This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 51996AR0353
Opinion of the Committee of the Regions on 'The global challenge of international trade: a market access strategy for the European Union'
Advies van het Comité van de Regio's over "De mondiale uitdaging van de internationale handel: Een markttoegangsstrategie voor de EU"
Advies van het Comité van de Regio's over "De mondiale uitdaging van de internationale handel: Een markttoegangsstrategie voor de EU"
CdR 353/96 fin
PB C 116 van 14.4.1997, p. 26–32
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Advies van het Comité van de Regio's over "De mondiale uitdaging van de internationale handel: Een markttoegangsstrategie voor de EU" CdR 353/96 fin
Publicatieblad Nr. C 116 van 14/04/1997 blz. 0026
Advies van het Comité van de Regio's over "De mondiale uitdaging van de internationale handel: Een markttoegangsstrategie voor de EU" (97/C 116/03) HET COMITÉ VAN DE REGIO'S, gezien de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's - De mondiale uitdaging van de internationale handel: Een markttoegangsstrategie voor de Europese Unie" (COM(96) 53 def); gezien het op 11 maart 1996 door de Europese Commissie genomen besluit, overeenkomstig artikel 189 C (eerste alinea) van het EG-Verdrag bij het Comité van de Regio's een advies over deze materie aan te vragen; gezien zijn op 12 juni jongstleden genomen besluit, commissie 1 "Regionale ontwikkeling - Economische ontwikkeling - Plaatselijke en regionale financiën" met de voorbereiding van een advies hierover te belasten; gezien het op 22 november 1996 door commissie 1 vastgestelde ontwerp-advies (CDR 353/96 rev.) (rapporteur: de heer Tindemans), heeft tijdens zijn 16e zitting van 15 en 16 januari 1997 (vergadering van 15 januari) het volgende advies uitgebracht, dat met meerderheid van stemmen is goedgekeurd. 1. Inleiding 1.1. Bij de vormgeving van het Europees beleid inzake de ontwikkeling van de wereldhandel is tot op heden nog weinig aandacht besteed aan de gevolgen en de effecten van de internationale handelspolitiek, voor de regio's. 1.2. Enerzijds heeft de Unie een open economie, waarin veel arbeidsplaatsen direct afhankelijk zijn van de export, en indirect nog meer. Miljoenen banen zijn tevens direct afhankelijk van buitenlandse investeringen. 1.3. Sinds de inwerkingtreding van de eerste richtlijnen inzake de interne markt, zijn de regionale en sociale verschillen evenwel groter geworden en is de druk op de arbeidsvoorwaarden en op de arbeidsmarkt toegenomen. 1.4. Sinds de periode 1966-1988 hebben veel arme regio's geen enkele economische vooruitgang geboekt; in sommige regio's is de situatie zelfs verslechterd. De sociale verschillen tussen ontwikkelde en achtergebleven gebieden zijn nog groter geworden. 1.5. In het Witboek over het Europees sociaal beleid stelt de Europese Commissie dan ook: "dat de economische en sociale structuren van de lid-staten nog nooit zo onder druk hebben gestaan als nu; oorzaken hiervan zijn de mondialisering van handel en productie, het effect van nieuwe technologieën op de werkgelegenheid, de samenleving en de burger, de vergrijzing van de bevolking en de blijvend hoge werkloosheidscijfers". 1.6. Bovenstaande is reden voor het Comité van de Regio's, om over de grenzen van de handelsportefeuille, als algemene vraagstelling voor dit advies te formuleren: 2. Algemene opmerkingen Wat zijn de consequenties van een open internationaal handelsverkeer met toenemende concurrentie voor de regio's en hun bevolking en bedrijven? 2.1. De Commissie bepleit de noodzaak van een strategie, omdat de welvaart van de EU grotendeels afhankelijk is van buitenlandse handel en investeringen. Een open wereldmarkt zou een gevarieerder aanbod voor de consument creëren, maar zal de komende jaren wel gepaard gaan met toenemende concurrentiedruk door de invoer op de communautaire markt. Dit zou breder bezien moeten worden omdat bij globalisering verplaatsing van activiteiten, gebaseerd op relatief voordeel en vrijhandel, ertoe kan leiden dat activiteiten weer naar Europa worden verplaatst, en zo een positief effect kan hebben op de handel en de werkgelegenheid in de EU. 2.2. Bij de beoordeling van de vraag naar bescherming of overheidssteun wordt benadrukt dat een naar buiten gericht beleid een groter groeipotentieel heeft. De export zou één vijfde van de goederenhandel vertegenwoordigen. Directe Europese investeringen in derde landen vertegenwoordigen meer dan een derde van de directe buitenlandse investeringen in de hele wereld. Het volume van de directe buitenlandse investeringen in Europa bedraagt 460 miljard dollar. Miljoenen banen zijn hiervan afhankelijk. 2.3. Gestreefd moet worden naar verbeterde markttoegang in derde landen, gelijktijdig met de verdere geleidelijke openstelling van haar eigen markt. Actieve steun van het Europese bedrijfsleven is daarbij van essentieel belang. 2.4. Europese bedrijven zouden dan op gelijke voorwaarden moeten kunnen concurreren, en niet door handelsbarrières moeten worden belemmerd. De handel in goederen en diensten gaat steeds vaker gepaard met investeringen en netwerktransacties binnen ondernemingen. Verplaatsing van activiteiten naar andere landen moet dan ook leiden tot een optimaal gebruik van onderzoeks-, ontwikkelings- en productiefaciliteiten. 2.5. Internationale industriële samenwerking, leidt meer en meer tot strategische allianties, en een steeds vrijer verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen. Het scheppen van een gunstig klimaat voor het optimaal gebruik van lokale voordelen is een doelstelling van de Commissie. 2.6. Ondernemingen moeten zorgen op de markten van derde landen aanwezig te zijn en hun toekomstig marktaandeel zeker stellen. 2.7. In de interne EU-markt leveren economische integratie en structuuraanpassingen minder problemen op, omdat deze gericht is op gelijke voorwaarden voor alle EU-ondernemingen. 2.8. Voordelen van buitenlandse concurrenten moeten daarom gelijk opgaan met bevordering van de mogelijkheden voor EU-ondernemingen op de markten van derde landen. De rol van de Europese Commissie zou daarbij opnieuw bekeken moeten worden. Bedrijven worden in het buitenland geconfronteerd met een groot aantal obstakels. Daarom moet de EU streven naar verbeterde markttoegang in derde landen, gelijktijdig met de verdere geleidelijke openstelling van haar eigen markt. 2.9. Voor de Midden- en Oost-Europese landen zou markttoegang moeten gebeuren via de tenuitvoerlegging van de Europa-Overeenkomsten, die hun toetreding tot de EU voorbereiden. Voor andere landen, zoals die van het GOS, moet dit gaan in het kader van hun toetreding tot de WTO. Met andere regio's zal via onderhandelingen gestreefd worden naar tariefsverlagingen en afschaffing van handelsbelemmeringen. 2.10. Actieve steun van het Europese bedrijfsleven is essentieel bij dit beleid. Een strategie voor verbeterde markttoegang zou moeten leiden tot een doeltreffender communautair optreden en concrete voordelen voor de Europese industrie, ook en met name het midden- en kleinbedrijf. 2.11. Doelstellingen van een strategie van de Europese Commissie: a) De handelspartners van de EU dienen hun verplichtingen na te komen. Gezien de sterke uitbreiding van de door de WTO bestreken materie, geldt dit thans ook intellectueel eigendom en diensten. De EU dient vanzelfsprekend haar eigen verplichtingen in het kader van de WTO rigoureus na te leven. b) bestaande instrumenten voor openstelling van de markt moeten ten volle worden benut. c) De Gemeenschap moet ook optreden tegen andere barrières voor economische stromen, zowel wat handel als investeringen betreft, die niet onder het traditionele concept van handelsbelemmeringen vallen (discriminerende nationale investeringswetgeving, ondoorzichtige handelspraktijken, gebrek aan toegang tot de distributie-infrastructuur, enz.). d) Het bedrijfsleven moet op de hoogte worden gesteld van de mogelijkheden voor pressie teneinde handelsbelemmeringen te reduceren, en van de handelspolitieke instrumenten die de Gemeenschap kunnen beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken als dumping of exportsubsidiëring. 3. Bijzondere opmerkingen Consequenties van bovengenoemde strategie volgens het Comité 3.1. Het Comité van de Regio's wil pogen te schetsen wat naar haar mening de consequenties zijn van een bovengenoemde strategie voor de regio's en hun bevolking en bedrijven, uitgaande van: - 18 miljoen werklozen in de EU; - een sociale structuur die volgens de heer Santer op springen staat; - het signaal dat zelfs de OESO aangeeft dat meer marktwerking geen panacee is voor de nog steeds hoge werkloosheid. 3.2. Consumptie/productie: globaal - regionaal 3.2.1. De vraag is of regio's in staat zijn om vrijhandel op wereldschaal fysiek te verwerken. De vervoersinfrastructuur in dichtbevolkte gebieden staat inmiddels onder zware druk. Toename van vervoersstromen door toename van globale handel heeft stellig een aantal nadelige consequenties voor het milieu. (meer transport = meer vervoer over de weg of door de lucht = meer wegen/meer vliegvelden of vliegbewegingen = meer vervuiling + geluidsoverlast). 3.2.2. Daarnaast wordt in regio's in toenemende mate zichtbaar dat het economisch weefsel zich ontrafelt, omdat de Europese Unie nu eenmaal open grenzen heeft voor producten uit lage-lonenlanden. De externe concurrentie is dan ook groot. Managers van bedrijven staan onder druk, om productie-eenheden te verplaatsen naar lage-lonenlanden, om daarmee de overleving van het bedrijf zeker te stellen. Dit gaat evenwel samen met grote verschuivingen in de werkgelegenheid in de eigen gemeenschap van een stad of regio. De consequenties voor de sociale verbanden in de regio's zijn ernstig. De werkloosheid voor bepaalde groepen in de samenleving in de Europese Unie is structureel geworden. 3.2.3. Als echter een regionale overheid, omwille van een actieve werkgelegenheidspolitiek, poogt om een tak van industrie te behouden, stuit men op Europese regelgeving, die dergelijke overheidssteun verbiedt (voorbeeld VW-industrie in Saksen). Ook het Europees Parlement blijkt meer en meer bezorgd over de uitwerking van het vrijhandelsbeleid op onze Europese bedrijven, getuige de uitspraak van het Parlement inzake extra heffingen op Aziatische schoenenimport. Gezien het algemeen bekende feit dat de concurrentie op de middellange termijn nog zal toenemen in een open wereldmarkt, moet het Comité vrezen dat m.b.t. de herstructurering van bedrijven en de daarmee samenhangende verschuiving van werkgelegenheid in de eigen regio's, en tussen de rijke en arme gebieden in Europa het einde voorlopig nog niet in zicht is. 3.2.4. Anderzijds wil het Comité benadrukken dat de internationale handel, als klassieke vorm voor globalisering, sinds 1950 sterker is gestegen dan het wereldwijde bruto sociaal product. Daarbij zien we de laatste jaren een verschuiving ten gunste van de ontwikkelingslanden. Europa heeft echter, in de concurrentie met andere werelddelen, haar relatief sterke positie in de industrie niet kunnen behouden. Daarom is er, naar de mening van het Comité, reden tot zorg voor de toekomstige ontwikkeling. 3.2.5. Zowel uit politieke, als uit economische overwegingen zal voortvarend gewerkt dienen te worden aan de opening van markten naar Centraal- en Oost-Europese landen. Door de liberalisering van markten kan deze jonge democratieën duidelijk worden gemaakt dat de hoogontwikkelde landen in het Westen er zeer veel waarde aan hechten om deze landen te integreren met West-Europa. Daarbij zijn vanzelfsprekend een aantal overgangsmaatregelen nodig, om sociale conflicten te vermijden. 3.2.6. De noodzaak is dan ook aanwezig om meer afstemming te realiseren tussen de handelspolitiek, het industriebeleid en het regionaal beleid, zodat meer aandacht kan worden besteed aan de effecten t.a.v. werkgelegenheid en sociale stabiliteit, mede in het licht van de uitbreiding naar Centraal- en Oost-Europa. Daarnaast moet beter rekening worden gehouden met de relaties tussen milieu- en handelsbeleid. Daarvoor moet afstemming op EU-niveau plaatsvinden. 3.2.7. Het Comité ziet daarbij de volgende lange-termijnontwikkeling als gewenst: - Het is wenselijk dat productie en consumptie op regionaal niveau weer bijeengebracht worden. Zodanig, dat goederenvervoer in "regionale" handelsblokken zal plaatsvinden. Doel zou moeten zijn, dat op redelijke afstanden de goederen geproduceerd worden en beschikbaar zijn voor de consument. (uitleg: met regio's wordt bedoeld regio's op wereldschaal: West- + Oost-Europa = één regio; Azië = één regio, enz.) Middel om een dergelijke ontwikkeling te bevorderen, is o.a. de internalisering van de externe kosten van het vervoer, zoals milieuschade. - Kennis/know-how zal op grote schaal op wereldniveau moeten worden uitgewisseld/verhandeld. Daarmee kan de meest geavanceerde kennis worden "ge-exporteerd", zonder milieu- of werkgelegenheidsschade in eigen regio's. Tegelijk wordt aan andere regio's de mogelijkheid geboden, met deze nieuwe kennis hun eigen regionale economie op te bouwen. 3.2.8. Voor de middellange termijn heeft het Comité er vanzelfsprekend begrip voor dat rekening gehouden moet worden met een stabiele ontwikkeling van het wereldhandelssysteem, ter stimulering van de economieën in de arme landen (b.v. Afrika) en ter ondersteuning van de wereldvrede. 3.3. Balans in regionale economie 3.3.1. Het is gewenst dat vrije handel op "global level" samengaat met een regionale economie, waarin bedrijven worden aangemoedigd tot samenwerking binnen de eigen regio en een op de eigen gemeenschap gebaseerde langere-termijnstrategie voor de werkgelegenheid en innovatie. 3.3.2. Uit onderzoek (Porter) blijkt, dat het vooral in een mondiale economie van doorslaggevend belang is dat clusters van onderling verbonden productiefactoren dicht bij elkaar zijn gevestigd. Zelfs in een door informatie gedomineerd tijdperk presteren gekwalificeerde medewerkers en omvangrijke netwerken van aanleverende industrieën, enz. ("de diamant van de concurrentie") inderdaad beter indien ze in elkaars nabijheid zitten. Daarom lijkt het verstandig om verdere migratie van industrieën niet al te gemakkelijk te beschouwen als een natuurlijk overgangsproces in de overstap naar een kennisintensieve economie. 3.3.3. Zowel omwille van de werkgelegenheid, als om milieu/vervoer-redenen lijkt het ongewenst als, in de uiterste consequentie, de Europese Unie in de toekomst voor tal van goederen afhankelijk zou zijn van import uit andere werelddelen. Het zijn met name de productiebanen die de laatste decennia zijn uitgestoten in de Europese Unie en die daarmee de structurele werkloosheid hebben veroorzaakt. Het verlies aan productiebanen leidt op de lange termijn onherroepelijk tot verlies aan banen in de commerciële dienstverlening, gelet op de vele samenhangen tussen beide sectoren. 3.3.4. Het Comité ziet daarbij de volgende lange-termijnstrategie als gewenst: "global approach on local level". Dat wil zeggen, dat iedere regio/county, Region of deelstaat, samen met de in zijn/haar gebied aanwezige grote bedrijven/multinationals, een pro-actieve aanpak zal moeten aanmoedigen, om te kunnen meedoen in de "global economy", door middel van een gezamenlijke regionale strategie voor internationalisering, en de daarbij benodigde infrastructuur te bewerkstelligen (kennisinstellingen, opleiding- en traininginstituten, banken, vervoersmogelijkheden over weg, water en spoor, informatietechnologie, enz.). 3.3.5. Een dergelijk beleid in de Europese Unie betekent dat iedere regio zich gaat profileren op de, voor die specifieke regio kenmerkende sterke punten in zijn economie. Dit kan dus betekenen dat binnen bepaalde industrietakken alsnog een herstructurering binnen Europa nodig is. Daarbij moeten de regio's wel zorgen voor voldoende diversificatie in hun regionale economie, zodat men niet té afhankelijk is van een mono-industriële sector. 3.3.6. Het gezamenlijke beeld van al deze pro-actieve regionale strategieën moet een krachtige gezamenlijke Europese economie vormen die kan concurreren op de wereldmarkt én die de voor Europa essentiële industrieën zelf binnen haar grenzen heeft. 3.4. Werkgelegenheid/werkloosheid 3.4.1. Handelspolitiek zal een continue aanpassing van de Europese regio's vergen. Het bedrijfsleven ziet permanente konkurrentie op zich afkomen. Het welvaartsniveau gaat omhoog, maar met gelijktijdige druk op het arbeidsproces en de productiviteit. Europese regio's zullen deze uitdaging moeten oppakken, door een zodanige begeleiding van hun beroepsbevolking dat men de buitenlandse (d.w.z. van buiten de EU) concurrentie kan weerstaan. 3.4.2. Regio's zullen de moed moeten hebben om de sectorale specialisatie van bedrijven te aanvaarden en te begeleiden. Zo zullen scholingsprogramma's noodzakelijk zijn om zorg te dragen voor hoog opgeleide werknemers die passen in de regionale economie. 3.4.3. Ook zullen de Europese regio's moeten aanvaarden dat sommige takken van industrie uit hun eigen regio zullen verdwijnen, om elders in Europa te floreren. In dat geval is een herdefiniëring nodig van de eigen regionale economische sterke punten en zal herstructurering van het gebied nodig zijn. 3.4.4. Anderzijds worden regio's in de Europese Unie geconfronteerd met de paradox van de welvaart: publieke diensten worden uitgehold, er is een toenemende criminaliteit, verkeerscongestie, verwaarloosde steden, en een forse werkloosheid. Tegelijkertijd profiteren de Europese consumenten van het "outsourcen" van producten naar lage-lonenlanden, omdat daardoor goedkope producten voor ons beschikbaar zijn. Bij de ontwikkeling van de internationale handel is het vanuit het standpunt van het CvdR van belang dat rekening wordt gehouden met de consequenties die de maatregelen op regionaal en lokaal niveau hebben, althans op de korte termijn, zodat de regio's meer kans krijgen om hun volkshuishouding en productie af te stemmen op de nieuwe, komende situatie. Op de korte termijn moet er tevens naar mogelijkheden worden gezocht om het m.b.v. toereikende overgangsperioden gemakkelijker te maken voor de regio's in de EU, hun economie op de nieuwe omstandigheden af te stemmen. 3.4.5. Overwegende dat de Europese markt in feite een verzadigde markt is, zullen nationale en regionale overheden de burgers van Europa erop moeten voorbereiden dat er binnen Europa minder aandacht zal ontstaan voor materiële groei, en meer aandacht voor een beter immaterieel welzijn, met onze inmiddels bereikte hoge welvaart (gezondheidszorg, onderwijs, milieu). Dit wil zeggen, dat met behulp van de publieke wens tot meer welzijn, door de overheid banen moeten worden gecreëerd in de dienstensector, voor die voorzieningen, die de Europese bevolking graag wenst voor een beter leefmilieu. De werklozen van vroegere bedrijven worden daarmee de werknemers van nieuwe diensten die door de Europese burger noodzakelijk worden geacht. 3.4.6. Om dergelijke banen te kunnen financieren, dringt het Comité dan ook aan op maatregelen op Europese schaal, die een verschuiving van de belasting op arbeid mogelijk maken naar belastingen op milieu, consumptie (toegevoegde waarde) en kapitaal. Dit zal echter alleen mogelijk zijn binnen een marktbenadering van internationale concurrentie. (Zo zagen in Nederland de 50 grootste werkgevers hun winsten van 1991 t/m 1995 explosief groeien, terwijl in diezelfde periode de werkgelegenheid slechts marginaal toenam). 3.4.7. Terzelfder tijd zal aan de burger duidelijk gemaakt moeten worden dat de bedrijven op de Europese markt het volste recht moeten hebben om met de door hen behaalde winsten nieuwe investeringen buiten Europa te plegen Een dergelijke aanpak doet recht aan een gefaseerde egalisering van de welvaart in de verschillende werelddelen, zonder de steun van de eigen Europese burgerij te verliezen. 3.4.8. Europese ondernemingen/multinationals zullen op deze wijze nieuwe mondiale vestigingen kunnen starten met regionale werkgelegenheid aldaar als gevolg. Tegelijkertijd vergt een dergelijke strategie een goede thuisbasis met goede know how in de Europese regio's, teneinde de multinationals in hun mondiale aanpak te steunen. 3.4.9. Als mogelijke lange-termijnstrategie ziet het Comité dan ook de "grootschalige kleinschaligheid": - sectorale industrie-specialisaties per regio; - binnen regio's voorwaarden creëren voor nieuwe bedrijfsvormen (telecom-infrastructuur/kennisinfrastructuur/enz.); - regionale omschakelingsprogramma's voor werknemers naar nieuwe, internationaal georiënteerde banen enerzijds, en regionaal georiënteerde banen anderzijds; - de regionale bedrijvigheid stimuleren voor regionale producten en lager geschoolde werknemers (transport/winkelbedrijf/ouderenzorg/recreatie); - grote infrastructurele projecten, via publieke/private investeringen die de regionale economie helpen ontwikkelen; - een evenwichtige spreiding van activiteiten binnen de regio's. 3.5. Financiële markten: globaal - regionaal 3.5.1. Het Comité onderstreept het belang van de start van de Europese Monetaire Unie, zoals uitgebreid verwoord in haar advies van 18 september 1996. Terzelfder tijd moet geconstateerd worden dat globalisering van de handel wellicht op termijn zal leiden tot globalisering van de munt. De handel lijdt momenteel onder de schommelingen van de dollar, ook zijn er zorgen over de concurrentie van de yen. 3.5.2. Tevens is het Comité het van harte eens met de Europese Commissie dat er een global-level playing field voor multinationals moet zijn, met vrijheid voor investeringen. Wel zullen wij ons in Europa moeten realiseren dat de in onze regionale economieën gemaakte winsten daardoor deels zullen verdwijnen in investeringen in andere delen van de wereld. Dit behoort echter, naar de mening van het Comité, tot een natuurlijk proces van egalisering van sociaal-economische ontwikkeling op wereldschaal. 3.5.3. In toenemende mate verschuiven de economische activiteiten reeds van handel in goederen naar directe buitenlandse investeringen. De opinie van de Europese Commissie betreft echter uitsluitend de handel, terwijl de directe investeringen onderbelicht zijn. Het Comité benadrukt dat buitenlandse investeringen naar zijn mening het meest dynamische element in de wereldeconomie van de laatste jaren zijn. 3.5.4. Het Comité wil echter tevens benadrukken dat iedere activiteit van het bedrijfsleven gebaseerd is op menselijke relaties waarin vertrouwen en commitment een grote rol spelen. Daarbij is de fysieke aanwezigheid en het persoonlijk contact essentieel. De "markt van relaties" is een van de succeskenmerken van de regionale Aziatische economieën. Daarom vindt het Comité het van belang om te benadrukken dat ook in Europa een gedecentraliseerde overheidspolitiek en een goed geworteld regionaal banksysteem het bedrijfsleven in de regio's ondersteuning kunnen bieden. Regionale effectenbeurzen zouden daarbij de toegang tot financiële markten kunnen vergemakkelijken voor het Midden- en Kleinbedrijf. 3.5.5. De globalisering van financiële markten, met winstmaximalisatie voor aandeelhouders, kan echter een remmende factor op onze regionale investeringen en werkgelegenheid tot gevolg hebben, vooral als het gaat om investeringen voor innovatieve ontwikkelingen met grote risico's. Deze brengen namelijk vanzelfsprekend veel lagere winsten met zich mee voor aandeelhouders. Daarom vindt het Comité het van belang om te benadrukken dat zeggenschap en overlegmodellen nodig zijn die in het belang van de Europese economie leiden tot een verantwoord functioneren van aandelenmarkten. Ook zal een effectief beleid nodig zijn betreffende "durfkapitaal". 3.5.6. Relatieve vrijhandel behoort dan ook gepaard te gaan met sociale stabiliteit en sociale cohesie. 3.5.7. Mogelijke lange-termijnstrategie: "globaal financieel systeem voor multinationals" + "van winstmaximalisatie naar winstoptimalisatie" en "finance locally, network globally": - een regionaal goed geworteld systeem van banken, dichtbij de betrokken bedrijven; - die regionaal opereren (wellicht regionale effectenbeurzen); - een "global system" voor internationaal opererende multinationals; - winstoptimalisatie: winst is nodig, maar deels voor lange-termijninvesteringen en innovaties, op global level. 3.6. Globaal, nationaal + regionaal management van de economie 3.6.1. Regio's zijn vrij hard geconfronteerd met de positieve en negatieve gevolgen van de globalisering van de economie. De mondialisering van de handel heeft de regio's een aantal instrumenten uit handen geslagen. Informatietechnologie heeft tot gevolg dat ieder individu op wereldschaal kan communiceren, betalen, producten afnemen, enz. Nationale overheden hebben afnemend invloed op de globalisering, omdat geografische grenzen zijn verdwenen, en geldstromen wereldwijd gaan. 3.6.2. De vraag is dan ook of nationale staten hun eigen keuzes nog kunnen maken over inflatie, groei en werkgelegenheid. Nu de relevante markten een steeds groter gebied beslaan en bedrijven steeds vaker internationale samenwerkingsverbanden sluiten, boeten de instrumenten van het nationale concurrentiebeleid zienderogen aan kracht in. Bedrijven proberen prijsafspraken te maken, markten op te delen en hun huidige marktpositie tegen potentiële concurrenten te beschermen. In elk geval heeft bijna de helft van alle grote fusies overduidelijk tot doel, de marktpositie van de betrokken ondernemingen te verbeteren. Voor het economisch beleid is een belangrijke taak weggelegd: het vaststellen van internationale concurrentieregels om het traditionele handelssysteem aan te vullen. Internationaal concurrentiebeleid en handelsbeleid gaan dan hand in hand, zoals het in een consistent ordeningssysteem ook zou moeten zijn. Tegelijkertijd neemt de rol van regio's toe, waar zij zich zullen vormen rondom economisch sterke trekkers. Dit gaat over lid-staatgrenzen heen. Er zullen dan ook, naar de mening van het Comité, een andere structuur en aanpak nodig zijn voor het "managen/begeleiden door de overheden van de economie in Europa". 3.6.3. Het Comité dringt er derhalve op aan om te onderzoeken hoe een samenwerkingsmodel kan worden opgebouwd, die de overheden weer grip doet hebben op en ook mee laat doen in de mondiale economie. Daarbij zullen creatieve oplossingen moeten worden gevonden, waarmee een regionale politiek kan worden ontwikkeld. Zo zullen belastingmaatregelen nodig zijn die via de regio's omgezet worden in nieuwe werkgelegenheid in de publieke dienstverlening. Betere coördinatie tussen het industriële bedrijfsleven en de financiële sector, gericht op een lange-termijnstrategie op Europees niveau, is dringend gewenst. 3.6.4. Het Comité dringt er bij de Europese Commissie aan meer lijn te brengen in de bestaande programma's ter ondersteuning van joint ventures die door bedrijven uit verschillende landen worden aangegaan. Dit kan een geschikt instrument zijn om sterk te penetreren op de markten van elkaars landen, en biedt voordelen op het vlak van productie, werkgelegenheid en onderlinge export/import, zonder dat er sprake is van belemmeringen als gevolg van tariefbarrières. Die hinderpalen worden hierdoor zelfs uit de weg geruimd. 3.6.5. Overigens mag niet uit het oog worden verloren dat een evenwichtige en uniforme Europese markt een conditio sine qua non is, wil Europa zijn positie in het buitenland versterken. Het beginsel van de wederzijdse erkenning van technische normen wordt bijvoorbeeld doorgaans niet toegepast, zodat in elke lid-staat steeds weer onderzoeken en keuringen worden uitgevoerd. Bovendien worden de uitslagen van nationale onderzoeken meestal niet zonder meer aanvaard. 4. Conclusie 4.1. Het Comité van de Regio's geeft in grote lijnen zijn steun aan de mededeling van de Commissie betreffende de mondiale uitdaging van de internationale handel: een markttoegangsstrategie voor de Europese Unie. Het Comité is daarbij van mening dat: a) iedere regio voortdurend te maken zal krijgen met herstructureringen van zijn economie; b) globalisering van know-how en financiële markten kan bijdragen aan de groei en uitbreiding van ondernemingen + groei van de werkgelegenheid in diensten in de EU; c) regionalisering van goederenproductie en vervoer zou kunnen bijdragen aan de vermindering van vervoers- en milieuproblemen enerzijds en de groei van de werkgelegenheid in de productiesector van de EU (lager- en mindergeschoolden) anderzijds. Tevens leidt deze tot producten die afgestemd zijn op de behoeften van de lokale/regionale consumenten; d) dringend afstemming nodig is bij de Europese Commissie tussen handelspolitiek, industriepolitiek, regionaal beleid en sociaal beleid; e) voortvarend gewerkt moet worden aan het openen van Centraal- en Oost-Europese markten; daarnaast moet aandacht worden besteed aan andere landen waar interessante mogelijkheden liggen voor het Europees bedrijfsleven; f) dat iedere regio een pro-actieve aanpak zal moeten ontwikkelen om mee te kunnen doen in de "global economy"; g) dat in Europa een antwoord gevonden moet worden op de zgn. "paradox van de welvaart" (forse werkloosheid, milieuvervuiling, criminaliteit), en dat daartoe financiële middelen gevonden moeten worden, via een verschuiving van belasting op arbeid naar belasting op milieu, consumptie (toegevoegde waarde) en kapitaal; h) het niet langer meer kan voortduren dat winsten van bedrijven explosief groeien, terwijl de werkgelegenheid slechts marginaal toeneemt; i) in Europa overgestapt moet worden van winstmaximalisatie naar winstoptimalisatie: winst deels gebruiken voor lange-termijninvesteringen en innovaties op zowel global als local level; j) betere coördinatie tussen het industriële bedrijfsleven en de financiële sector nodig is, gericht op een lange-termijnstrategie op Europees niveau. Daarbij is het absoluut noodzakelijk om de internationale samenwerking te stimuleren, niet alleen op het industriële vlak, maar ook op het economische vlak in het algemeen; k) een netwerk van associaties met democratische legitimiteit, van staten, regio's en lokale overheden zal gaan ontstaan, dat nodig is voor het begeleiden/managen van de Europese economie door de overheden; l) dit uiteindelijk tot een model leidt waarin de globalisering van de handel en economie samengaat met een globale strategie op lokaal niveau (= zgn. "glokalisering"). Brussel, 15 januari 1997. De voorzitter van het Comité van de Regio's Pasqual MARAGALL i MIRA