This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 51996AC1072
Opinion of the Economic and Social Committee on the 'Communication from the Commission to the Council, the European Parliament, the Economic and Social Committee and the Committee of the Regions on Cohesion policy and the environment` (97/C 30/05)#
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's - Cohesiebeleid en milieu"
(97/C 30/05)
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's - Cohesiebeleid en milieu"
(97/C 30/05)
PB C 30 van 30.1.1997, p. 15–18
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's - Cohesiebeleid en milieu" - (97/C 30/05) -
Publicatieblad Nr. C 030 van 30/01/1997 blz. 0015
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's - Cohesiebeleid en milieu" (97/C 30/05) De Commissie heeft op 9 februari 1996 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het "Cohesiebeleid en milieu" De Afdeling voor regionale ontwikkeling, ruimtelijke ordening en urbanisme, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 september 1996 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Merce Juste. Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 338e Zitting van 25 en 26 september 1996 (vergadering van 25 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 96 stemmen vóór, bij 3 onthoudingen is goedgekeurd. 1. Inleiding Bedoeling van deze mededeling is aan te geven hoe bij de tenuitvoerlegging van Structuurfondsenprogramma's en Cohesiefondsprojecten een grotere synergie kan worden bereikt tussen het cohesie- en het milieubeleid. Volgens het Comité loopt de snelste weg om de nagestreefde economische en sociale samenhang te bereiken via de Structuurfondsen en het Cohesiefonds (). Logischerwijze is het dus ook met behulp van dit instrumentarium dat een grotere synergie tussen cohesie en milieu kan worden verkregen. Het belang van het milieu werd voor het eerst officieel erkend met de opneming van milieubepalingen in de herziene Structuurfondsenverordeningen van 1993. De daarop volgende oprichting van het Cohesiefonds ging nog een stap verder in die richting. Zowel over deze vernieuwingen () als over het communautair programma "Op weg naar duurzame ontwikkeling" () is door het Comité advies uitgebracht. De mededeling van de Commissie is overigens gebaseerd op laatstgenoemd programma. De kwaliteit van het milieu is een potentiële sociale indicator aan de hand waarvan de maatschappelijke welvaart kan worden beoordeeld. Daar het algemeen bekend is dat sociale indicatoren een soort sneeuwbaleffect hebben op de economische ontwikkeling, dringt het Comité aan op een nieuw en duidelijk signaal van de politieke wereld, waaruit blijkt dat de milieumaatregelen daadwerkelijk in praktijk zullen worden gebracht. Het Comité heeft altijd gepleit voor meer coördinatie tussen de verschillende beleidslijnen, zowel op nationaal als op Europees niveau. De voorstellen om de milieuproblematiek en de andere beleidsmaatregelen, in dit geval de maatregelen in het kader van het structuurbeleid, nauwer op elkaar af te stemmen, dragen dan ook zijn goedkeuring weg. Het Comité staat achter de mededeling van de Commissie, maar wil daarbij wel de nodige kanttekeningen plaatsen en enkele beginselen extra onder de aandacht brengen. 2. Algemene opmerkingen 2.1. Het Comité is zich ervan bewust dat de huidige wetgeving ontoereikend is om een grotere synergie tussen het cohesie- en het milieubeleid te bewerkstelligen. Wel wijst het erop dat de voorstellen tot verbetering in elk geval nuttig zijn omdat de ervaring die daarbij wordt opgedaan inspirerend kan werken bij de algemene herziening van de Structuurfondsenverordeningen in 1999. 2.2. Succesrijke stappen op weg naar integratie van de milieuproblematiek in het cohesiebeleid zijn volgens het Comité o.m. de herziening van de Structuurfondsen in 1993, waarmee de milieudimensie in alle stadia van de uitwerking en toepassing van de programma's werd opgenomen, en de oprichting van het Cohesiefonds. Dit neemt niet weg dat de Unie er de komende jaren voor moet blijven ijveren dat bij de ontwikkeling en de toepassing van het cohesiebeleid het streven naar duurzame ontwikkeling het uitgangspunt blijft vormen en dat de steeds strenger wordende milieunormen worden nageleefd. 2.3. De integratie van de milieudimensie in het structuurbeleid impliceert een horizontale benadering. Het Comité gaat ervan uit dat deze aanpak ook zal leiden tot een rationalisering van de programma's, wat moet blijken uit de resultaten (betere kosten/baten-verhouding op sociaal en milieugebied), en tot een betere synergie tussen de Fondsen. Zo wordt in de beoordelingsverslagen van het EFRO en het EOGFL herhaaldelijk melding gemaakt van milieu-investeringen (installaties voor waterzuivering of afvalverwerking), terwijl er klaarblijkelijk niet aan is gedacht om in het kader van het ESF de nodige middelen uit te trekken voor de opleiding van gespecialiseerd personeel. 2.4. In dit verband moet ook worden gedacht aan een grotere synergie tussen het milieubeleid en de acties op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling. Met name in de specifieke programma's moet de milieudimensie aan de orde komen. 2.5. Of de integratie van alle milieu-facetten in het cohesiebeleid al dan niet een succes wordt, hangt volgens het Comité af van de mate waarin conform het subsidiariteitsbeginsel wordt samengewerkt met de lid-staten en, eventueel, de betrokken regio's. 2.6. Het Comité staat achter het voornemen van de Commissie om de middelen van het Cohesiefonds, dat fungeert als tussenschakel tussen het cohesie- en het milieubeleid, evenwichtig te verdelen over vervoersinfrastructuur- en milieuprojecten (50/50 %). Ook kan het zich vinden in het pleidooi van de Commissie voor een flexibele aanpak. Voorts wijst het Comité er nog op dat het evenwicht niet jaarlijks, maar over de hele werkingsperiode van het Fonds (1993-1999) dient te worden beoordeeld. Aangezien milieu-investeringen doorgaans minder duur zijn dan investeringen in de vervoerssector, moet een groter aantal milieuprojecten worden gefinancierd om de balans in evenwicht te houden. Het Comité verwijst in dit verband naar zijn advies over het jaarverslag over het Cohesie-financieringsinstrument 1993/94 en het jaarverslag over het Cohesiefonds 1994, waarin de noodzaak van een evenwichtige spreiding al naar voren werd gebracht. Bovendien moet men voor ogen houden dat vele vervoersprojecten (bv. de ontwikkeling van het openbaar vervoer) een gunstige invloed hebben op het milieu. Vandaar dat het Comité de Commissie ertoe wil aansporen om bij de selectie van vervoersprojecten ten volle rekening te houden met de milieu-aspecten. 2.7. De steun van de Structuurfondsen voor directe investeringen in de milieusector is de laatste jaren merkbaar gestegen. Terwijl in de periode 1989-1993 2,8 miljard ecu naar dit soort acties in de regio's van de doelstellingen 1, 2 en 5b) ging, is in de huidige programmeringsdocumenten voor de periode 1994-1999 een bedrag van meer dan 9,4 miljard ecu vastgelegd voor milieumaatregelen. Het Comité verheugt zich over deze ontwikkeling en steunt alle eventuele bijkomende maatregelen die het milieu ten goede komen. Tevens beklemtoont het Comité dat in het kader van de communautaire initiatieven de schijnwerper moet worden gericht op vernieuwende maatregelen die bijdragen tot de bescherming van het milieu. 2.8. In de mededeling wordt in het bijzonder gehamerd op uitbreiding van de steun aan produktieve investeringen, die niet alleen gunstige neveneffecten hebben voor het milieu, maar ook bijdragen aan het streven naar duurzame ontwikkeling en aan de verbetering van de werkgelegenheidssituatie. Het Comité staat achter het voornemen van de Commissie om zowel bij de herziening van de programmeringsdocumenten als bij bepaalde communautaire initiatieven na te gaan welke preventieve projecten in de toekomst voorrang moeten krijgen. Het schuift in dit verband regionale of plaatselijke ontwikkelingsinitiatieven naar voren - met de klemtoon op de acties ten gunste van het MKB - die bepaalde produkten of diensten promoten, nieuwe arbeidsplaatsen creëren en bovenal milieuvriendelijk zijn. Het Comité is van oordeel dat de milieusector ruimte biedt voor een groot aantal lokale ontwikkelingsinitiatieven, die dan ook bijzondere aandacht verdienen (). Te denken valt aan de bijdrage die deze kunnen leveren aan de toepassing van de resultaten van experimenten en de verspreiding en bevordering - via internationale informatie- en samenwerkingsnetwerken - van "goede werkwijzen" met positieve gevolgen voor de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid. Verder wijst het Comité erop dat ook bij het beleid inzake menselijke hulpbronnen milieu-overwegingen in aanmerking moeten worden genomen. Meer aandacht moet uitgaan naar onderwijs en opleiding, ten einde het milieubewustzijn te vergroten en werknemers klaar te stomen die beter beantwoorden aan de vraag op de arbeidsmarkt. 2.9. Bij de selectie van de projecten moet men zich afvragen of de maatregelen in kwestie milieuvriendelijk zijn, wat inhoudt dat stelselmatig milieu-effectbeoordelingen worden uitgevoerd. Het Comité ziet hier een taak voor de toezichtcomités, die ook oog dienen te hebben voor het milieu-effect van de programma's waarop zij toezicht moeten uitoefenen en die zij moeten evalueren. Het Comité wijst er verder op dat een behoorlijke milieu-effectbeoordeling van de goedgekeurde maatregelen niet denkbaar is zonder betrouwbare indicatoren. Het dringt er dan ook op aan dat het nodige wordt gedaan om gedetailleerdere milieustatistieken te verkrijgen en zo een objectievere milieu-effectbeoordeling mogelijk te maken. Verder is het van mening dat meer technische assistentie moet worden verleend om de technieken voor de economische evaluatie van de projecten te verbeteren. 2.10. Het Comité betreurt dat de Commissie zich in het verleden niet méér heeft ingezet om inbreuken op de milieuwetgeving bij de uitvoering van Structuurfondsen- en Cohesiefondsprojecten te voorkomen. Het verzoekt de Commissie dan ook hierin zo spoedig mogelijk verandering te brengen en desnoods sancties te treffen indien de voorschriften niet worden nageleefd, met inbegrip van terugvordering van de door de Fondsen uitgekeerde bedragen. Voorts meent het dat het nuttig zou zijn precies aan te geven welke soorten maatregelen onder de noemer "milieumaatregelen" vallen (daarbij een onderscheid makend tussen maatregelen die gericht zijn op preventie, op sanering of op duurzame ontwikkeling), zodat de nationale en regionale instanties die de programma's uitstippelen zich daarop kunnen richten en overtredingen worden voorkomen. 2.11. Het Comité onderstreept dat de sociaal-economische kringen in alle stadia bij de steunverlening via de Structuurfondsen moeten worden betrokken (uitwerking, tenuitvoerlegging en toezicht), conform artikel 4 van de Kaderverordening (). Daarnaast moeten evenwel ook de lokale milieuverenigingen die hierbij een vinger in de pap hebben worden geraadpleegd. 2.12. Omwille van een grotere transparantie en vooral ook om meer bekendheid te geven aan de resultaten van de in de mededeling vermelde initiatieven, zou het Comité gaarne zien dat de Commissie jaarlijks een verslag opstelt waarin wordt nagegaan in hoeverre bij de tenuitvoerlegging van de Structuurfondsen- en Cohesiefondsprojecten rekening wordt gehouden met het milieu. Verder pleit het voor een analyse van de milieuprojecten die financiële steun ontvangen uit hoofde van artikel 10 van de Kaderverordening. 2.13. Een van de voornaamste kenmerken van milieuproblemen is de grensoverschrijdende aard ervan. Het Europese optreden op milieugebied zou de omringende landen tot voorbeeld moeten strekken, met name de kandidaat-lid-staten of de landen die voornemens zijn in de nabije toekomst om toetreding te verzoeken. Lidmaatschap van de Unie betekent immers dat de communautaire milieuwetgeving moet worden overgenomen. In de overeenkomsten die voorafgaan aan de toetreding dient dan ook de nodige aandacht te worden besteed aan milieu-aspecten. Ook dient de Unie na te gaan hoe zij, in het kader van haar beleid ter bevordering van de ontwikkeling van de kandidaat-lid-staten, deze landen vertrouwd kan maken met een milieuvriendelijke vorm van industriebeleid en met de ontwikkeling en het gebruik van schone technologieën. Voorts pleit het Comité ook voor nauwere samenwerking met de andere buurlanden (mediterrane derde landen en Baltische staten), waarbij voldoende aandacht moet worden besteed aan de uitbouw van een instrumentarium dat het mogelijk maakt het milieu te beschermen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van communautaire initiatieven als Interreg II C of van andere instrumenten die gericht zijn op internationale samenwerking op milieugebied. 2.14. Om de in deze mededeling vervatte voorstellen zo efficiënt mogelijk in praktijk te brengen pleit het Comité voor nauwere samenwerking met het Europees Milieu-agentschap, dat de hiervoor benodigde kennis en kunde in huis heeft en bijgevolg een zeer nuttige bijdrage kan leveren. Overigens zouden de bevoegdheden van dit agentschap moeten worden uitgebreid. 2.15. Ten slotte wenst het Comité van de Commissie te vernemen met welke maatregelen zij de in deze mededeling vervatte beginselen concreet denkt in te vullen. Brussel, 25 september 1996. De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité C. FERRER () PB nr. C 153 van 28. 5. 1996. () PB nr. C 201 van 26. 7. 1993; PB nr. C 82 van 19. 3. 1996. () PB nr. C 138 van 17. 5. 1993. () PB nr. C 18 van 22. 1. 1996. () PB nr. C 127 van 7. 5. 1994.