Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE1041

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (COM(2011) 612 final — 2011/0274 (COD))

    PB C 191 van 29.6.2012, p. 38–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.6.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 191/38


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad

    (COM(2011) 612 final — 2011/0274 (COD))

    2012/C 191/07

    Rapporteur: de heer CEDRONE

    Het Europees Parlement en de Raad hebben op resp. 25 en 27 oktober 2011 besloten om, overeenkomstig de artt. 177 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad

    COM(2011) 612 final — 2011/0274 (COD).

    De afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 april 2012 goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 25 en 26 april 2012 gehouden 480e zitting (vergadering van 25 april) onderstaand advies met 180 stemmen vóór en 9 tegen, bij 7 onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Conclusies en voorstellen

    1.1   Het EESC onderschrijft in beginsel het nieuwe voorstel voor een verordening m.b.t. het Cohesiefonds en is met name ingenomen met de inspanning die wordt geleverd om de procedures betreffende de verschillende fondsen af te stemmen op die van de algemene verordening, ook al zijn er verschillende heikele punten (zie hieronder) die moeten worden uitgediept en verbeterd, met name in het licht van de financiële crisis en de overheidsschuld waarmee de EU thans te kampen heeft.

    1.2   Het is hoe dan ook een goede zaak dat het fonds gebruikt kan worden om de productie en de verspreiding van hernieuwbare energiebronnen aan te moedigen, energie-efficiëntie te bevorderen, het milieu te beschermen, de aanpassing aan de klimaatverandering te bevorderen, de biodiversiteit te verbeteren en de stedelijke omgeving te vernieuwen. Een en ander kan een positieve impact hebben op andere sectoren als het toerisme, en duurzame ontwikkeling bevorderen.

    1.3   Het EESC acht het van belang dat de Commissie ernaar streeft het aantal maatregelen te verminderen via een concentratie van de thematische gebieden. In deze periode van crisis is dit een belangrijk middel om verspilling tegen te gaan, de middelen te concentreren op specifieke acties en het multiplicator- en stimuleringseffect ter bevordering van groei en werkgelegenheid te vergroten.

    1.4   Het EESC stemt in met het voorstel m.b.t. de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, dat evenwel geen specifiek apart fonds mag worden, wat tot nutteloze overlappingen zou kunnen leiden.

    1.5   Het EESC is tevens erg ongerust en maakt ernstig voorbehoud m.b.t. de huidige voorstellen inzake het beginsel van conditionaliteit (met name het gebruik van macro-economische voorwaarden). Dit mag immers niet worden gehanteerd als een sanctie-instrument, in een geest van bestraffing, maar moet gericht zijn op verantwoordelijkheid en beloning, zodat de doelstelling van de convergentie niet ondermijnd of in het gedrang wordt gebracht.

    1.6   De verschillende soorten fondsen moeten absoluut beter gecoördineerd worden en het cohesiebeleid moet in zijn geheel ook beter worden afgestemd op de andere economische maatregelen van de EU, met inbegrip van het GLB, binnen het versterkte kader van een gemeenschappelijk begrotingsbeleid. Aldus kan een multiplicatoreffect worden bereikt en kan de doeltreffendheid van de investeringen worden vergroot. Het zou een goede zaak zijn, althans in de eurozone, tot een versterkte samenwerking te komen op het gebied van het economisch beleid, met inbegrip van het cohesiebeleid, ter bevordering van een gemeenschappelijke economische governance, zoals herhaaldelijk door het EESC is bepleit maar door de top van december 2011 ten onrechte onbeslist is gelaten.

    1.7   Voorts is het absoluut noodzakelijk verbetering te brengen en het evenwicht te herstellen in het „institutionele partnerschap” tussen Commissie, lidstaten en regio's, waarbinnen de Commissie zich opnieuw een ondersteunende en richtinggevende rol zou moeten toe-eigenen. Dit partnerschap moet in elke fase gepaard gaan met een partnerschap zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, van het voorstel voor een verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, dat tot dusver nog al te vaak alleen maar een adviserende en informatieve rol speelt. Voor de hele EU moeten een gedragscode en parameters voor de evaluatie van de meerwaarde van dit partnerschap worden uitgewerkt.

    1.8   Prioritair voor het EESC is de kwestie van de vereenvoudiging in de begin- en de eindfases. Dit geldt zowel voor het Cohesiefonds als voor alle structuurfondsen, met name wat betreft de vermindering van de administratieve kosten door eventueel te voorzien in een forfait voor bepaalde soorten projecten. Hoe dan ook zou het principe van de „eenmalige betaling” van toepassing zijn.

    1.9   Voor de landen die het zwaarst zijn getroffen door de crisis, is het cohesiebeleid een van de belangrijkste instrumenten waarover de lidstaten beschikken om de sociale, economische en territoriale ongelijkheden te verkleinen en om de economische groei opnieuw aan te zwengelen en de duurzaamheid ervan te bevorderen.

    1.10   Cofinanciering: de criteria voor cofinanciering moeten opnieuw worden bekeken en nauwlettender worden geëvalueerd. Zij moeten gerelateerd zijn aan de reële begrotingssituatie van de territoriale overheden om te vermijden dat de meest kansarmen tot geen enkele financiering toegang krijgen.

    1.11   Volgens het EESC is er in de huidige context van hervormingen en sanering van de overheidsschuld, waarbij een beleid „in twee fasen” (eerst bezuinigingen, als dreiging, en daarna groei) wordt nagestreefd, geen speelruimte voor een beleid van investeringen en groei. Groei en bezuinigingen zouden bovendien hand in hand moeten gaan. Het is daarom geboden het cohesiebeleid in die richting te stuwen, door bijvoorbeeld steun te verlenen aan bedrijven die een belangrijke technologische dimensie hebben en een grote impact op de jeugdwerkloosheid.

    1.12   Het huidige economische beleid van de EU (bezuinigingen, financiële problemen van de lidstaten, krappe EU-begroting, begrotingspact, ECB-beperkingen, enz.) leidt volgens het EESC tot een recessie, met onvoorspelbare gevolgen, terwijl juist het tegendeel zou moeten gebeuren, terwijl m.a.w. ten minste tegelijkertijd, zo niet eerst, de groei en de werkgelegenheid zouden moeten worden ondersteund via een kordater en verstrekkender voorstel. Met het oog daarop kan een belangrijke bijdrage worden geleverd door de structuurfondsen (en tijdelijk, deels ook door de GLB-middelen), zoals ook op de top van 30 januari 2012, zij het slechts terzijde, werd bepleit.

    1.12.1   Het is m.a.w. zaak een „Europees groeiplan” („New Deal”) (1) met grootschalige gerichte projecten te lanceren en daarbij enkele sleutelsectoren te betrekken die de Europese economie in relatief korte tijd nieuw leven kunnen inblazen. Dit plan moet worden gezien als een aanvulling op de Europa 2020-strategie, die meer op de middellange termijn is gericht. Een dergelijk plan kan worden

    gefinancierd door nu reeds gebruik te maken van de resterende middelen voor 2007-2013, waaraan, zodra dit mogelijk is, een deel van de voor 2014-2020 uitgetrokken middelen, voor een beperkte tijd moeten worden toegevoegd;

    verwezenlijkt via onmiddellijk uitvoerbare projecten, dankzij een versnelde procedure op basis van het subsidiariteitsbeginsel of via een radicale „tijdelijke” aanpassing van de huidige verordeningen die een snelle tenuitvoerlegging mogelijk maken;

    ondersteund en kracht worden bijgezet door tussenkomst van de EIB, via de uitgifte van obligaties (art. 87 van de nieuwe verordening). Dit kan een multiplicatoreffect teweegbrengen op de investeringen, daar het buitenlands kapitaal zou aantrekken en een positief effect zou sorteren op de overheidsschuld en de euro, die zou worden versterkt.

    1.12.2   Dit groeiplan zou ten uitvoer moeten worden gelegd aan de hand van criteria die ten minste de eerste drie jaar van de volgende programmeringsperiode dezelfde moeten blijven.

    2.   Inleiding

    2.1   Het EESC heeft in vorige adviezen herhaaldelijk gewezen op de beginselen en het belang van het beleid inzake economische en sociale samenhang en solidariteit, zoals deze in het Verdrag zijn opgenomen en waarop ook in documenten van de Commissie meermaals wordt geattendeerd.

    2.1.1   Nooit eerder is het belang van deze beginselen zo groot geweest als vandaag, zoals wellicht ook nooit eerder het gevaar zo groot is geweest dat ze op de helling kwamen te staan, zelfs niet ten tijde van het uitbreidingsbeleid, toen de oude EU-lidstaten vreesden een deel van hun middelen te verliezen, terwijl de nieuwe zich erover ongerust maakten dat ze er niet genoeg hadden om aan de eisen van samenhang te voldoen.

    2.2   Hoe dan ook is het een goede zaak dat de Commissie probeert rekening te houden met de verschillende parameters die met de wijziging van de verordeningen samenhangen, zoals het voorstel voor de toekomstige EU-begroting, de Europa 2020-strategie en de crisis van de overheidsschuld, die, in het kielzog van de financiële crisis, het voortbestaan van de interne markt, en bijgevolg ook van de Unie zelf, ernstig in het gedrang brengt.

    3.   Het nieuwe cohesiebeleid: achtergrond, vragen, vaststellingen en strategische kwesties

    3.1   Zoals bekend, heeft de Commissie in juni 2011 een pakket voorstellen voor het meerjarig financieel kader goedgekeurd die de basis zullen vormen van de toekomstige EU-financieringen in de periode 2014-2020. Het kader moet vooral de Europa 2020-strategie ondersteunen en eventueel ook via de EIB (projectobligaties en/of euro-obligaties) zorgen voor aanvullende financieringen van de begroting.

    3.2   Voorts moet er rekening mee worden gehouden dat tal van lidstaten, gelet op de huidige economische crisis, genoodzaakt zijn draconische saneringsmaatregelen te nemen en dus ook overheids- en particuliere investeringen in infrastructuur te blokkeren, met alle gevolgen van dien voor de groei en de werkgelegenheid. Bovendien geven lidstaten bij de planning uiteindelijk vaak ook prioriteit aan „nationale projecten” i.p.v. aan grensoverschrijdende initiatieven van Europees belang.

    3.3   De context waarbinnen de discussie over de nieuwe regelgeving voor het cohesiebeleid wordt gevoerd, is dan ook zeer specifiek, om niet te zeggen uitzonderlijk en moet ook als dusdanig worden benaderd. Zo zou moeten worden nagegaan of moet worden vastgehouden aan een dermate versnipperd cohesiebeleid en of het volstaat of nuttig is de conditionaliteitskwestie aan de orde te stellen om de samenhang te bevorderen en de lidstaten die het meest door de crisis zijn getroffen, te helpen.

    3.4   Misschien zou het immers beter zijn om, gelet op de extreem moeilijke situatie waarin de Unie zich thans bevindt waarbij er weinig middelen voor groei kunnen worden ingezet, af te zien van nog meer regels en controles – die tot de helft zouden moeten worden teruggebracht – om de reeds gelanceerde projecten tot een goed einde te brengen. Misschien moet eraan worden gedacht de middelen via een nieuw bijzonder Europees groeiplan, een „Europese New Deal” (2), te rationaliseren en optimaal te gebruiken.

    3.5   Als de huidige EU-strategie niet grondig wordt aangepast, waartoe op de top van 8 en 9 december 2011 geen aanstalten zijn gemaakt, zal ook het cohesiebeleid radicaal moeten worden hervormd. Erger nog is evenwel dat het cohesiebeleid niet meer in staat zal zijn zijn prioritaire taak te vervullen, nl. de economische en sociale kloof tussen de verschillende gebieden en regio's in de EU te overbruggen, en dat deze kloof nog groter zal worden ten gevolge van de recessieve effecten van de maatregelen om de overheidstekorten onder controle te houden. Er is daarom in de EU een radicale verandering nodig, samen met één economisch bestuur.

    3.6   Wat betreft de door de Commissie bepleite methodologie in haar voorstel tot wijziging van de regelgeving voor het beheer van het cohesiebeleid voor de periode 2014-2020 en met name de gemeenschappelijke bepalingen voor alle fondsen van het gemeenschappelijk strategisch kader, formuleert het EESC de onderstaande opmerkingen.

    3.6.1   De vaststelling van het gemeenschappelijk strategisch kader (GSK): het EESC kijkt ernaar uit om het nieuwe voorstel voor een gemeenschappelijk strategisch kader dat de Commissie in 2012 zal voorleggen, onder de loep te nemen. Vooralsnog moet evenwel nog worden bepaald, mede op basis van de discussies van de Europese Raad van 7 december ll. (3) over het cohesiebeleid, op welke wijze de Commissie „de doelstellingen en streefcijfers van de prioriteiten van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei in kernacties voor het EFRO, het CF, het ESF, het Elfpo en het EFMZV” denkt met elkaar in verband te brengen.

    3.6.1.1   In eerdere EESC-adviezen is duidelijk gemaakt dat het cohesiebeleid, dat weliswaar afgestemd moet zijn op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en ermee moet stroken, niettemin ook zijn specifieke kenmerken moet behouden en een beleid moet blijven dat gericht is op de versterking van de sociale, economische en territoriale samenhang in de EU-lidstaten.

    3.6.1.2   De band tussen deze doelstellingen is van wezenlijk belang voor het welslagen van de Europa 2020-strategie maar de Commissie heeft nog niet gepreciseerd hoe deze band tussen de in het GSK uitgestippelde strategieën en de hervormingsprogramma's op nationaal niveau op een functionele, gecoördineerde en betaalbare manier kan worden verzekerd.

    3.6.2   De partnerschapsovereenkomst: het EESC valt het standpunt van het Europees Parlement en het Comité van de Regio's bij dat over de overeenkomst eerst moet worden onderhandeld door de lidstaten en de regio's en pas daarna door de lidstaten en de Commissie.

    3.6.2.1   In het kader van de onderhandelingen die met de lidstaten zullen worden gelanceerd, wijst het EESC op het belang van de door de Commissie voorgestelde benadering op basis van multilevel governance. Tegelijkertijd dringt het echter ook aan op een betere definiëring van de institutionele spelers (op nationaal en lokaal niveau) die de partnerschapsovereenkomsten met de Commissie zullen uitstippelen en ondertekenen, alsook op een ruime participatie van de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld aan de opstelling van de betreffende documenten.

    3.6.3   Thematische concentratie: het EESC onderschrijft het voorstel van de Commissie om het aantal door het cohesiebeleid gefinancierde maatregelen te beperken door de financiële middelen te concentreren op strategische projecten die van cruciaal belang worden geacht voor de duurzaamheid van de samenhang en het proces van economische ontwikkeling dat in minder ontwikkelde, overgangs- alsook meer ontwikkelde regio's op gang moet worden gebracht.

    3.6.3.1   De keuze van de thematische gebieden waarin de komende programmeringsperiode van zeven jaar geïnvesteerd zal worden, moet aan de lidstaten worden overgelaten, ook al moet het besluit samen met de Commissie worden genomen nadat nauwlettend is nagegaan of de voorstellen stroken met de Europa 2020-strategie.

    3.7   Conditionaliteit: het EESC erkent dat dit één van de punten van het Commissievoorstel is waarmee de Europese instellingen (Parlement, Raad, Comité van de Regio's, enz.) de meeste moeite hebben en is van mening dat de Commissie in dit verband niet duidelijk genoeg is geweest wat de betekenis, het doel en de voorwaarden voor de toepassing van het betreffende concept betreft. Enkele ex-ante voorwaarden (waaraan ook sociale voorwaarden zouden moeten worden toegevoegd) kunnen nuttig worden geacht maar de macro-economische voorwaarden, zoals ze thans zijn geformuleerd, zijn voor het EESC onaanvaardbaar.

    3.7.1   Zonder afbreuk te doen aan het feit dat aan de Commissie moet worden gegarandeerd dat de middelen van de structuurfondsen gebruikt worden met inachtneming van de in de communautaire regelgeving vastgestelde beginselen, doelstellingen en termijnen, is het EESC van mening dat de Commissie haar voorstel moet herzien in het licht van de volgende overwegingen:

    conditionaliteit is een instrument dat methodologisch zó geconcipieerd en opgezet moet worden dat het de lidstaten veeleer helpt de middelen onder de door de Commissie vastgestelde voorwaarden te gebruiken, dan dat het hun „sancties” oplegt;

    wat de beginselen van conditionaliteit (ex ante, macro-economische voorwaarden) betreft, moet de aandacht dus in eerste instantie uitgaan naar maatregelen die de lidstaten ertoe kunnen aanzetten de toegewezen middelen beter (doeltreffender, efficiënter) en sneller uit te geven aan de regio's die het verst van het EU-gemiddelde afstaan;

    de Commissie moet vooral meer aandacht schenken aan de voorbereidingsfase van de programma's, d.i. aan de fase van strategische programmering waarbij de prioriteiten alsook de verantwoordelijkheden worden vastgesteld van de nationale en regionale instellingen bij het nastreven van de doelstellingen op het vlak van territoriale ontwikkeling. De Commissie zou een actievere rol moeten spelen in het verlenen van bijstand aan landen en regio's bij het gebruik van de middelen;

    evenveel belang moet worden gehecht aan de fase van verificatie van de ex-ante voorwaarden, waarbij moet worden nagegaan of de lidstaten aan de vereisten voldoen om bij de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid te garanderen dat de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit worden nageleefd. Ook in dit geval zou het EESC graag zien dat het beginsel van de conditionaliteit wordt gehanteerd als een gedegen instrument om de lidstaten aan te zetten tot een correcte toepassing van de regelgeving m.b.t. de structuurfondsen. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen en bij een uitgesproken en herhaald voornemen van een lidstaat om de door de Commissie voorgeschreven hervormingen te vertragen, kunnen sancties worden toegepast.

    3.7.2   Wat de macro-economische voorwaarden betreft, deelt het EESC de ongerustheid van het Europees Parlement en enkele lidstaten m.b.t. de mogelijkheid dat regio's en begunstigden van communautaire programma's benadeeld kunnen worden ingeval centrale besturen geen of onefficiënt beleid voeren om de overheidsschuld terug te dringen. Er moeten andere oplossingen worden gevonden om te vermijden dat de verantwoordelijkheid voor het nationale begrotingsbeleid wordt toegeschreven aan regionale instellingen of andere actoren die geen enkele invloed hebben op dergelijke besluiten. Betere coördinatie tussen en binnen lidstaten zou in dat verband een goede zaak zijn.

    3.8   Naast de conditionaliteit, moeten binnen het cohesiebeleid dan ook een aantal belangrijke knelpunten worden aangepakt, die op alle fondsen betrekking hebben. Hierbij zij met name gedacht aan:

    de coördinatie en complementariteit van de fondsen en de coördinatie tussen de fondsen en andere economische maatregelen van de EU;

    de institutionele coördinatie van de cohesiemaatregelen, ook via versterkte samenwerking;

    de grondige vereenvoudiging van de thans veel te ingewikkelde procedures en regelgeving, in zowel begin- als eindfases;

    een echt en vergaand sociaaleconomisch partnerschap (naast het institutioneel partnerschap);

    differentiatie van de cofinanciering op basis van voorwaarden van territoriale besturen;

    een nieuwe impuls voor de rol van de Commissie en prioriteit aan projecten van Europees of macroregionaal belang

    een prestatiereserve („premies”) kan extra administratieve rompslomp met zich meebrengen en zorgen voor vertraging bij de terbeschikkingstelling van middelen aan projecten die voor de samenhang onontbeerlijk zijn;

    de toepasselijkheid van belasting op de toegevoegde waarde.

    4.   Basisdoelstellingen van het Cohesiefonds

    4.1   Het in 1993 opgerichte Cohesiefonds voor lidstaten met een bruto nationaal inkomen (BNI) dat lager ligt dan 90 % van het Europese gemiddelde, is vooral bestemd voor vervoer- en milieu-infrastructuur, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. De investeringen zijn daarom gericht op de totstandbrenging van trans-Europese vervoer- en energienetwerken, op ondersteuning van de energie-efficiëntie, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de versterking van het openbaar vervoer.

    4.2   Een en ander is goed voor ca. 18 % van alle uitgaven voor cohesiebeleid en draagt bij aan de verwezenlijking van samenhang in de geest van het Verdrag. Niettemin zij opgemerkt dat uit de resultaten blijkt dat er ook verder is gegaan en dat het Cohesiefonds gezorgd heeft voor een meerwaarde wat investeringen betreft, door groei en werkgelegenheid te bevorderen in gebieden waarin het werd ingezet, ook al is het effect erg versnipperd wegens het buitengewoon grote aantal gefinancierde projecten (1 192 in de periode 2000-2006).

    4.3   De nieuwe verordening heeft weinig om het lijf: artikel 2 beperkt zich tot een afbakening van het toepassingsgebied van het fonds aan de hand van twee opsommingen: een positieve en een negatieve, waarbij, vreemd genoeg, wordt aangegeven wat niet wordt ondersteund, bv. de ontmanteling van kerncentrales en huisvesting. In artikel 3 worden de investeringsprioriteiten aangegeven: vier actiegebieden, die verder worden gespecificeerd, zonder duidelijk te maken of ze alleen ter indicatie zijn vermeld dan wel bindend zijn (hoewel het moet gezegd dat het gebruik van de middelen dankzij een dergelijke omschrijving flexibeler en gemakkelijker wordt). Artikel 4 en de bijbehorende bijlage handelen over de indicatoren.

    4.4   Voor de landen die het hardst door de crisis worden getroffen, is het cohesiebeleid een van de belangrijkste instrumenten waarover de lidstaten beschikken om sociale, economische en territoriale ongelijkheden te verkleinen, groei een nieuwe impuls te geven en te zorgen voor een duurzaam karakter daarvan.

    5.   Het nieuwe voorstel voor een verordening: opmerkingen

    5.1   Naast hetgeen in par. 3.3 werd gesteld, is er vooral een en ander op te merken bij de selectiecriteria voor de projecten, de middelen die worden toegekend aan de „Connecting Europe Facility” voor de financiering van de belangrijkste vervoernetten, en de indicatoren.

    5.2   Wat de selectie van de te ondersteunen projecten betreft, die hoe dan ook moeten samenhangen en overeenstemmen met de door het Parlement en de Raad ter zake goedgekeurde richtsnoeren (trans-Europese vervoernetwerken, milieuprojecten en projecten op energiegebied), is het EESC van mening dat de Commissie de specifieke soorten activiteiten moet aangeven die uit het Cohesiefonds kunnen worden gefinancierd. Ook moet zij criteria vaststellen die de lidstaten kunnen helpen projecten te kiezen die het meest geschikt zijn om de doelstellingen van het Cohesiefonds te verwezenlijken, die hoe dan ook te talrijk zijn (elf in totaal!).

    5.3   Volgens het EESC zijn de middelen van het Cohesiefonds die in de vorige programmeringsfasen zijn gebruikt, over een te groot aantal projecten verdeeld, waardoor aldus het verhoopte totaaleffect op de versterking van de vervoerinfrastructuur beperkt is gebleven. Het zou een goede zaak zijn als rekening zou worden gehouden met de specifieke situatie in de lidstaten en als de selectie zorgvuldiger zou gebeuren en meer zou worden toegespitst op grootschaliger projecten met een grotere impact op vervoer,-, milieu- of energiegebied.

    5.4   Wat de middelen betreft die zijn uitgetrokken voor de Connecting Europe Facility ter financiering van projecten op vervoer-, energie- en communicatiebeleid, nl. in totaal 50 miljard euro, waarvan 10 miljard afkomstig zijn van het Cohesiefonds dat reeds deze doelstellingen (evenredigheidsprincipe) nastreeft, is het EESC van mening dat het betreffende besluit verder moet worden uitgediept, daar het niet duidelijk is welke motieven de Commissie ertoe hebben aangezet om:

    een extra fonds op te richten dat centraal door een uitvoerend agentschap wordt beheerd en dat noodzakelijkerwijs moet worden gecoördineerd met alle andere strategische (Europese en nationale) sectorale programma's, alsook met het Gemeenschappelijk Strategisch Kader van het cohesiebeleid en de partnerschapscontracten met de lidstaten. Er is dan ook sprake van een onnodige overlapping van taken en bevoegdheden;

    toch aanzienlijke middelen voor dat fonds uit te trekken, hoewel ze als bescheiden kunnen worden beschouwd indien ze worden vergeleken met hetgeen de Commissie zelf had geraamd. Deze middelen zijn nodig om in te spelen op de toekomstige behoeften inzake vervoer van goederen en personen (500 miljard euro in 2020), energie (1,5 triljoen euro in de periode 2010-2030) en communicatie (250 miljard euro), en zouden ten laste komen van de structuurfondsen, of in mindere mate van het Cohesiefonds. Een en ander zou het bedrag dat ter beschikking staat voor de vervoer- en milieu-infrastructuur verminderen, en nutteloze complicaties creëren. Daar de regio's die tot deze financieringen toegang hebben, talrijk zijn, lijkt de impact van deze middelen niet het door de Commissie verhoopte multiplicatoreffect te kunnen teweegbrengen (nieuwe projecten en nieuwe financieringen, ook door particulieren) en zal het tot verdere versnippering van de middelen leiden. Om het verhoopte effect te bereiken pleit het EESC er ook voor middelen uit de particuliere sector aan te trekken en versnippering tegen te gaan.

    5.5   Het EESC is ingenomen met de invoering van indicatoren door de Commissie, ook al zijn sommige algemeen en ontoereikend. Zo is er bijvoorbeeld nergens sprake van de milieu-impact en wordt alleen naar kwantitatieve waarden („indicatoren”) verwezen. Dit geldt voor afval, het aantal aangelegde km weg, enz.

    Brussel, 25 april 2012

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  Zie het EESC-advies „Groei en staatsschulden in de EU: twee innovatieve oplossingen”, PB C 143 van 22.05.2012, blz. 10.

    (2)  Ibidem.

    (3)  COM(2011) 615 final – 2011/0276 (COD).


    BIJLAGE

    bij het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Het volgende wijzigingsvoorstel is door de voltallige vergadering verworpen hoewel er meer dan een kwart van de stemmen voor werd uitgebracht:

    Wijzigingsvoorstel 1 – ingediend door de heer TEDER

    Par. 1.11

    Als volgt wijzigen:

    het EESC eerste de groei en de werkgelegenheid worden ondersteund via een kordater en verstrekkender voorstel. Met het oog daarop kan een belangrijke bijdrage worden geleverd door de structuurfondsen (en tijdelijk, deels ook door de GLB-middelen), zoals ook op de top van 30 januari 2012, zij het slechts terzijde, werd bepleit.

    Motivering

    De idee dat correct en strikt begrotingsbeleid in de lidstaten tot economische recessie leidt, is onaanvaardbaar. Het Comité mag in zijn adviezen geen negatieve commentaar geven op maatregelen van de lidstaten om hun begrotingen te saneren.

    Stemuitslag

    Stemmen vóór

    :

    78

    Stemmen tegen

    :

    98

    Onthoudingen

    :

    18.


    Top