Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0151

    Eén jaar na Lissabon: het partnerschap EU/Afrika in de praktijk Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2009 over Eén jaar na Lissabon: het partnerschap van de EU en Afrika in de praktijk (2008/2318(INI))

    PB C 117E van 6.5.2010, p. 7–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    6.5.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 117/7


    Dinsdag, 24 maart 2009
    Eén jaar na Lissabon: het partnerschap EU/Afrika in de praktijk

    P6_TA(2009)0151

    Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2009 over Eén jaar na Lissabon: het partnerschap van de EU en Afrika in de praktijk (2008/2318(INI))

    2010/C 117 E/02

    Het Europees Parlement,

    gezien de gezamenlijke strategie Afrika-EU („gezamenlijke strategie”) en het eerste actieplan (2008-2010) voor de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke strategie Afrika-EU dat is aangenomen tijdens de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders van de EU en Afrika in Lissabon op 8 en 9 december 2007,

    gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Eén jaar na Lissabon: het partnerschap van de EU en Afrika in de praktijk” (COM(2008)0617),

    gezien de conclusies van de Raad algemene zaken en externe betrekkingen van 10 november 2008 inzake „Eén jaar na Lissabon: het partnerschap van de EU en Afrika in de praktijk”,

    gezien het gezamenlijke voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke strategie Afrika-EU en het eerste actieplan daarvoor (2008-2010) dat op 21 november 2008 is aangenomen door de ministeriële trojka Afrika-EU in Addis Abeba, Ethiopië,

    gezien de nota van 17 december 2008 van de ad hoc commissie van het Pan-Afrikaanse parlement voor de betrekkingen met het Europees Parlement en de ad hoc delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met het Pan-Afrikaanse parlement aan de fungerend voorzitterschappen van de Afrikaanse Unie (AU) en de EU, de Europese Commissie en de Commissie van de AU over de rol van het Pan-Afrikaanse parlement en het Europees Parlement bij de tenuitvoerlegging van en de controle op de gezamenlijke strategie,

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 oktober 2007 over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Afrika (1),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 november 2005 over een ontwikkelingsstrategie voor Afrika (2),

    gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACP), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (3), als gewijzigd bij de overeenkomst tot wijziging van de partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005 (4) (de „Overeenkomst van Cotonou”),

    gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (5),

    gelet op de artikelen 177 tot en met 181, van het EG-Verdrag,

    gelet op artikel 45, van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de commissie internationale handel (A6-0079/2009),

    A.

    overwegende dat de doelstelling om de armoede uit te bannen bij de gezamenlijke strategie in hoge mate centraal moet blijven staan,

    B.

    overwegende dat de helft van de bevolking van Afrika nog steeds in armoede leeft en dat Afrika het enige continent is dat geen voortgang maakt bij de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelen, met name ten aanzien van armoedevermindering, kindersterfte, de gezondheid van moeders en de strijd tegen HIV/AIDS en malaria,

    C.

    overwegende dat de gezamenlijke strategie ten doel heeft uit te stijgen „boven ontwikkeling”, „boven Afrika” en „boven institutionele aspecten” zodat deze geldt voor een ruimer scala aan Afrikaanse en wereldwijde onderwerpen dan in het verleden, zoals energie, klimaatverandering en veiligheid, waarbij ook een bredere groep van niet-institutionele spelers betrokken wordt,

    D.

    overwegende dat het grootste deel van de institutionele architectuur en de innoverende aanpak van de gezamenlijke strategie het afgelopen jaar tot stand zijn gebracht, maar dat er in de praktijk weinig daadwerkelijke vooruitgang is geboekt,

    E.

    overwegende dat hoewel in de gezamenlijke strategie expliciet wordt erkend dat het Pan-Afrikaanse parlement en het Europees Parlement een fundamentele rol hebben te spelen „om de vorderingen te beoordelen en politieke richtsnoeren voor het partnerschap vast te stellen”, nog steeds geen sprake is van een structurele en zinvolle betrokkenheid van beide parlementen bij de vaststelling, aanpassing en begeleiding van de gezamenlijke strategie,

    F.

    overwegende dat het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke autoriteiten, met name aan Afrikaanse kant, nog nauwelijks betrokken waren bij de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke strategie,

    G.

    overwegende dat zeer weinig nieuwe middelen beschikbaar zijn gesteld voor de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke strategie, en de relevante financieringsbronnen ervoor zelfs al volledig vastlagen voordat de gezamenlijke strategie werd aangenomen,

    H.

    overwegende dat als het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wordt opgenomen in de EU-begroting, iets waarom het Parlement herhaaldelijk heeft gevraagd, grotere beleidssamenhang en meer parlementair toezicht op de ontwikkelingsuitgaven mogelijk zouden worden,

    I.

    overwegende dat het aandeel van Afrika in de wereldhandel afneemt en dat de kansen die de globalisering biedt aan Afrika voorbijgaan,

    J.

    overwegende dat de Afrikaanse economieën door kapitaalvlucht, met name clandestiene kapitaalvlucht, elk jaar miljarden euro’s mislopen, terwijl de „braindrain” het continent berooft van een groot deel van de intellectuele capaciteit die noodzakelijk is voor zijn toekomstige groei,

    K.

    overwegende dat de voedselproductie en de voedselzekerheid in Afrika de laatste tien jaar minder politieke prioriteit hebben gekregen en investeringen zijn ontzegd, wat desastreuze gevolgen kan hebben, zoals de recente crisis rond de voedselprijzen duidelijk heeft gemaakt,

    L.

    overwegende dat Afrika ondervertegenwoordigd is in de internationale organisaties en multilaterale fora die beslissen over veel van de vraagstukken die de toekomst van het continent betreffen,

    M.

    overwegende dat de lang gevestigde betrekkingen tussen de EU en Afrika nieuw belang krijgen door de opkomst van niet-traditionele donoren waarvan de agenda’s en prioriteiten Afrika voor nieuwe risico’s en problemen stellen,

    N.

    overwegende dat het van wezenlijk belang is dat synergieën worden gevonden en overlappingen worden vermeden tussen de instellingen van de gezamenlijke strategie en die van bestaande betrekkingen, zoals de Overeenkomst van Cotonou, de euromediterrane strategie en het strategisch partnerschap Zuid-Afrika-EU,

    O.

    overwegende dat bij de herziening van de Overeenkomst van Cotonou in 2009 getracht zal worden de toekomstige betrekkingen van de ACS-landen met de AU te verhelderen,

    P.

    overwegende dat de bekendheid met de doelstellingen en acties van de gezamenlijke strategie onrustbarend gering is en dat vooral in Afrika de belangstelling en het enthousiasme van het publiek voor het strategisch partnerschap Afrika-EU rechtstreeks afhangt van het vermogen van het gezamenlijke strategie om directe tastbare resultaten te leveren die de levensstandaard van de Afrikaanse bevolking kunnen verbeteren,

    Q.

    overwegende dat het partnerschap rekening moet houden met de onmiskenbare realiteit dat, hoewel een „partnerschap met gelijkwaardige deelnemers” betekent dat de EU en de AU gelijkwaardig zijn in de zin van deelname aan de discussie en de beleidsvorming, de beide continenten en hun instellingen nog verre van gelijkwaardig zijn in de zin van institutionele ontwikkeling, besluitvormingsmogelijkheden en middelen,

    Opbouw van een raamwerk voor de betrekkingen tussen de EU en Afrika

    1.

    is verheugd dat één jaar na de vaststelling van de gezamenlijke strategie eindelijk de hoofdbestanddelen van het institutionele raamwerk voor de tenuitvoerlegging ervan rond zijn en in werking zijn getreden, geschraagd door een actieplan met te boeken resultaten en tijdschema’s, en dat enige vooruitgang is geboekt bij de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke strategie en de thematische partnerschappen ervan; betreurt het echter dat sommige partnerschappen aan het eind van het eerste jaar van uitvoering nog steeds bezig zijn met het definiëren van werkmethoden en nog geen resultaten, tijdschema’s en begrotingstoewijzingen hebben vastgesteld;

    2.

    verwelkomt het feit dat de EU en de AU nog nooit zo vaak bijeen zijn gekomen als in het eerste jaar na ondertekening van de gezamenlijke strategie EU-Afrika;

    3.

    verzoekt de Commissies van de EU en de AU, alsmede de lidstaten van de EU en de AU, dit institutionele raamwerk met voorrang te voltooien door de componenten betreffende parlementaire werkzaamheden, maatschappelijk middenveld en lokale autoriteiten te ontwikkelen die het proces moeten aandrijven en ondersteunen door te zorgen voor transparantie, zeggenschap en democratische legitimiteit;

    4.

    verwelkomt het instellen van EU-uitvoeringsteams, waaraan geïnteresseerde EU-lidstaten deelnemen, niet alleen omdat de financiering van de gezamenlijke strategie in grote mate afhangt van bijdragen van de lidstaten, maar ook omdat directe betrokkenheid van de lidstaten bijdraagt aan meer bewustzijn, continuïteit en duurzaamheid van de stappen die opgenomen zijn in het actieplan;

    5.

    dringt er bij de instellingen van de gezamenlijke strategie op aan om zich volledig te concentreren op de te boeken resultaten, daar het eerste actieplan maar een looptijd heeft van minder dan drie jaar (2008-2010);

    Rol van de parlementen

    6.

    verzoekt de commissies van de EU en de AU nogmaals om zich te beijveren voor een grotere rol van het Europees Parlement en het Pan-Afrikaanse parlement bij het uitvoeren, controleren en politiek begeleiden van de gezamenlijke strategie, daar zij hoofdcomponenten zijn van het institutionele raamwerk ervan;

    7.

    benadrukt de rol van interparlementaire organen die zich tussen het Europees Parlement en de Afrikaanse parlementen bewegen, zoals de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en de Parlementaire Vergadering van Euromed, bij het versterken van vrede en veiligheid, goed bestuur en democratie, en dat het daarnaast effectieve platforms zijn voor samenwerking en het aanpakken van gemeenschappelijke problemen;

    8.

    neemt nota van het feit dat de elfde bijeenkomst van de ministeriële trojka Afrika-EU haar goedkeuring heeft gehecht aan het eerste jaarlijkse voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke strategie en het eerste actieplan ervan, waarvoor de bovengenoemde mededeling van de Commissie de EU-bijdrage vormt;

    9.

    betreurt echter dat het verslag is opgesteld zonder raadpleging of formele bijdrage van het Europees Parlement of het Pan-Afrikaanse parlement;

    10.

    stelt voor dat de voorzitters van het Pan-Afrikaanse parlement en het Europees Parlement systematisch elke top tussen de EU en Afrika bijwonen en toespreken met als doel de conclusies van de respectieve parlementen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het actieplan en de voorstellen voor toekomstige oriëntatie van de gezamenlijke strategie uiteen te zetten;

    11.

    verlangt dat de leden van de ministeriële trojka onmiddellijk voorafgaand aan de voorjaarsvergadering van deze trojka van gedachten wisselen met vertegenwoordigers van de bevoegde organen van het Pan-Afrikaanse parlement en het Europees Parlement, waarbij de parlementen hun voorstellen en aanbevelingen in verband met het meest recente gezamenlijke jaarlijkse voortgangsverslag kunnen voorleggen; stelt voor dat de behandeling van de voorstellen van het Parlement en aanbevelingen op de agenda van die trojkavergadering wordt geplaatst; verwacht dat het daaropvolgende gezamenlijke jaarlijkse voortgangsverslag – dat wordt goedgekeurd tijdens de trojkavergadering van de daaropvolgende herfst vermeldt hoe met deze voorstellen en aanbevelingen rekening is gehouden; verlangt dat de vertegenwoordigers van de parlementen ook in de marge van de herfstvergadering van de trojka een ontmoeting hebben met de trojkaministers;

    12.

    is van oordeel dat het Pan-Afrikaanse parlement en het Europees Parlement op een geëigend niveau moeten deelnemen aan zowel de gemeenschappelijke deskundigengroepen als de task force AU-EU;

    13.

    verwelkomt het feit dat de Commissie een steunprogramma in het kader van het negende EOF ten bedrage van 55 miljoen EUR heeft vastgesteld voor de versterking van de capaciteiten van de instellingen van de AU; dringt er nogmaals op aan dat een deel van dit geld wordt besteed aan versterking van de administratieve en operationele capaciteit van het Pan-Afrikaanse parlement en roept de Commissie op in nauwe samenspraak met het Pan-Afrikaanse parlement en in samenwerking met het Europees Parlement actieplannen op te stellen voor het gebruik van deze begroting;

    14.

    beveelt aan dat het deel van de begroting dat is bestemd voor het Pan-Afrikaanse parlement rechtstreeks beheerd wordt door dit parlement zodra het de nodige administratieve capaciteit heeft opgebouwd om zulks te doen en zodra het voldoet aan de in het Financieel Reglement van de EG (met name artikel 56 daarvan) (6) gestelde eisen om de Commissie toe te staan de begroting via onrechtstreeks gecentraliseerd beheer uit te voeren;

    15.

    verzoekt de Commissies van de EU en de AU om de procedures te vereenvoudigen, zodat er voor gezorgd wordt dat de dialoog met de parlementen direct en efficiënt is met als doel onaanvaardbare vertragingen te vermijden, waarbij terdege rekening gehouden moet worden met hun specifieke procedures;

    16.

    vraagt eens te meer om opname van het EOF in de algemene begroting en vraagt de Commissie om in de tussentijd het Europees Parlement en het Pan-Afrikaanse parlement op de hoogte te houden van alle stadia van het begrotingsproces;

    Maatschappelijk middenveld en niet-statelijke actoren

    17.

    is van mening dat de gezamenlijke strategie alleen een echt „breed en ruim opgezet, op de bevolking gericht partnerschap” kan zijn als deze het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke autoriteiten daadwerkelijk erbij betrekt en hun daadwerkelijke deelname aan het werk van de uitvoerende organen ervan faciliteert;

    18.

    betreurt het dat terwijl het actieplan aangeeft dat alle partnerschappen tussen de EU en Afrika openstaan voor een breed scala aan acties, er een overweldigende nadruk wordt gelegd op overheidsmaatregelen; benadrukt dat de bijdrage tot en betrokkenheid bij het van parlementen en niet-overheidsorganen, zoals het maatschappelijk middenveld, plaatselijke autoriteiten en andere niet-statelijke instanties, moeten worden uitgebreid en nader gespecificeerd;

    19.

    verwelkomt de Afrikaanse Economische, Sociale en Culturele Raad (ECOSOCC) als instrument om een partnerschap tussen Afrikaanse regeringen en het maatschappelijk middenveld tot stand te brengen; is echter bezorgd over het feit dat het Afrikaanse maatschappelijk middenveld maar weinig bij de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke strategie is betrokken en pleit ervoor dat vooral aan Afrikaanse kant onmiddellijk in nauwe samenwerking met de belanghebbenden stappen worden gezet om procedures vast te stellen voor het aanwijzen, in kaart brengen en daadwerkelijk betrekken van representatieve Afrikaanse niet-statelijke actoren;

    20.

    roept de Europese Commissie op passende instrumenten te ontwikkelen voor Afrikaanse organisaties uit het maatschappelijk middenveld die specifiek gericht zijn op het opbouwen van de capaciteit om de strategie uit te voeren;

    Partnerschappen

    21.

    wijst erop dat de gezamenlijke strategie ook kwesties moet aanpakken die, hoewel ze formeel behoren tot een andere institutionele structuur, diepgaande invloed op de toekomst van Afrika hebben en de betrekkingen tussen de twee continenten vormgeven, zoals de economischepartnerschapsovereenkomsten (EPO’s) en de relatie tussen regionale groeperingen in dit kader en andere bestaande regionale groeperingen in Afrika (onder meer de regionale economische gemeenschappen), de tweede herziening van de Overeenkomst van Cotonou, de euromediterrane strategie, het strategisch partnerschap EU-Zuid-Afrika en Afrika’s betrekkingen met nieuwe globale spelers zoals China en Brazilië;

    22.

    is de overtuiging toegedaan dat duurzame economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkeling alleen kan plaatsvinden in landen die garanties geven ten aanzien van vrede, democratie en mensenrechten;

    23.

    vraagt de Europese Commissie, de Raad en de Afrikaanse zijde te zorgen voor samenhang tussen deze strategie en overig beleid dat een nadelig effect kan hebben op de bevordering van een nieuw strategisch partnerschap tussen de EU en Afrika, met name commercieel, milieu-, migratie- en landbouwbeleid; beklemtoont dat de politieke dialoog tussen de EU en Afrika dergelijke kwesties dient te omvatten;

    24.

    benadrukt dat om armoede effectief te bestrijden, wat centraal moet blijven staan in de gezamenlijke strategie, het strategisch partnerschap EU-Afrika daarom bijdragen aan het stimuleren van duurzame economische en maatschappelijke ontwikkeling, het aantrekken van buitenlandse investeringen, het bevorderen van een rechtvaardige internationale handel en het scheppen van voorwaarden waaronder de Afrikaanse landen geleidelijk hun plaats in de wereldeconomie kunnen innemen;

    Vrede en veiligheid

    25.

    begroet de vooruitgang die is geboekt op het gebied van het partnerschap inzake vrede en veiligheid; neemt nota van de politieke dialoog AU-EU over crisissituaties in Afrika en daarbuiten; benadrukt dat deze dialoog betrekking moet hebben op het hele scala van vredes- en veiligheidsonderwerpen vanaf conflictpreventie en conflictoplossing tot wederopbouw en vredeshandhaving met ook een diepgaande dialoog over de uitvoering van het beginsel „verantwoordelijkheid voor het bieden van bescherming”;

    26.

    wenst dat de nodige prioriteit wordt gegeven aan de uitvoering van het kader voor vrede en veiligheid in Afrika; onderstreept eens te meer dat het EOF geen adequate geldbron is voor de toekomstige financiering van de vredesfaciliteit voor Afrika; is van mening dat de EOF-uitgaven moeten voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp van de commissie ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OECD-DAC); dringt nogmaals aan op een definitieve oplossing voor de financiering van de vredesfaciliteit voor Afrika;

    27.

    verwelkomt de oprichting in september 2008 door VN-secretaris-generaal Ban Ki-Moon van een AU-VN-panel van eminente personen om te bepalen op welke wijze de internationale gemeenschap de vredesmissies van de AU die zijn ingesteld met een VN-mandaat, kunnen ondersteunen;

    Bestuur en mensenrechten

    28.

    wijst erop dat het begrip goed bestuur een maatstaf moet zijn om vast te stellen hoe goed een maatschappij functioneert in termen van wets- en ordehandhaving, naleving en actieve bevordering van de mensenrechten, bestrijding van corruptie, het scheppen en transparant en eerlijk verdelen van welvaart, alsmede essentiële sociale en gezondheidsvoorzieningen; benadrukt dat buitenstaanders bij hun evaluatie van het bestuur niet alleen moeten letten op criteria die van buiten zijn opgelegd, maar moeten uitgaan van wederzijds overeengekomen en gedeelde waarden en normen;

    29.

    benadrukt het belang van duurzame democratie, met inbegrip van goed bestuur en democratische verkiezingen, hetgeen ook steun voor het ontwikkelen van parlementaire capaciteiten, en het betrekken van het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke autoriteiten bij de politieke dialoog, moet omvatten;

    30.

    beklemtoont dat aan beide zijden het bestuur moet worden verbeterd en dat dit niet alleen een prioriteit is in Afrika, maar ook aan Europese zijde, waar het bestuur en de verantwoordelijkheid ten aanzien van hulptoezeggingen en donorcoördinatie moeten worden verbeterd met als doel beter rekening te houden met de zogenoemde „stiefmoederlijk behandelde landen”; benadrukt dat nationale en continentale parlementen, niet-statelijke actoren en plaatselijke autoriteiten op dit vlak een belangrijke rol te spelen hebben;

    31.

    vraagt meer steun voor de bestaande Afrikaanse initiatieven, zoals het Afrikaans collegiaal beoordelingsmechanisme (APRM: Peer Review Mechanism), de meest serieuze inspanning tot nog toe van de Afrikaanse landen om het bestuur op het Afrikaanse continent te verbeteren, en voor de verschillende instrumenten die door de Afrikaanse Unie ingesteld zijn, en die de Afrikaans zeggenschap over de procedure zullen versterken;

    32.

    geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid dat de door de Commissie voor elk ACP-land ontwikkelde „bestuursprofielen”, die als richtsnoer zullen fungeren voor de programmering van ontwikkelinghulp wat betreft de 2 700 miljoen aan extra middelen in het kader van het 10de EOF, zijn voorbereid zonder participatie; merkt op dat op grond van een reeks criteria, waarvan er maar één rechtstreeks te maken heeft met de MDG’s, is vastgesteld welk land voor aanvullende steun in aanmerking komt; uit zijn misnoegen over het feit dat de „profielen” van de Europese Commissie het APRM-proces dreigen uit te hollen; roept de Europese Commissie op om het Europees Parlement en de Raad te raadplegen over de follow-up en de concrete aanwending van deze fondsen teneinde er voor te zorgen dat zij worden toegewezen aan bestuursinitiatieven die de bestuursagenda van de AU en het APRM-proces ondersteunen;

    33.

    roept op tot een dialoog in het kader van het partnerschap op het gebied van bestuur en mensenrechten om een eind te maken aan straffeloosheid bij schending van de mensenrechten, waarbij wordt gekeken naar de beste praktijken volgens het nationale en internationale recht, met inbegrip van de werkzaamheden van de internationale strafrechtbanken in Sierra Leone en Rwanda;

    Handel, economische ontwikkeling en regionale integratie

    34.

    is ten aanzien van het partnerschap op het gebied van handel en regionale integratie van mening dat uitbreiding van de handel onder de juiste voorwaarden een onmisbare motor voor economische groei is, mits het handelsbeleid overeenstemt met de ontwikkelingsdoelstellingen; verwelkomt daarom de doelstellingen van dit partnerschap ter ondersteuning van de Afrikaanse regionale integratie en ter versterking van de handelsmogelijkheden van het continent;

    35.

    ziet uit naar een spoedige afronding van de WTO-ontwikkelingsronde van Doha, maar staat erop dat dit in beginsel een „ontwikkelingsronde” blijft, bedoeld om de integratie van Afrikaanse landen in de mondiale economie te bevorderen, landbouwsubsidies die de handel verstoren daadwerkelijk te verminderen en subsidies op landbouwexport af te schaffen;

    36.

    is van mening dat de EU de Afrikaanse landen moet helpen om te zorgen dat hun landbouw onafhankelijk kan opereren en dat essentiële diensten en kwetsbare binnenlandse industrieën worden onderhouden;

    37.

    beklemtoont dat de uiteindelijk met Afrikaanse landen gesloten overeenkomsten inzake economisch partnerschap in de eerste plaats instrumenten voor ontwikkeling moeten zijn die rekening houden met de verschillende capaciteiten en ontwikkelingsniveaus van de diverse begunstigden;

    38.

    onderstreept dat EPO’s de Afrikaanse regionale integratie moeten bevorderen in plaats van ondergraven; steunt de inspanningen van de AU om de regionale economische gemeenschappen te versterken als fundamentele bouwstenen voor de regionale integratie van het continent;

    39.

    acht het van groot belang dat de Europese Commissie en de lidstaten hun toezegging gestand doen om tussen nu en 2010 ten minste 2 miljard EUR per jaar aan echte „hulp voor handel” te verstrekken, die grotendeels naar Afrika moet gaan; vraagt om een tijdige vaststelling en uitkering van het deel van de middelen die in het kader van „hulp voor handel” worden verstrekt; benadrukt dat deze fondsen aanvullende middelen moeten zijn en niet slechts een nieuwe verpakking van de EOF-fondsen;

    40.

    wenst dat het partnerschap de bredere agenda voor „hulp voor handel” uitvoert, met inbegrip van de ontwikkeling van infrastructuur, bevordering van de ontwikkeling van bedrijven en betere regelgeving, waaronder van eenvoudigere en gebruikersvriendelijkere oorsprongsregels;

    41.

    wenst dat het partnerschap zich ook richt op economische aspecten die misschien niet noodzakelijkerwijs samenhangen met de handel, maar wel belangrijke gevolgen hebben voor de Afrikaanse economieën, zoals noodzakelijke maatregelen om ongeoorloofde kapitaalvlucht te stoppen en internationale regelgeving inzake belastingparadijzen te bevorderen;

    42.

    vraagt dringend dat de positieve rol van migranten en ontheemden bij de ontwikkeling van hun landen van herkomst in de gezamelijke strategie erkend en ondersteund wordt door hun investeringen in deze landen te vergemakkelijken en de kosten van geldovermakingen te verminderen;

    Belangrijke ontwikkelingsvraagstukken

    43.

    wijst er ten aanzien van het partnerschap op het gebied van de MDG’s op dat het zelfs met meer en betere hulp moeilijk zal zijn om deze doelen te halen en dringt er daarom bij de EU-lidstaten op aan om de toezeggingen die zij onlangs nogmaals hebben gedaan op de Conferentie inzake de financiering van ontwikkeling in Doha en tijdens het forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp in Accra, gestand te doen, vooral ten aanzien van de omvang van hun hulp, de samenhang van het beleid, de eigendom, de transparantie en de arbeidsverdeling tussen donoren;

    44.

    wijst erop dat de basisgezondheidszorg en het lager en voortgezet onderwijs cruciale katalystors voor het realiseren van de MDG’s; dringt er daarom bij de Afrikaanse landen op aan om aan deze onderwerpen tot een van de voornaamste prioriteiten te maken van hun strategieën voor armoedereductie; roept het partnerschap op deze ontwikkeling te steunen met het oog op de toezegging van de Europese Commissie om ten minste 20 % van de Gemeenschapsbegroting voor ontwikkelingshulp te reserveren voor deze sectoren; roept de Commissie op haar toezegging ook van toepassing te laten zijn op het EOF; herinnert eraan dat alle inspanningen in dit opzicht ook gehandicapte personen moeten betreffen; verwelkomt in deze context de uitkomst van de eerste gemeenschappelijke deskundigengroep en roept alle betrokken belanghebbenden op ervoor te zorgen dat het komende jaar vooruitgang wordt geboekt;

    45.

    vraagt de Commissie met klem direct actie te ondernemen om haar toezeggingen op het vlak van gezondheidszorg waar te maken voor wat betreft de conclusies en aanbevelingen van het rapport van januari 2009 van de Europese Rekenkamer inzake „Ontwikkelingshulp van de EG aan de gezondheidsdiensten in Afrika bezuiden de Sahara”; benadrukt het belang van het vergroten van de steun van de Europese Commissie aan de gezondheidssector in Afrika bezuiden de Sahara tijdens de tiende tussentijdse evaluatie van het EOF ter ondersteuning van zijn streven om de MDG’s inzake gezondheidszorg te verwezenlijken;

    46.

    moedigt de EU-lidstaten en de AU aan meer belang te hechten aan de voedselveiligheid en onafhankelijke voedselvoorziening in Afrika, en acties te ondersteunen ter vergroting van de productiviteit en de concurrentiepositie van de Afrikaanse landbouw, in het bijzonder de voedselproductie voor plaatselijke markten, en ter bevordering van groene stroken rond steden;

    47.

    roept de lidstaten op om in hun debatten, zowel in het kader van de EU-Afrika-strategie als daarbuiten, ook in te gaan op de kwestie de evenredige verdeling van de welvaart die voortvloeit uit de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen; houdt staande dat nationale opbrengsten uit natuurlijke hulpbronnen met prioriteit evenrediger moeten worden verdeeld teneinde aan de basisbehoeften van de bevolking te voldoen, met name op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, het behoud van natuurlijke hulpbronnen en het milieu, waardoor ook een bijdrage wordt geleverd aan de verwezenlijking van de MDG’s;

    48.

    uit zijn bezorgdheid dat de recente periode van recordgroei in Afrika mogelijk teniet wordt gedaan door de mondiale economische neergang, en wijst erop dat het continent weer tientallen jaren kan terugvallen als gevolg van de dalende grondstofprijzen, de geringere investeringsstromen, de financiële instabiliteit en een afname van overmakingen;

    Andere aspecten van de strategie

    49.

    herinnert eraan dat de ontwikkelde landen als eerste verantwoordelijk zijn voor de klimaatverandering, terwijl de negatieve gevolgen het grootst zijn voor de ontwikkelingslanden; wijst er dan ook op dat er nieuwe middelen nodig zijn om te voorkomen dat Afrikaanse landen een onevenredig hoge prijs moeten betalen om zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering en deze te verlichten; ondersteunt daarnaast de gezamenlijke verklaring van de EU en Afrika inzake klimaatverandering, zoals uitgesproken tijdens de conferentie over het Kaderverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering van Poznan in december 2008;

    50.

    wenst dat er in de context van het partnerschap op het gebied van migratie en werkgelegenheid een eerlijke en werkbare oplossing wordt gevonden voor de „brain drain”, die veel Afrikaanse landen berooft van grote aantallen geschoolde werkers, met name in de gezondheidssector;

    51.

    roept op ervoor te zorgen dat de nieuwe regeling inzake de Europese blauwe kaart een ontmoedigend effect heeft op het wegkapen van gekwalificeerde werkers uit ontwikkelingslanden in sectoren waar deze landen juist te lijden hebben van een arbeidstekort, met name in de gezondheidszorg en het onderwijs;

    52.

    roept de Commissie op het partnerschap tussen de EU en Afrika te gebruiken om Afrikaanse landen te helpen de zogenoemde flexibiliteiten toe te passen waarin de verklaring van Doha inzake met de handel verband houdende intellectuele-eigendomsrechten (TRIPS) en volksgezondheid voorziet, met als doel de toegang tot betaalbare essentiële medicijnen in Afrika te bevorderen;

    53.

    moedigt beide kanten aan om, wat betreft partnerschap inzake wetenschap en technologie, te streven naar het overbruggen van de digitale kloof door de samenwerking op het gebied van technologische ontwikkeling en overdracht te vergroten, met name ten aanzien van telefonie en Internet;

    54.

    verwacht dat als gevolg van de gezamelijke strategie specifieke stappen worden genomen ter verbetering van de kansen voor vrouwen, kinderen en gehandicapten in Afrika, aangezien deze groepen in de ontwikkelingslanden bijzondere moeilijkheden ondervinden;

    55.

    beklemtoont dat, wil de gezamenlijke strategie „verder dan Afrika” gaan, met meer samenwerking tussen EU en Afrika in internationale organen en bij multilaterale onderhandelingen over onderwerpen als handel, mensenrechten of klimaatverandering, de EU en Afrika zich moeten inspannen om internationale instellingen als de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en de WTO democratischer en representatiever te maken, en om er voor te zorgen dat Afrika eindelijk de invloed kan uitoefenen die overeenkomt met zijn omvang en status;

    56.

    vraagt de EU-instellingen eens te meer om een specifiek financieel instrument in het leven te roepen ten behoeve van de uitvoering van de gezamenlijke strategie, zodat alle bestaande financieringsmiddelen op heldere, voorspelbare en programmeerbare wijze worden gecentraliseerd; vraagt zich af in welke mate de gezamenlijke strategie zonder enige nieuwe financiering of zelfs maar een herprogrammering van de bestaande financiering, haar torenhoge ambities kan verwezenlijken of een echte meerwaarde kan bieden;

    57.

    roept de regeringen in de EU en Afrika op effectiever en stelselmatiger hun bevolkingen in te lichten over de acties en resultaten van de gezamenlijke strategie en om te zorgen voor brede mediadekking;

    Vooruitzichten

    58.

    ziet uit, in aansluiting op de ervaringen van de top tussen de EU en Afrika in Lissabon van 8 en 9 december 2007, naar een zinvolle deelneming van het Europees Parlement en het Pan-Afrikaanse parlement, alsmede organisaties uit het maatschappelijk middenveld en plaatselijke autoriteiten, aan de voorbereidingen voor de derde top Afrika-EU in 2010 en de actieve deelneming van de twee parlementen aan de topbijeenkomst zelf;

    59.

    roept de commissies en de voorzitterschappen van de EU en de AU op tot overeenstemming te komen over de voorgaande voorstellen gericht op verbetering van de parlementaire betrokkenheid bij de uitvoering van en de controle op de gezamenlijke strategie;

    60.

    wil binnen het Europees Parlement zorgen voor de nodige coördinatie en synergie tussen al zijn organen om de tenuitvoerlegging van en het toezicht op de gezamenlijke strategie te ondersteunen; herhaalt in dit verband zijn voornemen om zijn ad hoc delegatie voor de betrekkingen met het Pan-Afrikaanse parlement om te zetten in een vaste interparlementaire delegatie;

    *

    * *

    61.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, het Europees Economisch en Sociaal Comité, de Economische, Sociale en Culturele Raad van de AU, de Commissie en de Uitvoerende Raad van de AU, het Pan-Afrikaanse parlement, de Raad van ACS-ministers en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.


    (1)  PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 633.

    (2)  PB C 280 van 18.11.2006, blz. 475.

    (3)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

    (4)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.

    (5)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

    (6)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).


    Top