Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007AE0998

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De rol van de sociale partners bij het combineren van beroeps-, gezins- en privéleven

    PB C 256 van 27.10.2007, p. 102–107 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    27.10.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 256/102


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De rol van de sociale partners bij het combineren van beroeps-, gezins- en privéleven

    (2007/C 256/19)

    Op 13 februari 2007 heeft het toekomstige Portugese Raadsvoorzitterschap het Europees Economisch en Sociaal Comité per brief verzocht een verkennend advies op te stellen over De rol van de sociale partners bij het combineren van beroeps-, gezins- en privéleven.

    De afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 18 juni 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Clever.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 11 en 12 juli 2007 gehouden 437e zitting (vergadering van 11 juli) onderstaand advies uitgebracht, dat met 145 stemmen voor en 0 stemmen tegen, bij 4 onthoudingen, is goedgekeurd:

    1.   Achtergrond

    1.1

    De Europese staatshoofden en regeringsleiders hebben in het kader van de Lissabonstrategie afgesproken dat de participatiegraad van vrouwen omhoog moet naar 60 % tegen 2010. Deze doelstelling is bekrachtigd in de geïntegreerde richtsnoeren (richtsnoer 17), die in 2005 als centraal onderdeel van het nieuwe stuurmechanisme van de Lissabonstrategie zijn vastgesteld.

    1.2

    De ambitieuze groei-, werkgelegenheids- en concurrentiedoelstellingen van de Lissabonstrategie zullen sneller en duurzamer bereikt kunnen worden als men er — ondanks de door de demografische ontwikkelingen veroorzaakte daling van het aantal mensen in de werkbare leeftijd — in slaagt om het aantal werkenden in de EU in de komende tien jaar verder te doen stijgen en hun opleiding te verbeteren. Er zijn gunstige vooruitzichten om beide laatstgenoemde doelstellingen te halen door de participatiegraad van vrouwen aanmerkelijk op te voeren, omdat de huidige generatie jonge vrouwen meer hecht aan het hebben van een betaalde baan en ook duidelijk beter opgeleid is. In dit verband nog bestaande belemmeringen dienen zoveel mogelijk uit de weg te worden geruimd.

    1.3

    Teneinde bovenstaand doel te bereiken, zijn de EU-lidstaten het er onder meer over eens geworden om:

    doortastende maatregelen te treffen om de participatiegraad van vrouwen op te voeren en tegen te gaan dat er bij arbeidsparticipatie, werkloosheid en beloning onderscheid wordt gemaakt op grond van geslacht;

    naar een betere combineerbaarheid van werk en privéleven te streven en toegankelijke en betaalbare kinderopvang en zorgvoorzieningen voor andere afhankelijke personen te bieden (richtsnoer 18).

    1.4

    Het Portugese Raadsvoorzitterschap heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité verzocht een verkennend advies op te stellen over „De rol van de sociale partners bij het combineren van beroeps-, gezins- en privéleven”.

    1.5

    Door mogelijkheden te scheppen om het beroeps-, gezins- en privéleven beter met elkaar te combineren, kan er volgens de Europese sociale partners in belangrijke mate tot economische groei, welzijn en concurrentievermogen in Europa worden bijgedragen.

    1.6

    Het kunnen combineren van beroeps-, gezins- en privéleven is bovendien door de Europese Commissie als een prioriteit aangemerkt in haar van maart 2006 daterende Mededeling „Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen” (1). Om de situatie op dit gebied te verbeteren is er volgens de Commissie behoefte aan de volgende actielijnen:

    1.

    flexibele werktijdenregelingen voor vrouwen en mannen;

    2.

    meer opvangfaciliteiten;

    3.

    maatregelen om werk en privéleven voor vrouwen en mannen beter combineerbaar te maken.

    1.7

    Met de in de „Routekaart” al aangekondigde Mededeling „De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?”, die op 12 oktober 2006 is goedgekeurd, heeft de Commissie de aanzet gegeven tot de eerste raadpleging van de sociale partners over het combineren van beroeps-, gezins- en privéleven. Als rechtsgrond hiervoor geldt art. 138 van het EG-Verdrag.

    1.8

    In het eerste deel van de raadpleging wijst de Commissie erop dat de verenigbaarheid van beroeps-, gezins- en privéleven een belangrijk onderwerp is. Met name in het licht van de demografische ontwikkeling en de daardoor veroorzaakte druk op de socialezekerheidsstelsels moet de participatiegraad van vrouwen omhoog. Daarnaast wordt er de aandacht op gevestigd dat genoemde verenigbaarheid ook een rol speelt bij het verwezenlijken van de Lissabondoelstellingen van de Commissie.

    1.9

    De Europese sociale partners hebben de Commissie in hun reacties geattendeerd op het belang van de combineerbaarheid van werk en gezin, met name in verband met de nog te wensen overlatende arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en de oprukkende vergrijzing. Voorts wordt uitdrukkelijk ingestemd met het door de Europese Raad in 2002 in Barcelona vastgelegde streven om de kinderopvang te verbeteren. De sociale partners zijn het er ook over eens hoe de drie in de Routekaart genoemde actielijnen kunnen helpen bij het bereiken van de doelstellingen. Voorts beklemtonen de sociale partners dat het combineren van werk, gezin en privéleven en het vraagstuk van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in het beroepsleven met name in het licht van de demografische ontwikkeling een centrale plaats moeten krijgen in het politieke debat. Speciale aandacht dient daarbij uit te gaan naar het doorbreken van stereotiepe seksegebonden rollenpatronen, want als hierin geen verandering komt, zal het moeilijk worden om vooruitgang te boeken.

    1.10

    Om gelijke kansen voor mannen en vrouwen in het beroepsleven te stimuleren, zijn de sociale partners (BUSINESSEUROPE/UEAPME, CEEP en EVV) (2) het in 2005 eens geworden over een maatregelenkader inzake gendergelijkheid (3). Hierin worden vier hoofdgebieden genoemd waarop de nationale sociale partners tot 2010 maatregelen zullen treffen. Eén daarvan betreft het beter op elkaar afstemmen van werk en gezin. Het is daarom terecht dat de Raad de organisatie van de arbeidstijd — die voor de verenigbaarheid van werk en gezin van groot belang is — wil toevertrouwen aan de sociale partners, teneinde voor alle betrokkenen tot praktische oplossingen te komen.

    1.11

    Door voor betere arbeidsvoorwaarden te zorgen, kunnen de sociale partners ook de leefsituatie van gezinnen verbeteren. Zij dienen in dit verband een sleutelrol te vervullen. Het maatregelenkader inzake gendergelijkheid is een van de bijdragen van de sociale partners om de Lissabonstrategie ten uitvoer te leggen. Aangezien de oorzaken van de nog bestaande onevenwichtigheden op de arbeidsmarkten complex zijn en onderling met elkaar samenhangen, zijn de Europese sociale partners ervan overtuigd dat de problemen pas doeltreffend kunnen worden aangepakt als er een geïntegreerde strategie ter bevordering van gendergelijkheid wordt uitgewerkt. Het combineren van werk en gezin vormt hierbij een van de sleutelelementen.

    1.12

    Sommige bedrijven zetten zich er de laatste jaren in toenemende mate voor in om werk en gezin beter met elkaar te kunnen combineren, zodat „gezinsvriendelijkheid” een vast onderdeel van hun personeelsbeleid en bedrijfsfilosofie is geworden. Dit blijkt uit de eerste gezamenlijke balans van de overeenkomst tussen de sociale partners uit februari 2007. Het is echter zaak dat bedrijfsleven, sociale partners en lidstaten doorgaan met het wegwerken van de nog bestaande tekortkomingen (4).

    1.13

    Het principe van gelijke kansen op het werk, initiatieven om het combineren van gezins- en beroepsleven te vergemakkelijken, en de ontwikkeling van een managementmodel dat in het teken van gelijke kansen staat, maken deel uit van het concept MVO (maatschappelijk verantwoord ondernemen), dat ondernemingen aanzet om goede praktijken te ontwikkelen en op verantwoorde wijze met hun personeel om te gaan.

    2.   Analyse van de situatie

    2.1

    Door maatschappelijke veranderingen zijn er heden ten dage veel meer verschillende familiestructuren dan vroeger. Een beleid waarmee beoogd wordt om beroep, gezin en privéleven beter te kunnen combineren, moet oog hebben voor alle soorten huishoudens (bijv. alleenstaande ouders, nieuw samengestelde gezinnen, vrijgezellen, gescheiden ouders, adoptieouders, werkstudenten, homoseksuele paren, alleenstaanden). Door het stijgende percentage ouderen en (hoog)bejaarden is er bovendien een groeiende behoefte aan zorgprestaties binnen en buiten de familie.

    2.2

    Vrouwen zijn naast hun beroep nog steeds méér betrokken bij het reilen en zeilen in het gezin en het huishouden dan mannen. Zij hebben daarom dikwijls te maken met stress en overbelasting. Dit geldt ook voor boerinnen en voor vrouwen die als zelfstandige werkzaam zijn. In deze omstandigheden voelen vrouwen zich vaak gedwongen om in deeltijd te gaan werken, hetgeen gepaard gaat met lagere inkomens, slechtere pensioenvoorzieningen en minder promotiekansen. Een betere combineerbaarheid van werk en gezin is dan ook een belangrijk instrument om in het beroepsleven voor meer gelijke kansen te zorgen tussen mannen en vrouwen, alsook tussen vrouwen mèt en vrouwen zònder kinderen.

    2.3

    De achterliggende problemen en de mogelijkheden om hier iets aan te doen, verschillen per lidstaat en zelfs per regio en van bedrijf tot bedrijf. Daarom bestaat er geen panacee die overal in dezelfde mate kan worden toegepast. Het EESC meent in dit verband dat de sociale partners over aanzienlijke mogelijkheden beschikken om tot oplossingen bij te dragen. Gezien hun structuren in de afzonderlijke landen zijn zij namelijk in staat om door hun inzet op het gebied van het combineren van werk en gezin, het dagelijks leven van de werknemers aanzienlijk te beïnvloeden.

    2.4

    Het besluit om al dan niet voor kinderen te kiezen mag dan in hoofdzaak een privéaangelegenheid zijn, wat evenzeer geldt voor het besluit opvang- en zorgtaken te verrichten voor familieleden of andere naasten in geval van ziekte, handicap of ouderdom, dat neemt niet weg dat dergelijke besluiten van invloed zijn op de hele samenleving. Een dalend geboortecijfer komt op den duur neer op een tekort aan vakmensen en leidinggevenden, consumenten, werknemers, ondernemers, wetenschappers en onderzoekers, en heeft derhalve een negatieve uitwerking op de gehele samenleving (5). De overheid draagt dan ook een grote verantwoordelijkheid op met name de volgende gebieden:

    materiële financiële ondersteuning (toelagen, meenemen van deze factor bij de pensioenberekening),

    ondersteunende voorzieningen (kinderopvang, scholen waar kinderen de hele dag kunnen blijven, buitenschoolse opvang en vakantieactiviteiten, vrijetijdsmogelijkheden die door vrijwilligers worden aangeboden, hulpvoorzieningen voor bijv. ambulante zorgdiensten),

    een passend ouderschapsverlof voor moeders en vaders (ook in geval van adoptie),

    een gezinsvriendelijk arbeidsklimaat.

    2.5

    De Commissie vindt flexibele arbeidstijdregelingen belangrijk om het volledige potentieel van de beroepsbevolking te benutten. Daarom moeten zij voor mannen en vrouwen in gelijke mate toegankelijk zijn. Een rechtskader komt hierbij zeker van pas. Feit is echter dat veel meer vrouwen dan mannen van dergelijke regelingen gebruikmaken. Dit duidt op een onevenwichtigheid tussen de seksen die negatief op de arbeidsmarktpositie en de economische zelfstandigheid van vrouwen uitwerkt. Daarom moeten mannen meer worden aangemoedigd om gezinstaken op zich te nemen, vooral door prikkels te verlenen voor ouderschaps- en vaderschapsverlof. Zo kunnen de lasten van onbetaalde huishoudelijke taken en de zorg voor kinderen en andere familieleden eerlijk en in de geest van een echt „partnerschap” met vrouwen worden gedeeld.

    3.   Rollenpatronen

    3.1

    Door maatschappelijke veranderingen en de daarmee samenhangende stijging van het opleidingsniveau van vrouwen is er ook een verschuiving opgetreden in hun rollenpatronen en verwachtingen. Jonge vrouwen in Europa zijn thans beter opgeleid dan jonge mannen en beschouwen een beroepsactiviteit als een vast onderdeel van hun levensplanning. Door het hogere opleidingsniveau van vrouwen zouden tevens de verschillen in het gemiddelde loonpeil van mannen en vrouwen kleiner moeten worden. De huidige inkomensverschillen vloeien grotendeels voort uit het hoge percentage vrouwen dat in deeltijd werkt, langere loopbaanonderbrekingen en de daarmee samenhangende kortere beroepservaring, het lagere percentage vrouwen in leidinggevende posities en het lagere opleidingsniveau van oudere vrouwen. Hoewel door middel van cao's kan worden gegarandeerd dat mannen en vrouwen met gelijke kwalificaties voor hetzelfde werk hetzelfde loon krijgen, is er nog steeds sprake van ongelijke beloning. Individuen hebben pas echt de vrijheid om hun leven zelf te bepalen als de maatschappelijke randvoorwaarden mannen en vrouwen in staat stellen een leven te kiezen dat aan hun eigen verwachtingen beantwoordt, zonder met een positieve of negatieve maatschappelijke beoordeling van hun besluit te worden geconfronteerd.

    3.2

    Tot de factoren die een stempel drukken op de mogelijkheid om het eigen leven gestalte te geven, behoren de kinderopvangvoorzieningen, alsook de manier waarop de samenleving aankijkt tegen werkende moeders en vaders die voor hun gezin zorgen. De wijze waarop de sociale partners hiermee omgaan, is in belangrijke mate medebepalend voor de manier waarop de samenleving ertegen aankijkt. Uit de in de Scandinavische landen en in Duitsland opgedane ervaringen blijkt dat het kan helpen om financiële toelagen, bijv. een deel van de kinderbijslag, alleen dàn aan een gezin te geven (of de toelagen te verhogen) als ook de vader gedurende een bepaalde tijd voor de opvang van zijn kind zorgt. Vaders krijgen hiermee een juridisch kader om zich tijdens een afgebakende periode gemakkelijker met de opvoeding van de kinderen te kunnen bezighouden. Moeders krijgen met deze regeling de kans om eerder terug te keren in het beroepsleven.

    3.3

    Volgens het EESC zullen kleine aanpassingen niet volstaan om iets te veranderen aan de dubbele belasting van vrouwen die werk en gezins- en privé-leven met elkaar proberen te combineren. Er moet veeleer naar worden gestreefd om de fundamentele verdeling tussen mannen en vrouwen van onbetaald werk buiten de arbeidsmarkt, zoals de opvoeding van kinderen, de zorg voor familieleden en het huishouden, anders te organiseren. Mannen moeten worden aangezet tot een daadwerkelijke lastenverdeling binnen het paar. Dit vereist een ingrijpende en structurele mentaliteitsverandering.

    4.   Ondersteunende maatregelen van de sociale partners om op ondernemingsniveau te helpen bij het combineren van beroeps-, gezins- en privé-leven

    4.1

    De demografische ontwikkeling en de daaraan gerelateerde veranderingen hebben voor zowel werkgevers als werknemers grote gevolgen. De sociale partners kunnen er op alle niveaus flink toe bijdragen om werk, gezin en privé-leven beter met elkaar te kunnen combineren.

    4.2

    Om deze doelstelling te kunnen verwezenlijken, dienen de ondernemingen een personeelsbeleid te voeren waarin op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met enerzijds de bedrijfsbelangen en anderzijds de elementaire taken, gezinsverplichtingen en privé-belangen die de werknemers buiten het bedrijf hebben. Een essentiële voorwaarde hiervoor is dat de lidstaten zorgen voor:

    goede voorzieningen voor de opvang van (hele kleine alsook opgroeiende) kinderen waarmee aan de bestaande behoeften wordt voldaan;

    hoogwaardige en voldoende zorgdiensten voor ouderen en gehandicapten;

    billijke arbeidstijdregelingen;

    maatregelen om ervoor te zorgen dat perioden van deeltijdwerk of verlof i.v.m. de zorg voor kinderen of hulpbehoevenden geen effect hebben op in de toekomst uit te keren bedragen;

    een goede opleiding en een behoorlijke beloning van arbeidskrachten.

    Werknemers, ondernemingen, overheden en samenleving zijn allemaal in dezelfde mate gebaat bij het bestaan van infrastructurele voorzieningen op het gehele grondgebied.

    4.3

    Wat personeelsbeleid betreft, kunnen ondernemingen diverse maatregelen (waarvan sommige door de sociale partners zijn afgesproken) ten uitvoer leggen. Het gaat hierbij om:

    de invoering van innovatieve arbeidstijdmodellen — die evenwel geen nadelige neveneffecten mogen hebben (versnippering van werktijden, combinatie van verschillende onbelangrijke baantjes) — telewerken, sabbaticals en arbeidstijdsparen;

    het bieden van rechtszekerheid via een vast arbeidscontract;

    het aanbieden van mogelijkheden om tijdens ouderschapsverlof in contact te blijven met het bedrijf;

    ondersteunende maatregelen bij de organisatie van kinderopvang, in de vorm van bedrijfscrèches, het kopen van gereserveerde opvangplaatsen, financiële steunmaatregelen;

    ondersteuning bij het verzorgen van oudere of afhankelijke familieleden;

    ondersteuning bij maatregelen voor persoonlijke ontplooiing.

    ondersteuning bij de terugkeer naar de normale situatie na perioden van deeltijdwerk of verlof i.v.m. de zorg voor kinderen of hulpbehoevenden.

    4.4

    Dit sluit tevens aan bij de doelstelling om het — door deeltijdformules die zeer variabel en op maat gemaakt zijn en op de belangen van zowel bedrijf als werknemers zijn afgestemd — voor alle betrokkenen gemakkelijker te maken beroep, gezin en privé-leven beter met elkaar te combineren. Dit doel wordt niet bereikt als er niet vrijwillig voor deeltijdwerk wordt gekozen. Het EESC acht het dringend noodzakelijk dat mannelijke werknemers meer gebruik gaan maken van deeltijdmogelijkheden als de behoeften van het gezin het noodzakelijk maken dat één van de ouders hiervoor kiest. Daarmee kan in de praktijk worden aangegeven dat de verplichtingen buiten het bedrijf, d.w.z. thuis en in de familie, niet alleen een taak zijn van de vrouwen, maar dat zij met verantwoordelijkheidszin gedeeld dienen te worden en gezamenlijk moeten worden verricht.

    4.5

    De sociale partners kunnen antwoorden helpen vinden op de vraag hoe ouders het door hen gewenste levensmodel in de praktijk kunnen brengen. Er zijn ondernemingen waarin moeders met ouderschapsverlof contact met het bedrijf kunnen houden door op vrijwillige basis collega's te vervangen die ziek of met verlof zijn. Ook kunnen zij worden uitgenodigd voor bedrijfsfeesten. Deze initiatieven zijn zinvol gebleken, omdat het hierdoor voor moeders gemakkelijker wordt weer aan het werk te gaan nadat zij er om gezinsredenen een tijd tussenuit zijn geweest. Het EESC wijst er tevens op dat de beschermingsvoorschriften die er voor zwangere vrouwen en voor mannen en vrouwen met ouderschapsverlof bestaan, streng in acht moeten worden genomen en niet door indirecte discriminatie omzeild mogen worden.

    4.6

    Voorts kunnen ouders gebaat zijn bij hulp bij het organiseren van kinderopvang. Verscheidene ondernemingen helpen hun werknemers bij het vinden van opvangmoeders, crècheplaatsen en noodopvang in geval van ziekte van het kind. Ook zijn er ondernemingen die via gerichte maatregelen proberen om mannelijke werknemers aan te moedigen gezinstaken over te nemen en meer tijd aan de kinderen te besteden, bijv. door hun een vrije dag te geven als een kind van hen jarig is. Dergelijke ondernemingen verdienen ondersteuning. In de meeste gevallen echter kunnen ouders niet op steun van hun werkgever rekenen. Met een dergelijk gedrag schaadt een onderneming zichzelf (temeer wanneer het ook nog eens indruist tegen de wet), omdat het negatief uitwerkt op de sfeer in het bedrijf en op de motivatie van het personeel.

    4.7

    Het EESC wijst op het wetenschappelijk onderzoek dat verricht is door Prognos AG, waaruit is geconcludeerd dat op het gezins- en privé-leven gerichte maatregelen ten behoeve van de werknemers ook in bedrijfseconomisch opzicht gunstig zijn, omdat zij ertoe leiden dat werknemers minder vaak afwezig zijn, zich meer bij het bedrijf betrokken voelen, gemotiveerder zijn en beter presteren. Dergelijke personeelsbeleidsmaatregelen maken de banen in het bedrijf tevens aantrekkelijker, vooral als zij het ook voor vrouwelijke werknemers met familieverplichtingen gemakkelijker maken om tot hoge posten in het bedrijf op te klimmen en daar te blijven. Zo'n ondernemingscultuur staat bovendien garant voor een goed werkklimaat en komt het imago van het bedrijfsleven in de regio ten goede.

    4.8

    Bij de invoering van flexibele arbeidstijdmodellen vindt het EESC dat de flexicurityaanpak in aanmerking moet worden genomen. In de context van de Lissabonstrategie maakt flexicurity een geïntegreerde benadering mogelijk om de arbeidsmarkt te hervormen; de gewenste of noodzakelijke flexibiliteit wordt gestimuleerd en wordt tegelijkertijd gekoppeld aan de vereiste mate van zekerheid en planbaarheid voor alle betrokkenen. Bij onderhandelingen over flexibiliteit moeten de sociale partners streven naar een win-winsituatie voor ondernemingen en werknemers. Ook moet gelet worden op de noodzaak van bedrijven om zich aan marktvereisten aan te passen, en op de groeiende belangstelling van werknemers voor flexibilisering, bijv. met het oog op de organisatie van hun werktijd, om beter rekening te kunnen houden met de belangen van het gezin en andere privé-belangen buiten de werksfeer, waarbij in de arbeidsverhoudingen de nodige waarborgen worden ingebouwd en arbeidsonzekerheid wordt voorkomen. Hierbij dient te worden toegewerkt naar doelgerichte oplossingen die op de specifieke behoeften zijn afgestemd en normaal gesproken met de sociale partners moeten zijn overeengekomen. Het EESC dringt erop aan dat in het flexicuritydebat meer aandacht wordt geschonken aan de verschillende positie van mannen en vrouwen (6).

    4.9

    Beroep, gezin en privé-leven kunnen beter met elkaar gecombineerd worden naarmate de instrumenten die hiervoor moeten zorgen in de realiteit van het bedrijf sterker voelbaar aanwezig zijn. Daarom moet er het grootst mogelijke belang aan worden gehecht dat deze instrumenten op nationaal niveau ingang vinden.

    4.10

    Het EESC is van mening dat door de sociale partners ondersteunde „wedstrijden” tussen ondernemingen goed van pas kunnen komen om gezins- en vrouwvriendelijke voorbeelden onder de aandacht van het publiek te brengen en als navolgenswaardig aan te bevelen. Dergelijke wedstrijden maken het mogelijk om in breed verband aandacht te vestigen op nieuwe innovatieve instrumenten zoals:

    het inrichten van speelzalen voor kinderen van werknemers

    bedrijfspeuterscholen

    het creëren van een netwerk van generaties in het bedrijf, voor het coördineren van op vrijwillige basis verleende diensten. Gepensioneerde werknemers kunnen voor jonge werknemers met gezinsverplichtingen bijv. administratieve formaliteiten verrichten en boodschappen doen.

    4.11

    Het spreekt voor zich dat de meeste kleine en middelgrote ondernemingen (waarbij aangetekend dat het leeuwendeel van de ondernemingen in de EU tot het MKB behoren) niet over de middelen voor zo'n aantrekkelijk aanbod beschikken en daarom zou er over specifieke fiscale stimuleringsmaatregelen moeten worden nagedacht. In het MKB maken de nauwere sociale contacten het echter mogelijk dat de betrokkenen het eens worden over zeer praktische oplossingen voor de individuele werknemer die op de huidige tijd zijn afgestemd. Daarnaast kunnen verschillende kleine ondernemingen uit een bepaalde regio de handen ineenslaan met lokale instanties, verenigingen van burgers en niet-gouvernementele organisaties om bepaalde faciliteiten gezamenlijk aan te bieden, teneinde enerzijds zichzelf en anderzijds hun regionale vestigingsplaats een hoger aanzien te geven.

    5.   Praktische initiatieven op regionaal en lokaal niveau

    5.1

    Streeft men naar praktische en op de werkelijke situatie afgestemde maatregelen om beroep, gezin en privé-leven beter met elkaar te kunnen combineren, dan komt het erop aan dat de neuzen van de diverse lokale betrokkenen in dezelfde richting staan. Daarom moedigt het EESC de sociale partners aan op regionaal en lokaal niveau initiatieven te ontplooien om geëngageerde actoren (ondernemers, ondernemingsraden, ouderverenigingen, geloofsgemeenschappen, sportclubs, gemeentelijke vertegenwoordigers, enz.) in steden en gemeenten samen te brengen teneinde de lokale leefomgeving op gecoördineerde wijze zodanig gestalte te geven dat bedrijfs-, gezins- en privé-belangen zo goed mogelijk met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht. Veranderingen op lokaal niveau zijn rechtstreeks van praktisch nut voor alle belanghebbenden. Plaatselijke actoren kunnen op de meest uiteenlopende terreinen actie ondernemen en allerlei creatieve ideeën naar voren brengen. Ter illustratie worden hieronder enkele van de vele mogelijke concrete voorbeelden genoemd:

    het creëren van een gemeentelijke website met informatie over specifieke mogelijkheden voor gezinnen;

    oprichting van databanken waarin kinderopvangplaatsen worden aangeboden;

    ontmoetingspunten waarbij jonge gezinnen zonder grootouders en ouderen zonder familie worden samengebracht;

    hulp om kinderen naar school te brengen en weer op te halen;

    ondersteuning van vrijwilligers (en hun organisaties) die kinderen opvangen in hun vrije tijd;

    workshops over gezinsvriendelijke stadsontwikkeling om het wegtrekken van jonge gezinnen een halt toe te roepen;

    mentorprogramma's voor vaders met een deeltijdbaan;

    reorganisatie van schoolbusdienstregelingen waardoor ouders het begin van hun werkdag gemakkelijker kunnen afstemmen op het begin van de schooldag;

    flexibelere openingstijden van peuter- en kleuterscholen;

    bedrijfsevenementen om werk en gezin beter te kunnen combineren, waarbij bedrijven hun gezinsvriendelijke personeelsbeleid presenteren aan het publiek;

    controle op de kindvriendelijkheid van alle gemeentelijke besluiten.

    6.   Kinderopvangvoorzieningen en ouderenzorg

    6.1

    In het medio december 2006 gepubliceerde tweede voortgangsverslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de Lissabonstrategie (7) wordt erop gewezen dat betaalbare kinderopvang in verscheidene lidstaten een probleem vormt. De lidstaten wordt daarom verzocht overeenkomstig hun eigen doelstellingen meer hoogwaardige kinderopvangmogelijkheden te scheppen die voor iedereen toegankelijk zijn.

    6.2

    Bovendien heeft de Europese Raad van Barcelona in 2002 afgesproken (8) dat er in 2010 in de EU kinderopvang moet zijn voor 90 % van de kinderen vanaf drie jaar tot de leeftijd waarop ze naar school gaan, en voor 33 % van de kinderen jonger dan drie.

    6.3

    Vooral ook tegen de achtergrond van de veranderde rollenpatronen van mannen en vrouwen doen de sociale partners er goed aan te beklemtonen dat de ontwikkeling van kinderen niet negatief wordt beïnvloed doordat hun moeder een beroepsactiviteit uitoefent of hun vader voor het gezin zorgt.

    6.4

    Daar er tussen de lidstaten grote verschillen bestaan in de mate waarin opvangplaatsen voor kinderen onder de drie jaar beschikbaar zijn, beveelt het EESC uitdrukkelijk aan dat elke lidstaat ter zake concrete streefcijfers vaststelt. Om te waarborgen dat werk en gezin gecombineerd kunnen worden, zou er tegen het jaar 2010 voor ten minste 33 % van alle kinderen onder de drie jaar plaats moeten zijn in een kinderdagverblijf of bij een gekwalificeerde opvangmoeder.

    6.5

    Het EESC vindt dat de EU-lidstaten hogere prioriteit moeten geven aan de verbetering van de kinderopvang en hiertoe de nodige politieke maatregelen moeten treffen.

    6.6

    Het EESC is in zijn advies „Het gezin en de demografische ontwikkelingen” (9) uitvoerig ingegaan op de demografische veranderingen in de EU en de gevolgen daarvan voor de gezinnen. De toegenomen levensverwachting kan voor veel mensen betekenen dat de kwaliteit van hun leven erop vooruitgaat, maar zal er ook toe leiden dat steeds meer mensen zich naast hun werk moeten gaan bezighouden met de zorg voor oudere familieleden. Om deze mantelzorgers te ontlasten, moet er voor de uitbreiding van het zorgaanbod meer aandacht komen.

    6.7

    In dezen kan er voor de sociale partners een taak zijn weggelegd, door informatie te verstrekken over instrumenten die in de praktijk hun waarde reeds hebben bewezen. Hierbij kan het er bijv. om gaan dat op korte termijn de werktijden worden aangepast aan de zich vaak plotseling voordoende noodzaak om zorgtaken te verrichten. Een ander voorbeeld is het zodanig organiseren van de werkplek dat het verrichten van zorgtaken gemakkelijker wordt, d.w.z. dat de werknemer telefonisch bereikbaar is en toegang heeft tot computer en internet om zorgkwesties te kunnen regelen. Nog een voorbeeld is het verspreiden van informatiemateriaal over de organisatorische, financiële en juridische aspecten van de zorgsituatie.

    7.   Toekomst

    7.1

    Het combineren van werk en gezinsleven is volgens het EESC onlosmakelijk verbonden met de verzekering van gelijke kansen en wordt bevorderd door de resultaten die de sociale partners op dit gebied boeken. Om een en ander in de dagelijkse realiteit ingang te doen vinden moet er in onderwijsprogramma's voor jonge kinderen op worden gewezen dat het combineren van gezins- en beroepsleven normaal en noodzakelijk is.

    7.2

    Het EESC verzoekt de Raad, het Europees Parlement en de Commissie om de in dit verkennend advies geformuleerde voorstellen bij hun toekomstige werkzaamheden in aanmerking te nemen en te steunen, zodat het in de EU gemakkelijker wordt om beroep, gezin en privé-leven met elkaar te combineren.

    Brussel, 11 juli 2007

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Dimitris DIMITRIADIS


    (1)  COM(2006) 92 final.

    (2)  BUSINESSEUROPE (voorheen UNICE) is de koepel van Europese werkgevers- en industrieorganisaties, UEAPME is het Europees verbond van ambachtelijke bedrijven en het MKB, CEEP is het Europees Centrum van Overheidsbedrijven en EVV staat voor het Europees Verbond van Vakverenigingen.

    (3)  http://ec.europa.eu/employment_social/news/2005/mar/gender_equality_en.pdf.

    (4)  Zie het verkennend advies van het EESC van 14 maart 2007 over het thema „Impact van de vergrijzing op economisch en begrotingsgebied”, rapporteur: mevr. Florio (PB C 161 van 13.7.2007).

    (5)  Zie het verkennend advies van het EESC van 14 maart 2007 over „Het gezin en de demografische ontwikkelingen”, rapporteur: dhr. Buffetaut (PB C 161 van 13.7.2007).

    (6)  Zie het verkennend advies van het EESC van 12 juli 2007 over „Flexizekerheid (reikwijdte van interne flexibiliteitcollectieve onderhandelingen en rol van de sociale dialoog als instrumenten voor regulering en hervorming van de arbeidsmarkt)”, rapporteur: dhr. Janson (PB C 97 van 28.4.2007).

    (7)  COM(2006) 816 final — Mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad — Uitvoering van de hernieuwde Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid — „Een jaar van goede resultaten”.

    (8)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002.

    (9)  Zie het verkennend advies van het EESC van 14 maart 2007 over „Het gezin en de demografische ontwikkelingen”, rapporteur: dhr. Buffetaut (PB C 161 van 13.7.2007).


    Top