Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003AG0053

    Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 53/2003 van 26 juni 2003, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap

    PB C 270E van 11.11.2003, p. 1–6 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52003AG0053

    Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 53/2003 van 26 juni 2003, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap

    Publicatieblad Nr. C 270 E van 11/11/2003 blz. 0001 - 0006


    Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 53/2003

    door de Raad vastgesteld op 26 juni 2003

    met het oog op de aanneming van Richtlijn 2003/.../ΕG van het Europees Parlement en de Raad van ... houdende wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap

    (2003/C 270 E/01)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Commissie(1),

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

    Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Volgens Richtlijn 91/440/EEG van de Raad(5) krijgen spoorwegondernemingen die houder zijn van een vergunning, toegangsrechten voor het Trans-Europese netwerk voor goederenvervoer per spoor en uiterlijk vanaf 2008 voor het gehele net van internationale goederendiensten.

    (2) Door deze toegangsrechten voor internationale goederendiensten vanaf 1 januari 2006 uit te breiden tot het gehele net, zouden de verwachte voordelen op het gebied van de verschuiving in de vervoerswijze en de ontwikkeling van het internationale goederenvervoer per spoor groter moeten worden.

    (3) Door deze toegangsrechten overeenkomstig het beginsel van de vrije dienstverrichting vanaf 1 januari 2008 uit te breiden tot alle soorten goederendiensten per spoor wordt het spoorwegvervoer efficiënter ten opzichte van andere vervoerswijzen. Duurzaam vervoer tussen en binnen de lidstaten wordt dan gemakkelijker, doordat de concurrentie wordt bevorderd en nieuw kapitaal en nieuwe ondernemingen worden aangetrokken.

    (4) De Commissie zal de ontwikkeling van het vervoer, de veiligheid, de arbeidsvoorwaarden en de situatie van de exploitanten, die het gevolg is van de uitvoering van het eerste spoorwegpakket, onderzoeken en vóór 1 januari 2007 een verslag over deze ontwikkeling opstellen met, in voorkomend geval, nieuwe voorstellen om de best mogelijke voorwaarden voor de economieën van de lidstaten, de spoorwegmaatschappijen en hun personeel, alsook voor de gebruikers te waarborgen.

    (5) Goederendiensten per spoor bieden grote mogelijkheden voor de totstandbrenging van nieuwe vervoersdiensten en de verbetering van bestaande diensten op nationaal en Europees niveau.

    (6) Om volledig concurrerend te zijn, moet het goederenvervoer per spoor een compleet dienstenpakket aanbieden, inclusief het vervoer tussen en binnen de lidstaten.

    (7) Aangezien de veiligheid op het spoor wordt geregeld in Richtlijn 2003/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen(6), als onderdeel van een nieuw samenhangend communautair regelgevingskader voor de spoorwegsector, dienen de veiligheidsbepalingen in Richtlijn 91/440/EG te worden ingetrokken.

    (8) Richtlijn 91/440/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Richtlijn 91/440/EEG wordt als volgt gewijzigd:

    1) artikel 7, lid 2, wordt geschrapt op de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2003/.../EG van het Europees Parlement en de Raad;

    2) artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

    a) lid 3 wordt vervangen door:

    "3. Spoorwegondernemingen die onder de werkingssfeer van artikel 2 vallen, krijgen onder billijke voorwaarden toegang tot het trans-Europees netwerk voor goederenvervoer per spoor als omschreven in artikel 10 bis en in bijlage I, alsmede, uiterlijk op 1 januari 2006, tot het gehele spoorwegnet, met het oog op de exploitatie van internationale goederendiensten.

    Voorts krijgen spoorwegondernemingen die onder de werkingssfeer van artikel 2 vallen, uiterlijk op 1 januari 2008 onder billijke voorwaarden toegang tot de infrastructuur in de lidstaten met het oog op de exploitatie van alle goederenvervoersdiensten.";

    b) lid 5 wordt vervangen door:

    "5. Spoorwegondernemingen die vervoersdiensten per spoor verrichten, sluiten de nodige publiek- of privaatrechtelijke overeenkomsten met de infrastructuurbeheerders van de gebruikte spoorweginfrastructuur. Die overeenkomsten mogen geen discriminerende voorwaarden bevatten en moeten transparant zijn, in overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering(7)."

    c) lid 6 wordt vervangen door:

    "6. De toegang via het spoor tot, alsmede de verlening van diensten in, terminals en havens in verband met spoorwegactiviteiten overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 waarbij meer dan één eindgebruiker wordt bediend of kan worden bediend, worden toegestaan aan alle spoorwegondernemingen op niet-discriminerende en transparante wijze; verzoeken van spoorwegondernemingen kunnen alleen onderworpen worden aan beperkingen indien er levensvatbare spoorwegalternatieven onder marktvoorwaarden voorhanden zijn.";

    d) lid 8 wordt vervangen door:

    "8. Uiterlijk 1 januari 2007 legt de Commissie aan het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Raad een verslag voor over de uitvoering van deze richtlijn.

    In dit verslag wordt ingegaan op:

    - de uitvoering van deze richtlijn in de lidstaten en de efficiënte werking van de verschillende betrokken organen;

    - de marktontwikkeling, met name internationale vervoerstendensen, de activiteiten en het marktaandeel van alle actoren op de markt, met inbegrip van nieuwe marktdeelnemers;

    - de gevolgen voor de vervoerssector in zijn geheel, met name wat de verschuiving in de vervoerswijze betreft;

    - de gevolgen voor het veiligheidsniveau in elke lidstaat;

    - de arbeidsvoorwaarden in de sector in de afzonderlijke lidstaten.

    Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen of aanbevelingen betreffende verdere maatregelen van de Gemeenschap ten behoeve van de ontwikkeling van de spoorwegmarkt en van het juridische kader waaronder deze markt valt.";

    3) artikel 10 ter, lid 4, onder c), wordt vervangen door:

    "c) de stand van zaken met betrekking tot het Europese spoorwegnetwerk";

    4) artikel 14 wordt geschrapt.

    Artikel 2

    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 3

    Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 4

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te ...

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    Voor de Raad

    De voorzitter

    (1) PB C 291 E van 26.11.2002, blz. 1.

    (2) PB C 61 van 14.3.2003, blz. 131.

    (3) PB C 66 van 19.3.2003, blz. 5.

    (4) Advies van het Europees Parlement van 14 januari 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 26 juni 2003 en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (5) PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25. Richtlijn als gewijzigd bij Richtlijn 2001/12/EG van de Raad en het Europees Parlement (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 1).

    (6) PB L ...

    (7) PB L 75 van 15.3.2001, blz. 29. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking 2002/844/EG van de Commissie (PB L 289 van 26.10.2002, blz. 30).

    MOTIVERING VAN DE RAAD(1)

    I. INLEIDING

    Op basis van artikel 71 van het EG-Verdrag - en ook van artikel 156 in het specifieke geval van het wetgevingsvoorstel inzake interoperabiliteit - heeft de Raad, in het kader van de medebeslissingsprocedure overeenkomstig artikel 251 van het EG-Verdrag, op 25 juni 2003 zijn gemeenschappelijke standpunten vastgesteld ten aanzien van de vier wetgevingsvoorstellen van het zogenoemde tweede spoorwegpakket(2)(3).

    Bij de vaststelling van zijn standpunt heeft de Raad rekening gehouden met het advies dat het Europees Parlement op 14 januari 2003 in eerste lezing heeft uitgebracht(4) en met de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité(5) en van het Comité van de Regio's(6).

    Het algemene doel van het pakket wetgevingsvoorstellen is de spoorwegsector in de Europese Unie nieuw leven in te blazen, hetgeen over het algemeen inhoudt dat de interne markt voor de Europese spoorwegsector, zowel voor aanbieders van diensten als voor fabrikanten, voltooid wordt. Via de afschaffing van bijna-monopolies en een grotere mededinging kunnen met schaalvergroting verband houdende kostenbesparingen alsmede meer innovaties worden verwezenlijkt; deze factoren zijn een eerste vereiste voor de ontwikkeling van een spoorwegindustrie van wereldklasse in de EU. Voorts zal de mededingingspositie ten opzichte van de andere vervoerswijzen door de voorgestelde maatregelen worden verbeterd, hetgeen ertoe zal bijdragen dat de modal split opnieuw in evenwicht wordt gebracht, met name op het gebied van het vrachtvervoer, met de daaruit voortvloeiende positieve gevolgen voor de vermindering van congestie en vervuiling.

    In dit verband strekt het tweede spoorwegpakket ertoe de nodige vooruitgang te boeken op de gebieden interoperabiliteit, veiligheid en markttoegang (met betrekking tot het vrachtvervoer). Voorts wordt voorgesteld een Europees expertisecentrum tot stand te brengen in de vorm van een Europees Spoorwegbureau voor de zeer technische en complexe taak van tot ontwikkeling van de noodzakelijke hulpmiddelen - de technische specificaties voor interoperabiliteit (TSI's), de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen en de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden - die voor deze vooruitgang nodig zijn. Het Europees Spoorwegbureau zou dan een louter adviserende rol hebben. De deskundigen van het Europees Spoorwegbureau zouden derhalve een expertisecentrum vormen en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van verdere Gemeenschapswetgeving. Zij moeten onafhankelijke expertise verstrekken en daarbij meer vanuit een Europees dan een nationaal perspectief werken.

    II. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

    Inleiding

    Gezien de duidelijke operationele verbanden heeft de Commissie de verschillende wetgevingsvoorstellen als één pakket gepresenteerd en gevraagd het als dusdanig te behandelen. De Raad heeft deze aanpak gevolgd en overeenstemming bereikt over het gehele pakket, met inbegrip van de vier wetgevingsvoorstellen die via de medebeslissingsprocedure moeten worden aangenomen(7).

    Door de vaststelling van zijn gemeenschappelijk standpunt over het tweede spoorwegpakket heeft de Raad zijn algehele steun uitgesproken voor de algemene aanpak in dit wetgevingspakket; deze steun is de uitdrukking van de bereidheid en de vastberadenheid van de Raad om de spoorwegsector in de EU het zeer noodzakelijke nieuwe élan te geven, zodat de sector zijn rechtmatig marktaandeel kan terugwinnen. Er moest evenwel ook rekening worden gehouden met de complexiteit van de spoorwegsector, waarbij een aantal technische, financiële, sociaal-economische en, in sommige gevallen, politieke overwegingen meespelen.

    Specifieke opmerkingen over de afzonderlijke ontwerp-richtlijnen en de ontwerp-verordening

    a) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering

    De inspanningen om een doeltreffender spoorwegsysteem in de Gemeenschap te realiseren, mogen niet ten koste gaan van de bestaande hoge veiligheidsniveaus van dat systeem. Bij elke geharmoniseerde aanpak moeten niet alleen deze veiligheidsniveaus worden gehandhaafd maar ook moet worden getracht deze - waar mogelijk en haalbaar - te verhogen, met inachtneming van de beginselen die aan de werking van de interne markt ten grondslag liggen. Tegen deze achtergrond heeft de Raad deze richtlijn uiterst zorgvuldig besproken.

    Duidelijkheidshalve is thans een afzonderlijk artikel gewijd aan de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (artikel 7) en de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (artikel 6); voorts is thans voorzien in een geleidelijker invoering daarvan. Voor de ontwikkeling van een eerste en tweede reeks gemeenschappelijke veiligheidsdoelen en -methoden worden thans derhalve specifieke termijnen en verdere inhoudelijke details verstrekt.

    De Raad gaat ermee akkoord dat de vaststelling van een gemeenschappelijk regelgevend kader de lidstaten er niet mag van weerhouden de veiligheidsniveaus van hun spoorwegsystemen verder te verhogen boven het niveau dat uit de gemeenschappelijke normen voortvloeit; terzelfder tijd mag de correcte werking van de interne markt niet in gevaar worden gebracht. Tegen deze achtergrond is in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad bepaald dat de lidstaten, na de aanneming van gemeenschappelijke veiligheidsdoelen, nieuwe nationale veiligheidsvoorschriften mogen invoeren die een hoger veiligheidsniveau dan de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen vereisen. Alvorens dergelijke strengere voorschriften aan te nemen, raadpleegt de lidstaat alle belanghebbenden en informeert hij de Commissie. Indien de nieuwe voorschriften van invloed kunnen zijn op activiteiten van spoorwegondernemingen van andere lidstaten op het grondgebied van de betrokken lidstaat, is een specifieke procedure tot kennisgeving aan de Commissie van toepassing (artikel 8, lid 4).

    Voorts bevat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad een nieuw artikel betreffende de veiligheidsvergunning voor infrastructuurbeheerders (artikel 11). In artikel 13 zijn de bepalingen met betrekking tot de toegang tot opleidingsfaciliteiten aangescherpt; terzelfder tijd zijn de basiseisen waaraan het treinpersoneel moet voldoen geschrapt, daar deze eisen spoedig in de technische specificaties voor interoperabiliteit (TSI's) zullen worden opgenomen. Wat de harmonisering van veiligheidscertificaten betreft (artikel 15) is de Raad van oordeel dat een tussenstap met niet-bindende richtsnoeren niet nodig is.

    Veel andere technische wijzigingen zijn aangebracht, o.a. die welke betrekking hebben op de taken van de veiligheidsinstantie (artikel 16) en verscheidene wijzigingen in de technische bijlagen.

    De Raad kan instemmen met de amendementen 4 en 61 en, tot op zekere hoogte, met de inhoud van de amendementen 12, 16, 37, 56, 57 en 59.

    b) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van Richtlijn 2001/16/EG van de Raad en het Europees Parlement betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem

    Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad houdt vast aan het beginsel dat de bepalingen van de richtlijn op het gehele spoorwegnetwerk in de Europese Unie van toepassing zijn. Gelet op een aantal financiële en economische overwegingen voorziet het evenwel in een geleidelijker invoering van de technische specificaties voor interoperabiliteit (TSI's) dan de Commissie had voorgesteld. Een eerste groep van nieuwe TSI's en/of wijzigingen van TSI's moeten nu tegen 1 januari 2009 worden ontwikkeld (artikel 2, punt 2); voorts is het onderwerp van de eerste groep van nieuwe TSI's thans gespecificeerd (artikel 2, punt 15). Voor de toepassing van een specifieke TSI zijn er meer categorieën van lijnen en rollend materieel in bijlage III toegevoegd en is in de mogelijkheid voorzien om deze categorieën in voorkomend geval verder onder te verdelen. Dit zal het mogelijk maken de specifieke TSI op de meest kosteneffectieve wijze toe te passen. De artikelen 1, punt 6, en 2, punt 2, verruimen de mogelijkheden voor vrijstelling van de toepassing van de bepalingen van een TSI.

    Andere wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel die in het gemeenschappelijk standpunt zijn opgenomen, betreffen een groot aantal kleinere technische wijzigingen, met inbegrip van de wijzigingen in de bijlagen.

    De Raad heeft amendement 8 aanvaard en is van oordeel dat zijn gemeenschappelijk standpunt in wezen overeenstemt met de amendementen 6, 13 en 15.

    c) Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau

    De Raad erkent dat een Europees Spoorwegbureau een zeer bruikbare bijdrage kan leveren aan het wetgevingsproces en andere aspecten die verband houden met de revitalisering van de Europese spoorwegen. De wijzigingen die in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn aangebracht, raken dan ook niet fundamenteel aan de inhoud van het Commissievoorstel. Deze wijzigingen hebben betrekking op de taken en verantwoordelijkheden van het bureau, de raadpleging van andere partijen, de samenstelling van de werkgroepen van het bureau, de raad van bestuur en de talenregeling. Op verschillende plaatsen in de verordening heeft de Raad ervoor gekozen zich te baseren op soortgelijke bepalingen van verordeningen tot instelling van andere Gemeenschapsorganen, zoals het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) en het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA).

    Veel aspecten van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad stemmen, gedeeltelijk of inhoudelijk, overeen met de amendmenten die het Europees Parlement in eerste lezing heeft aangenomen, zoals de amendementen 9, 22, 32 en 36. Inzake de amendementen 2, 5, 14 en 35 met betrekking tot de samenstelling van de werkgroepen en van de raad van bestuur is in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad bepaald dat de werkgroepen uit vertegenwoordigers van de spoorwegsector en de betrokken gebruikers zullen bestaan (artikel 3); zo is met name één vertegenwoordiger per lidstaat toegevoegd (artikel 26).

    Wat de bezoeken van bureauvertegenwoordigers aan de lidstaten betreft is de Raad van oordeel dat artikel 33 in zijn gemeenschappelijk standpunt grotendeels overeenstemt met amendment 37 van het Europees Parlement.

    Wat de talenregeling voor het bureau betreft is thans in artikel 35 van het gemeenschappelijk standpunt bepaald dat de raad van bestuur daarover een beslissing neemt; de Raad is van oordeel dat deze instantie daartoe in de beste positie verkeerd, rekening houdend met alle factoren zoals kosten en efficiëntie. De Raad kan amendement 38 derhalve niet aanvaarden daar hij van oordeel is dat het de werking van het bureau te zeer zou bemoeilijken en in strijd zou zijn met de budgettaire beperkingen die op de Gemeenschapsbegroting in het algemeen wegen, daarbij ook rekening houdend met de toetreding van de nieuwe lidstaten tot de Unie op 1 mei 2004.

    d) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap

    In het kader van de algehele overeenstemming over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn het toepassingsgebied en het tijdpad van de markttoegang vanzelfsprekend belangrijke elementen van het algehele politieke compromis dat de Raad heeft bereikt. De Raad kan derhalve de amendementen 2 en 4 - waarbij het toepassingsgebied van deze richtlijn aanzienlijk wordt uitgebreid door opneming van het vervoer van reizigers per spoor - niet aanvaarden.

    De bepalingen inzake markttoegang in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad kunnen als volgt worden samengevat:

    - uiterlijk op 1 januari 2006 krijgen de spoorwegondernemingen onder billijke voorwaarden toegang tot het gehele netwerk met het oog op de exploitatie van internationaal goederenvervoer;

    - uiterlijk op 1 januari 2008 krijgen de spoorwegondernemingen onder billijke voorwaarden toegang tot de infrastructuur in alle lidstaten met het oog op de exploitatie van alle goederenvervoersdiensten per spoor.

    Voorts zal de Commissie tegen 1 januari 2007 een verslag voorleggen over de uitvoering van de richtlijn markttoegang. Bovendien heeft de Commissie een verklaring afgelegd waarin zij stelt voornemens te zijn uiterlijk eind 2003 bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor de invoering van een Europees rijbewijs voor treinbestuurders in te dienen.

    Met betrekking tot bovengenoemde bepalingen inzake markttoegang en de datum van inwerkingtreding heeft de Raad duidelijkheidshalve verwezen naar specifieke data, in plaats van - zoals oorspronkelijk voorgesteld - de datum te laten afhangen van de uiteindelijke datum van bekendmaking in het Publicatieblad: de Raad heeft derhalve amendement 11 aanvaard. De Raad is van oordeel dat deze presentatie een duidelijk signaal geeft aan de betrokken actoren. De Raad kan ook instemmen met de inhoud van de amendementen 1, 5, 7 en 9, die beogen de verwijzingen naar het trans-Europees netwerk voor goederenvervoer (TENG) te handhaven. De amendementen 7 en 9 zijn letterlijk aanvaard, terwijl de overige amendmenten grotendeels zijn overgenomen (cf. artikel 1, punt 2).

    (1) Deze motivering is van toepassing op de gemeenschappelijke standpunten voor de drie richtlijnen en de verordening uit het "tweede spoorwegpakket".

    (2) De Commissie diende haar voorstellen in op 25 januari 2002.

    - Veiligheid: PB C 126 E van 28.5.2002, blz. 332.

    - Interoperabiliteit: PB C 126 E van 28.5.2002, blz. 312.

    - Europees Spoorwegbureau: PB C 126 E van 28.5.2002, blz. 323.

    - Ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap: PB C 291 E van 26.11.2002, blz. 1.

    (3) Dit pakket bevat ook de "Aanbeveling voor een besluit van de Raad teneinde de Commissie toe te staan te onderhandelen over de voorwaarden voor toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980 zoals gewijzigd bij het protocol van Vilnius van 3 juni 1999" (doc. 5762/02 TRANS 20).

    (4) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

    (5) PB C 61 van 14.3.2003, blz. 131.

    (6) PB C 66 van 19.3.2003, blz. 5.

    (7) Dit politiek akkoord betreft het gehele pakket en derhalve ook de aanneming van het in voetnoot 3 genoemde Raadsbesluit.

    Top