelnemen aan internationale initiatieven voor een grotere transparantie van de begroting, zoals het 'Open Government Partnership', het 'Open Budget Initiative' en het initiatief inzake transparantie van ontwikkelingshulp, om zo een dergelijk engagement van partnerlanden te bevorderen als dwingende eisen in verband met internationale mensenrechtennormen;

12.

roept de Commissie op voor te stellen dat de definitie van mensenrechtenactivisten in de EU-richtsnoeren over mensenrechtenactivisten wordt uitgebreid tot activisten op het gebied van corruptiebestrijding, onderzoeksjournalisten en met name klokkenluiders;

13.

wijst erop dat de EU, als een wereldwijd toonaangevende donor, vervolg moet geven op, en uitbreiding aan recente voorbeelden van koppeling van de levering van externe EU-hulp aan begrotingshervormingen, met het oog op meer transparantie, toegang tot gegevens en participatieprocedures en harmonisering van leidende principes op dit gebied met andere donoren; is van mening dat de EU duidelijke en openbare benchmarks en criteria moet vaststellen in het kader van een op stimulansen gebaseerde aanpak voor de ontvangende regeringen om meer openheid te geven over begrotingsprocedures, en transparantie, inspraak en toezicht te integreren in hun inspanningen, via opleiding of technische bijstand; dringt er bij de EU op aan de ontwikkeling van een gunstig klimaat voor de toezichthoudende instanties in ontwikkelingslanden (met inbegrip van parlementen, rekenkamers, maatschappelijke organisaties en de media) te bevorderen en te steunen zodat zij uitvoering kunnen geven aan hun kerntaken en dus ook de bestrijding van corruptie;

14.

wijst er anderzijds op dat de EU het kader van „geavanceerd partnerschap” met derde landen moet gebruiken om regimes die zich schuldig maken aan endemische corruptie onder druk te zetten om hervormingen door te voeren met het oog op de implementatie van bovengenoemde beginselen; is van mening dat de politieke dialoog, druk en samenwerking vanuit de EU ten aanzien van de nodige hervormingen zichtbaar en transparant moeten zijn en dat hierin adequate en ambitieuze toezichtsmechanismen moeten worden opgenomen; is van mening dat de EU de invoering van wetten die de vrijheid inperken van de media en van de activiteiten van maatschappelijke organisaties, als hoekstenen van verantwoordingsplicht, publiekelijk moet veroordelen en strategieën moet opstellen om de betrekkingen met deze landen aan te passen om zo op zichtbare wijze hervormingen te stimuleren; wijst op de noodzaak van duidelijk omschreven en waargenomen mensenrechtenclausules in overeenkomsten met derde landen, op basis waarvan partnerschapsovereenkomsten kunnen worden opgeschort ingeval van ernstige mensenrechtenschendingen;

15.

ondersteunt het transparanter maken van de besluitvorming betreffende investeringen met Europees overheidsgeld in projecten van de EIB en de EBRD die de mensenrechten mogelijk schaden; dringt bij de EIB en de EBRD aan hun fraude- en corruptiebestrijdingsbeleid aan te scherpen om te waarborgen dat hun investeringen buiten de Europese Unie volledig transparant zijn; benadrukt dat de EIB en de EBRD zich bereid moeten verklaren om risicovolle investeringen, met name via financiële tussenpersonen, te vermijden, en om een aanpak gebaseerd op risicobeoordeling vast te stellen en de gevolgen voor de mensenrechten van de door hen ondersteunde projecten beter te beoordelen, in aanvulling op het naleven van gepaste zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en integriteit bij alle activiteiten van hun cliënten; is van mening dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de participatie van het publiek en aan vrije, geïnformeerde raadpleging vooraf van gemeenschappen die gevolgen ondervinden in alle fasen van de planning, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van de gefinancierde projecten; roept de lidstaten en de Commissie op hun invloed als exclusieve leden van de EIB en grootaandeelhouders van de EBRD aan te wenden om een grondige hervorming van deze instellingen te bevorderen om de democratische controle op hun besluiten en de verantwoordingsplicht te vergroten;

16.

is van mening dat de internationale financiële instellingen, zoals het IMF en de Wereldbankgroep, een risicobeoordeling ten aanzien van corruptie moeten uitvoeren in het kader van de maatregelen die aan schuldenlanden via SAP's worden opgelegd, naast een beoordeling van de gevolgen hiervan voor de mensenrechten; is van mening dat SAP's hervormingen moeten inhouden voor verbetering van het bestuur en de transparantie; dringt erop aan dat de uitvoering van de programma's samen moet gaan met adequate, goed toegeruste en onafhankelijke systemen van toezicht, waarmee regelmatige controles en inspecties worden uitgevoerd; is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan landroof, gedwongen uitzettingen, de aanschaf van defensiematerieel, aparte defensiebudgetten en de financiering van de militaire en paramilitaire activiteiten in schuldenlanden; dringt er bij de EU-lidstaten op aan hun invloed als leden van het IMF en de Wereldbank te gebruiken om aan te dringen op meer transparantie en participatiemechanismen in de onderhandelingen over SAP's en andere financieringsprogramma's, en om meer democratische controle op hun besluiten en de verantwoordingsplicht te bevorderen;

17.

verzoekt bilaterale en multilaterale financiële instellingen, waaronder de Wereldbankgroep, het IMF, de regionale ontwikkelingsbanken, exportkredietinstellingen en banken in de particuliere sector van winningsondernemingen en overheden te verlangen dat zij voldoen aan de „Publish What You Pay”-eisen en/of de normen van het transparantie-initiatief voor de extractie-industrie (EITI) over transparantie van betalingen, als voorwaarde voor alle projectondersteuning;

18.

is ingenomen met het in Seoul vastgestelde actieplan voor corruptiebestrijding van de G20 en is van mening dat de gecreëerde dynamiek moet worden behouden om te zorgen voor gecoördineerde internationale inspanningen ter bestrijding van corruptie op sleutelgebieden;

Corruptie en ontwikkelingsbeleid

19.

benadrukt dat de armste mensen in ontwikkelingslanden, die sterk afhankelijk zijn van openbare dienstverlening, onevenredig zwaar worden getroffen door kleinschalige corruptie, zoals de zogenaamde „stille corruptie”, wanneer ambtenaren nalaten diensten te verlenen of taken uit te voeren waarvoor de overheid wel heeft betaald (bijvoorbeeld afwezige leraren op openbare scholen of afwezige doktoren in huisartsenklinieken);

20.

benadrukt dat corruptie een belemmering vormt voor directe buitenlandse investeringen en buitenlandse spelers ervan weerhoudt met ontwikkelingslanden samen te werken;

21.

is van mening dat de bestrijding van corruptie, met inbegrip van belastingparadijzen, belastingontwijking en illegale kapitaalvluchten, onderdeel vormt van een bredere inspanning om goed bestuur te bevorderen, hetgeen is gedefinieerd als een van de belangrijkste prioriteiten in de mededeling van de Commissie „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637); dringt erop aan dat het VN-Verdrag tegen corruptie volledig en onmiddellijk wordt toegepast;

22.

wijst erop dat alle inspanningen om corruptie te bestrijden gepaard moeten gaan met de ondersteuning voor programma's gericht op het voorkomen van corruptie aan de hand van educatie en bewustmakingscampagnes;

23.

herinnert aan de in het kader van het Partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking aangegane verplichtingen, en verzoekt de EU en haar lidstaten daar uitvoering aan te geven om de gezamenlijke inspanningen ter bestrijding van corruptie en illegale geldstromen te verhogen;

24.

is van oordeel dat het voor de bestrijding en uitbanning van corruptie van essentieel belang is de coherentie van het ontwikkelingsbeleid te waarborgen; beklemtoont verder dat de EU-steun voor goed fiscaal bestuur en voor maatregelen tegen fiscale fraude, in het kader van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) moet worden opgevoerd;

Verbetering van de rechtsbevoegdheid van de EU-lidstaten

25.

verzoekt de lidstaten om hun strafwetgeving waar nodig te wijzigen, om rechtsbevoegdheid in te stellen over individuen, ongeacht hun nationaliteit, die op hun grondgebied verblijven en zich schuldige hebben gemaakt aan omkoping of verduistering van publieke middelen, ongeacht de plaats waar het misdrijf is gepleegd, zolang als de opbrengsten van deze criminele activiteiten zich in de betreffende lidstaat bevinden of daar zijn witgewassen, of de persoon een „nauwe band” heeft met de lidstaat, namelijk via staatsburgerschap, verblijf of economische eigendom van een bedrijf met een hoofdzetel of met dochterondernemingen in de lidstaat;

26.

merkt echter op dat de lidstaten voorzichtigheid moeten betrachten bij het verstrekken van informatie aan derde landen over personen die van corruptie, verduistering of belastingontduiking worden beschuldigd, om te voorkomen dat mensenrechtenactivisten er ten onrechte bij betrokken worden, zoals in het geval van Ales Bjaljatski;

27.

is van mening dat laster/smaadwetten mensen kunnen ontmoedigen om corruptie in derde landen te rapporteren; dringt er daarom bij alle lidstaten op aan het goede voorbeeld te geven en laster/smaadwetten uit het strafrecht te halen, tenminste voor gevallen waarin het gaat om beschuldigingen over georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld in de lidstaten en in het buitenland;

28.

dringt er bij de lidstaten op aan om, zoals aanbevolen door het UNCAC, wetgevende en andere maatregelen te nemen houdende strafbaarstelling van opzettelijke illegale verrijking, dat wil zeggen een aanzienlijke vermeerdering van het vermogen van een ambtenaar die hij of zij niet redelijkerwijze kan verklaren in verhouding tot zijn of haar legale inkomen;

Capaciteitsopbouw van instellingen voor corruptiebestrijding

29.

is ingenomen met de verklaring van Jakarta van november 2012 over de beginselen voor agentschappen voor corruptiebestrijding; moedigt de EU en de lidstaten aan om nog verder te gaan en op internationaal niveau een impuls te geven ten aanzien van de noodzaak om verbetering te brengen in de weinig doeltreffende bestrijding van corruptie door de instellingen voor corruptiebestrijding die in veel ontwikkelingslanden zijn opgericht, vooral als gevolg van hun institutionele opzet, het ontbreken van operationele onafhankelijkheid van de uitvoerende macht, gebrek aan politieke steun, hun financieringsbronnen, hun regels voor de selectie en benoeming van ambtenaren en hun handhavingsbevoegdheden;

30.

roept de EU en de lidstaten op om het initiatief te nemen voor de intergouvernementele ontwikkeling van internationale normen inzake de onafhankelijkheid en de effectiviteit van instanties voor corruptiebestrijding, met als doel de definitieve goedkeuring door de Algemene Vergadering van de VN, en gelijkwaardig aan, en met hetzelfde robuuste toepassingsgebied als de beginselen van Parijs voor de nationale instellingen voor de mensenrechten; benadrukt dat deze beginselen moeten worden gebruikt als criteria voor het afleggen van verantwoording door middel van intercollegiale prestatiebeoordelingen;

31.

roept de Commissie op de samenwerking met andere donoren en de Internationale Organisatie van hoge controle-instanties te consolideren met het oog op capaciteitsopbouw van de hoge controle-instanties in landen die hulp ontvangen, zodat ook in ontwikkelingslanden de internationale normen voor hoge controle-instanties worden geïmplementeerd;

32.

dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de oprichting te bevorderen en te steunen van een Internationale Commissie tegen corruptie, op basis van een internationaal verdrag of een protocol bij het UNCAC, hetgeen aanleiding zou geven tot een internationaal orgaan van opsporingsambtenaren met gelijkwaardige bevoegdheden inzake nationale rechtshandhaving en vervolgingsinstanties die corruptiemisdaden op het grondgebied van de ondertekenende staten kunnen onderzoeken en vervolgen, en ook particulieren bij de nationale strafrechtelijke gerechtshoven kunnen aanklagen;

33.

verzoekt de EU-lidstaten om de instelling van een speciale VN-rapporteur voor financiële criminaliteit, corruptie en mensenrechten met een uitgebreid mandaat te steunen, met inbegrip van een doelstellingsgericht plan en een periodieke beoordeling van de door de lidstaten genomen corruptiebestrijdingsmaatregelen; verzoekt de lidstaten die het Verdrag van de Raad van Europa inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, opengesteld voor ondertekening op 27 januari 1999, wel hebben ondertekend maar niet hebben geratificeerd, dit zo snel mogelijk te doen;

Maatschappelijk verantwoord ondernemerschap

34.

herinnert aan het bestaan van een handleiding, gebaseerd op het OESO-Verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale handelstransacties, die ondernemingen in staat stelt doeltreffende maatregelen te nemen gericht op interne controle, beroepsethiek en handhaving van de regels, om grensoverschrijdende corruptie te voorkomen en op te sporen;

35.

verzoekt alle ondernemingen te voldoen aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid als ondernemer om de mensenrechten te eerbiedigen in overeenstemming met de VN-richtsnoeren; is verheugd dat de Commissie bereid is richtsnoeren op het gebied van de mensenrechten voor kleine en middelgrote ondernemingen te ontwikkelen; verzoekt de EU-lidstaten een eigen nationaal plan op te stellen voor de uitvoering van de VN-richtsnoeren en partnerlanden te blijven aansporen dat ook zij zich aansluiten bij internationaal erkende normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de driepartijenbeginselverklaring van de IAO met betrekking tot multinationale ondernemingen en sociaal beleid;

36.

dringt aan op de ontwikkeling van doeltreffendere normen inzake transparantie en aansprakelijkheid voor EU-technologiebedrijven met betrekking tot de uitvoer van technologieën die kunnen worden gebruikt om de mensenrechten te schenden, om hulpfraude te plegen of om de veiligheidsbelangen van de EU te schaden;

37.

merkt op dat de meeste initiatieven voor het verbeteren van ondernemingspraktijken in derde landen, met name in conflictgebieden, zoals het Global Compact-initiatief van de VN en de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsvoering en mensenrechten, niet gezorgd hebben voor een gemeenschappelijke basis en een adequate uitvoering van de richtlijnen, maar dit overlaten aan het vrijwillige initiatief van bedrijven om deze na te leven; vraagt de EU om het voortouw te nemen in de internationale inspanningen om dergelijke normatieve standaarden vast te stellen, in ieder geval binnen de jurisdictie van de EU, met de nadruk op de verantwoordingsplicht voor bestuurders van transnationale ondernemingen en rechtsmiddelen voor slachtoffers;

38.

dringt er bij de Commissie op aan om wetgeving voor te stellen die EU-ondernemingen verplicht ervoor te zorgen dat hun aankopen geen steun geven aan degenen die verantwoordelijk zijn voor corruptie, conflicten en ernstige mensenrechtenschendingen, namelijk door controles en verificaties uit te voeren in hun toeleveringsketens voor grondstoffen en de bevindingen daarvan te publiceren; is van mening dat verplichte zorgvuldigheid van EU-ondernemingen, in overeenstemming met de richtsnoeren van de OESO, de Europese ondernemingen vooruit zou helpen en een grotere samenhang tussen het mensenrechtenbeleid en het ontwikkelingsbeleid van de EU zou bewerkstelligen, met name in conflictgebieden;

39.

herinnert aan de noodzaak voor de EU en de lidstaten om adequate maatregelen te nemen, ook op strafrechtelijk gebied, om bedrijven waarvan het hoofdkantoor binnen het Europees grondgebied is gevestigd en die deelnemen aan corrupte praktijken in derde landen, te controleren en eventueel te bestraffen; verzoekt de Commissie een openbare EU-lijst op te stellen van bedrijven die zijn veroordeeld voor corrupte praktijken of bedrijven waarvan de functionarissen zijn aangeklaagd voor corrupte praktijken in de lidstaten of derde landen; is van mening dat bedrijven die op deze lijst staan niet mogen deelnemen aan openbare aanbestedingsprocedures of geen EU-middelen mogen ontvangen in de EU-lidstaten of in derde landen in het geval van veroordeling, en totdat er tot een definitieve rechterlijke vrijspraak is besloten; benadrukt dat het aanleggen van een „zwarte lijst” bedrijven doeltreffend kan ontmoedigen om corrupte activiteiten te ondernemen en hen een goede stimulans biedt om hun interne integriteitsprocedures te verbeteren en te versterken;

40.

is verheugd over de akkoorden tussen het Europees Parlement en de Raad over de eis voor bedrijven in de winningssector en voor bedrijven die oerbossen kappen om betalingen aan overheden per land en per project openbaar te maken; roept de regeringen van alle partnerlanden op een gelijkwaardige openbaarmaking van betalingen van transnationale ondernemingen die ingeschreven zijn of vermeld worden op de financiële markten in hun rechtsgebied te eisen; dringt er bij de EU op aan deze rapportagenorm te bevorderen in het kader van haar betrekkingen met partnerlanden; is van mening dat de Commissie bij de komende herziening van de betreffende wetgeving moet overwegen de reikwijdte van de verslaglegging per land uit te breiden tot transnationale ondernemingen uit alle sectoren en tot informatie over onder meer de omzet, de vermogensbestanddelen, de werknemers, de winst en de belastingen;

Vredes- en stabiliteitsoperaties

41.

benadrukt dat corruptie vaak aanzet tot misdaad en bijdraagt aan conflict en instabiliteit, en is van oordeel dat meer prioriteit moet worden gegeven aan de bestrijding van corruptie in het conflictpreventiebeleid van de EU en in haar maatregelen ten aanzien van instabiele situaties;

42.

benadrukt de cruciale rol van hoogstaande integriteitsnormen onder vredestroepen van de VN en de AU, namelijk in het kader van de Afrikaanse Vredesfaciliteit; steunt de eisen tot hervorming van het VN-systeem voor integriteitsmaatregelen, namelijk de noodzaak om alle onderzoeken naar wangedrag onder ambtenaren — waaronder ook onderzoek ter plaatse — te consolideren in een interne toezichthoudende entiteit; dringt er daarom bij de VN op aan maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat degenen die het slachtoffer zijn van vredessoldaten over rechtsmiddelen beschikken, en verbetering te brengen in rapportagemechanismen en beleid ter bescherming van klokkenluiders;

43.

benadrukt de noodzaak om de algemene gedragsnormen en de gedragscode voor GVDB-missies van de EU te ontwikkelen en te actualiseren, zodat deze adequaat de inspanningen tegen corruptie zowel in missies als in missiegebieden weerspiegelen; roept de EU en de lidstaten op maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat degenen die het slachtoffer zijn van Europees personeel van vredes- en rechtsstaatsmissies over effectieve rechtsmiddelen beschikken; dringt er bij de Raad op aan veilige en adequate rapportagemechanismen op te zetten en een doeltreffend beleid ter bescherming van klokkenluiders in te stellen; benadrukt dat in deze mechanismen aandacht moet worden besteed aan het genderaspect;

44.

juicht initiatieven zoals het Document van Montreux en de Internationale gedragscode voor particuliere beveiligingsdiensten (ICoC) toe; verwelkomt de recente steun van de Europese Unie voor het Document van Montreux en het hoge, toenemende aantal bekrachtigingen door de EU-lidstaten; benadrukt echter dat er een betere handhaving van de vastgestelde beginselen nodig is; verzoekt alle EU-lidstaten om hun nationale wet- en regelgeving in overeenstemming met de normen van het Document van Montreux te ontwikkelen en beveelt hen aan dat zij en de EU slechts contracten sluiten met particuliere beveiligingsdiensten die zich houden aan de beginselen van die initiatieven; verzoekt de EU en de lidstaten de oprichting van een toezichtsmechanisme van de Internationale gedragscode voor particuliere beveiligingsdiensten te steunen, dat een orgaan moet zijn voor toezicht op naleving, dat klachten kan behandelen en ontmoedigende sancties kan nemen (waaronder opname in contracten van aanvullende eisen, afgifte van officiële waarschuwingen, geldboetes en tijdelijke of permanente verwijdering van de beveiligingsdiensten uit het ICoC-systeem) om te zorgen voor naleving van de verplichtingen krachtens de ICoC door beveiligingsdiensten en hen uiteindelijk verantwoordelijk hiervoor te stellen;

45.

verzoekt dat de EU en de lidstaten de oprichting van een internationaal kader voor regulering van de activiteiten van particuliere beveiligingsdiensten steunen, waardoor een gelijk speelveld wordt gecreëerd, zodat gastlanden de bevoegdheid hebben voor de regulering van deze diensten en contractsluitende landen hun macht kunnen gebruiken om de mensenrechten te beschermen en corruptie te voorkomen; benadrukt dat een dergelijk kader afschrikkende sancties voor overtredingen, verantwoordingplicht voor overtreders en effectieve toegang tot rechtsmiddelen voor slachtoffers moet omvatten, naast een vergunningen- en controlesysteem waarbinnen vereist is dat alle particuliere beveiligingsdiensten worden onderworpen aan onafhankelijke audits en deelnemen aan verplichte opleiding in de mensenrechten voor het personeel;

Internationale samenwerking en bijstand

46.

beveelt de lidstaten aan de uitvoering te verbeteren van de hoofdstukken IV (Internationale Samenwerking) en V (Ontneming van vermogensbestanddelen) van het UNCAC, vooral om de wederzijdse, door derde landen gevraagde rechtshulp efficiënter te maken, met name door een zodanige interpretatie van de nationale wetgeving die de gevraagde hulp vergemakkelijkt en door in de verzoekende staat confiscatie los te koppelen van veroordeling, ten behoeve van de verlening van wederzijdse rechtshulp, en door voldoende personele en financiële middelen voor hun rechtsstelsels ter beschikking te stellen, zodat zij de dossiers correct en snel kunnen behandelen; dringt er bij de EU op aan prioriteit te geven aan deze kwestie die van groot belang is in derde landen die een democratiseringsproces doormaken, met name door juridische belemmeringen en het gebrek aan bereidheid tot samenwerking van financiële centra in de EU aan te pakken, die vaak een systeem voor wederzijdse rechtshulp in stand houden dat niet op de vraag ingaat en inefficiënt is;

47.

is van mening dat de standaardmensenrechtenclausule die wordt opgenomen in alle overeenkomsten met derde landen ook een verplichting jegens de bescherming en bevordering van goed bestuur moet bevatten;

48.

moedigt de Commissie aan bij de volgende herziening van de Overeenkomst van Cotonou voor te stellen goed bestuur aan te merken als een essentieel onderdeel van de overeenkomst en om de definitie van corruptie zo te verbreden dat bij inbreuken op de clausule inzake goed bestuur in alle ernstige gevallen sancties kunnen worden opgelegd, en niet alleen wanneer deze verband houden met economische en sectorale beleidsmaatregelen en programma's waaraan de Europese Unie aanzienlijke financiële steun geeft;

49.

is ingenomen met het besluit van de EU-taskforces voor Egypte en Tunesië om een routekaart op te stellen voor de terugvordering van illegaal verkregen vermogensbestanddelen die nog steeds bevroren zijn in een aantal derde landen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan zich volledig te houden aan de bestaande internationale normen inzake ontneming van vermogensbestanddelen zoals hoofdstuk V van het UNCAC, het actieplan inzake ontneming van vermogensbestanddelen, ontwikkeld door het G8 Deauville partnerschap met de Arabische landen in transitie, en het nieuwe wettelijke kader ontwikkeld door de Raad op 26 november 2012; is van mening dat bepalingen inzake de terugvordering van vermogensbestanddelen landen zullen helpen in hun inspanningen om de ergste gevolgen van corruptie ongedaan te maken en dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan aanzienlijke inspanningen te leveren om te bevorderen dat wederrechtelijk verkregen vermogensbestanddelen gestolen door de voormalige regimes, worden teruggegeven aan de bevolking van de landen van de Arabische Lente; benadrukt het belang van een op mensenrechten gebaseerde benadering bij de behandeling van terugvordering van vermogensbestanddelen en van staatsschulden door staten die voortkomen uit regimes waar corruptie schering en inslag was; ondersteunt initiatieven inzake de controle op externe en interne staatsschulden om corruptie en de gevolgen ervan voor de mensenrechten vast te stellen; roept de lidstaten op om initiatieven op het gebied van schuldcontroles te ondersteunen;

50.

verzoekt de EU en de lidstaten juridische en technische steun te bieden aan ontwikkelingslanden die onrechtmatig verkregen bezittingen (of door dictaturen verduisterde activa) op EU-grondgebied wensen terug te vorderen;

51.

wijst erop dat corruptie in de wapenhandel een groot deel uitmaakt van de corruptie in het kader van de wereldwijde transacties; is ingenomen met het Internationaal wapenverdrag van de UNGA van 2 april 2013, tot vaststelling van gemeenschappelijke bindende normen en criteria voor het toetsen van de internationale wapenhandelstransacties; is ingenomen met de verplichting die de lidstaten zijn aangegaan om het Wapenhandelsverdrag zo spoedig mogelijk te ondertekenen en verzoekt de lidstaten ook het voortouw te nemen bij de inspanningen van de VN om te komen tot een spoedige ratificatie en implementatie van het Wapenhandelsverdrag door alle VN-lidstaten; spoort de EU aan extra toezicht te waarborgen op de export van Europese bedrijven die wapens produceren en de ondoorzichtigheid in de wapenhandelsector te bestrijden, vooral met betrekking tot het gebruik van tussenpersonen en economische/industriële voordelen, in overeenstemming met het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie;

o

o o

52.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten, de kandidaat-lidstaten en de geassocieerde landen, alsmede aan de Raad van Europa, de Afrikaanse Unie, het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank, de Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en de Verenigde Naties.


(1)  Raad van de Europese Unie, 2008

(2)  PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 165.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.

(4)  Zie Resolutie 48/134 Algemene Vergadering VN.

(5)  OECD (2011), OECD Guidelines for Multinational Enterprises, OECD Publishing.

(6)  Internationale Arbeidsorganisatie, 2006 ISBN 92-2-119010-2 en 978-92-2-119010-3.

(7)  New York, UN Headquarters, 26 July 2000.

(8)  VN Algemene Vergadering A/CONF.217/2013/L.3.

(9)  CleanGovBiz Initiative, OESO 2013.

(10)  CleanGovBiz Initiative, OESO 2013.

(11)  Illegale geldstromen van ontwikkelingslanden in het decennium eindigend in 2009, Global Financial Integrity.

(12)  OLAF Jaarverslag 2011


Top