Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE1042

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen met betrekking tot het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid” , en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (COM(2011) 614 final — 2011/0275 (COD))

PB C 191 van 29.6.2012, p. 44–48 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 191/44


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen met betrekking tot het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006

(COM(2011) 614 final — 2011/0275 (COD))

2012/C 191/08

Rapporteur: Etele BARÁTH

Het Europees Parlement en de Raad hebben op respectievelijk 25 oktober 2011 en 27 oktober 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 178 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen met betrekking tot het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006

COM(2011) 614 final — 2011/0275 (COD).

De afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 april 2012 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 25 en 26 april 2012 gehouden 480e zitting (vergadering van 25 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 178 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies van en overwegingen met betrekking tot het advies

1.1   De wetgevingsvoorstellen voor het cohesiebeleid voor de periode 2014-20, op 6 oktober 2011 goedgekeurd door de Commissie (het „cohesiepakket”), bevatten ingrijpende wijzigingen met betrekking tot de wijze waarop het cohesiebeleid wordt opgesteld en uitgevoerd. De primaire doelstelling van dit beleid en van een van zijn essentiële instrumenten, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), is het inzetten van investeringen als middel ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Investeringen van het EFRO moeten derhalve ten goede komen aan alle EU-burgers.

1.2   Het is echter belangrijk om de in de voorgestelde verordening vastgelegde regels inzake de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de fondsen („de gemeenschappelijke verordening”) niet uit het oog te verliezen. Sommige van deze regels hebben rechtstreeks betrekking op het EFRO. Deze algemene bepalingen zijn van grote invloed op de inzet van EFRO-middelen:

financiering concentreren op een geringer aantal prioriteiten;

deze prioriteiten beter afstemmen op de Europa 2020-strategie;

resultaatgerichtheid;

de vooruitgang bij het bereiken van overeengekomen doelstellingen volgen;

toenemend gebruik van voorwaarden;

vereenvoudiging van de uitvoering.

Maar hetzelfde geldt voor de meer specifieke bepalingen, bijvoorbeeld de bepalingen ter bevordering van het gebruik van een meer geïntegreerde aanpak of de bepalingen die het gebruik van financiële instrumenten aan meer expliciete regelgeving onderwerpen.

1.3   Ook mag niet worden vergeten dat de Europese Commissie op 29 juni 2011 een voorstel heeft gedaan voor het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, ofwel de begroting van de Europese Unie voor de komende programmeringsperiode. Het EESC heeft tevens een aantal adviezen uitgebracht betreffende de eigen middelen van de Unie.

1.4   In zijn advies inzake de algemene bepalingen voor structuurfondsen (1) heeft het EESC een aantal kernpunten geformuleerd met betrekking tot het „cohesiepakket” in zijn totaliteit. Deze kernpunten worden in het onderhavige advies volledig onderschreven en verder uitgewerkt, met name wat het EFRO betreft.

1.4.1   Partnerschap

1.4.1.1   Het EESC is er stellig van overtuigd dat écht partnerschap, waarbij alle partners als gedefinieerd in artikel 5, lid 1, van de gemeenschappelijke verordening worden betrokken bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie achteraf van projecten ondernomen in het kader van het cohesiebeleid van de EU, rechtstreeks bijdraagt aan het slagen ervan; het Comité juicht het daarom toe dat verschillende partners zijn gedefinieerd in artikel 5, lid 1, van de voorstellen van de Commissie, en dat partnerschap een verplicht onderdeel van het cohesiebeleid van de EU wordt.

1.4.1.2   Het EESC stelt met tevredenheid vast dat wellicht strakker de hand zal worden gehouden aan de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon, niet alleen door de nadruk te leggen op de Europese identiteit, maar ook door de partners als gedefinieerd in artikel 5, lid 1, van de gemeenschappelijke verordening bij projecten te betrekken, hetgeen zal bijdragen aan de effectiviteit ervan.

1.4.1.3   Het EESC is zeer bezorgd over de signalen vanuit de Raad, waaruit kan worden afgeleid dat sommige lidstaten het partnerschapsbeginsel willen beperken, en doet een beroep op de Commissie en het Europees Parlement om deze trend te helpen keren.

1.4.1.4   Het EESC is van mening dat de ontwerpverordening, wanneer deze eenmaal is aangenomen, zal stroken met het subsidiariteitsbeginsel, gezien het feit dat de taken van het EFRO zijn vastgelegd in het Verdrag en dat het beleid wordt uitgevoerd overeenkomstig het beginsel van gedeeld beheer en met eerbiediging van de institutionele bevoegdheden van de lidstaten en regio's.

1.4.2   Conditionaliteit

1.4.2.1   Het EESC is van mening dat als er vaker een beroep wordt gedaan op het conditionaliteitsbeginsel in het cohesiebeleid van de EU, dit zal leiden tot meer gerichte en reële, duurzame resultaten. In veel van zijn analyses heeft het EESC stilgestaan bij kwesties die verband houden met de „voorwaardelijkheid” van de tenuitvoerlegging, die als het goed is meer doelmatigheid, een betere kwaliteit en een wezenlijke vereenvoudiging met zich mee zal brengen.

1.4.2.2   Voorafgaande voorwaarden moeten worden gekoppeld aan een correcte toepassing van het partnerschapsbeginsel.

1.4.2.3   Het EESC is het niet eens met de macro-economische voorwaarden zoals die momenteel geformuleerd zijn, omdat deze het verkeerde signaal afgeven en in fine regio's en burgers bestraffen aan wie de op nationaal niveau gepleegde macro-economische excessen niet kunnen worden verweten.

1.4.3   Vereenvoudiging

1.4.3.1   Het EESC waardeert de inspanningen van de Commissie om de procedures van en in verband met het cohesiebeleid van de EU te vereenvoudigen. Toch is de complexiteit nog altijd te groot.

1.4.3.2   Door te veel nadruk te leggen op controles en procedures maken nationale en Europese autoriteiten het moeilijker voor kleine en middelgrote ondernemingen en ngo's om toegang tot EU-financiering te krijgen; er gaat nl. te veel energie zitten in administratieve rompslomp. Gold plating (overregulering) moet kost wat kost op alle niveaus worden vermeden.

1.4.3.3   Het EESC staat vierkant achter de inspanningen die worden geleverd om de Europa 2020-strategie en het cohesiebeleid van de EU te coördineren, en om zich meer te concentreren op hoofdzaken en op een grotere resultaatgerichtheid.

1.4.3.4   Ook stemt het EESC volledig in met het streven naar vereenvoudiging van de financiële, administratieve, controle- en procedurevoorschriften voor het gebruik van de structuurfondsen.

1.4.4   Beleidscoördinatie

1.4.4.1   Voorts verwelkomt het EESC de voorstellen van de Commissie voor concentratie op kernthema's als middel om de fragmentatie van inspanningen terug te dringen.

1.4.4.2   Toch adviseert het EESC om een grotere flexibiliteit te hanteren met betrekking tot de concentratie op kernthema's, hoofdzakelijk om de toepassing van de territoriale aanpak te vergemakkelijken en daarmee de effectiviteit van het beleid te vergroten.

1.4.4.3   Het EESC ziet het gemeenschappelijk strategisch kader als een belangrijk instrument voor de coördinatie van interventies door de structuurfondsen; helaas kan het Comité geen advies geven over het gemeenschappelijk strategisch kader in de vorm waarin het momenteel geformuleerd is.

1.4.5   Financiering, financiële instrumentering

1.4.5.1   Het EESC is er ten sterkste van overtuigd dat moet worden gestreefd naar een maximale impact van elke euro die ter beschikking wordt gesteld voor cohesieondersteuning.

1.4.5.2   Uit de resultaten van de openbare raadpleging in het kader van het vijfde cohesieverslag blijkt dat het concept van 'concentratie van financiering' op algemene steun kan rekenen. Het EESC is van mening dat zeer terecht bezorgdheid werd geuit over bepaalde kwesties en dat hierop een antwoord moet worden gevonden voordat de toekomstige algemene verordening in werking treedt.

1.4.5.3   Er zijn waarborgen vereist dat overmatige concentratie, met name een strikte interpretatie van de 11 thematische doelstellingen en het minimumpercentage van middelen dat moet worden ingezet voor de financiering van bepaalde thematische prioriteitsdoelstellingen (bv. energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, onderzoek en innovatie, steun voor kleine en middelgrote ondernemingen), de ondersteuning van aan ontwikkeling gerelateerde projecten die voortvloeien uit lokale en regionale verschillen niet in de weg staat.

1.4.5.4   Het EESC heeft vaak benadrukt dat Europa 2020 en het cohesiebeleid elkaar aanvullen. Voor de coördinatie van het stabiliteitsbeleid (dat structurele hervormingen vereist), het cohesiebeleid (dat gericht is op convergentie) en de groeistrategieën is verhoging van de middelen van de Unie echter essentieel.

1.4.5.5   Hiertoe moet meer gebruik worden gemaakt van Europa 2020-projectobligaties, zoals omschreven in recente adviezen van het EESC.

1.4.5.6   Voorts stelt het EESC een zorgvuldig onderzoek voor naar de mogelijkheid om toegezegde toekomstige cohesiefinanciering te gebruiken, evenals ongebruikte financiering uit de lopende programmeringsperiode teneinde de Europese economische groei NU een startimpuls te geven.

2.   Algemene opmerkingen en aanbevelingen

2.1   Het EESC waardeert de bijzonder gedetailleerde en nauwgezette voorbereidingen die de Europese Commissie heeft getroffen inzake de uitvoeringsbepalingen voor het cohesiebeleid en de Europa 2020-strategie voor de periode 2014-2020.

2.2   In diverse studies en adviezen heeft het EESC een aantal constateringen gedaan over de inhoud van het vierde en vijfde cohesieverslag, over het gebruik van de structuurfondsen de afgelopen tien jaar, de effectiviteit ervan en over de vraag of ze wel doelmatig zijn. Veel van deze constateringen zijn in aanmerking genomen bij de ontwikkeling van het cohesiebeleid voor de periode 2014-2020.

2.3   De voorstellen van de Europese Commissie betreffende de algemene bepalingen voor het gebruik van de structuurfondsen voor de periode 2014-2020 zijn openbaar gemaakt in een tijd waarin standpunten over de aard en oorzaken van de erger wordende Europese crisis sterk uiteenlopen.

2.4   Het EESC is van mening dat het vanwege de historische achtergronden van de huidige economische en financiële crisis in Europa nodig is om structurele hervormingen door te voeren in het institutionele, maatschappelijke en politieke systeem. Het EFRO kan een cruciale rol spelen in de hervorming van de uitkeringsstelsels teneinde deze kostenefficiënter en duurzamer te maken. Voor het doorvoeren van veranderingen in deze stelsels zijn echter tijdelijk extra financiële middelen vereist. Het EESC erkent dat een beperkte beschikbaarheid van middelen en de toepassing van het concentratiebeginsel hebben geresulteerd in minder nadruk op investeringsprioriteiten die gericht zijn op structurele veranderingen in de infrastructuur van de uitkeringsstelsels. Het EESC wijst tevens op het feit dat de invloed van het cohesiebeleid op deze stelsels zonder dergelijke investeringen beperkt blijft.

2.5   De schaarste op het gebied van zowel publieke als particuliere middelen ten gevolge van de crisis kan ertoe leiden dat de benodigde medefinanciering voor ingrepen die essentieel zijn om de gewenste veranderingen door te voeren, wel eens moeilijk op te brengen kan zijn. Het EESC is van mening dat wanneer flexibel en verantwoord wordt omgegaan met medefinancieringspercentages en conditionaliteitsclausules, de kans op een blijvende impact van de door de fondsen gefinancierde maatregelen toeneemt.

2.6   De Europa 2020-strategie en de erdoor geïnspireerde EFRO-ontwerpverordening weerspiegelen een economische benadering die aansluit op de krachtpunten en behoeften van ontwikkelde economieën die worden gekenmerkt door een lage groei en beschikken over een significante capaciteit op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. In ontwikkelde landen spelen onderzoek, ontwikkeling en innovatie ontegenzeglijk een belangrijke rol in de economische groei. Mededinging is op zich weliswaar niet strijdig met het cohesiebeleid, maar hecht hier minder belang aan.

2.7   Het cohesiebeleid moet het belangrijkste investeringsinstrument zijn ter ondersteuning van de kernprioriteiten van de Unie, vastgelegd in de Europa 2020-strategie. Het richt zich hierbij op de landen en regio's waar de nood het hoogst is. Hoewel het EESC in principe instemt met deze benadering, wijst het tegelijkertijd op enkele elementen van de voorgestelde verordening die de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020 in de weg kunnen staan.

2.7.1   Het EFRO kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking van zowel convergentiedoelstellingen als doelstellingen op het gebied van het Europees concurrentievermogen. Aangezien er geen mogelijkheden bestaan voor een significante verhoging van de beschikbare middelen, is het EESC van mening dat de oplossing moet worden gezocht in het duidelijker omschrijven van doelstellingen en in het beter afstemmen van de voorgestelde investeringsprioriteiten op de doelstellingen. Aangezien de territoriale benadering zich leent voor een nauwkeuriger omschrijving van de doelstellingen, vindt het EESC dat meer nadruk moet worden gelegd op strategieën voor heel Europa op basis van gebieden, zoals bestaande of toekomstige macroregionale strategieën, als referentiekaders voor gebiedsspecifieke doelstellingen.

2.7.2   Macro-economische conditionaliteit kan de economische groei afremmen en daarmee het aantal beschikbare instrumenten beperken, hetgeen mogelijk leidt tot het intrekken van steun en de herverdeling van instrumenten die zijn ingetrokken ten gunste van beter ontwikkelde regio's. Er zal waarschijnlijk een ernstig conflict ontstaan tussen het streven naar concurrentievermogen aan de ene kant en het uitvoeren van het cohesiebeleid aan de andere kant. Thematische en institutionele voorwaarden vooraf, opgenomen in bijlage IV van de „gemeenschappelijke verordening”, kunnen echter de effectiviteit van het EFRO vergroten.

2.7.3   In bepaalde minder ontwikkelde lidstaten of regio's zou de reservering van 50 % van de EFRO-financiering voor specifieke doeleinden een effectiviteitsverlies kunnen veroorzaken. Dit kan het gevolg zijn van het feit dat „verplichte” investeringsdoelstellingen misschien niet de beste manier zijn om een optimale ontwikkeling van de betreffende regio of lidstaat te bewerkstelligen. In een dergelijke situatie worden de middelen minder effectief benut. Het risico is zelfs aanwezig dat er absorptieproblemen ontstaan, terwijl de kritieke massa die vereist is om de werkelijke bottlenecks voor ontwikkeling doeltreffend weg te nemen, niet kan worden bereikt. Voorts kunnen maatregelen die niet aansluiten op reële ontwikkelingsproblemen, leiden tot afnemend vertrouwen onder de bevolking. Uit al deze punten wordt duidelijk dat flexibel moet worden omgegaan met de specifieke ontwikkelingsdoelstellingen en -behoeften van de regio's en dat deze tot uiting moeten komen in het kader van de investeringsprioriteiten van het EFRO.

3.   Specifieke opmerkingen en aanbevelingen

3.1   Specifieke territoriale kenmerken (stedelijke ontwikkeling, ultraperifere gebieden)

3.1.1   Het EESC waardeert het feit dat extra aandacht is geschonken aan oplossingen voor specifieke problemen inzake duurzame stedelijke ontwikkeling en de ultraperifere gebieden.

3.1.2   De EESC is blij dat een geïntegreerde aanpak op het gebied van stedelijke ontwikkeling nadrukkelijk verplicht wordt gesteld. Wel is het Comité van mening dat het partnerschapcontract slechts een indicatief overzicht zou moeten bevatten van steden die steun ontvangen en van de jaarlijkse verdeling van middelen ten behoeve van deze doelstelling, teneinde elke lidstaat gelegenheid te geven projecten flexibeler te beheren, hetgeen ook een positieve invloed zou kunnen hebben op de resultaten in de begunstigde steden.

3.1.3   Wat betreft het beheer van geïntegreerde maatregelen benadrukt het EESC dat bij deze complexe maatregelen het risico bestaat dat overmatig bureaucratische en strikte procedures voor projectselectie en -administratie worden ingesteld. Dit kan afdoen aan het vermogen van lidstaten en begunstigden om optimaal te profiteren van deze kansen. Derhalve adviseert het EESC dat de Europese Commissie er zorg voor moet dragen dat lidstaten bij de uitvoering van deze geïntegreerde maatregelen zo min mogelijk worden gehinderd door bureaucratische obstakels.

3.1.4   Het EESC is voorstander van het instellen van een Europees platform voor stedelijke ontwikkeling in het kader van een duurzame ontwikkeling van steden. Het EESC acht het onnodig om de Europese Commissie de bevoegdheid te geven om te bepalen welke steden deelnemen aan het platform; een reeks vaste criteria zou afdoende moeten zijn.

3.1.5   Wat betreft het opzetten van het platform voor stedelijke ontwikkeling is het EESC van mening dat geen nieuw orgaan hoeft te worden opgericht: de bestaande federaties van Europese steden kunnen de nodige taken vervullen. Het Comité adviseert de Europese Commissie om de mogelijkheden te onderzoeken om bestaande organisaties zoveel mogelijk te betrekken bij de werkzaamheden van het platform.

3.1.6   Het platform zou ook het opzetten van netwerken ondersteunen tussen alle steden die innovatieve maatregelen treffen op initiatief van de Commissie. Het EESC is van mening dat naast de Commissie ook groepen van lidstaten het initiatief moeten kunnen nemen tot innovatieve maatregelen of tot het opzetten van netwerken binnen het raamwerk van het platform.

3.1.7   Het EESC is verheugd over het voorstel om minimaal 5 % van de EFRO-middelen te reserveren voor geïntegreerde stedelijke ontwikkeling. Hiermee geeft de EU een belangrijk en bemoedigend signaal af aan de lidstaten en hun regio's. Het is echter nog niet duidelijk of dit bedrag wordt toegewezen en wordt gekoppeld aan de benutting van andere middelen.

3.1.8   Het EESC is van mening dat er een goede reden bestaat voor het opstellen van een definitie van stedelijke systemen van kleine, middelgrote en grote steden op Europees niveau, op basis van een pan-Europese strategie voor territoriale ontwikkeling. Het is ook van belang om richtsnoeren op te stellen voor de ontwikkeling van een polycentrisch netwerk van agglomeraties overeenkomstig de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

3.2   Territoriale ontwikkeling

3.2.1   Zoals reeds is geconstateerd in eerdere adviezen van het EESC kunnen regio's het best worden geholpen bij het inhalen van hun achterstand door vervoersnetwerken te verbeteren en alle vormen van mobiliteit te ondersteunen. Het concurrentievermogen neemt toe als zich netwerken van agglomeraties en productiegebieden kunnen ontwikkelen. De gewenste verbindingen beperken zich echter niet tot vervoer en communicatie en de doelstellingen in dit verband verschillen per regio.

3.2.2   Het EESC pleit voor het vaststellen van een nieuw Europees kader voor geïntegreerde projectconcepten van bijzonder Europees belang; dit kader moet specifieke territoriale doelstellingen omvatten. Het gemeenschappelijk strategisch kader moet worden aangemerkt als het document bij uitstek om dit nieuwe Europese kader voor het voetlicht te brengen. Het EESC vindt dat moet worden nagegaan of er behoefte bestaat aan een formele „strategie voor Europese territoriale ontwikkeling”. Naast de prioriteiten van de macroregionale strategieën moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de doelstellingen betreffende het Europees stedelijk netwerk.

3.2.3   Het is de moeite waard om na te gaan of het, wat betreft geïntegreerde stedelijke ontwikkeling of macroregionale strategieën, misschien nodig is om nieuwe doelstellingen te formuleren en na te streven zonder welke de ontwikkeling van grootschalige projecten mogelijk geremd zal worden. Er zijn goed onderbouwde, op voorbereidingswerkzaamheden gebaseerde documenten beschikbaar, bijvoorbeeld opgesteld in het kader van de voorbereidingen voor de territoriale agenda van de EU of het ESPON-programma, die kunnen bijdragen aan het definiëren van deze doelstellingen, die bij voorkeur op specifieke locaties gebaseerd zijn.

3.2.4   In de territoriale ontwikkelingsstrategie zouden doelstellingen gedefinieerd kunnen worden die de macroregionale economische en sociale samenwerking bevorderen op gebieden zoals:

versterking van de infrastructuur voor onderzoek en innovatie (onderzoeksgebieden): verbinden van Europese centres of excellence en stimuleren van centres of competence teneinde de Europese ontwikkelingspolen te versterken;

investering in bedrijfsonderzoek en -innovatie, ontwikkeling van producten en diensten enz., internationalisering van lokale productiesystemen (clusters) en ondersteuning van de vorming van Europese netwerken;

vervoerssystemen naast het TEN-T-infrastructuurnetwerk (waterhuishouding; milieubescherming; energie; informatie- en communicatiesystemen enz.);

het institutionele netwerk, voor de ontwikkeling van onderaf van macroregionale en transnationale bestuurslagen enz.

3.2.5   In dit verband koestert het EESC grote verwachtingen ten aanzien van de voorstellen van de Europese Commissie voor het gemeenschappelijk strategisch kader. Deze zijn nog niet beschikbaar, maar het Comité verwacht te worden ingelicht en geraadpleegd.

3.3   Connecting Europe

3.3.1   Het EESC heeft vaak geconstateerd dat gezien de concentratie van middelen er behoefte bestaat aan het verschaffen van middelen en duidelijke juridische kaders om de transnationale samenwerking te schragen en zo de verbindingen binnen Europa te versterken. Het EESC stelt de Commissie echter voor om te overwegen de reikwijdte van eventuele maatregelen in het kader van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility) te vergroten, zodat niet alleen vervoers- en communicatieprojecten maar ook projecten van bijzonder Europees belang hieronder vallen en medegefinancierd kunnen worden. Voorts adviseert het EESC om mechanismen in te stellen om te waarborgen dat gefinancierde projecten inderdaad het belang van een grotere economische, sociale en territoriale samenhang in Europa dienen.

3.3.2   Het EESC is van mening dat het niet strijdig met het VWEU zou zijn om van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen een financieel kader te maken dat projecten van bijzonder Europees belang financiert, zoals omschreven in paragraaf 3.2.2 van dit advies. De financieringsfaciliteit zou initiatieven in verband met vervoer, energie en ICT moeten ondersteunen.

3.4   Economische activiteiten

3.4.1   Het EESC is er voorstander van dat prioriteit wordt gegeven aan vier doelstellingen die met name van belang zijn in het verband met de bijdrage van het EFRO aan het publieke belang:

de bijdrage aan werkgelegenheid, O&O en innovatie door ondersteuning van ondernemingen;

het investeren in basisinfrastructuur (bv. de vervoers-, energie-, milieu-, sociale en gezondheidsinfrastructuur);

de oprichting en, even belangrijk, overdracht van ondernemingen; en

de ontwikkeling van het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen, waarbij bijzondere steun moet worden verleend aan zeer kleine en ambachtelijke ondernemingen.

3.4.2   Het EESC is tevens van mening dat gebieden zoals onderwijs en de ontwikkeling van toerisme belangrijk zijn en in aanmerking moeten blijven komen voor EFRO-steunverlening, afhankelijk van de specifieke ontwikkelingsbehoeften van bepaalde lidstaten of regio's.

3.4.3   Het EESC vindt ook dat, wanneer het gaat om steun voor ondernemingen, kan worden gesteld dat dergelijke steun, met name in de vorm van subsidies, het hardst nodig is voor kleine ondernemingen, voor innovatieve activiteiten en in gebieden die met industriële achteruitgang of structurele veranderingen hebben te maken. Het EESC is van mening dat het ondernemingsconcept niet uitsluitend betrekking zou moeten hebben op kleine en middelgrote ondernemingen in bepaalde regio's met een achterstand.

3.4.4   Wat betreft innovatieketens, ook clusters genoemd, en lokale productiesystemen die probleemloos werken, is het de vraag of het beter zou zijn als er meer flexibiliteit zou zijn voor ondernemingen die sterke wortels in het gebied hebben en ook voor leveranciers, en als het aandeel van terugvorderbare middelen in de vorm van steun (bijvoorbeeld rentesubsidies) zou worden vergroot in situaties van meervoudige en gecombineerde financiering.

3.4.5   Dit roept tevens de vraag op of, op het gebied van basisinfrastructuur, steun voor ontwikkelde regio's mogelijk onnodig is. Uitzonderingen en een flexibele aanpak moeten worden overwogen, bijvoorbeeld in situaties waarin de ontwikkeling van een centrale, meer ontwikkelde regio vereist is voor de ontwikkeling van de omliggende gebieden.

3.4.6   Wat betreft de voorgestelde prioriteiten inzake de ondersteuning van ondernemingen en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven wijst het EESC nogmaals op de belangrijke bijdrage die ondernemingen in de sociale economie leveren aan de territoriale en regionale ontwikkeling, zoals door de Europese instellingen is geconstateerd in verscheidene officiële documenten. Het EESC adviseert om de sociale economie een plaats te geven in het kader van maatregelen gericht op het concurrentievermogen van het bedrijfsleven, ondernemerschap, nieuwe bedrijfsmodellen, training, onderwijs, onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie, bevordering van werkgelegenheid, stimulering van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie en sociale integratie.

3.5   Financieel kader

3.5.1   Het EESC schaart zich achter het voorstel van de Commissie inzake de nieuwe nomenclatuur van regio's en structurele financieringspercentages.

3.5.2   Het EESC is van mening dat een gedeelte van de EFRO-middelen die momenteel zijn gereserveerd voor de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen moet worden ingezet ten behoeve van de uitbreiding van transnationale verbindingen in het algemeen, zoals voorgesteld in paragraaf 3.2.2 hierboven.

3.5.3   Het EESC stemt in met het voorstel van de Commissie waarin een minimumaandeel voor elke regiocategorie wordt vastgesteld met betrekking tot het Europees Sociaal Fonds (ESF), teneinde de bijdrage van de financiering aan de verwezenlijking van de hoofddoelstellingen van de Europa 2020-strategie te vergroten. Het EESC adviseert om voor het ESF gereserveerde middelen, die geïnvesteerd mogen worden in educatieve en sociale infrastructuur, in de eerste plaats te gebruiken voor maatregelen ter bevordering van geïntegreerde groei.

3.5.4   Het EESC is van mening dat de concentratie van investeringsprioriteiten een goede afspiegeling vormt van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, en verwijst wat dit betreft naar de paragrafen 1.4.5.3, 2.4, 2.5, 2.6 en 2.7 van dit advies.

Brussel, 25 april 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  „Dispositions générales régissant les Fonds structurels”, Zie bladzijde 30 van dit Publicatieblad.


Top