Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000AC1184

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/22/EG betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten"

    PB C 14 van 16.1.2001, p. 47–49 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52000AC1184

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/22/EG betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten"

    Publicatieblad Nr. C 014 van 16/01/2001 blz. 0047 - 0049


    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/22/EG betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten"

    (2001/C 14/11)

    De Raad heeft op 13 juli 2000 besloten, het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 152 van het EG-Verdrag te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De Afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 oktober 2000 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Evans.

    Tijdens zijn 376e zitting van 19 oktober 2000 heeft het Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 93 stemmen vóór, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

    1. Voorstel van de Commissie

    1.1. Op grond van Richtlijn 96/22/EG moeten de lidstaten het toedienen van hormonale stoffen met oestrogene, androgene of gestagene werking aan landbouwhuisdieren verbieden, tenzij deze voor "therapeutische doeleinden of voor zoötechnische behandeling"(1) worden gebruikt. Ook de invoer uit derde landen van (producten van) dieren die om hun groei te bevorderen met deze stoffen zijn behandeld, is verboden.

    1.2. In februari 1998 stelde de WTO vast dat dit invoerverbod indruist tegen de EU-regelgeving. Naar aanleiding hiervan besloot de Commissie conform de bepalingen van de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen een aanvullende risico-evaluatie uit te voeren voor de volgende zes hormonale stoffen: 17 ß-oestradiol, testosteron, progesteron, trenbolonacetaat, zeranol en melengestrolacetaat.

    1.3. Op 30 april 1999 heeft het wetenschappelijk Comité voor Veterinaire maatregelen in verband met de Volksgezondheid (WCVNV) in een advies de potentiële risico's voor de volksgezondheid van hormonenresiduen in rundvlees onderzocht. De belangrijkste conclusies luidden als volgt: 1) de inname van te hoge doses hormoonresiduen en metabolieten hiervan houdt gezien de intrinsieke eigenschappen van hormonen en gelet op de resultaten van epidemiologisch onderzoek, voor de consument een risico in, hoewel een en ander niet bij alle onderzochte hormonen met dezelfde mate van zekerheid kon worden aangetoond; 2) voor elk van de zes geëvalueerde hormonen zijn endocriene, immunologische, neurobiologische, immunotoxische, genotoxische en carcinogene effecten en effecten op de ontwikkeling mogelijk, waarbij kinderen in de pre-puberteit de kwetsbaarste risicogroep vormen; 3) gezien de intrinsieke eigenschappen van hormonen en gelet op de resultaten van epidemiologisch onderzoek kunnen voor geen van de zes geëvalueerde hormonen bij gebruik als groeibevorderaar voor runderen grenswaarden en dus ook geen aanvaardbare dagelijkse doses (ADD) worden vastgesteld.

    1.4. Volgens het WCVNV bevatten heel wat recente documenten sterke aanwijzingen dat 17 ß-oestradiol zonder meer als kankerverwekkend moet worden beschouwd, aangezien deze stof het ontstaan en de ontwikkeling van tumoren in de hand werkt. Volgens dit wetenschappelijk comité is het met de momenteel beschikbare gegevens echter niet mogelijk de omvang van het risico in te schatten.

    1.5. Na dit WCVMV-advies kwamen het Veterinary Products Committee van het Verenigd Koninkrijk, het Comité voor producten voor diergeneeskundig gebruik van de EG en het Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives met aanvullende wetenschappelijke informatie. De WCVMV heeft deze informatie bestudeerd en concludeerde op 3 mei 2000 dat deze geen overtuigende gegevens of argumenten bevatte om de conclusies van het advies van 30 april 1999 te herzien.

    1.5.1. Krachtens het EU-recht dienen verzoeken van fabrikanten om maximumwaarden vast te stellen voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die met therapeutische doeleinden of voor zoötechnische behandeling zijn toegediend, door het Europees Bureau voor Geneesmiddelenbeoordeling (EMEA) in behandeling te worden genomen.

    1.5.1.1. Op verzoek van producenten heeft het EMEA het gebruik van 17 ß-oestradiol onder welomschreven voorwaarden onderzocht. Het kwam tot de conclusie dat voor met therapeutische doeleinden toegediend 17 ß-oestradiol geen maximumwaarden voor residuen vastgesteld hoeven te worden.

    1.5.1.2. Het WCVMV heeft deze kwestie vanuit een veel breder perspectief onderzocht; dat verklaart de uiteenlopende conclusies.

    1.5.1.3. De Commissie heeft de risico's tegen elkaar afgewogen. Zij houdt hierbij rekening met de alternatieven voor 17 ß-oestradiol, het feit dat controle op misbruik niet mogelijk is, en de mening van beide wetenschappelijke comités.

    1.6. Gezien de wetenschappelijke gegevens, de standpunten van de verantwoordelijke wetenschappelijke (EU-)adviesinstanties en de noodzaak om consumenten voor onnodige risico's te behoeden, stelt de Commissie voor:

    1) het gebruik van 17 ß-oestradiol en de esterachtige derivaten hiervan bij landbouwhuisdieren definitief te verbieden en de toediening voor therapeutische doeleinden alleen aan andere dan landbouwhuisdieren toe te staan;

    2) het voor de overige vijf hormonen geldende verbod te handhaven totdat meer wetenschappelijke gegevens beschikbaar zijn. Het gebruik van sommige van deze stoffen mag echter verder worden toegestaan voor "therapeutische doeleinden of voor zoötechnische behandeling", onder de voorwaarden die in Richtlijn 96/22/EG zijn vastgesteld.

    1.7. Dit voorstel houdt in dat de invoer van rundvlees en rundvleesproducten uit landen waar 17 ß-oestradiol en de esterachtige derivaten hiervan legaal mogen worden gebruikt voor therapeutische zoötechnische doelen, aan een strikt toezicht zal worden onderworpen; er zal dus geen invoer mogelijk zijn als volgens de bepalingen van Richtlijn 96/23/EG(2) de EU niet voldoende garanties worden geboden.

    2. WTO-implicaties

    2.1. Een belangrijk aspect van dit voorstel is het blijvende meningsverschil dat de EU en de VS/Canada binnen de WTO uitvechten over het gebruik van hormonen in de mestveehouderij.

    2.2. In 1996 voerden de VS en Canada in het kader van de WTO-regeling voor geschillenbeslechting formeel overleg met de EU over het EU-verbod op de invoer van vlees dat met hormonen is behandeld. Naar aanleiding hiervan werden twee WTO-panels ingesteld, die in augustus 1997 tot de conclusie kwamen dat de maatregelen van de EU tegen de WTO-regels indruisen. De EU tekende hier bezwaar tegen aan en verzocht de beroepsinstantie van de WTO zich erover te buigen.

    2.3. In februari 1998 bracht de beroepsinstantie verslag uit. Zij wees erop dat uit de door de EU voorgelegde wetenschappelijke studies weliswaar een algemeen kankerrisico bleek, maar dat deze niet specifiek genoeg waren voor het geval in kwestie. Wel wees zij erop dat een WTO-lidstaat:

    - het recht heeft om het in zijn ogen juiste niveau van gezondheidsbescherming te bepalen;

    - geen kwantitatieve risico's-evaluatie hoeft uit te voeren om maatregelen te mogen nemen;

    - niet naar de algemene wetenschappelijke meerderheidsstandpunten hoeft te handelen. Minderheids- of afwijkende standpunten mogen ook in aanmerking worden genomen.

    2.4. De beroepsinstantie ging ook in op de kwestie van groeibevorderende hormonen tegenover natuurlijke hormonen, wees erop dat lidstaten krachtens de WTO-regels voorlopige maatregelen mogen nemen als er onvoldoende wetenschappelijke informatie is, en beval de EU aan om de maatregelen in overeenstemming te brengen met haar verplichtingen in het kader van de SPS-overeenkomst.

    2.5. De EU kreeg tot 13 mei 1999 om hieraan te voldoen. Een paar dagen na deze datum vroegen de VS en Canada de WTO om toestemming voor tegenmaatregelen, die zij in juli 1999 kregen.

    3. Opmerkingen

    3.1. De voorgestelde richtlijn stoelt volledig op de meest recente wetenschappelijke informatie, is conform de SPS-bepalingen gebaseerd op een risicobeoordeling en heeft als doel om het standpunt van de EU met de WTO-regels in overeenstemming te brengen door middel van een volledig verbod op 17 β-oestradiol en een voorlopig verbod op andere stoffen. Het Comité staat geheel en al achter dit voorstel.

    3.2. Voor het besluit van de Commissie om de toediening van 17 β-oestradiol aan andere dan landbouwhuisdieren, zoals gewone huisdieren, toe te staan zou het Comité echter graag ondersteunende informatie zien. Het ESC begrijpt dat de Commissie blijkens punt 12 van het voorstel eerst aandacht wil besteden aan het toezicht op hormonen bij landbouwhuisdieren en pas later bij gewone huisdieren. De huidige tekst is niet eenduidig en kan tot misverstanden en misbruik leiden.

    3.3. Bij de bestudering van het voorstel gaat de zorg van het Comité vooral uit naar de consument, en dan met name de kwetsbare groepen die in de meest recente wetenschappelijke publicaties worden omschreven. Het voorstel valt of staat met een evenwichtige evaluatie van de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van deze stoffen, voor therapeutische en zoötechnische doeleinden (waarbij de gezondheid en het welzijn van dieren een rol spelen en er ook economische aspecten in het spel kunnen zijn) maar ook als groeibevorderaars (om zuiver economische redenen dus). Bij het uitwerken van dit voorstel hebben de Commissie en haar adviesorganen rekening moeten houden met complexe wetenschappelijke informatie en veranderende praktijken in de veehouderij, niet alleen in de EU maar ook in derde landen. Onderzoek op dit gebied is nog steeds bezig. De Commissie zou dan ook voortdurend moeten overwegen of de wetgeving in het licht van nieuwe inzichten voor aanpassing in aanmerking komt.

    3.4. De gevolgen voor de internationale handel zijn groot. Een punt van zorg is de vraag hoe effectief de EU toezicht houdt op de invoer van producten uit derde landen waar deze stoffen om welke reden dan ook mogen worden gebruikt; deze controle is uit de aard der zaak uiterst complex. De Commissie zou het toezicht op uit derde landen ingevoerd vlees aan een nadere beschouwing moeten onderwerpen en ervoor dienen te zorgen dat de veiligheid van de consument hierbij steeds voorop staat.

    3.5. 17 β-oestradiol kan voor alle landbouwdieren worden gebruikt, waardoor het mogelijk is dat alle delen van de bevolking en in het bijzonder de kwetsbaarste risicogroepen (zoals kleuters) vrij grote hoeveelheden residuen van deze stof binnenkrijgen. Met het oog op de volksgezondheid dient dit te worden vermeden. Residuen van 17 β-oestradiol kunnen met de huidige gebruikelijke analysemethoden niet worden opgespoord. Bovendien zijn er alternatieve stoffen voorhanden, al is het mogelijk dat deze in de verschillende lidstaten aan verschillende controles onderhevig zijn. Daarom stelt de Commissie terecht voor het gebruik van deze stof niet toe te staan.

    3.6. Wat de andere vijf stoffen betreft, is het Comité het ook eens met de Commissie, al is wel verder onderzoek nodig om de verhouding tussen de risico's en de voordelen van het gebruik hiervan vast te stellen. Met name het zoötechnische gebruik (dat voornamelijk bedoeld is om de oestrus voor inseminatiedoeleinden te synchroniseren), waar weliswaar nauwkeurig toezicht op wordt gehouden en waarvoor een vergunning nodig is, zal verder onderzocht moeten worden. De vraag is of

    - het gebruik hiervan wel te rijmen valt met het voorzorgsbeginsel;

    - er in de hele EU hetzelfde systematische toezicht wordt uitgeoefend op de invoer uit derde landen waar deze stoffen worden gebruikt voor therapeutische of zoötechnische behandeling;

    - de toediening van zulke stoffen door de veehouderijen in de hele EU goed wordt bijgehouden, zodat de overheid er toezicht op kan uitoefenen; daarnaast is het de vraag of er adequate controles zijn; zo niet, dan zou de Commissie hiervoor moeten zorgen.

    Brussel, 19 oktober 2000.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    G. Frerichs

    (1) Zoötechnische behandeling: de toediening op individuele basis aan landbouwhuisdieren van een stof waarvan het gebruik krachtens artikel 5 van deze richtlijn is toegestaan om na onderzoek van het dier door een dierenarts of overeenkomstig artikel 5, 2e alinea, onder diens verantwoordelijkheid, de bronst te synchroniseren, en donor- en receptordieren op een embryotransplantatie voor te bereiden (zie Richtlijn 96/22/EG, artikel 1 c).

    (2) PB C 125 van 23.5.1996, blz. 10-32.

    Top