Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012IP0058

    19e zitting van de Mensenrechtenraad van de VN Resolutie van het Europees Parlement van 16 februari 2012 over het standpunt van het Parlement inzake de 19e zitting van de VN-Raad voor de rechten van de mens (2012/2530(RSP))

    PB C 249E van 30.8.2013, p. 41–49 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    30.8.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 249/41


    Donderdag 16 februari 2012
    19e zitting van de Mensenrechtenraad van de VN

    P7_TA(2012)0058

    Resolutie van het Europees Parlement van 16 februari 2012 over het standpunt van het Parlement inzake de 19e zitting van de VN-Raad voor de rechten van de mens (2012/2530(RSP))

    2013/C 249 E/12

    Het Europees Parlement,

    gezien de Universele verklaring van de rechten van de mens en alle VN-verdragen over de rechten van de mens en de facultatieve protocollen hierbij (1),

    gezien het Europees Verdrag betreffende de rechten van de mens en het Handvest van de grondrechten van de EU,

    gezien zijn eerdere resoluties over de Raad voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties (UNHRC), met name zijn resolutie van 10 maart 2011 over de prioriteiten van de 16e zitting van de VN-Raad voor de rechten van de mens en de herziening in 2011 (2),

    gezien de delegatie van de Subcommissie mensenrechten van het Europees Parlement, die zich tijdens de 16e zitting van de UNHRC naar Genève heeft begeven, en haar verslag aan de Subcommissie, en gezien de gezamenlijke delegatie van de Commissie buitenlandse zaken en de Subcommissie mensenrechten naar de 66e zitting van de Algemene Vergadering van de VN,

    gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie (3),

    gezien resolutie 16/21 van de UNHRC van 25 maart 2011 over de herziening van de werkzaamheden en de werking van de Raad voor de rechten van de mens,

    gezien zijn resolutie van 11 mei 2011 over de EU als wereldspeler: de rol van de EU in multilaterale organisaties (4),

    gezien de komende 7e ronde van de UNHRC, met name de 19e zitting die van 27 februari tot en met 23 maart 2012 zal worden gehouden, en gezien de 13e en 14e zitting van de universele periodieke doorlichting (UPR), die in de loop van 2012 zal worden georganiseerd,

    gezien de vorige gewone en speciale zittingen van de UNHRC, alsmede de eerste ronde van de UPR, die in december 2011 werd voltooid,

    gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011 met als titel „Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU - Voor een meer doeltreffende aanpak” (COM(2011)0886),

    gezien de artikelen 2, 3, lid 5, 18, 21, 27 en 47 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

    gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat de eerbiediging, bevordering en waarborging van het universele karakter van de mensenrechten een onderdeel is van het ethische en wettelijke acquis van de Europese Unie en één van de hoekstenen van de Europese eenheid en integriteit (5),

    B.

    overwegende dat de lopende herziening van het EU-beleid inzake de mensenrechten zou moeten bijdragen tot een actiever, samenhangender en doelmatiger extern beleid op het wereldtoneel;

    C.

    overwegende dat de EU en haar lidstaten moeten instaan voor de eerbiediging van de mensenrechten in hun eigen beleid ten einde de samenhang tussen het interne en externe beleid te versterken en aldus de geloofwaardigheid van de EU in de UNHRC te vergroten;

    D.

    overwegende dat alle internationale actoren zich moeten inzetten voor het afschaffen van dubbele maatstaven en voor het voorkomen van selectiviteit en politisering van mensenrechtenkwesties;

    E.

    overwegende dat de UNHRC een uniek platform is voor de universele rechten van de mens en een specifiek forum vormt voor de behartiging van de mensenrechten binnen het stelsel van de Verenigde Naties; overwegende dat aan de UNHRC de belangrijke taak is toebedeeld om de bevordering, bescherming en eerbiediging van de mensenrechten over de gehele wereld te schragen;

    F.

    overwegende dat rekening moet worden gehouden met de implicaties van de werkzaamheden in het Derde Comité van de Algemene Vergadering en in de UNHRC voor het debat in de VN-Veiligheidsraad;

    G.

    overwegende dat een delegatie van de Subcommissie mensenrechten van het Parlement zich gedurende de 19e zitting van de UNHRC naar Genève zal begeven, zoals ook in de afgelopen jaren voor de zittingen van de UNHRC het geval was;

    1.

    neemt nota van het lopende proces ter bekrachtiging van de prioriteiten van de EU voor de 19e zitting van de UNHRC en is verheugd over het feit dat Birma/Myanmar, de Democratische Republiek Korea, Syrië, Libië en Iran als de voornaamste kwesties zijn aangemerkt;

    2.

    is ingenomen met het feit dat op de agenda voor de 19e gewone zitting onder andere paneldiscussies staan over de mainstreaming van de mensenrechten, de vrijheid van meningsuiting op het internet, de vrijheid van godsdienst, levensovertuiging en geweten, discriminatie en geweld naar aanleiding van seksuele gerichtheid en genderidentiteit, mensenrechten en HIV/AIDS, en de Verklaring van de rechten van minderheden, alsmede uitgebreide bijeenkomsten over de rechten van het kind, foltering, mensenrechten en terrorismebestrijding, verdwijningen en willekeurige detentie; doet een beroep op de lidstaten om een constructieve bijdrage aan deze debatten te leveren en duidelijk te maken dat de universele en ondeelbare mensenrechten voor alle mensen gelden ongeacht hun seksuele geaardheid en genderidentiteit;

    3.

    is ingenomen met de voordrachten van deze zitting voor de mandaten van onafhankelijk deskundige voor de bevordering van een democratische en rechtvaardige internationale orde, speciaal rapporteur over de bevordering van de waarheid, gerechtigheid, schadeloosstelling en de waarborgen ter voorkoming van herhaling, speciaal rapporteur over de situatie van de mensenrechten in Syrië en onafhankelijk deskundige voor de situatie van de mensenrechten in Soedan; neemt kennis van de rapporten die door de speciale rapporteurs zullen worden ingediend over onder andere de situatie van de mensenrechten in de Democratische Republiek Korea, Iran en Birma/Myanmar, en de rapporten over foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, over de situatie van verdedigers van de mensenrechten en over de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging; doet een beroep op de EU-lidstaten een actieve bijdrage aan deze debatten te leveren;

    De werkzaamheden van de Raad voor de rechten van de mens

    4.

    is verheugd over de toenemende mainstreaming van de mensenrechten in de werkzaamheden van de VN, zoals bijvoorbeeld tot uiting komt in de aanzienlijke toename van de aanwezigheid in de Veiligheidsraad van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten - met inbegrip van zijn zeer competent geleide vertegenwoordiging op het niveau van de adjunct-secretaris-generaal in New York - of door de organisatie van een jaarlijkse paneldiscussie door de UNHRC om contact te onderhouden met de hoofden van de bestuursorganen en secretariaten van de VN-agentschappen en -fondsen, overeenkomstig het resultaat van het herzieningproces; moedigt de lidstaten van de VN-Veiligheidsraad met klem aan om te verzoeken om regelmatigere briefings door de Hoge Commissaris voor de mensenrechten ten einde op doeltreffende wijze schendingen van de mensenrechten aan te pakken, die aan de bron liggen van talrijke conflicten waarmee de VN-Veiligheidsraad te maken krijgt;

    5.

    herhaalt zijn oproep aan de EU-lidstaten om zich actief te verzetten tegen elke poging tot ondermijning van het concept van universaliteit, ondeelbaarheid en interdependentie van de mensenrechten, en om de UNHRC actief aan te sporen in gelijke mate aandacht te besteden aan de kwestie van discriminatie op alle gronden, waaronder gender, ras, leeftijd, seksuele geaardheid en godsdienst of levensovertuiging; is van oordeel dat UNHRC-resolutie 17/19 van 17 juni 2011 over de mensenrechten, seksuele geaardheid en genderidentiteit een tastbaar en duurzaam vervolg moet krijgen;

    6.

    doet andermaal een beroep op de EU-lidstaten om het voorbeeld te geven bij de ondersteuning van het universele karakter van de werkzaamheden van de Raad voor de rechten van de mens, met name door de ratificatie van alle internationale instrumenten inzake de mensenrechten die hij heeft vastgelegd; betreurt met name dat geen enkele EU-lidstaat het Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en leden van hun families heeft geratificeerd, dat meerdere lidstaten het Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning nog niet hebben goedgekeurd en/of geratificeerd en dat slechts één lidstaat het Facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten heeft geratificeerd, en verzoekt andermaal alle EU-lidstaten deze verdragen te ratificeren;

    7.

    blijft bezorgd over het aanhoudende „politieke blokdenken” dat, hoewel bescheiden verbetering zijn ingetreden, nog blijft domineren en aldus invloed heeft op de selectie van landen en situaties waaraan de UNHRC aandacht besteedt hetgeen negatieve gevolgen voor zijn gezag en geloofwaardigheid heeft;

    8.

    betreurt het feit dat het herzieningproces nog niet heeft geleid tot de ontwikkeling van strengere lidmaatschapcriteria voor wat betreft de verplichtingen en prestaties ten aanzien van vraagstukken inzake de mensenrechten; dringt andermaal aan op competitieve verkiezingen voor alle regionale groepen en beveelt aan dat de EU en haar lidstaten zich duidelijk uitspreken tegen de praktijk van „clean slates” die regionale groepen volgen, en om in dit geval het voorbeeld te geven;

    Schendingen van de mensenrechten in landen waar een Arabische lente heeft plaatsgevonden

    9.

    neemt kennis van het feit dat Libië opnieuw lid van de UNHRC is geworden en steunt de wederopneming van het land; betreurt echter dat niet van de gelegenheid gebruik is gemaakt om strikte en transparante criteria af te bakenen voor de wederopneming van geschorste leden, die logischerwijze gebaseerd zouden moeten zijn op de uitgangscriteria voor verkiezing; dringt er bij de UNHRC op aan onverwijld dergelijke criteria voor de toekomst op te stellen met het oog op een consequente evaluatie van de geschiktheid van een land om in de UNHRC zitting te nemen op basis van zijn staat van dienst op het stuk van de mensenrechten;

    10.

    is ingenomen met het feit dat de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor Libië na afloop van de 15e speciale zitting haar eerste rapport bij de UNHRC heeft ingediend over september 2011; ondersteunt de verlenging van haar mandaat en kijkt uit naar het schriftelijke eindrapport dat tijdens de 19e zitting zal worden ingediend; steunt de uitvoering van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie en schaart zich ten stelligste achter haar oproep tot een uitgebreid, onpartijdig en openbaar onderzoek naar de vermeende schendingen van het internationale recht inzake de mensenrechten en het internationale humanitaire recht tijdens het conflict, ongeacht de daders, met volledige inachtneming van juridische waarborgen; is van oordeel dat de situatie van de mensenrechten in Libië aanleiding tot bezorgdheid blijft geven, met name ten aanzien van de detentieomstandigheden en behandeling van gedetineerden die door diverse milities worden vastgehouden zonder doelmatige controle door de overgangsregering, en verzoekt om verhoogde waakzaamheid en niet-aflatende bijstand door de internationale gemeenschap, zoals gevraagd door de Hoge Commissaris voor de mensenrechten in de VN-Veiligheidsraad op 25 januari 2012;

    11.

    veroordeelt met klem de wijdverbreide wrede repressie en systematische schendingen van de mensenrechten van de bevolking, ook van kinderen, door het Syrische regime, en doet een beroep op de Syrische autoriteiten om onmiddellijk een einde aan het geweld te maken en hun verplichtingen uit hoofde van het internationale recht inzake de mensenrechten na te komen om een vreedzame en democratische overgang mogelijk te maken;

    12.

    is ingenomen met de organisatie van de 16e, 17e en 18e speciale zitting, na respectieve initiatieven van de Verenigde Staten, Polen en de EU, over de situatie van de mensenrechten in Syrië; steunt de aanbevelingen van het rapport van november en kijkt uit naar de bijgewerkte versie die tijdens de 19e zitting zal worden voorgelegd en naar de interactieve dialoog tijdens dezelfde zitting;

    13.

    is verheugd over het besluit tot instelling van het mandaat van speciaal rapporteur over de situatie van de mensenrechten in Syrië, wanneer het mandaat van de onderzoekscommissie afloopt; betuigt met name zijn volledige steun aan de oproep van de onderzoekscommissie, de Hoge Commissaris en alle mandaathouders in het kader van speciale procedures aan de Syrische autoriteiten om ten volle aan het onderzoek mee te werken met het oog op het afleggen van volledige verantwoording en het voorkomen van straffeloosheid; is ingenomen met alle diplomatieke inspanningen in de VN-Veiligheidsraad door mevrouw Ashton, hoge vertegenwoordiger en vicevoorzitter van de EU (HV/VV), en de EU-lidstaten ten aanzien van China en Rusland met het oog op de onverwijlde goedkeuring van een resolutie over Syrië; betreurt ten zeerste het feit dat de VN-Veiligheidsraad vanwege het hernieuwde veto van de Russische Federatie en China niet in staat was om de oproep van de Arabische Liga te steunen tot een alomvattend, door Syrië geleid politiek proces in een klimaat van geweldloosheid;

    14.

    geeft andermaal uiting aan zijn bezorgdheid over de situatie van de mensenrechten in Bahrein en doet een beroep op de EU-lidstaten om zich binnen de UNHRC in te zetten voor de opstelling van een resolutie over de situatie van de mensenrechten in Bahrein; onderstreept de noodzaak van een follow-up binnen de UNHRC van de kwestie van de strijd tegen de straffeloosheid in Jemen na de protesten tegen de regering in 2011, en is van mening dat amnestie in strijd is met het internationale recht inzake de mensenrechten, indien hierdoor wordt voorkomen dat individuen worden vervolgd, die wellicht verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de menselijkheid, genocide, oorlogsmisdaden en grove schendingen van de mensenrechten;

    15.

    is verheugd over de verklaringen in 2011 van Navi Pillay, VN-Commissaris voor de mensenrechten, die de Egyptische autoriteiten ertoe heeft opgeroepen een einde te maken aan het buitensporige en meedogenloze gebruik van geweld tegen demonstranten op het Tahrir-plein en elders in het land, met inbegrip van het duidelijk misplaatste gebruik van traangas, rubberkogels en scherpe munitie, alsmede over haar oproep tot een onafhankelijk onderzoek naar diverse demonstraties en gebeurtenissen;

    16.

    verzoekt de EU en haar lidstaten in het kader van de tweede ronde van de universele periodieke doorlichting (UPR) van Algerije vooral aandacht te besteden aan de kwestie van de gedwongen verdwijningen en het accent te leggen op het gebrek aan follow-up door Algerije van de aanbevelingen die door de verdragspartijen in dit verband zijn goedgekeurd; dringt aan op het invoeren van een specifiek follow-upmechanisme in dit verband; verzoekt tegelijkertijd de EU en haar lidstaten om uiting te geven aan hun ernstige bezorgdheid over de recente goedkeuring van vijf wetten, met name een repressieve wet op verenigingen en een discriminerende wet inzake de vrouw;

    17.

    onderstreept de noodzaak van internationaal toezicht op de situatie van de mensenrechten in de Westelijke Sahara, vooral door een beroep te doen op speciaal rapporteurs van de Raad voor de rechten van de mens;

    Overige kwesties

    18.

    is verheugd over het besluit om een speciaal rapporteur te benoemen over de situatie van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran; is ingenomen met het tussentijdse rapport van de speciaal rapporteur van het Derde Comité van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en kijkt uit naar de behandeling van dit rapport tijdens de 19e zitting; dringt er bij de Iraanse autoriteiten om aan om aan het onderzoek van de speciaal rapporteur mee te werken, onder andere door toegang tot het land te verlenen; dringt aan op een verlenging van het mandaat van de speciaal rapporteur in het licht van erbarmelijke situatie van de mensenrechten in Iran;

    19.

    looft de speciaal rapporteurs over de situatie van de mensenrechten in de Democratische Republiek Korea en over de situatie van de mensenrechten in Birma/Myanmar voor hun niet-aflatende inspanningen bij het vervullen van hun mandaat en dringt erop aan deze mandaten te verlengen; is ingenomen met de eerste positieve veranderingen in de houding van Birma/Myanmar ten gunste van meer medewerking aan de speciale procedures en herhaalt zijn oproep tot de vrijlating van alle gewetensgevangen die nog in hechtenis zijn, alsmede tot tastbare maatregelen ter bestrijding van de straffeloosheid in Birma, met name voor misdaden tegen de menselijkheid die in de etnische gebieden zijn begaan;

    20.

    herhaalt zijn oproep aan de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de EU-lidstaten om te streven naar een sterk gemeenschappelijk standpunt van de EU over de follow-up van de onderzoeksdelegatie inzake het conflict in de Gazastrook, met een openlijk verzoek om de aanbevelingen van deze delegatie ten uitvoer te leggen en rekenschap af te leggen voor alle schendingen van het internationale recht, ongeacht de vermeende daders, middels het verrichten van onafhankelijk, onpartijdig, transparant en doeltreffend onderzoek; stelt zich op het standpunt dat er geen sprake kan zijn van een doeltreffend vredesproces in het Midden-Oosten zonder dat verantwoording wordt afgelegd en recht wordt gedaan;

    21.

    betuigt zijn instemming met de recente formulering van het mandaat voor een onafhankelijk deskundige met het oog op de mensenrechtensituatie in Ivoorkust, waarmee nader gevolg wordt gegeven aan de aanbevelingen van de onderzoekscommissie, en ziet belangstellend uit naar diens verslag in de 19e zitting;

    22.

    onderstreept dat verdere steun nodig is voor de inspanningen ter versterking van het verantwoordingsproces in Sri Lanka en blijft roepen om instelling van een onderzoekscommissie naar alle misdaden die zijn gepleegd, zoals aanbevolen door het deskundigenpanel voor Sri Lanka dat door de VN-secretaris-generaal is ingesteld; vraagt de regering van Sri Lanka een uitnodiging te richten aan de speciale VN-rapporteur voor de bevordering en bescherming van het recht van vrije meningsuiting;

    23.

    is verontrust over de verslechtering van de mensenrechtensituatie in Kazachstan; is van mening dat het verslag van het bureau van de procureur-generaal over de gebeurtenissen in Zhanaozen en Shetpe (West-Kazachstan) onvoldoende licht werpt op de rol van de Kazachse strijdkrachten bij de brute onderdrukking van de protesten van stakende oliewerkers, hun sympathisanten en medestanders op 16-18 december 2011, waarbij minstens 17 mensen om het leven zijn gekomen; is diep verontwaardigd over de daaropvolgende arrestaties van leidende figuren van de oppositiepartijen, mensenrechtenactivisten en journalisten; dringt aan op een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de gebeurtenissen en roept op tot de onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen, met inbegrip van de advocaat van de oliewerkers Natalia Sokolowa; wijst er met nadruk op dat de mensenrechtensituatie in Kazachstan op de agenda moet komen te staan van de komende zitting van de UNHRC;

    24.

    prijst het werk van het OHCHR over de mensenrechtensituatie in de Democratische Republiek Congo en onderstreept dat er opnieuw een mandaat moet worden geformuleerd voor een onafhankelijk deskundige die de mensenrechtensituatie in de DRC in het oog moet houden en bij de autoriteiten moet aandringen op uitvoering van de aanbevelingen van de internationale mensenrechteninstanties;

    25.

    verlangt dat de delegatie en de lidstaten van de EU aansturen op een HRC-resolutie over de situatie in Eritrea, aangezien dit land een steeds bedroevender figuur slaat op het punt van vrijheid van meningsuiting en vrijheid van religie, geloof of levensovertuiging;

    26.

    verwelkomt het verslag van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten in de VN-Veiligheidsraad over de situatie in Afghanistan, dat voortvloeit uit de werkzaamheden die haar Bureau in het kader van de UNAMA verricht; roept de EU-lidstaten op dit verslag publiekelijk te onderschrijven en zich in het debat hierover te mengen, ter ondersteuning van de aanbevelingen erin voor versterking van de rechtsstatelijkheid, tegengaan van straffeloosheid, vrouwenrechten en voor het werk van de Afghaanse mensenrechteninstelling; is voorstander van benoeming van een speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Afghanistan;

    27.

    constateert dat het concept „verantwoordelijkheid voor bescherming (R2P)” goed aanslaat bij VN-organen als de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering en de Raad voor de rechten van de mens; benadrukt dat R2P een ruimer begrip is dat meer omvat dan alleen militair ingrijpen; merkt op dat ook een nieuwe interpretatie opgang doet („verantwoordelijkheid bij het beschermen”), die oorspronkelijk na de Libië-crisis door sommige BRIC-landen, met name Brazilië, in omloop werd gebracht; moedigt het verdere debat aan over de vraag hoe de VN-organen, met name de Veiligheidsraad, dit concept eventueel kunnen aanwenden met het oog op een grotere samenwerking tussen lidstaten in geval van crisis; onderstreept in het bijzonder de preventieve rol die het Internationale Strafhof vervult, met name het Bureau van de Aanklager, en het heilzame effect in dit opzicht van de verwijzingen naar het ICC door de VN-veiligheidsraad;

    28.

    onderstreept de noodzaak van internationale monitoring van de mensenrechtensituatie in China en vraagt de EU-lidstaten zich hiervoor actief in te zetten, in aanmerking genomen dat de dialoog EU-China inzake de mensenrechten tot dusver geen beduidende en tastbare resultaten heeft opgeleverd;

    29.

    stelt nogmaals dat de vrijheid van denken, geweten en godsdienst, waaronder begrepen het recht om van godsdienst of geloof te veranderen of afstand te doen, een van de fundamentele mensenrechten is; waardeert het werk van de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van religie en overtuiging, en betreurt dat veel personen en gemeenschappen over de hele wereld dit recht wordt onthouden; betreurt het feit dat de vrijheid van godsdienst en meningsuiting op het grondgebied van het historische Tibet voortdurend wordt geschonden en dat als gevolg hiervan de laatste tijd steeds meer Tibetanen overgaan tot zelfverbranding, als extreme vorm van protest tegen de miskenning van hun rechten en vrijheden;

    30.

    spreekt zijn veroordeling uit over de recente uitlating van de Japanse minister van Justitie over mogelijke herinvoering van de doodstraf; verwelkomt het in Mongolië genomen besluit van 5 januari 2012 tot afschaffing van de doodstraf, volgend op het moratorium op toepassing van de doodstraf dat in januari 2010 werd afgekondigd, en moedigt de UNHRC en de Algemene VN-Vergadering aan te blijven ijveren voor een moratorium op en de afschaffing van de doodstraf over de gehele wereld;

    31.

    verwelkomt het besluit van het parlement van Guatemala om het Statuut van Rome te ratificeren;

    32.

    heeft veel waardering voor het werk van de VN-Entiteit voor Gendergelijkheid (VN-Vrouwen) die een impuls moet geven aan de invulling en bewaking van het „Beijing-acquis”, ook waar het gaat om seksuele en reproductieve rechten, en aan de uitvoering van Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over de rol van vrouwen voor vrede en veiligheid, hetgeen alles voor de EU elementaire kwesties zijn;

    Universele periodieke toetsing (UPR)

    33.

    is blij in de uitslag van de UNHRC-toetsing te zien bevestigd dat de tweede ronde van de UPR zich moet richten op onder meer de uitvoering van de overgenomen aanbevelingen van de eerste ronde, maar waarschuwt dat de aanbevelingen die door de beoordeelde staat niet zijn geaccepteerd, niet van het verdere proces mogen worden uitgesloten; vraagt de staten die aan de UPR deelnemen, bij hun beoordeling van derde landen in het bijzonder te letten op het gevolg en de invulling die zij geven aan de aanbevelingen van VN-verdragsorganen en Speciale Procedures, om zodoende belangrijke politieke steun te geven aan deze waardevolle, door deskundigen geleverde bijdragen;

    34.

    spoort de EU-lidstaten aan technische hulp te bieden bij het omzetten van UPR-aanbevelingen, overeenkomstig de toezeggingen die zijn gedaan in het kader van het oprichtingspakket en het herzieningsproces van de UNHRC; noemt het Vrijwillig Fonds voor financiële en technische bijstand bij de uitvoering van de UPR in dit verband een bruikbaar instrument, en moedigt de andere lidstaten aan om in navolging van het Britse en het Duitse voorbeeld eveneens in het Fonds te storten;

    35.

    meent dat de EU het profiel van het UPR-proces meer moet uitdragen, door aanbevelingen op te nemen in bilaterale en multilaterale dialogen met staten die lid zijn van de VN;

    36.

    is verheugd over de sterkere rol die overeenkomstig de beginselen van Parijs wordt gegeven aan nationale mensenrechteninstellingen, die nu gerechtigd zijn om in de plenaire vergadering direct na de beoordeelde staat het woord te voeren bij de behandeling van de UPR-toetsingsuitslag; betuigt nogmaals zijn steun aan ngo's op gebied van mensenrechten, en aan meer betrokkenheid van maatschappelijke organisaties en deskundigen bij de UPR;

    37.

    verwelkomt dat het UNHRC-toetsingsuitslag in de mogelijkheid voorziet een vrijwillig tussentijds bericht in te dienen over de opvolging van overgenomen aanbevelingen, en moedigt de EU-lidstaten aan het goede voorbeeld te geven;

    Speciale Procedures

    38.

    stelt nogmaals dat de Speciale Procedures de kern uitmaken van het mensenrechtensysteem van de VN en dat de geloofwaardigheid en de effectiviteit van de UNHRC berusten op de volledige uitvoering van de Procedures en de samenwerking van de Raad met de mandaathouders;

    39.

    noemt het verheugend dat het toetsingsproces van de UNHRC de integriteit en de onafhankelijkheid van de mandaathouders, essentiële eigenschappen voor de Procedures, heeft bevestigd;

    40.

    verwelkomt de in het kader van de UNHRC-toetsing genomen maatregelen ter verbetering van de transparantie bij de keuze en benoeming van mandaathouders; verwelkomt eveneens dat aan nationale mensenrechteninstellingen die de beginselen van Parijs omarmen, een zwaardere rol in deze selectieprocedure wordt toebedeeld;

    41.

    betreurt dat de vroegtijdige waarschuwingscapaciteit van de Speciale Procedures niet verder is aangevuld met een mechanisme waardoor een bepaalde situatie automatisch onder de aandacht van de UNHRC wordt gebracht; betreurt het gemis van een mechanisme om de uitvoering van aanbevelingen van een Speciale Procedure te blijven volgen;

    Betrokkenheid van de EU

    42.

    verwelkomt de aangekondigde verhoging van de EIDMR-middelen en onderstreept dat deze extra middelen ook moeten worden aangewend tot meerdere ondersteuning van de UNHRC; is ingenomen met de financiële bijdragen die het OHCHR sinds 2007 via het EIDMR heeft gekregen; verwacht dat de Commissie, gezien de vele nieuwe uitdagingen die zich de laatste tijd hebben voorgedaan, het bedrag van haar jaarlijkse bijdrage wel wil verhogen;

    43.

    herhaalt zijn waardering voor de actieve participatie van de EU in de werkzaamheden van de UNHRC, die ondermeer tot uitdrukking is gekomen door co-sponsoren van resoluties, het uitgeven van verklaringen en deelneming aan interactieve dialogen en debatten;

    44.

    vraagt de EU en haar lidstaten nogmaals dringend erop toe te zien dat de mensenrechten ook in hun interne beleid ten volle worden gerespecteerd, ter vermijding van dubbele maatstaven en versterking van de samenhang tussen binnenlands en buitenlands beleid, en verhoging van hun moreel gezag op het internationaal toneel; vraagt de HV/VV, mevrouw Ashton, aandacht te besteden aan de kwestie van ondernemingen in de EU die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen buiten de EU, en de invoering van sancties tegen zulke ondernemingen te entameren of althans van een systeem waarmee zicht kan worden gehouden op zulke gevallen en ervoor kan worden gezorgd dat deze ondernemingen geen EU-subsidies of enigerlei steun van de EDEO ontvangen;

    45.

    onderstreept nogmaals hoe belangrijk het is dat de EU krachtige gemeenschappelijke standpunten formuleert, om het gezamenlijke gewicht van de EU en haar lidstaten tot gelding te laten komen; wijst in dit verband op de capaciteitsuitbouw van de werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM), die zich beijvert voor de aanwijzing van belangrijke prioriteiten en voor een duidelijker werkverdeling, hetgeen de ontwikkeling van regio-overstijgende actie en samenwerking ten goede komt, en die lobbiet bij alle gematigde staten, ook in Genève en New York; is ingenomen met het feit dat COHOM de facto in Brussel blijft gestationeerd, maar dat voorgesteld wordt de COHOM eenmaal per jaar in Genève te laten vergaderen; staat achter het streven om „met vele stemmen één boodschap” te laten overkomen, maar betreurt dat het zoeken naar een gemeenschappelijk draagvlak maar al te vaak leidt tot aanvaarding van de kleinste gemene deler, met name in de definitieve conclusies van de Raad, en dringt aan op een moediger en ambitieuzere houding; moedigt in dit verband de EDEO, en dan vooral de delegaties van de EU in Genève en New York, aan meer samenhang te tonen, door tijdig en inhoudelijk overleg, en het EU-optreden meer zichtbaarheid te geven, zodat de EU in de wereld aan geloofwaardigheid wint;

    46.

    verwelkomt de toezegging van de HV/VV om te werken aan een jaarlijkse oefening ter aanwijzing van de prioriteiten voor de VN in het gehele circuit van vergaderingen rond de mensenrechten die in Genève en New York plaatsvinden, en acht nauwe samenwerking tussen de HV/VV en de commissaris belast met humanitaire hulp en burgerbescherming geboden omdat hun portefeuilles speciaal op het punt van mensenrechten sterk met elkaar zijn verweven;

    47.

    juicht de goedkeuring door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van Resolutie 65/276 over de deelname van de EU aan de werkzaamheden van de VN toe als een bescheiden start van een grotere inspanning om de rol van de Unie in de mensenrechtentaak van deze organisatie te vergroten; is van mening dat de EU nu krachtig moet doorzetten in de uitoefening van haar rechten en een ambitieuze strategie moet volgen om haar status in de VN te verhogen;

    48.

    verwelkomt ddde constructieve rol die de EU en haar lidstaten bij de herziening van de UNHRC hebben vervuld, met name waar zij opkwamen voor de onafhankelijkheid van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en hun steun gaven aan de Speciale Procedures en de landenmandaten; herinnert eraan dat voldoende middelen nodig zijn om de regionale OHCHR-kantoren open te houden;

    49.

    onderstreept dat de capaciteit van de EU om helpend op te treden, dringend verbetering behoeft, mede door sterke allianties aan te gaan met belangrijke regionale partners en alle gematigde staten, alsmede met een mechanisme om de steun van de HV/VV te verwerven bij het lobbyen in de hoofdsteden van alle derde landen;

    50.

    is bijzonder verheugd over de verklaring van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter aan het Parlement van 13 december 2011 waarmee gevolg werd gegeven aan het al lang bestaande verzoek van het Parlement voor de instelling van een speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten; benadrukt dat de mandaathouder een kandidaat op deskundigenniveau moet zijn die zijn sporen op het gebied van de mensenrechten al heeft verdiend; dringt erop aan dat de benoeming zo snel mogelijk haar beslag krijgt, en dat voldoende middelen worden vrijgemaakt om vervulling van dit mandaat mogelijk te maken;

    51.

    draagt zijn delegatie naar de 19e zitting van de UNHRC op de in deze resolutie genoemde kwesties en standpunten te verwoorden; vraagt de delegatie om van deze missie verslag uit te brengen aan de Subcommissie mensenrechten; acht het beslist noodzakelijk dat de gewoonte om EP-delegaties te sturen naar de desbetreffende UNHRC- en AVVN-zittingen wordt voortgezet;

    *

    * *

    52.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid /vicevoorzitter van de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitter van de 66e Algemene Vergadering, de voorzitter van de VN-Raad voor de rechten van de mens, de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens en de Werkgroep EU-VN opgericht door de Commissie Buitenlandse Zaken.


    (1)  Het VN-Verdrag tegen foltering, het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning.

    (2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0097

    (3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0334.

    (4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0229.

    (5)  Artikelen 2, 3, lid 5, en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.


    Top