Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IP0495

    Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting Resolutie van het Europees Parlement van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (2011/2052(INI))

    PB C 153E van 31.5.2013, p. 57–78 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    31.5.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 153/57


    Dinsdag 15 november 2011
    Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting

    P7_TA(2011)0495

    Resolutie van het Europees Parlement van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (2011/2052(INI))

    2013/C 153 E/08

    Het Europees Parlement,

    gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 3, lid 3, alsmede het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 9, 148, 160 en 168,

    gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 1, 16, 21, 23, 24, 25, 30, 31 en 34,

    gezien het herziene Europees Sociaal Handvest, in het bijzonder artikel 30 (recht op bescherming tegen armoede en uitsluiting), artikel 31 (recht op huisvesting) en artikel 16 (recht van het gezin op sociale, juridische en economische bescherming),

    gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (1),

    gezien Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (2),

    gezien Besluit nr. 1098/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010) (3),

    gezien de conclusies van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 8 juni 2010 over "Rechtvaardigheid en gezondheid in alle beleidsmaatregelen: solidariteit in de gezondheidszorg" (4),

    gezien de verklaring van de Raad van 6 december 2010 over "Het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting: samenwerken voor armoedebestrijding in 2010 en daarna" (5),

    gezien de conclusies van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 7 maart 2011 (6),

    gezien het advies van het Comité voor sociale bescherming van 15 februari 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting - Vlaggenschipinitiatief van de Europa 2020-strategie (7),

    gezien het verslag van het Comité voor sociale bescherming van 10 februari 2011 met als titel "Beoordeling van de sociale dimensie van de Europa 2020-strategie" (8),

    gezien het advies van het Comité voor sociale bescherming met als titel "Solidariteit in de gezondheidszorg: over verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU" (9),

    gezien het advies van het Comité van de Regio's over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (10),

    gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (11),

    gezien de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (12),

    gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Solidariteit in de gezondheidszorg: verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU" (COM(2009)0567),

    gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie" (COM(2010)0573),

    gezien de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa (COM(2010)0636),

    gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over een EU-kader voor de nationale Roma-integratiestrategieën tot 2020 (COM(2011)0173),

    gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad met als titel "Europa 2020, een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

    gezien zijn resolutie van 4 oktober 2001 over de werelddag van de Verenigde Naties voor de uitbanning van armoede (13),

    gezien zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU (14),

    gezien zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (15),

    gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie (16),

    gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020 (17),

    gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de Lissabon- en EU 2020-doelstellingen (18),

    gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling (19),

    gezien zijn standpunt van 8 september 2010 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten: Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 (20),

    gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor maatregelen en initiatieven op EU niveau (21),

    gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een inclusieve samenleving in Europa (22),

    gezien zijn resolutie van 16 februari 2011 over het groenboek van de Commissie met als titel "Naar adequate, houdbare en zekere Europese pensioenstelsels" (23),

    gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over armoede bij vrouwen in de Europese Unie (24),

    gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de rol van de vrouw in een vergrijzende samenleving (25),

    gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over de regeling voor de verstrekking van levensmiddelen aan de meest behoeftigen in de Unie (26),

    gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over de EU-strategie voor de integratie van de Roma (27),

    gezien zijn schriftelijke verklaringen van 22 april 2008 over het uit de wereld helpen van dakloosheid (28) en van 16 december 2010 over een EU-strategie inzake dakloosheid (29),

    gezien de slotaanbevelingen van de Europese Consensusconferentie over dak- en thuisloosheid van 9 en 10 december 2010,

    gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over een EU-strategie inzake dakloosheid (30),

    gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en integratie van gehandicapten en de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 (31),

    gezien de conclusies van de Raad over het Europees Pact voor gendergelijkheid voor de periode 2011-2020 (32),

    gezien de Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 (COM(2010)0491,

    gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de genderaspecten van de economische neergang en de financiële crisis (33),

    gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over de toekomst van sociale diensten van algemeen belang (34),

    gezien zijn resolutie van 19 oktober 2010 over vrouwen in onzeker dienstverband (35),

    gezien de uitgave van Eurostat uit 2010 getiteld "Combating poverty and social exclusion - A statistical portrait of the European Union 2010",

    gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang (COM(2010)0758),

    gezien artikel 48 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0370/2011),

    Cijfers

    A.

    overwegende dat 116 miljoen mensen in de Europese Unie een armoederisico lopen en 42 miljoen (dat wil zeggen 8 %) "in ernstige mate te lijden [hebben] onder materiële deprivatie en […] zich een aantal behoeften die in Europa onmisbaar worden geacht voor een menswaardig bestaan niet [kunnen] veroorloven" (36); overwegende dat armoede de onaanvaardbare afspiegeling is van een ongelijke verdeling van de rijkdommen, inkomsten en middelen binnen een welvarende Europese economie; overwegende dat de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals ouderen en personen met een handicap, het ergst door de financiële, economische en sociale crisis zijn getroffen; overwegende dat de genomen of te nemen bezuinigingsmaatregelen in de Europese Unie de werkgelegenheid en de sociale bescherming niet in het gedrang mogen brengen, de situatie van de meest kansarmen niet erger mogen maken en miljoenen mensen die er nu nog in slagen door hun werk of pensioenuitkering te overleven of in hun behoeften en hun bestaan te voorzien, niet met werkloosheid, bestaansonzekerheid of armoede mogen bedreigen, in het bijzonder door het knippen in de begroting van overheidsdiensten en de socialebijstandsuitkeringen; overwegende dat door de verharding van de voorwaarden en de sancties in het sociaal activeringsbeleid als antwoord op de crisis de meest kwetsbaren verder in moeilijkheden komen, terwijl er weinig behoorlijk werk wordt aangeboden; overwegende dat de kloof tussen arm en rijk in de loop van de crisis steeds groter wordt;

    Schending van de grondrechten

    B.

    overwegende dat de nieuwe strategie voor de tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Commissie er onder andere op gericht is de meest kansarmen beter toegang tot de grondrechten te geven; dat dit handvest integraal moet worden nageleefd en dat grote armoede een schending van de mensenrechten en een grove aantasting van de menselijke waardigheid inhoudt, en stigmatisering en onrechtvaardigheid in de hand werkt; overwegende dat de centrale doelstelling van de regelingen voor inkomenssteun erin moet bestaan om mensen uit de armoede te halen, opdat zij een waardig leven kunnen leiden;

    Niet nagekomen verplichtingen

    C.

    overwegende dat de armoede en de sociale uitsluiting tussen 2000 en 2008 zijn toegenomen en ook andere bevolkingsgroepen hebben getroffen, ondanks de toezeggingen van de Unie die samenhangen met de doelstelling de armoede in de EU uiterlijk tegen 2010 uit te roeien, zoals tijdens de top van Lissabon op 23 en 24 maart 2000 werd overeengekomen, of die samenhangen met de te boeken vooruitgang zoals afgesproken op de Europese Raad van 7 tot en met 9 december 2000 in Nice; dat armoede en uitsluiting niet kunnen worden teruggedrongen en dat niet voor inclusieve groei kan worden gezorgd zonder bestrijding van de ongelijkheden en de diverse vormen van discriminatie, of zonder de garantie op ontplooiing van de nationale economieën en op solidariteit met de zwakste groepen in de samenleving, en daarmee een rechtvaardige en adequate verdeling van de welvaart van het land;

    D.

    overwegende dat boerenbedrijven en in het bijzonder kleine bedrijven en jonge boeren rechtstreeks een armoederisico lopen, nu zij worden bedreigd met de gevolgen van de economische crisis en de extreme schommelingen in de grondstofprijzen;

    - 20 miljoen

    E.

    overwegende dat in de Europa 2020-strategie als één van de vijf belangrijkste doelstellingen de "soepele" doelstelling, d.w.z. zonder sanctiemogelijkheden, is opgenomen te zorgen voor een vermindering met 20 miljoen van het aantal met armoede bedreigde personen op basis van drie door de lidstaten overeengekomen indicatoren (armoederisicocijfer na sociale overdrachten, index voor ernstige materiële deprivatie en percentage personen dat leeft in een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit of in werkloze huishoudens); overwegende dat vergeleken met de 116 miljoen mensen die met armoede worden bedreigd en met de 42 miljoen mensen die in ernstige mate te lijden hebben onder materiële deprivatie, deze doelstelling, waarmee zeker het belang van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting wordt onderkend, meteen al miljoenen mensen in Europa in de kou laat staan, met alle risico van drempeleffecten waardoor de zwaksten buiten het beleid vallen dat gericht is op het behalen van kwantitatieve resultaten; overwegende dat wanneer niet wordt uitgegaan van de situaties die het moeilijkst zijn op te lossen, het opgezette beleid hen niet zal bereiken; overwegende dat het Europees platform tegen armoede één van de zeven kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie is;

    F.

    overwegende dat de sociale ongelijkheden in enkele lidstaten zijn toegenomen, in het bijzonder ten gevolge van de financiële ongelijkheid op het vlak van de verdeling van de inkomens en van de rijkdom, ongelijkheden op de arbeidsmarkt en een onzekere maatschappelijke positie en ongelijkheden in de toegang tot de sociale voorzieningen van de staat, zoals sociale zekerheid, gezondheidszorg, onderwijs, rechtspraak en andere;

    Verband tussen economie en armoede

    G.

    overwegende dat armoede, door het feit dat deze in de EU-lidstaten sinds vele jaren op een hoog niveau ligt, een steeds grotere invloed op de economie heeft, de groei ondermijnt, de tekorten van de overheidsbegrotingen doet toenemen en het Europese concurrentievermogen doet dalen, en dat deze fenomenen zelf leiden tot armoede en werkloosheid, in het bijzonder van lange duur, waardoor één op drie werklozen wordt getroffen, en dat deze situatie nog erger is in de landen met de meest kwetsbare economieën; overwegende dat de handhaving van de sociale rechten in de Unie van essentieel belang is voor de bestrijding van de armoede;

    H.

    overwegende dat armoede moet worden gezien als een schending van de mensenrechten en daarom bewijst hoeveel er nog moet worden gedaan om de doelstellingen van artikel 3, lid 3 van het EU-Verdrag te behalen;

    I.

    overwegende dat bij elk bezuinigingsbeleid verstandig te werk moet worden gegaan en anticyclische investeringen binnen grote politieke prioriteiten mogelijk moeten zijn;

    J.

    overwegende dat structurele hervormingen van cruciaal belang zijn voor het Europese concurrentievermogen, het scheppen van banen en de bestrijding van de armoede;

    De meervoudige dimensie van armoede

    K.

    overwegende dat armoede een verschijnsel is met vele aspecten dat een geïntegreerde respons vereist, waarbij rekening wordt gehouden met de levensfasen en de multidimensionele behoeften van personen, en een respons die eveneens gebaseerd is op een gegarandeerde toegang tot rechten, middelen en diensten, zoals ook weergegeven in de gemeenschappelijke doelstellingen van de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale inclusie (2006), teneinde in de basisbehoeften te voorzien en sociale uitsluiting te voorkomen;

    L.

    overwegende dat het met het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010) is gelukt het publiek bewust te maken van deze problematiek en te zorgen voor een politiek engagement;

    Fatsoenlijk werk/werkende armen

    M.

    overwegende dat groei en werk alleen niet volstaan om personen uit de armoede te halen, dat de segmentering van de arbeidsmarkt toegenomen is, dat de arbeids- en levensomstandigheden er vooral door de financiële crisis sterk op achteruitgegaan zijn, dat de onzekerheid op arbeidsgebied, die moet worden bestreden, toeneemt, dat het bestaan van werkende armen de laatste jaren steeds meer wordt erkend, maar dat het een probleem blijft dat niet voldoende onderkend lijkt te worden in het licht van de uitdagingen waarvoor dit onze samenlevingen stelt, en dat het aantal werkende armen aanzienlijk is gestegen, en dat nu 8 procent van de actieve bevolking met een baan armoede lijdt en 22 procent van de personen die het risico lopen in de armoede te vervallen een baan heeft (37); overwegende dat het toegang hebben tot waardige en gelijke arbeidsomstandigheden een stap in de goede richting is om armoede en sociale uitsluiting van geïsoleerde gezinnen en mensen een halt toe te roepen;

    N.

    overwegende dat laag- of ongeschoolde mensen echter gevoeliger zijn voor de risico's van de arbeidsmarkt en een grotere kans lopen op onzeker en slecht betaald werk en armoede;

    Dakloosheid

    O.

    overwegende dat dakloosheid één van de extreemste vormen van armoede en deprivatie is en nog steeds in alle EU-lidstaten voorkomt; overwegende dat er in alle lidstaten van de Europese Unie om verschillende redenen veel mensen dakloos zijn en dat er specifieke maatregelen getroffen moeten worden om hun sociale integratie te bevorderen; overwegende dat volgens de Eurobarometer bijna één op de vier Europeanen van mening is dat de buitensporig hoge kosten van fatsoenlijke huisvesting één van de belangrijkste oorzaken van armoede zijn, en dat bijna negen op de tien Europeanen vindt dat armoede in de weg staat aan het vinden van een fatsoenlijke woning; overwegende dat de overheid het contact met haar burgers verliest wanneer deze hun huis kwijtraken, en dat dit niet alleen elke vorm van hulp aan deze groep bemoeilijkt, maar ook een indicatie is dat zij in een sterk versneld proces van individuele uitsluiting terecht zullen komen;

    P.

    overwegende dat armoede ook samenhangt met de toegankelijkheid en kwaliteit van sociale voorzieningen, zoals gezondheidsdiensten, cultuur, huisvesting en onderwijs;

    Q.

    overwegende dat het niet voorhanden zijn van huisvesting, of mensonwaardige huisvesting, als een ernstige aantasting van de menselijke waardigheid moet worden beschouwd, met grote gevolgen voor alle overige rechten;

    Korf met fundamentele behoeften en diensten

    R.

    overwegende dat een armoedegrens op 60 % van het mediane nationale inkomen een dringend gewenste, nuttige en nodige indicator is van relatieve armoede, maar moet worden aangevuld met andere indicatoren zoals het concept en de berekening van een "korf met fundamentele goederen en diensten" op nationaal niveau (die slechts een onmiddellijk antwoord biedt op de specifieke situatie van mensen die in armoede leven) en de door de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO) van juni 2010 overeengekomen indicatoren (armoederisico, materiële deprivatie en huishoudens met een zeer lage arbeidsintensiteit) ten behoeve van overheidsbeleid op dit vlak;

    Sociale bescherming

    S.

    overwegende dat sociale bescherming, inclusief de stelsels waarbij wordt voorzien in een minimuminkomen, één van de fundamentele elementen is van moderne democratieën en verregaande waarborgen biedt op het vlak van het recht van elk individu op sociale, economische, politieke en culturele deelname aan de samenleving en een sleutelrol speelt als economische stabilisator, waardoor de impact van de crisissen beperkt blijft, en een rol speelt bij de levenslange herverdeling, zodat zij fungeert als verzekering tegen sociale risico's, en armoede en sociale uitsluiting voorkomt en verlicht gedurende de hele levenscyclus;

    T.

    overwegende dat volgens de OESO van 20 % tot 40 % van de socialebijstandsuitkeringen geen gebruik wordt gemaakt;

    Gezondheid

    U.

    overwegende dat armoede en sociale uitsluiting een doorslaggevende sociale factor zijn voor de gezondheidstoestand (38) en de leefomstandigheden, met inbegrip van de levensverwachting, met name gelet op de invloed van kinderarmoede op de gezondheid en het welzijn van het kind, en dat de verschillen op het gebied van gezondheid tussen rijken en armen groot blijven voor wat betreft de toegang tot betaalbare medische dienstverlening, inkomen en vermogen, en op bepaalde gebieden blijven toenemen;

    V.

    overwegende dat bepaalde groepen in de samenleving, zoals eenoudergezinnen, oudere vrouwen, minderheden, personen met een handicap en daklozen het meest kwetsbaar zijn en het grootste risico lopen in armoede te vervallen;

    W.

    overwegende dat het beginsel van non-discriminatie als een hoeksteen van de grondrechten moet worden beschouwd, ook als het gaat om discriminatie naar sociale afkomst;

    Ouderen

    X.

    overwegende dat het aantal afhankelijke personen door de vergrijzing van onze samenleving in de nabije toekomst aanzienlijk zal toenemen; overwegende dat ouderen, met name vrouwen, in verschillende landen een groter armoederisico lopen dan de bevolking als geheel, door de inkomensdaling bij de pensionering en ook andere factoren, bijvoorbeeld lichamelijke afhankelijkheid, eenzaamheid en sociale uitsluiting; overwegende dat de verbreking van de sociale band tussen de generaties een groot probleem in onze maatschappijen is;

    Y.

    overwegende dat het pensioenbeleid een fundamentele rol speelt bij armoedebestrijding;

    Gender

    Z.

    overwegende dat vrouwen algemeen genomen kwetsbaarder voor armoede zijn dan mannen door diverse factoren, bijvoorbeeld de genderdiscriminatie op arbeidsgebied die leidt tot blijvende salarisverschillen tussen de seksen, de verschillende pensioenen als gevolg hiervan, maar eveneens door onderbrekingen van de loopbaan om voor afhankelijke personen te zorgen, en discriminatie op de werkvloer; overwegende dat in Europa slechts 63 % van de vrouwen werkt vergeleken met 76 % van de mannen, en dat er een gebrek is aan ondersteunende netwerken en concrete maatregelen om personen die werken te helpen bij het combineren van werk en gezinsleven, zoals met name financieel toegankelijke opvangvoorzieningen;

    AA.

    overwegende dat armoede een verschillend effect heeft op vrouwen en mannen, jongens en meisjes, omdat arme vrouwen en meisjes het vaak moeilijker vinden om geschikte sociale diensten en een inkomen te verkrijgen;

    AB.

    overwegende dat het platform geen rekening houdt met de genderspecifieke factoren waar mannen en vrouwen mee te maken hebben, en er onvoldoende aandacht wordt geschonken aan de feminisering van de armoede;

    AC.

    overwegende dat het effect van de beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen op het inkomen dat zij gedurende hun leven verdienen erop duidt dat vrouwen een lager pensioen hebben en overwegende dat vrouwen daardoor meer dan mannen worden getroffen door langdurige en extreme armoede: 22 % van de vrouwen van 65 jaar en ouder loopt het risico om tot armoede te vervallen vergeleken met 16 % van de mannen;

    AD.

    overwegende dat 20 % van de kinderen een armoederisico loopt tegen 17 % van de Europese bevolking als geheel en gezinnen met lage inkomens één van de meest aan armoede blootgestelde groepen zijn;

    AE.

    overwegende dat het gezinsbeleid in het kader van het beleid ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting van essentieel belang is;

    AF.

    overwegende dat de eerste signalen van schooluitval als een belangrijk teken van cyclische armoede moeten worden beschouwd;

    Jongeren

    AG.

    overwegende dat de werkloosheid onder jongeren, die al groter was dan voor andere leeftijdscategorieën, in de EU sinds de crisis enorm is toegenomen, en nu zelfs meer dan 20 % bedraagt en in alle lidstaten inmiddels een kritiek niveau heeft bereikt, met alle risico dat zij in hun vroegste jeugd al in armoede vervallen; overwegende dat deze zorgwekkende situatie dringend vraagt om politieke, economische en sociale antwoorden en dat dit in combinatie met de demografische veranderingen zal zorgen voor een toenemend tekort aan vaardigheden; overwegende dat beroepsopleiding van cruciaal belang kan zijn voor de intreding van jongeren en laaggeschoolde werkkrachten op de arbeidsmarkt, maar eveneens overwegende dat het bemachtigen van een baan geen garantie is op ontsnapping aan de armoede en dat vooral jongeren het risico lopen in de categorie van werkende armen terecht te komen;

    Migranten

    AH.

    overwegende dat migranten en personen die behoren tot etnische minderheden uiterst kwetsbare werkkrachten zijn die zwaar zijn getroffen door de economische crisis en als gevolg daarvan door grotere armoede en sociale uitsluiting, aangezien zij door hun herkomst of afkomst dan wel hun opleiding eerder zijn aangewezen op onzeker werk; overwegende dat arbeidsmigranten dezelfde arbeidsvoorwaarden, beloning, opleidingsmogelijkheden en sociale bescherming moeten genieten als de onderdanen van het land waar zij hun werkzaamheden uitoefenen;

    AI.

    overwegende dat het armoedecijfer van personen met een handicap 70 % hoger ligt dan het gemiddelde, en dat zij het onderwerp moeten zijn van een gerichte strategie waarmee de nadruk wordt gelegd op de toegevoegde waarde die zij bieden als zij eenmaal zijn geïntegreerd in de arbeidsmarkt;

    Roma

    AJ.

    overwegende dat een aanzienlijk deel van de Europese Roma gemarginaliseerd is en in betreurenswaardige sociaaleconomische omstandigheden leeft en veelal is blootgesteld aan ernstige discriminatie en uitsluiting op alle mogelijke terreinen, evenals andere gemarginaliseerde gemeenschappen;

    AK.

    overwegende dat de toenemende armoede in de EU momenteel verergerd wordt door de economische en financiële crisis en de uit de pan rijzende voedselprijzen, terwijl er tegelijkertijd nagenoeg geen voedseloverschotten meer zijn in de EU, en dat 43 miljoen mensen momenteel bedreigd worden door voedselarmoede; overwegende dat de in 1987 in het leven geroepen regeling voor voedselverstrekking aan de meest behoeftigen in de Unie aan 13 miljoen mensen voedselhulp verstrekt middels zo'n 240 voedselbanken en dankzij gaven afkomstig uit de distributieketens in 19 lidstaten; overwegende dat het recente arrest T-576/08 van het Europees Hof van Justitie, waarin wordt bepaald dat de aankoop van voedsel op de markt voor deze regeling wederrechtelijk is, de voedselhulp aan de meest behoeftigen gezien de toenemende afhankelijkheid van de regeling van aankopen op de markt op losse schroeven zet en dat de nietigverklaring door het Hof van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 983/2008 onmiddellijke negatieve gevolgen lijkt te hebben voor de regeling in 2012 en daarna, mogelijk met abrupte stopzetting van de voedselhulp aan de meest behoeftigen in 19 lidstaten tot gevolg;

    AL.

    overwegende dat de niet te onderschatten kostenposten van huishoudens voor huisvesting en energie, die de afgelopen tien jaar zijn gestegen, als één van de belangrijkste risicofactoren voor armoede moeten worden beschouwd;

    AM.

    overwegende dat mantelzorgers voor het leeuwendeel van de zorg in de EU instaan;

    AN.

    overwegende dat het feit dat mensen die in armoede leven geen toegang kunnen verkrijgen tot basisbankdiensten, zoals opneming, overschrijving of domiciliëring, de terugkeer op de arbeidsmarkt en in de samenleving in aanzienlijke mate afremt;

    Deelname

    1.

    vraagt de Commissie de georganiseerde civiele maatschappij en alle betrokken partijen, zoals ngo's, organisaties uit de sociale economie, dienstverleners, deskundigen op het gebied van sociale innovatie en de sociale partners, alsmede de in armoede levende mensen zelf, in samenwerking met de organisaties waarbinnen zij zich vrij uiten en die kennis en ervaring hebben opgebouwd, nauwer te betrekken bij de uitwerking van een Europese strategie op alle bestuursniveaus (Europees, nationaal, regionaal en lokaal), met name door het opzetten van nationale platforms tegen armoede en sociale uitsluiting in elke lidstaat; vraagt de Commissie de samenwerking tussen lokale, regionale en nationale overheden en de Europese instellingen, en met name het Europees Parlement, te versterken; is van mening dat synergieën op alle actoren betrekking moeten hebben, inclusief kmo's en bedrijfsleiders; vraagt meer bijeenkomsten op nationaal niveau van mensen die in armoede en sociale uitsluiting leven en de formalisering van hun deelname en bijdrage aan de jaarlijkse conventie inzake armoede en sociale uitsluiting, als centraal onderdeel van deze conventie, en pleit voor een gepaste en regelmatige follow-up van de aldus tot stand gebrachte aanbevelingen;

    2.

    verzoekt de Commissie om een coördinerende rol op zich te nemen en de EU-lidstaten de weg te wijzen bij de aanpak van de bestaande problemen en de bestrijding van de armoede en sociale uitsluiting, daarbij echter niet vergetend dat de armoedebestrijding in hoofdzaak een zaak is van nationaal beleid, alsook om de nodige solidariteit en technische bijstand te bieden;

    3.

    verzoekt het platform voor armoedebestrijding ook te laten dienen om de nationale organisaties die bevolkingsgroepen vertegenwoordigen die een groter risico lopen in armoede te vervallen, op Europees niveau te verenigen, voorzover zij dit nog niet zijn;

    Co-opleiding

    4.

    vraagt dat er op het niveau van de Europese instellingen en de regeringen van de lidstaten door organisaties met concrete ervaring op het gebied van armoedebestrijding seminars worden georganiseerd om meer bekendheid aan het fenomeen armoede te geven en dat er experimenten worden gehouden met co-opleiding op het gebied van vraagstukken over armoede en sociale uitsluiting waarbij zowel Europese ambtenaren worden betrokken als mensen die "in het echte leven" ervaring hebben opgedaan met armoedebestrijding;

    5.

    verlangt van de lidstaten dat zij alle lagen van de samenleving van het cultureel erfgoed laten profiteren en niet op de culturele sector bezuinigen omdat die een waarborg voor sociale integratie en een bron van hoogwaardige werkgelegenheid is;

    6.

    wijst nogmaals op de doorslaggevende rol van vrijwilligerswerk en actief burgerschap als instrument van samenhang en actie ter bestrijding van economische, maatschappelijke en milieuverschillen, en om burgers aan te moedigen zich in het openbare leven in te zetten via sport, cultuur, schone kunsten en maatschappelijke en politieke activiteit;

    7.

    verlangt dat de toegang van leden van achterstandsgroepen tot mobiliteitsprogramma's op het gebied van onderwijs en arbeid gewaarborgd is, en dat er voor deze programma's meer geld wordt uitgetrokken; wijst erop dat met het initiatief "Jeugd in beweging" wordt beoogd de mobiliteit van alle leerlingen, stagiairs en studenten te stimuleren en de erkenning van formeel en informeel verworven beroepskwalificaties te bevorderen;

    8.

    moedigt initiatieven aan waarbij ook mensen van verschillende generaties betrokken zijn, om de digitale achterstand van personen uit probleemgroepen te verkleinen door hun toegang tot informatie- en communicatietechnologieën te verschaffen, in aansluiting op de digitale agenda voor Europa;

    9.

    verzoekt de lidstaten onderricht in nieuwe technologieën te bevorderen door dat van meet af aan in het leerplan op te nemen;

    Evaluatiemechanisme

    10.

    verzoekt om de instelling van een mechanisme voor kritische en regelmatige evaluatie, waarbij het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité worden betrokken, uitgaande van duidelijk omschreven indicatoren op nationaal en Europees niveau, waarmee de vele aspecten van armoede kunnen worden geëvalueerd en de vooruitgang kan worden gemeten die wordt geboekt door de lidstaten met betrekking tot het halen van de doelstelling de armoede terug te dringen en de omzetting hiervan in subdoelstellingen door de lidstaten, die rekening houdt met de onderverdeling naar geslacht en leeftijd, aangezien er door het ontbreken van een precieze definitie van armoede te veel speelruimte is voor de lidstaten waardoor een risico bestaat op afwijkende interpretaties; verzoekt de Commissie om de verbetering van de nationale en Europese indicatoren met betrekking tot de onderlinge vergelijkbaarheid van nationale statistieken inzake armoede bij kwetsbare personen, en om in samenwerking met Eurostat het produceren van preciezere en regelmatiger statistieken aan te moedigen in het kader van een volledig scorebord over armoede en sociale uitsluiting, aan de hand waarvan met name kan worden afgelezen hoeveel mensen met minder dan 50 % en 40 % van het mediaan inkomen moeten leven, en op basis daarvan jaarlijks te evalueren hoe het er met de armoede binnen de EU voorstaat, waarbij de statistische benadering aangevuld zou moeten worden met een kwalitatieve en participatieve benadering; vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat het ten uitvoer gelegde beleid aan iedereen ten goede komt en niet alleen aan hen die in de buurt van de armoedegrens leven;

    11.

    vraagt dat de Commissie/Eurostat zich voorziet van een volledig scorebord voor armoede en sociale uitsluiting, en de statistieken aanvult met een kwalitatieve en participerende benadering, uitgesplitst naar geslacht en leeftijd, om het probleem van de armoede onder oudere vrouwen te belichten; hoopt dat een volledig operationeel zijnd Europees Instituut voor gendergelijkheid zal helpen het tekort aan naar geslacht uitgesplitste gegevens op te lossen;

    12.

    pleit voor de verbetering en onderlinge vergelijkbaarheid van nationale statistieken inzake armoede middels de totstandbrenging van indicatoren op Europees niveau;

    13.

    vraagt dat er gelet op de huidige crisissituatie met spoed een gedetailleerde en geactualiseerde studie wordt uitgevoerd naar het aantal mensen dat in armoede leeft en het aantal mensen dat in de komende maanden in armoede dreigt te vervallen;

    14

    vraagt de Commissie een jaarverslag op te stellen over de door de lidstaten geboekte vooruitgang in het terugdringen van de armoede en sociale uitsluiting, en dit verslag aan het Europees Parlement te presenteren;

    Horizontale sociale clausule

    15.

    vraagt de Commissie volledig rekening te houden met de horizontale sociale clausule die is opgenomen in artikel 9 van het VWEU, inhoudende dat de EU rekening houdt met de eisen die worden gesteld aan het bevorderen van een hoog niveau van werkgelegenheid, het waarborgen van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid, en verzoekt de Commissie de rol van het platform met betrekking tot de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de clausule te preciseren; vraagt om verdergaande analyse van de sociale impact van het Europees beleid, ook wanneer dit niet op initiatief van de Commissie plaatsvindt, maar van de Europese Raad, zoals het Euro Plus-pact; is van mening dat met een dergelijke verdergaande analyse van de toepassing van deze clausule voorkomen kan worden dat de sociale normen in Europa naar beneden worden bijgesteld en de ontwikkeling van een gemeenschappelijk sociaal fundament in Europa kan wordt vereenvoudigd; vraagt dat de uitvoering van deze sociale-impactanalyse gebeurt samen met de organisaties die zich met de bestrijding van armoede bezighouden en dat bij het uitvoeren ervan rekening wordt gehouden met de armste bevolkingsgroepen in Europa als referentiepunt; is van oordeel dat het Europees Parlement, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de diensten van de Commissie die met sociale vraagstukken zijn belast, onder verantwoordelijkheid van een directeur-generaal die onder het secretariaat-generaal van de Europese Commissie ressorteert, bij deze analyse betrokken zouden moeten zijn;

    Begroting

    16.

    vraagt de Commissie nader aan te geven onder welke begrotingslijnen het platform valt, onder andere ten opzichte van het ESF en in het licht van haar bijdrage aan dit kerninitiatief, door middel van het financieren van de als politieke prioriteiten aan te merken preventie van schooluitval en bestrijding van armoede onder kinderen, vrouwen, ouderen en arbeidsmigranten, alsmede aan te geven wat de omvang van de daarvoor toegekende middelen is; vraagt de Commissie aan te geven welke voorstellen op het gebied van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting zij voornemens is te doen in het meerjarig begrotingskader 2014-2020, teneinde te zorgen voor de adequate financiering van de initiatieven ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting; vraagt de Commissie aan te geven welke financiële steun nodig is voor de overeengekomen thematische prioriteiten, alsook om de lidstaten aan te sporen de maatschappelijke actoren die op nationaal niveau betrokken zijn bij de nationale hervormingsprogramma's, het kerninitiatief "Europees platform tegen armoede" en de nationale strategieën voor sociale bescherming en sociale inclusie financieel te steunen; adviseert de voortzetting en extra budgettaire ondersteuning van Europese programma's waarmee kan worden bijgedragen aan de diverse aspecten van de bestrijding van sociale uitsluiting, armoede en sociaaleconomische ongelijkheden, met inbegrip van de ongelijkheden op gezondheidsgebied (kaderprogramma onderzoek, programma Progress);

    17.

    neemt kennis van het feit dat de Commissie in de ontwerpbegroting 2012 voor het kerninitiatief "Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting" een verhoging van 3,3 % heeft geraamd ten opzichte van het vorige jaar; verzoekt de Commissie om een nadere toelichting op de bijdrage van het Europees Sociaal Fonds (ESF) aan dit kerninitiatief en op specifieke maatregelen ten aanzien van prioriteiten als het bestrijden van armoede onder kinderen, vrouwen, ouderen en migrerende werknemers alsmede het voorkomen van schooluitval; betreurt in deze context het gebrek aan duidelijkheid en de overlapping van de diverse instrumenten en begrotingslijnen waarmee de Europa 2020-doelstellingen via de EU-begroting moeten worden gerealiseerd;

    Voedselhulpprogramma voor de minstbedeelden

    18.

    kan zich niet vinden in de beslissing van de Commissie de begroting voor het voedselhulpprogramma voor de minstbedeelden in de Europese Unie in 2012 van 500 miljoen euro naar 113,5 miljoen euro naar beneden bij te stellen; betreurt deze situatie ten zeerste, die zich voordoet in de huidige context van ernstige economische en sociale crisis; verzoekt de Commissie en de Raad derhalve een manier te vinden om het voedselhulpprogramma voor de minstbedeelden tijdens de resterende jaren van de financieringsperiode (2012 en 2013) en tijdens de nieuwe financieringsperiode 2014-2020 voort te zetten op een rechtsgrondslag die niet door het Hof van Justitie van de Europese Unie kan worden aangevochten, en het jaarlijkse financieringsplafond van 500 miljoen euro te handhaven om ervoor te zorgen dat mensen die afhankelijk zijn van voedselhulp geen voedselgebrek krijgen;

    De open coördinatiemethode (OCM) voor sociale kwesties

    19.

    vraagt dat de open coördinatiemethode voor sociale kwesties wordt versterkt en juist toegepast op het domein van de armoede, met name via nationale strategieën voor sociale inclusie en bescherming die gemeenschappelijk worden ontwikkeld, uitgevoerd en geëvalueerd, op basis van de gezamenlijk vastgestelde doelstellingen, door middel van de nationale platforms tegen armoede en door het uitwisselen van goede praktijken op het gebied van beleid voor effectieve toegang tot de grondrechten, en door de tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het (niet door alle lidstaten geratificeerde) herziene Sociaal Handvest, in het bijzonder de artikelen 30 en 31; benadrukt dat in dit kader nog steeds waarde moet worden gehecht aan de werkzaamheden van het Comité voor sociale bescherming van de Raad; vraagt dat het platform zorgt voor de bevordering en de follow-up van de deelname van lokale overheden, ondernemingen uit de sociale economie en andere lokale actoren aan de opstelling en tenuitvoerlegging van de nationale strategische verslagen;

    Korf met fundamentele goederen en diensten

    20.

    vraagt de Commissie om in overleg met de Europese Centrale Bank een voorstel te doen voor de vaststelling van de gemeenschappelijke principes voor de definitie van de "korf met fundamentele goederen en diensten" die noodzakelijk zijn om voor iedereen een waardig leven te garanderen, en wijst erop dat deze onmiddellijke behoeften niet kunnen worden vervuld zonder de eerbiediging van de menselijke waardigheid en een effectieve toegang voor iedereen tot alle grondrechten – van burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele aard – zonder uitzondering; vraagt verduidelijking van de prijsstabiliteitsdoelstelling om toe te laten dat rekening wordt gehouden met nationale omstandigheden die niet noodzakelijk een aanzienlijke impact hebben op de indicatoren voor het eurostelsel;

    21.

    roept ertoe op dat de Commissie werkgelegenheid van het Europees Parlement een expliciete rol in het platform krijgt, met name voor het bewaken van de doeltreffendheid van het platform, het beleid van de EU en de lidstaten ter vermindering van armoede en sociale uitsluiting, tegen de achtergrond van de Europa 2020-strategie;

    22.

    verzoekt dat het platform de mogelijkheid biedt zo nauwkeurig mogelijk de toegang tot die behoeften (per plaats en betreffende groep) volgens de verschillende hulpmechanismen voor armen in kaart te brengen;

    23.

    vraagt de Commissie de doelstellingen en de inhoud van de jaarlijkse conventie inzake armoede te specificeren, die onder meer zouden kunnen bestaan uit de uitwisseling van goede praktijken en de directe betrokkenheid van mensen die in armoede leven; stelt voor om die ontmoeting ten minste te laten plaatsvinden gedurende de hele week van de internationale dag voor de uitbanning van de armoede (17 oktober);

    24.

    is van mening dat de verbetering van de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de nationale statistieken binnen het platform om de tendensen van ongelijkheden en welzijn te meten, de basis vormt voor de verbetering van het EU-beleid op dit terrein;

    25.

    vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat het platform rekening houdt met de resultaten van het Europees jaar van de uitbanning van de armoede (2010) en het Europees jaar voor de solidariteit tussen generaties (2012);

    Aanbeveling van 2008

    26.

    is verheugd over de aankondiging van de Commissie van een mededeling over de uitvoering van de aanbeveling van de Commissie van 2008 over de strategie voor actieve inclusie en verzoekt dat deze met name een tijdschema van de uitvoering van haar drie onderdelen omvat, met een meerjarig werkprogramma voor invoering op nationaal en EU-niveau; spreekt zijn bezorgdheid uit over het uitstel van de mededeling over actieve insluiting naar 2012 en vraagt de Commissie om de publicatie van de mededeling nog in 2011 te doen plaatsvinden; vraagt een expliciete toezegging van de Raad, de Commissie en het Parlement om alle beleid te mobiliseren in de strijd tegen armoede en te waarborgen dat het economisch, werkgelegenheids- en sociale insluitingsbeleid bijdragen aan de uitbanning van armoede in plaats van de toename ervan;

    27.

    herinnert aan de drie onderdelen van de Europese strategie voor de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten in de aanbeveling van de Commissie van 2008:

    voldoende inkomensondersteuning, de lidstaten moeten het grondrecht van personen op voldoende inkomen en uitkeringen erkennen in het kader van omvattende en coherente inspanningen voor de strijd tegen sociale uitsluiting;

    arbeidsmarkten die inclusie bevorderen, de lidstaten moeten effectieve steun bieden aan personen die kunnen werken, zodat zij (weer) een baan kunnen vinden en houden die bij hun beroepsbekwaamheden past;

    toegang tot kwaliteitsdiensten, de lidstaten moeten behoeftige personen goede sociale steun garanderen, teneinde de economische en sociale inclusie te bevorderen;

    Verwezenlijking van de fundamentele rechten

    28.

    verzoekt dat het platform gericht zal zijn op de totstandbrenging van de rechten die een waardig leven voor iedereen waarborgen, met name op het gebied van arbeid, huisvesting, gezondheidsbescherming, sociale zekerheid en een toereikend niveau van welzijn, rechtvaardigheid, onderwijs, opleiding en cultuur, bescherming van jeugd en gezin; vraagt om de uitvoering door het Bureau voor de grondrechten van een studie over de effectieve toegang van de allerarmsten tot alle grondrechten en over de discriminatie waar zij onder lijden en over andere rechten die in door de lidstaten ondertekende internationale conventies en documenten verankerd zijn, met deelname van de ngo's via welke sociaal uitgesloten personen zich vrij uitdrukken, en met het uitgangspunt dat de verwezenlijking van het recht op huisvesting noodzakelijk is voor de volledige verwezenlijking van de andere grondrechten, waaronder de politieke en sociale rechten;

    29.

    Vraagt de Raad een afdeling over "Extreme armoede en grondrechten" op te nemen in de thematische gebieden in het volgende meerjarig kader van het Bureau voor de grondrechten.

    Dakloosheid

    30.

    is van mening dat de situatie van de daklozen bijzondere aandacht verdient en bijkomende maatregelen vereist, door de lidstaten of door de Commissie, teneinde hen tegen 2015 volledig te integreren; dat houdt in dat er op EU-niveau vergelijkbare gegevens en betrouwbare statistieken moeten worden ingezameld, dat ze jaarlijks bekend moeten worden gemaakt en dat er tegelijkertijd informatie moet worden verstrekt over de geboekte vooruitgang en de doelstellingen die vervat zijn in de nationale en EU-strategieën voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting; vraagt de Commissie om urgent een EU-strategie voor daklozen op te stellen op basis van het gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad inzake sociale bescherming en sociale uitsluiting van 2010, de slotaanbevelingen van de Europese consensusconferentie over dakloosheid (2010) en de resolutie van het Europees Parlement over de EU-dakloosheidsstrategie; vraagt de Commissie om een gedetailleerd tijdschema te ontwikkelen voor de uitvoering van deze strategie voor de periode 2011-2020; verzoekt het platform de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen, om te voorkomen dat openbare instellingen het contact met daklozen verliezen;

    31.

    vraagt het Comité voor sociale bescherming om ieder jaar een controle uit te voeren op de voortgang van de lidstaten op het gebied van dakloosheid, op basis van de nationale thematische jaarverslagen over dakloosheid (2009) en volgens het gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad inzake sociale bescherming en sociale uitsluiting (2010);

    Onderwijs/opleiding

    32.

    is van mening dat het alleen mogelijk is om daadwerkelijk aan de armoede te ontsnappen als de instrumenten voor sociale bescherming versterkt worden en het onderwijs en de opleidingen op alle niveaus worden verbeterd; ondersteunt de ontwikkeling van systemen voor meer inclusief onderwijs die schoolverlaten tegengaan en kansarme jongeren toegang bieden tot hogere onderwijsniveaus om de overdracht van armoede tussen generaties tegen te gaan; steunt de toegang tot erkenning van ervaring en tot permanente educatie op het vlak van armoedevermindering via integratie in de arbeidsmarkt, met name voor achtergestelde groepen, teneinde hun toegang tot fatsoenlijke kwaliteitsbanen te vereenvoudigen; acht de juiste uitvoering en verdieping van programma's voor een leven lang leren derhalve van essentieel belang, alsmede de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding en regelingen voor geïndividualiseerde hulp bij het zoeken naar werk, en onderstreept dat deze maatregelen ten behoeve van de meest kwetsbare groepen in moeilijke sociale situaties moeten worden versterkt; beveelt aan een EU-strategie te ontwikkelen ter bestrijding van het fenomeen van werkende armen, kwaliteitsbanen te creëren en beginselen vast te leggen voor kwaliteitswerk;

    Fatsoenlijk werk/werkende armen

    33.

    wijst erop dat de verspreiding van slechte arbeidscontracten in de meeste lidstaten de segmentering van de arbeidsmarkt dreigt te vergroten en de bescherming van de allerarmsten dreigt te verminderen; onderstreept derhalve dat naast beroepsopleiding en permanente educatie de schepping van nieuwe banen moet worden verwezenlijkt door de eerbiediging van de grondbeginselen van de IAO, door de verwezenlijking van het concept van degelijk werk en kwaliteitsbanen (degelijke arbeidsvoorwaarden, recht op werk, veiligheid en gezondheid van de werknemers, sociale bescherming, vertegenwoordigingsbevoegdheid en bevoegdheid tot gesprekken met werknemers), alsmede door de toepassing van gelijke beloningen voor mannen en vrouwen en een gelijke behandeling van werknemers uit de EU en uit derde landen die legaal op het grondgebied van de Unie verblijven; roept de lidstaten op om zich sterker in te spannen voor een daadwerkelijke, effectieve bestrijding van zwart werk, een verschijnsel dat niet alleen enorme negatieve economische gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid van de socialezekerheidsstelsels maar ook haaks staat op de beginselen inzake waardig werk, en dat toegang tot sociale zekerheid onmogelijk maakt, waardoor grote armoederisico's ontstaan; vraagt de Commissie om het fenomeen van werkende armen aan te pakken en om zekere banen te scheppen, en te zorgen dat regelingen voor flexcontracten correct worden toegepast, zodat er geen misbruik kan plaatsvinden;

    34.

    benadrukt dat de belangrijkste thema's voor jonge mensen bestaan uit onafhankelijkheid, toegang tot zorg en een fatsoenlijke woning voor een redelijke prijs, waarbij ze in staat zijn om zelf opleidingen te kiezen, te werken en tot bloei te komen; roept de lidstaten daarom op om leeftijdsdiscriminatie uit te bannen uit minimuminkomensregelingen, bijvoorbeeld het niet van toepassing zijn van minimuminkomens op jongeren omdat zij te weinig sociale bijdragen zouden betalen;

    35.

    benadrukt dat er behoefte is aan specifieke bijkomende uitkeringen voor achtergestelde groepen (personen met een handicap of met een chronische ziekte, eenoudergezinnen of grote gezinnen) om bijkomende uitgaven te kunnen betalen, met name voor geïndividualiseerde ondersteuning, het gebruik van specifieke uitrustingen, medische zorg en sociale steun;

    36.

    roept de lidstaten op de efficiëntie van de openbare tewerkstellingsdiensten te verhogen door onder meer effectievere analyses te maken van de arbeidsmarktbehoeften, daar werkgelegenheid de eerste stap is om armoede en sociale uitsluiting te voorkomen en te bestrijden;

    37.

    benadrukt dat de overgang van school, beroepsopleiding of hoger onderwijs naar een baan beter moet worden voorbereid en direct moet aansluiten op onderwijs of opleiding; wijst daarom op de doorslaggevende betekenis van de doelmatige uitvoering van het initiatief "Europese Jeugdgarantie" en de ontwikkeling daarvan tot een instrument voor actieve opneming op de arbeidsmarkt; is van mening dat sociale partners, lokale en regionale autoriteiten en jongerenorganisaties betrokken moeten zijn bij de ontwikkeling van een duurzame strategie ter vermindering van jeugdwerkloosheid, waarbij de formele erkenning van behaalde kwalificaties een plaats moet hebben;

    38.

    beveelt de lidstaten aan om in overleg met de sociale partners ervoor te zorgen dat bij de toepassing van de beginselen inzake flexizekerheid op de arbeidsmarkt in de praktijk aan soepelheid en veiligheid van werknemers hetzelfde gewicht wordt toegekend, en om de participatie van deze werknemers aan beroepsonderwijs te verbeteren door stimuleringsmaatregelen te treffen;

    39.

    wijst er nogmaals op dat vrouwen meer risico lopen om in extreme armoede terecht te komen dan mannen omdat de sociale beschermingssystemen ontoereikend zijn en vrouwen nog steeds gediscrimineerd worden, in het bijzonder op de arbeidsmarkt, wat specifieke en meervoudige beleidsmaatregelen vergt op basis van gender en van de concrete situatie;

    40.

    vraagt de lidstaten meer middelen te wijden aan het efficiënter maken van de openbare arbeidsdiensten;

    41.

    vraagt de Commissie de regels en procedures te versoepelen voor de controle op de financiering van de vergoedingen voor openbare dienstverplichtingen van lokale overheden die lokale openbare diensten voor hulp aan de meest achtergestelde personen organiseren;

    42.

    dringt erop aan dat de kennis, ervaring en de informele kunde en vaardigheden van arme, maatschappelijk buitengesloten mensen die in problematische omstandigheden verkeren en/of van traditionele gemeenschappen, worden benut en dat er daartoe systemen voor de nuttige toepassing van niet-formeel en informeel verworven kennis worden opgezet, en dat voorts wordt bepaald op welke wijze deze kunnen bijdragen tot hun opneming in de arbeidsmarkt;

    Migranten

    43.

    vraagt, met volledige eerbiediging van de diverse praktijken, collectieve overeenkomsten of de wet in de verschillende lidstaten, alsook van het subsidiariteitsbeginsel, gelijkheid wat rechten en sociale bescherming betreft voor iedereen binnen elke lidstaat, ongeacht of ze EU-burgers of onderdanen van derde landen zijn; roept de lidstaten op te strijden tegen illegaal werk en zwart werk;

    44.

    vraagt met name maatregelen die gericht zijn op integratie op het gebied van taal en cultuur van het gastland teneinde sociale uitsluiting tegen te gaan;

    45.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten de samenwerking met derde landen op cultureel en onderwijsgebied te intensiveren om armoede en sociale uitsluiting in die landen terug te dringen, het ontwikkelingsproces te steunen en tevens migratie om louter economische redenen tegen te gaan;

    46.

    is van mening dat het bestaan van werkende armen wijst op onbillijke arbeidsomstandigheden en verzoekt om de krachten te bundelen om daar iets aan te doen zodat de lonen in het algemeen en de minimumlonen in het bijzonder, of ze bij wet of in collectieve overeenkomsten worden vastgesteld, een waardige levensstandaard kunnen garanderen;

    47.

    stelt vast dat het hebben van een baan niet genoeg is om aan de armoede te ontkomen en dat er verdere maatregelen nodig zijn ter bestrijding van het verschijnsel van arme werkenden en om ervoor te zorgen dat mensen beschikken over een duurzame en goede baan;

    48.

    verzoekt de lidstaten op alle mogelijke manieren de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt te stimuleren, een wetgeving inzake gelijke beloning door te voeren en meer aandacht te besteden aan de kwestie van passende pensioenen voor vrouwen;

    49.

    beveelt aan dat een passende belasting voor zeer hoge beloningen wordt ingesteld om bij te dragen aan de financiering van systemen voor sociale bescherming en bescherming van het minimuminkomen en voor de verkleining van de inkomensverschillen;

    Personen met een handicap

    50.

    beveelt de lidstaten aan nieuwe maatregelen te nemen voor de integratie van kwetsbare en sociaal uitgesloten groepen, en met name van personen met een handicap, in bedrijven, waaronder bedrijven van de sociale economie en overheidsdiensten, teneinde de inclusie te bevorderen, vooral in economisch zwakkere en sociaal kwetsbaardere regio's, of de bestaande wetgeving te verdiepen, zoals de richtlijn uit 2000 betreffende de indienstneming van gehandicapten; beveelt de lidstaten aan te waarborgen dat personen met een handicap deelnemen aan onderwijs vanaf jonge leeftijd, door het opheffen van bestaande barrières en door hen bij te staan; beveelt de lidstaten aan te zorgen voor de bevordering van een toegankelijke omgeving voor personen met een handicap en speciale aandacht te besteden aan de situatie in het onderwijs en bij de verzorging van jonge kinderen, om te verhinderen dat kinderen met een handicap meteen al aan het begin definitief en hopeloos afhaken; verzoekt de Commissie en de lidstaten actiever beste praktijken uit te wisselen door de veelzijdige maatregelen tot integratie van personen met een handicap op de arbeidsmarkt door te voeren; beveelt de lidstaten aan te zorgen voor toegang tot gezondheidszorg en maatschappelijke diensten voor ouderen en personen met een handicap;

    Gender

    51.

    uit scherpe kritiek op het feit dat er in het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting van de Commissie volledig wordt voorbijgegaan aan het genderaspect van armoede en sociale uitsluiting;

    52.

    benadrukt dat vrouwen in plattelandsgebieden vaak niet als deel van de beroepsbevolking worden gezien, hoewel hun bijdrage aan het dagelijks werk in de landbouw net zo belangrijk is als de bijdrage van mannen, zodat zij sociaal uitgesloten worden van hun rechten als werknemer en kwetsbaar zijn voor armoede;

    53.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten om het genderspecifiek perspectief als essentieel onderdeel een plaats te geven in alle communautaire beleidsmaatregelen en nationale programma's om armoede uit te bannen en sociale uitsluiting te bestrijden; stelt dat de lidstaten bovendien bij hun plannen om uit de recessie te komen rekening houden met de genderdimensie;

    54.

    wijst, rekening houdend met de betekenis van preventief beleid ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, op het belang van in maatschappelijk opzicht effectieve en toereikende uitkeringen om kwetsbare maatschappelijke groepen (zoals gehandicapten, eenoudergezinnen, werklozen, enzovoort) maar ook speciale maatschappelijke bevolkingsgroepen (zoals kinderrrijke gezinnen) te ondersteunen;

    55.

    verzoekt de lidstaten de bescherming van werknemers die als gevolg van een ziekte, arbeidsongeval of beroepsziekte arbeidsongeschikt zijn geworden te verbeteren, en zodoende te vermijden dat zij in een precaire situatie terechtkomen; wenst derhalve dat de nationale wetgevingen worden versterkt opdat werkgevers de verplichting hebben een nieuwe arbeidsplaats te vinden voordat zij het arbeidscontract mogen beëindigen;

    56.

    roept het platform op te werken aan de vaststelling van een specifieke status van werknemers met een handicap die hen op lange termijn een baan garandeert;

    57.

    spoort de lidstaten ertoe aan om, in het kader van de inspanningen tot versterking van de arbeidsparticipatie van met name vrouwen via maatregelen voor het combineren van beroeps- en gezinsleven, de toegang tot kwalitatief hoogwaardige en betaalbare zorginstanties te verbeteren, daar een groot deel van de EU-burgers buiten de arbeidsmarkt blijft omdat zij moeten zorgen voor een familielid, waardoor hun armoederisico toeneemt;

    Gebruik van middelen

    58.

    erkent dat, waar mogelijk, de doeltreffendheid, de impact, de coördinatie en de kosten-batenverhouding moet worden geëvalueerd van de Europese fondsen, met name van het Europees Sociaal Fonds (ESF), om te kunnen zorgen voor de verwezenlijking van de doelstelling de armoede terug te dringen, ook al is dit niet de eerste doelstelling van deze fondsen, door middel van een vermindering van de economische verschillen, de onevenwichtige welvaartsverdeling en verschillen in levensstandaard tussen EU-lidstaten en -regio's, en daarmee het bevorderen van economische en sociale cohesie; is van mening dat projecten waarbij doelstellingen en strategieën op het gebied van werkgelegenheid en actieve inclusie worden gecombineerd, prioritair zijn, zoals bijvoorbeeld projecten gericht op de versterking van de solidariteit tussen generaties op lokaal en regionaal niveau, of projecten die specifiek bijdragen aan gendergelijkheid en de actieve inclusie van kwetsbare groepen; benadrukt het belang van daadwerkelijke solidariteitsmaatregelen, zoals versterking, vervroegde overmaking en vermindering van het aandeel van de lidstaten bij de cofinanciering van begrotingsmiddelen, om waardige banen te scheppen, de productiesectoren te ondersteunen en armoede en sociale uitsluiting te bestrijden, en alle nieuwe afhankelijkheden te vermijden; benadrukt het belang van steun voor de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting met het oog op toegang tot kwaliteitsbanen en non-discriminatie, door een toereikend inkomen te verzekeren en de toegang tot kwaliteitsdienstverlening te bevorderen;

    59.

    benadrukt de cruciale rol van het cohesiebeleid en de structuurfondsen om de werkgelegenheid en de sociale integratie te bevorderen, en de armoede aan te pakken zowel in stedelijke gebieden, waar de meeste kansarmen wonen, als in plattelandsgebieden; onderstreept de belangrijke bijdrage van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) om armoede te voorkomen bij werknemers die door de crisis zijn getroffen, en van de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit bij de ondersteuning van het ondernemerschap; dringt erop aan dat elk fonds in het volgende meerjarig financieel kader (MFK) zijn specifieke functie behoudt;

    60.

    onderstreept dat het ESF het belangrijkste instrument blijft op het gebied van sociale inclusie en is van mening dat het versterkt moet worden om adequaat te kunnen inspelen op de doelstellingen van de EU 2020-strategie en van het Europees platform tegen armoede;

    61.

    is van mening dat instrumenten als de Progress-microfinancieringsfaciliteit en het Grundtvig-programma een belangrijke rol spelen in het voorkomen van armoede en sociale uitsluiting en is van oordeel dat deze moeten worden ontwikkeld op basis van een grondige analyse;

    62.

    vraagt de Commissie om prioritaire gebieden aan te wijzen voor EU-uitgaven, zodat financiering doeltreffender gericht kan worden op microregio's en/of wijken waar de bewoners het hardst door armoede en sociale uitsluiting getroffen worden;

    63.

    acht dat het EFG, dat de kans biedt specifieke en geïndividualiseerde hulp te bieden aan werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de crisis of de globalisering, op lange termijn na 2013 moet blijven ingezet worden en dat de financiering ervan uit de Europese begroting volledig moet worden gegarandeerd, zowel in verplichtingen als in betalingen;

    Economisch bestuur/Europees semester

    64.

    roept de lidstaten ertoe op nationale hervormingsprogramma's voor te stellen die met de doelstelling van het platform en met de doelstellingen van de Unie op het vlak van sociale en duurzame ontwikkeling stroken, en in overeenstemming met de vaststelling van de Commissie dat armoede voor "Europa in de 21e eeuw inacceptabel" is de loonindexeringssystemen en collectieve arbeidsovereenkomsten niet in twijfel te trekken en hun capaciteit op het gebied van investeringen en sociale uitgaven niet in het kader van het economisch bestuur op irrationele en ongegronde wijze te beperken, en tegelijkertijd de duurzaamheid van de overheidsfinanciën en de creatie van werk dat loont te waarborgen, wetende dat de vermindering van de armoede een essentieel uitvloeisel is van intelligente, duurzame en inclusieve groei; vraagt om een opheldering van de status van de nationale actieplannen voor sociale inclusie, en met name van hun integratie in de nationale hervormingsprogramma's in het kader van de EU 2020-strategie; roept de Commissie op om landspecifieke aanbevelingen op te stellen om de armoedereductiedoelstelling te halen, met name in geval van mislukking, aangezien een sterkere inzet, de actieve deelname van alle partijen en de beschikbaarstelling van alle middelen nodig zijn om de armoede en de grote armoede op middellange termijn beduidend te verminderen en om een laag armoedeniveau of zelfs de uitroeiing van de armoede in uiterlijk 2020 te bereiken; stelt voor dat de Commissie op Europees niveau richtsnoeren voor de lidstaten opstelt om ervoor te zorgen dat de territoriale overheden en de andere betrokken partijen daadwerkelijk deelnemen aan de voorbereiding van de nationale hervormingsprogramma's; merkt op dat de "territoriale pacten" in potentie het meest volledige en coherente mechanisme zijn om de territoriale overheden bij dit proces te betrekken, zoals in het vijfde cohesieverslag wordt voorgesteld; is van mening dat de doelstelling van de Europa 2020-strategie om te zorgen voor een vermindering met 20 miljoen van het aantal met armoede bedreigde personen enkel kan worden bereikt indien de genomen of te nemen bezuinigingsmaatregelen in de Unie de werkgelegenheid en de sociale bescherming niet in het gedrang brengen, met name voor de meest behoeftigen;

    65.

    is van mening dat de lidstaten zich moeten richten op vertaling van de doelstellingen voor reductie van sociale uitsluiting/armoede in ambitieuze nationale en regionale doelstellingen, een specifieke doelstelling moeten opnemen voor kinderarmoede alsook specifieke strategieën met een multidimensionele aanpak van kinder- en gezinsarmoede;

    66.

    verzoekt dat alle ngo's en kleine organisaties worden gesteund in hun strijd voor de grondrechten, teneinde de benodigde menselijke investering te intensiveren, de deelname van mensen die in armoede leven mogelijk te maken en hen beter te informeren over hun toegang tot rechten en justitie;

    67.

    verwelkomt het voorstel voor wereldwijde subsidies, waarmee een aantal kleinere ngo's en stichtingen geholpen kan worden in hun inspanningen tegen armoede;

    68.

    spoort de lidstaten ertoe aan zo snel mogelijk het voorstel goed te keuren en aan te nemen voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426); roept de Commissie op om het overwinnen van technische moeilijkheden binnen de Raad te blijven ondersteunen, zodat er snel een overeenkomst kan worden bereikt, en de kloof in de bestaande wetgeving te dichten, aangezien deze momenteel niet alle aspecten afdekt, met het oog op de uitbanning van de diverse vormen van discriminatie, waaronder ook discriminatie op grond van sociale achtergrond;

    69.

    stelt voor dat in de acties die in het platform worden voorgesteld de gevolgen van meervoudige discriminatie worden erkend en dat er beleidsgerichte maatregelen worden ingevoerd zoals die welke momenteel op stapel staan in bijvoorbeeld de Spaanse en Roemeense wetgeving, en in het bijzonder dat het begrip gendermainstreaming wordt ontwikkeld om meervoudige discriminatie aan te pakken;

    70.

    verzoekt om de toepassing van gelijke beloningen voor mannen en vrouwen en een gelijke behandeling van werknemers uit de EU en uit derde landen;

    71.

    dringt er bij de Commissie op aan na te gaan hoe negatieve discriminatie op basis van sociale achtergrond het beste bestreden kan worden;

    Sociale economie

    72.

    is tevreden met de bereidheid van de Commissie om door middel van verschillende initiatieven beter rekening te houden met de rol van actoren van de sociale economie – zoals omschreven in de resolutie van het Parlement van 19 februari 2009 over de sociale economie – met name door haar intentie om het juridisch kader met betrekking tot bedrijven van de sociale economie te verduidelijken (voor ondersteuningsfondsen, stichtingen en coöperatieve verenigingen), opdat deze bedrijven zonder obstakels en in rechtszekerheid volledig kunnen bijdragen tot de terugdringing van de armoede en de sociale uitsluiting, door vernieuwende en duurzame oplossingen te bieden voor de behoeften van burgers, daarbij onderstrepend dat de sociale economie zich niet beperkt tot dit activiteitengebied; is echter bezorgd over het ontbreken van een verwijzing naar het statuut van Europese vereniging, terwijl de verenigingssector een belangrijke speler is in de armoedebestrijding; onderstreept echter dat de thans voorgestelde maatregelen ten behoeve van de sociale economie, met name de organisaties en ondersteuningsfondsen, niet in overeenstemming zijn met de omvang van haar bijdrage aan het beleid van bestrijding van armoede en sociale exclusie en aan de Europese economie en het Europees sociaal model, en in het algemeen met haar reactie op de gevolgen van de economische en sociale crisis; onderstreept met name zijn eisen en verwachtingen voor wat betreft sociale diensten van algemeen belang zoals herbevestigd in het kader van de resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2011 over de toekomst van sociale diensten van algemeen belang; neemt nota van haar voorstellen voor herziening van de communautaire bepalingen op het gebied van openbare aanbestedingen en staatssteun en herhaalt zijn eis om deze aan te passen aan de specifieke kenmerken van de aan sociale diensten van algemeen belang toegewezen taken en aan hun organisatiestructuur; steunt de schepping van kwaliteitsbanen en regelingen voor geïndividualiseerde hulp bij het zoeken naar werk via bedrijven die kansarmen een baan bieden en bedrijven van de sociale economie omwille van hun deskundigheid op het gebied van maatschappelijke en beroepsintegratie van achtergestelde personen; herhaalt zijn verzoek om sectoriële wetgevingsinitiatieven over de kwaliteit en toegankelijkheid van de sociale diensten van algemeen belang, met name op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, openbaar vervoer, energie, water en communicatie;

    73.

    benadrukt het belang van sociale, gezondheids-, zorg- en onderwijsdiensten bij het overbruggen van gebreken in vaardigheden, het bevorderen van de sociale integratie van mensen en het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting; brengt in herinnering dat zij in staat zijn om nieuwe banen te creëren en roept op tot een krachtige en duurzame investering in en ontwikkeling van deze cruciale diensten en infrastructuur; ziet uit naar het actieplan van de Commissie om de achterstand in de opleiding van nieuwe professionele zorgverleners aan te pakken;

    74.

    roept op tot krachtige steun voor kwaliteit en toegankelijkheid van sociale dienstverlening, vooral in de zorg en langetermijnzorg, en op het vlak van onderwijs, vervoer, energie, water en communicatie;

    Huisvesting

    75.

    beveelt de lidstaten een proactief beleid aan op het gebied van behoorlijke huisvesting, om universele toegang tot huisvesting van goede kwaliteit voor een betaalbare prijs of onder preferentiële aankoopvoorwaarden te garanderen, waarbij de toegang tot essentiële gezondheids- en veiligheidsdiensten gegarandeerd is, en om het verlies aan huisvesting te voorkomen, aangezien het ontbreken ervan een ernstige schending van de waardigheid betekent, alsook een proactief beleid op het gebied van energie, door ervoor te zorgen dat meer gebruik van hernieuwbare energiebronnen wordt gemaakt en dat de energie-efficiëntie wordt verbeterd, teneinde de energiearmoede te bestrijden; vraagt om extra aandacht voor huisvesting voor migranten, die vaak worden uitgebuit en gedwongen zijn in onbewoonbare woningen te wonen; herinnert aan het bestaan van protocol 26 van het Verdrag van Lissabon over sociale huisvesting en roept op tot naleving van de bepalingen die hierin zijn vervat, met name op het gebied van de vrijheid van de lidstaten om deze te organiseren, met inbegrip van de financieringskwestie; moedigt de lidstaten aan speciale huisvestingsprogramma's uit te voeren en mogelijkheden te benutten voor daklozen, om de meest basale levensstandaard te bieden aan de meest kwetsbare groep in de samenleving;

    76.

    beveelt de lidstaten aan hun aanbod aan sociale en zeer sociale woningen van goede kwaliteit te ontwikkelen, teneinde voor iedereen, en met name de meest achtergestelde personen, toegang tot een degelijke woning voor een betaalbare prijs te garanderen; is van mening dat het voor de maatschappij duurder is om personen die uit hun woning zijn gezet nieuwe huisvesting te geven dan om hen in hun woning te houden; beveelt derhalve aan een beleid ter voorkoming van het uitzetten van huurders uit te voeren, met name door het waarnemen van de huur en huurachterstanden van personen die dreigen te worden uitgezet door de overheid;

    77.

    brengt het verband in herinnering tussen wonen in achterstandswijken, toenemende armoede en sociale uitsluiting enerzijds en toenemende gezondheidsproblemen anderzijds; beschouwt daarom de Europese maatregelen voor achterstandswijken als een kostenefficiënte manier om uitsluiting te bestrijden en zorgkosten te verlagen, en roept de Commissie op om deze maatregelen in het volgende cohesiebeleid en andere EU-programma's uit te breiden;

    78.

    verzoekt om de verhoging van de EFRO-middelen die zijn gericht op de financiering van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in de sociale huisvesting, teneinde de energiearmoede te bestrijden;

    79.

    onderstreept de belangrijke inspanningen die moeten worden geleverd door de EU en de lidstaten om de energiekosten in de huishoudelijke uitgaven te reduceren, ten eerste door voor leveringszekerheid te zorgen om zich te wapenen tegen omvangrijke prijsschommelingen op de energiemarkt, en ten tweede door hun beleid voor steun aan de energie-efficiëntie in huishoudens te versterken;

    Roma

    80.

    vraagt dat de Roma en de organisaties die hen vertegenwoordigen en met hen werken actief worden betrokken bij het opstellen en invoeren van de nationale strategieën voor Roma-integratie voor 2020, zodat deze kunnen bijdragen aan het bereiken van de EU-armoededoelstelling; vraagt de EU en de lidstaten de Europese strategie voor de integratie van de Roma zo spoedig mogelijk ten uitvoer te leggen en vraagt de lidstaten voor het eind van het jaar hun maatregelen voor de integratie van de Roma voor te stellen in overeenstemming met het Europees kader voor de coördinatie van de nationale strategieën voor de integratie van de Roma zoals voorgesteld door de Commissie in april 2011; onderstreept dat de inclusie en de integratie van de Roma net zoals de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting extra inspanningen vereist om hun volledige integratie te realiseren en tegen 2020 een einde te maken aan de veel voorkomende discriminatie waar zij het slachtoffer van zijn; vraagt dat de Roma en andere gemarginaliseerde gemeenschappen zoals immigranten worden betrokken bij alle beleidsmaatregelen van de Unie of de lidstaten die zijn gericht op hun sociale inclusie;

    81.

    benadrukt het belang van sociale, gezondheids-, zorg- en onderwijsdiensten bij het overbruggen van gebreken in vaardigheden, bevorderen van de sociale integratie van mensen en het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting; roept in herinnering dat zij in staat zijn om nieuwe banen te creëren en roept op tot een krachtige en duurzame investering in en ontwikkeling van deze cruciale diensten en infrastructuur; ziet uit naar het actieplan van de Commissie om de achterstand in de opleiding van nieuwe professionele zorgverleners aan te pakken;

    82.

    vraagt om rekening te houden met de belangen van het gehandicapte deel van de bevolking bij het plannen, besteden en controleren van EU-fondsen, vooral bij de ondersteuning van onderwijs, opleiding, werkgelegenheid en zelfstandig wonen (vervoer en communicatie);

    Kinderen

    83.

    vraagt dat bij de strijd tegen armoede bij kinderen wordt gefocust op preventie, door voor gelijke toegang tot onderwijs- en opvangvoorzieningen van hoge kwaliteit voor kleine kinderen te zorgen, zodat kinderen hun schoolloopbaan niet met meerdere nadelen beginnen, en tot andere regelingen voor kinderen (activiteitencentra in schoolperiodes en in vakantie, enz., buitenschoolse, culturele en sportactiviteiten, enz., kinderopvang), via een correcte territoriale dekking door deze diensten en centra, en vraagt om financiële steun aan diensten die hebben bewezen dat ze hun beloften hebben waargemaakt, en een systematische integratie van beleid voor de ondersteuning van arme gezinnen in alle relevante actiegebieden, door een universele benadering te combineren met gerichte maatregelen voor de meest kwetsbare gezinnen, met name gezinnen met gehandicapte kinderen, eenoudergezinnen en grote gezinnen; verzoekt dat bijzondere aandacht wordt geschonken aan ouder-kindrelaties in programma's voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, teneinde te voorkomen dat kinderen door de gevolgen van ernstige armoede in een inrichting worden geplaatst;

    84.

    beklemtoont dat alle kinderen en jongeren volgens het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind recht op onderwijs hebben, hetgeen tevens geldt voor kinderen en jongeren die niet over een verblijfsvergunning voor het land van verblijf beschikken;

    85.

    herinnert eraan dat duizenden kinderen van hun ouders gescheiden zijn als gevolg van hun leefomstandigheden (geen huisvesting) of doordat hun ouders in ernstige armoede leven (in materieel, sociaal en cultureel opzicht) en daardoor niet de steun hebben ontvangen die zij nodig hebben om hun ouderlijke verantwoordelijkheid uit te oefenen;

    86.

    vraagt om bijzondere aandacht voor de toekomst van jongeren en een duidelijke strategie voor de bevordering van de toegang voor jongeren tot een eerste degelijke baan die in overeenstemming is met hun opleidingsniveau;

    87.

    onderstreept dat er voor de bestrijding van armoede een holistische en coherente aanpak nodig is die alle beleidssectoren omvat; herhaalt dat het bijzonder belangrijk is dat de activiteiten met betrekking tot preventie en bestrijding van armoede op zowel Europees als nationaal niveau worden versterkt;

    88.

    stelt vast dat de kinderarmoede op een integralere manier bestreden moet worden, en onderstreept tegelijkertijd de resultaten die zijn behaald met betrekking tot het vaststellen van "gemeenschappelijke beginselen", zoals blijkt uit de conclusies van de Raad Werkgelegenheid van 6 december 2010, waarin wordt opgeroepen om de bestrijding van de kinderarmoede als prioriteit aan te merken;

    89.

    moedigt de bereidheid van de Commissie aan om in de loop van 2012 een aanbeveling over kinderarmoede te presenteren;

    90.

    ondersteunt de conclusies van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van juni die een geïntegreerde strategie voorstaat tegen kinderarmoede en ter bevordering van kinderwelzijn, gericht op een toereikend gezinsinkomen, toegang tot dienstverlening waaronder basisonderwijs en kinderopvang, en deelname van kinderen; vraagt een gedetailleerd tijdschema voor de uitvoering van de voorgestelde mededeling in 2012;

    91.

    benadrukt het belang van de structuurfondsen, met name het Europees Sociaal Fonds, als belangrijk instrument voor het ondersteunen van de lidstaten bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting; vraagt de lidstaten om meer medegefinancierde acties ter ondersteuning van diensten zoals kinderopvang, ouderopvang en zorg voor afhankelijke personen;

    92.

    vraagt de Commissie om ervoor te zorgen dat de met de lidstaten overeengekomen bezuinigingen niet in de weg staan van of onzekerheid veroorzaken ten opzichte van het bereiken van de EU 2020-doelstelling om 20 miljoen mensen een uitweg uit de armoede te bieden;

    93.

    roept op tot bestrijding van de vicieuze armoedecirkel teneinde bestendiging van armoede in volgende generaties te voorkomen;

    94.

    verzoekt de lidstaten de rol van kunstenaars bij maatschappelijke integratie en armoedebestrijding op zijn juiste waarde te schatten, met name door hun werkomgeving en status te bevorderen;

    Minimuminkomen

    95.

    wenst dat de Commissie, volledig in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, een raadpleging opstart over de mogelijkheid tot een wetgevingsinitiatief inzake het voor de economische ontwikkeling zinvol en mogelijk minimuminkomen, waarmee armoede kan worden voorkomen en voor een basis kan worden gezorgd om waardig te leven, volledig en zonder beperking deel te nemen aan de samenleving en vooruitgang te boeken bij een zoektocht naar werk of opleiding, en die een rol als automatische stabilisator voor de economie vervult, met eerbiediging van de diverse praktijken, collectieve overeenkomsten of de wet in de verschillende lidstaten, aangezien de definitie van een minimuminkomen een bevoegdheid van de lidstaten is; wenst dat de Commissie de lidstaten helpt beste praktijken te delen over het minimuminkomen en moedigt de lidstaten aan om minimuminkomensvoorzieningen op nationaal niveau te ontwikkelen op basis van ten minste 60 % van het mediane inkomen van elke lidstaat;

    Niet-gebruik

    96.

    wijst op het feit dat volgens de OESO van 20 à 40 % van de uitkeringen geen gebruik wordt gemaakt; verzoekt de lidstaten hun stelsels voor inkomensondersteuning en sociale uitkeringen te evalueren teneinde het ontstaan van verborgen armoede te voorkomen, door de transparantie te vergroten, door de uitkeringsgerechtigden zo doeltreffend mogelijk te informeren over hun rechten, door doeltreffendere adviesdiensten in te stellen, door de procedures te vereenvoudigen en door maatregelen en beleidsinitiatieven uit te voeren tegen stigmatisering en discriminatie waar ontvangers van het minimuminkomen mee te maken hebben;

    97.

    vraagt dat de lidstaten afdoende ondersteuning, opleiding en respijtzorg aan mantelzorgers bieden, zodat ouderen en hulpbehoevenden thuis kunnen blijven wonen zolang zij dat willen;

    98.

    vraagt de Commissie te evalueren in hoeverre schuldenproblemen bijdragen aan armoede, en de uitwisseling van praktijken met betrekking tot de instrumenten voor de bestrijding van schuldenproblemen binnen het platform te bevorderen;

    Ouderen - mantelzorgverlof

    99.

    is van mening dat in alle lidstaten programma's voor de verzorging van ouderen, waaronder thuiszorgprogramma's, moeten worden ontwikkeld en herbekeken om te voorkomen dat ouderen uitgesloten raken of in de armoede terechtkomen en voegt hieraan toe dat ook de verzorging van ouderen door familieleden moet worden aangemoedigd en indien mogelijk financieel moet worden ondersteund, in overeenstemming met de doelstelling een duurzame samenleving te bevorderen, vooral met het oog op grotere steun voor actief ouder worden en voor solidariteit tussen de generaties, ter aanmoediging van de toegankelijkheid en de solidariteit en ter verbetering van de kwaliteit van langetermijnzorg; vraagt de Commissie na te gaan of een richtlijn over mantelzorgverlof hieraan zou kunnen bijdragen;

    100.

    vraagt de Commissie de nodige aandacht te besteden aan de ontwikkeling van sociale innovatie, aan steun voor op feiten gebaseerd sociaal beleid, en aan een degelijkere toepassing van effectbeoordelingen met toegevoegde waarde die in staat zijn oplossingen aan te dragen die leiden tot innovatie en op het gebied van demografische processen tegelijkertijd duurzaam zijn;

    101.

    benadrukt het belang van het ontwikkelen van beleidsvoorstellen in de lidstaten om de problemen van armoede en uitsluiting aan te pakken, zoals dakloosheid en drugs- of alcoholverslaving; roept op tot een doeltreffendere uitwisseling van ervaringen op deze gebieden tussen de lidstaten;

    102.

    onderstreept dat het belangrijk is om maatregelen te nemen waarmee vrijwilligersorganisaties makkelijker toegang krijgen tot Europese financiering;

    103.

    verzoekt de Commissie rekening te houden met het verslag van het Europees Parlement over het groenboek over de toekomst van de pensioenen in Europa;

    104.

    beveelt de lidstaten aan een adequaat minimumpensioen in te voeren opdat ouderen een waardig leven kunnen leiden;

    105.

    verzoekt de Commissie om het armoederisico voor vrouwen – dat voortkomt uit onzeker, tijdelijk en laagbetaald werk – doeltreffend te bestrijden middels een Europees kader van richtsnoeren en beginselen betreffende de toereikendheid en de duurzaamheid van de pensioenstelsels; wijst er voorts op dat de sociale voorzieningen beter afgestemd moeten worden op de persoonlijke en gezinsomstandigheden, en dat moederschap en zorgtaken beter in aanmerking moeten worden genomen;

    *

    * *

    106.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten.


    (1)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

    (2)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

    (3)  PB L 298 van 7.11.2008, blz. 20.

    (4)  Raad van de EU, persmededeling 10560/10 (presse 156), 3019e zitting van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, Luxemburg, 7 en 8 juni 2010.

    (5)  Raad van de EU, 3053e zitting van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, Brussel, 6 december 2010.

    (6)  Raad van de EU, persmededeling 7360/11 (presse 52), 3073e zitting van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, Brussel, 7 maart 2011.

    (7)  Advies van het Comité voor sociale bescherming aan de Raad van de Europese Unie, 6491/11, SOC 124, 15 februari 2011.

    (8)  Verslag van het Comité voor sociale bescherming aan de Raad van de Europese Unie, 6624/11 ADD 1 SOC 135 ECOFIN 76 SAN 30, van 18 februari 2011.

    (9)  Advies van het Comité voor sociale bescherming aan de Raad van de Europese Unie, 9960/10, SOC 357 SAN 122, van 20 mei 2010.

    (10)  PB C 166 van 7.6.2011, blz. 18.

    (11)  PB C 248 van 25.8.2011, blz. 130.

    (12)  PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11.

    (13)  PB C 87 E van 11.4.2002, blz. 253.

    (14)  PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 11.

    (15)  PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 23.

    (16)  PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 16.

    (17)  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57.

    (18)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 120.

    (19)  Aangenomen teksten P7_TA(2010)0262.

    (20)  PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 116.

    (21)  Aangenomen teksten P7_TA(2010)0376.

    (22)  Aangenomen teksten P7_TA(2010)0375.

    (23)  Aangenomen teksten P7_TA(2011)0058.

    (24)  Aangenomen teksten P7_TA(2011)0086.

    (25)  PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 49.

    (26)  Aangenomen teksten P7_TA(2011)0338.

    (27)  Aangenomen teksten P7_TA(2011)0092.

    (28)  PB C 259 E van 29.10.2009, blz. 19.

    (29)  Aangenomen teksten P7_TA(2010)0499.

    (30)  Aangenomen teksten P7_TA(2011)0383.

    (31)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0453.

    (32)  Conclusies van de Raad van 7 maart 2011 te Brussel.

    (33)  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 79.

    (34)  P7_TA(2011)0319.

    (35)  P7_TA(2010)0365.

    (36)  Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (COM(2010)0758).

    (37)  Eurostat (2009), Verslag van het Comité voor sociale bescherming van 10 februari 2011 met als titel "Beoordeling van de sociale dimensie van de Europa 2020-strategie".

    (38)  Commissie voor sociale gezondheidsdeterminanten (2008). "Closing the Gap in a Generation: Health Equity through action on the social determinants of health". Eindverslag van de WHO-commissie voor sociale gezondheidsdeterminanten. Genève, Wereldgezondheidsorganisatie.


    Top