EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1620

Verordening (EU) 2024/1620 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010Voor de EER relevante tekst.

PE/35/2024/INIT

PB L, 2024/1620, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1620/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1620/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1620

19.6.2024

VERORDENING (EU) 2024/1620 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 31 mei 2024

tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ervaring met het huidige kader voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (anti-money laundering and countering the financing of terrorism — “AML/CFT”), dat sterk afhankelijk is van de nationale uitvoering van AML/CFT-maatregelen, heeft tekortkomingen aan het licht gebracht, niet alleen met betrekking tot de efficiënte werking van dat kader van de Unie, maar ook met betrekking tot de integratie van internationale aanbevelingen. Die tekortkomingen hebben geleid tot het ontstaan van nieuwe belemmeringen voor de goede werking van de interne markt, zowel ten gevolge van risico’s in als ten gevolge van externe dreigingen voor de interne markt.

(2)

De grensoverschrijdende aard van criminaliteit en criminele opbrengsten brengt de inspanningen van het financiële stelsel van de Unie met betrekking tot het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering in gevaar. Het is nodig om die inspanningen op Unieniveau op te voeren door de oprichting van een autoriteit die tot taak heeft bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van geharmoniseerde regels in dat domein. Daarnaast moet een dergelijke autoriteit een geharmoniseerde aanpak volgen om het bestaande preventieve AML/CFT-kader van de Unie te versterken, en met name AML/CFT-toezicht en -samenwerking tussen financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s). Die aanpak is bedoeld om de verschillen in nationale wetgeving en toezichtpraktijken te verminderen en structuren in te voeren die de goede werking van de interne markt op een vastberaden manier ten goede komen en moet derhalve op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) gebaseerd zijn.

(3)

Bijgevolg moet er een Autoriteit van de Unie voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“de autoriteit”), worden opgericht. De oprichting van de autoriteit is van cruciaal belang om te zorgen voor efficiënt en adequaat toezicht op meldingsplichtige entiteiten met een hoog risico wat betreft witwassen en terrorismefinanciering (money laundering and terrorist financing —“ML/TF”), om de gemeenschappelijke toezichtbenaderingen voor alle andere meldingsplichtige entiteiten te versterken en om de uitvoering van gezamenlijke analyses door FIE’s en de samenwerking tussen FIE’s te faciliteren.

(4)

Deze verordening maakt deel uit van een alomvattend pakket ter versterking van het AML/CFT-kader van de Unie. Samen zullen deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113 van het Europees Parlement en de Raad (3), Verordening (EU) 2024/1624 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn (EU) 2024/1640 van het Europees Parlement en de Raad (5) het rechtskader vormen voor de AML/CFT-vereisten waaraan meldingsplichtige entiteiten moeten voldoen en die het institutionele kader van de Unie voor AML/CFT ondersteunen.

(5)

Om het AML/CFT-toezicht in de hele Unie op een efficiënt en uniform niveau te brengen, moet de autoriteit de volgende bevoegdheden krijgen: direct toezicht op een bepaald aantal geselecteerde meldingsplichtige entiteiten in de financiële sector, met inbegrip van aanbieders van cryptoactivadiensten; monitoring, analyse en uitwisseling van informatie in verband met ML/TF-risico’s die van invloed zijn op de interne markt; coördinatie van en toezicht op AML/CFT-toezichthouders van de financiële sector; coördinatie van en toezicht op AML/CFT-toezichthouders van de niet-financiële sector, met inbegrip van zelfregulerende organen, en de coördinatie en ondersteuning van FIE’s.

(6)

Een structuur die bevoegdheden voor zowel direct als indirect toezicht in verband met meldingsplichtige entiteiten combineert en tevens een steun- en coördinatiemechanisme voor FIE’s biedt, is het meest geschikt om het AML/CFT-toezicht en samenwerking tussen FIE’s op Unieniveau tot stand te brengen. Het is dan ook nodig dat de autoriteit onafhankelijkheid en een hoog niveau van technische deskundigheid combineert en wordt opgericht in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring en aanpak van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 19 juli 2012 inzake gedecentraliseerde agentschappen.

(7)

De regelingen betreffende de zetel van de autoriteit moeten worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen de autoriteit en de lidstaat waar de zetel van de autoriteit gevestigd is. In de zetelovereenkomst moeten de voorwaarden voor de vestiging van de zetel en de voordelen die die lidstaat aan de autoriteit en haar personeel toekent, worden vastgelegd. De zetelovereenkomst moet tijdig worden gesloten voordat de autoriteit met haar werkzaamheden aanvangt.

(8)

Bij het selecteren van de zetel van de autoriteit moeten het Europees Parlement en de Raad garanderen dat de vestigingsplaats van de autoriteit haar, gelet op haar aard, in staat stelt haar taken en bevoegdheden volledig uit te voeren, hooggekwalificeerd en gespecialiseerd personeel aan te werven, adequate opleidingsmogelijkheden voor AML/CFT-activiteiten aan te bieden, en indien mogelijk nauw samen te werken met de instellingen, organen en instanties van de Unie, en, om reputatierisico’s te voorkomen, moeten het Europees Parlement en de Raad nagaan hoe ML/TF-risico’s adequaat worden aangepakt in de lidstaat waar de zetel gevestigd zal worden, op basis van openbaar beschikbare, relevante en vergelijkbare informatie, zoals verslagen van de financiële-actietaskforce (Financial Action Task Force — FATF). Daarenboven moeten het Europees Parlement en de Raad de volgende criteria in acht nemen voor de selectie van de zetel van de autoriteit: de garantie dat de autoriteit bij de inwerkingtreding van deze verordening ter plaatse kan worden opgericht; de toegankelijkheid van de vestigingsplaats; de aanwezigheid van adequate onderwijsvoorzieningen voor de kinderen van personeelsleden; passende toegang tot de arbeidsmarkt, sociale zekerheid en gezondheidszorg voor echtgenoten en kinderen van personeelsleden, en geografisch evenwicht. Rekening houdend met die criteria moet de autoriteit haar zetel hebben in Frankfurt am Main, Duitsland.

(9)

De bevoegdheden van de autoriteit zijn erop gericht haar in staat stellen het AML/CFT-toezicht in de Unie op verschillende manieren te verbeteren. Met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten moet de autoriteit ervoor zorgen dat de groepsbrede naleving van de vereisten van het AML/CFT-kader en van andere juridisch bindende handelingen van de Unie die AML/CFT-gerelateerde verplichtingen opleggen aan financiële instellingen, in acht wordt genomen. Met betrekking tot financiële toezichthouders moet de autoriteit met name periodieke toetsingen verrichten om ervoor te zorgen dat alle financiële toezichthouders hun taken naar behoren uitvoeren. De autoriteit moet ook stelselmatige tekortkomingen in het toezicht als gevolg van inbreuken op of de niet-toepassing of onjuiste toepassing van het Unierecht onderzoeken. Met betrekking tot niet-financiële toezichthouders, met inbegrip van waar passend zelfregulerende organen, moet de autoriteit collegiale toetsingen van toezichtnormen en -praktijken coördineren en niet-financiële toezichthouders verzoeken te garanderen dat de AML/CFT-vereisten die onder hun bevoegdheden vallen, worden nageleefd. De autoriteit moet kunnen optreden in geval van mogelijke inbreuken op of niet-toepassing van het Unierecht door niet-financiële toezichthouders en, indien dergelijke inbreuken niet worden verholpen in overeenstemming met de aanbevelingen van de autoriteit, moet zij waarschuwingen afgeven aan de desbetreffende tegenpartijen van de niet-financiële toezichthouders. De autoriteit moet het functioneren van de AML/CFT-toezichtcolleges in zowel de financiële als de niet-financiële sector faciliteren. In het algemeen moet de autoriteit bijdragen tot de convergentie van toezichtpraktijken en de bevordering van hoge toezichtnormen. Daarnaast moet de autoriteit de uitvoering van gezamenlijke analyses door FIE’s coördineren en ondersteunen, of verzoeken om aan te vangen met gezamenlijke analyses, en moet zij diensten op het gebied van IT en kunstmatige intelligentie aan FIE’s ter beschikking stellen om hun capaciteiten op het gebied van gegevensanalyse te verbeteren, alsook instrumenten met het oog op veilige informatie-uitwisseling, onder meer door het hosten van FIU.net, het specifieke IT-systeem dat FIE’s in staat stelt samen te werken en informatie uit te wisselen met elkaar en, waar passend, met hun tegenhangers uit derde landen en derde partijen.

(10)

Om de AML/CFT-regels op Unieniveau te versterken en te verduidelijken en tegelijkertijd te zorgen voor consistentie met internationale normen en andere wetgeving, en om de efficiëntie van de uitvoering van AML/CFT-maatregelen te vergroten, ook in de niet-financiële sector, moet de coördinerende rol van de autoriteit op Unieniveau met betrekking tot meldingsplichtige entiteiten in zowel de financiële als de niet-financiële sector worden vastgesteld om de nationale toezichthouders bij te staan en de convergentie van het toezicht te bevorderen. Bijgevolg moet de autoriteit de opdracht krijgen om ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen op te stellen en richtsnoeren, aanbevelingen en adviezen vast te stellen om ervoor te zorgen dat wanneer het toezicht op nationaal niveau blijft, dezelfde toezichtpraktijken en -normen in beginsel op alle vergelijkbare entiteiten van toepassing zijn. Daarnaast moet de autoriteit worden belast met het monitoren en meten van de mate van convergentie en de consistente toepassing van wettelijke vereisten en hoge toezichtnormen door toezichthoudende autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten. De autoriteit moet, gezien haar zeer gespecialiseerde deskundigheid, worden belast met de ontwikkeling van een toezichtmethode, in overeenstemming met een risicogebaseerde aanpak. Bepaalde aspecten van de methode, die geharmoniseerde kwantitatieve benchmarks kan omvatten, zoals benaderingen voor de indeling van het risicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van hun inherent- en restrisicoprofielen, moeten worden gespecificeerd in rechtstreeks toepasselijke bindende regelgevingsmaatregelen — technische regulerings- of uitvoeringsnormen — waarbij rekening wordt gehouden met ML/TF-risico’s bij het prudentieel toezicht teneinde een doeltreffende interactie tussen AML/CFT-toezicht en prudentieel toezicht te waarborgen. Andere aspecten van de methode die een ruimere discretionaire toezichtsbevoegdheid vereisen, zoals benaderingen voor de beoordeling van de interne controles van meldingsplichtige entiteiten, moeten worden behandeld in niet-bindende richtsnoeren, aanbevelingen en adviezen van de autoriteit. In het kader van de geharmoniseerde toezichtmethode moet, met betrekking tot andere aspecten van het toezicht op meldingsplichtige entiteiten in de financiële sector, terdege rekening worden gehouden met en waar nodig gebruik worden gemaakt van bestaande toezichtmethoden, met name wanneer er interactie bestaat tussen AML/CFT-toezicht en prudentieel toezicht. Meer bepaald moet de door de autoriteit te ontwikkelen toezichtmethode een aanvulling vormen op de richtsnoeren en andere instrumenten die zijn ontwikkeld door de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit — EBA), die is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6), en waarin de benaderingen van de prudentiële toezichthoudende autoriteiten om rekening te houden met ML/TF-risico’s in het prudentiële toezicht nader worden omschreven, teneinde een effectieve interactie tussen AML/CFT-toezicht en prudentieel toezicht te waarborgen. Een geharmoniseerde toezichtmethode zou ook de ontwikkeling mogelijk maken van gemeenschappelijke toezichtinstrumenten voor interacties met en gegevensverzoeken van meldingsplichtige entiteiten in het gehele toezichtsysteem. De autoriteit moet de ontwikkeling van dergelijke instrumenten kunnen coördineren in de vorm van gestructureerde vragenlijsten, zowel online als offline, die geïntegreerd zijn in één platform voor interactie met meldingsplichtige entiteiten en tussen toezichthouders binnen het systeem. Een dergelijk platform zou niet alleen toezichtprocessen en geharmoniseerde toezichtbenaderingen faciliteren, maar ook dubbele rapportagevereisten en het opleggen van buitensporige lasten aan meldingsplichtige entiteiten onder toezicht, zowel op Unie- als op nationaal niveau, voorkomen.

(11)

Dat de basisdelicten voor witwassen worden uitgebreid om ook de niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties te omvatten, zorgt ervoor dat er meer inzicht nodig is in dreigingen en kwetsbaarheden op dat vlak op het niveau van de meldingsplichtige entiteiten, toezichthouders en de Unie. Bij de uitvoering van haar toezichttaken met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten moet de autoriteit er daarom op toezien dat die entiteiten over adequate systemen beschikken om de vereisten in verband met gerichte financiële sancties uit te voeren. Evenzo moet de autoriteit, gezien haar centrale rol bij het waarborgen van een doeltreffend toezichtsysteem op de hele interne markt, de convergentie van het toezicht op dat gebied ondersteunen om te zorgen voor adequaat toezicht op de naleving door kredietinstellingen en financiële instellingen van de vereisten in verband met de uitvoering van gerichte financiële sancties. De informatie die in het kader van de toezicht- en convergentietaken van de autoriteit wordt verzameld, is een hulpmiddel voor het inzicht van de Unie in de risico’s in verband met de niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties, en kan bijdragen tot de vaststelling van doeltreffende risicobeperkende maatregelen. Daartoe moet de autoriteit met haar ervaring en kennis bijdragen aan de ontwikkeling van een risicobeoordeling op Unieniveau met betrekking tot de niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties.

(12)

De autoriteit moet de bevoegdheid krijgen om ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen ter aanvulling van het geharmoniseerde rulebook dat is vastgesteld in Verordening (EU) 2023/1113, Verordening (EU) 2024/1624 en Richtlijn (EU) 2024/1640. De Commissie moet worden gemachtigd om ontwerpen van technische reguleringsnormen te bekrachtigen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU, om er bindende rechtskracht aan te geven.

(13)

De autoriteit moet de bevoegdheid krijgen om ontwerpen van technische uitvoeringsnormen te ontwikkelen waar dat nodig is om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening. De Commissie dient te worden gemachtigd om technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen op grond van artikel 291 VWEU.

(14)

De ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen moeten slechts in zeer beperkte en uitzonderlijke gevallen kunnen worden gewijzigd, aangezien de autoriteit de instantie is die het nauwste contact heeft met en de meeste kennis heeft over het AML/CFT-kader. Om een vlot en snel vaststellingsproces voor die normen te verzekeren, moet er een termijn worden vastgesteld voor de besluitvorming van de Commissie over het bekrachtigen van ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen.

(15)

Bij de ontwikkeling van ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen en richtsnoeren en aanbevelingen die gericht zijn tot meldingsplichtige entiteiten, toezichthouders of FIE’s, moet de autoriteit in de regel openbare raadplegingen houden, tenzij die raadplegingen en analyses zeer onevenredig zijn in verhouding tot de reikwijdte en het effect van de betrokken maatregelen of tot de bijzondere urgentie van de zaak. De openbare raadplegingen moeten worden gehouden om de potentiële kosten en baten van de nieuwe maatregelen en de vereisten die daarmee worden ingevoerd te analyseren en om ervoor te zorgen dat alle belanghebbenden, met inbegrip van andere organen van de Unie waarvan het bevoegdheidsgebied mogelijk in aanmerking komt, de gelegenheid hebben gehad om hun input en advies te verstrekken. Aangezien de rol van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de academische wereld, onderzoeksjournalisten en niet-gouvernementele organisaties, in de loop der jaren cruciaal is gebleken bij het in kaart brengen van criminele patronen en de wijze waarop het AML/CFT-kader van de Unie kan worden versterkt om crimineel misbruik van de interne markt te voorkomen, moet de autoriteit bijzondere aandacht besteden aan de input van het maatschappelijk middenveld. De autoriteit moet ervoor zorgen dat het maatschappelijk middenveld op passende wijze wordt betrokken en dat zijn standpunten actief worden behandeld tijdens het beleidsvormingsproces.

(16)

Aangezien er geen voldoende doeltreffende regelingen zijn om AML/CFT-incidenten met grensoverschrijdende aspecten aan te pakken, is het noodzakelijk op Unieniveau een geïntegreerd AML/CFT-toezichtsysteem op te zetten dat een consistente en kwalitatief hoogwaardige toepassing van de AML/CFT-toezichtmethode waarborgt en efficiënte samenwerking tussen alle relevante bevoegde autoriteiten bevordert. Om die redenen moeten de autoriteit en de nationale AML/CFT-toezichthoudende autoriteiten samen een AML/CFT-toezichtsysteem opzetten. Het AML/CFT-toezichtsysteem moet gebaseerd zijn op wederzijds vertrouwen en samenwerking te goeder trouw, met inbegrip van de uitwisseling van informatie en gegevens in verband met toezicht, om de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten in staat te stellen hun taken doeltreffend uit te voeren. Het AML/CFT-toezichtsysteem zou de toezichthoudende autoriteiten ten goede komen wanneer zij geconfronteerd worden met specifieke uitdagingen, bijvoorbeeld met betrekking tot een verhoogd ML/TF-risico of door een gebrek aan middelen, aangezien binnen dat systeem op verzoek wederzijdse bijstand beschikbaar moet zijn. Die wederzijdse bijstand zou ook de uitwisseling en detachering van personeel, opleidingsactiviteiten en de uitwisseling van beste praktijken kunnen omvatten. Voorts zou de Commissie de lidstaten technische ondersteuning kunnen bieden in het kader van Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad (7) om hervormingen te bevorderen die gericht zijn op versterking van de strijd tegen witwassen.

(17)

Aangezien thematische toetsingen een belangrijke rol spelen in het AML/CFT-toezicht in de hele Unie, daar ze het mogelijk maken om de mate van blootstelling aan risico’s met betrekking tot onder toezicht staande meldingsplichtige entiteiten te identificeren en te vergelijken, en aangezien toezichthouders in verschillende lidstaten momenteel niet van die toetsingen profiteren, is het noodzakelijk dat de autoriteit nationale thematische toetsingen met een vergelijkbaar toepassingsgebied en tijdschema vaststelt en de coördinatie ervan op het niveau van de Unie waarborgt. Om mogelijk tegenstrijdige communicatie met onder toezicht staande entiteiten te voorkomen, moet de coördinerende rol van de autoriteit beperkt blijven tot interactie met de relevante toezichthoudende autoriteiten en mag zij geen directe interactie met niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten omvatten. Om dezelfde reden moet de autoriteit de mogelijkheid onderzoeken om het tijdschema van nationale thematische toetsingen op elkaar af te stemmen of te synchroniseren en alle activiteiten te faciliteren die de betrokken toezichthoudende autoriteiten gezamenlijk of anderszins wensen uit te voeren.

(18)

Een efficiënt gebruik van gegevens leidt tot een betere monitoring en naleving door meldingsplichtige entiteiten. Daarom moet zowel het directe als het indirecte toezicht door de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten op alle meldingsplichtige entiteiten in het hele AML/CFT-toezichtsysteem berusten op een snelle toegang tot relevante gegevens en informatie over de meldingsplichtige entiteiten zelf en de met betrekking tot hen genomen toezichtmaatregelen, met inachtneming van de beperkte bewaringsperioden in overeenstemming met het toepasselijke kader voor gegevensbescherming. Daartoe, en rekening houdend met de vertrouwelijke en gevoelige aard van de informatie, moet de autoriteit een centrale AML/CFT-databank opzetten met informatie die van alle toezichthoudende autoriteiten is verzameld, en die informatie indien noodzakelijk ter beschikking stellen van elke toezichthoudende en niet-AML/CFT-autoriteit binnen het systeem, op vertrouwelijke en “need-to-know”-basis. De verzamelde gegevens moeten ook betrekking hebben op de relevante aspecten van de procedures voor de intrekking van vergunningen en geschiktheids- en betrouwbaarheidsbeoordelingen van aandeelhouders of leden van het leidinggevend orgaan van individuele meldingsplichtige entiteiten, aangezien dat de toezichtautoriteiten en niet-AML/CFT-autoriteiten in staat zou stellen naar behoren rekening te houden met mogelijke tekortkomingen van specifieke entiteiten en personen die zich in andere lidstaten zouden hebben voorgedaan. De databank moet ook statistische informatie bevatten over toezichthoudende autoriteiten en FIE’s. Alle verzamelde gegevens en informatie zouden een doeltreffend toezicht door de autoriteit op de goede werking en doeltreffendheid van het AML/CFT-toezichtsysteem mogelijk maken. De informatie uit de databank zou de autoriteit in staat stellen tijdig te reageren op mogelijke tekortkomingen en gevallen van niet-naleving door niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten. Om ervoor te zorgen dat de databank alle relevante informatie bevat die beschikbaar is in het AML/CFT-toezichtsysteem, moeten toezichthoudende autoriteiten de flexibiliteit hebben om naast de rechtstreeks door deze verordening beoogde gegevenscategorieën andere categorieën gegevens in te dienen. In dezelfde geest zou de autoriteit, bij het beheer van de databank en de analyse van de ingediende gegevens, het best in staat zijn om vast te stellen welke aanvullende gegevens of gegevenscategorieën van de toezichthoudende autoriteiten zouden kunnen worden verlangd om de doeltreffendheid van de databank te vergroten. Om te helpen bij het samenstellen, opslaan en gebruiken van een coherente en gestructureerde dataset moeten het formaat, de procedures, de tijdschema’s en andere details met betrekking tot de reikwijdte en de aard van de aan de databank toe te zenden gegevens nader worden gespecificeerd. Daartoe moet de autoriteit ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen en bij de Commissie indienen. De specificaties in de technische reguleringsnormen zouden de juiste mate van detail bepalen voor specifieke categorieën informatie die naar verwachting zullen worden doorgegeven met betrekking tot de verschillende soorten toezichtactiviteiten of categorieën meldingsplichtige entiteiten. Bij de verzamelde gegevens met betrekking tot meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en het mandaat van de autoriteit in de niet-financiële sector. Aangezien de autoriteit voor het eerst toezicht op Unieniveau zou invoeren in de niet-financiële sector en Richtlijn (EU) 2024/1640 aanpassingen van het nationale institutionele toezichtkader vereist die moeten worden omgezet, moet bovendien worden voorzien in een periode die lang genoeg is om de integratie in de databank van de informatie van toezichthoudende autoriteiten in de niet-financiële sector voor te bereiden. Meer bepaald moeten gegevens over niet-financiële sectoren uiterlijk vier jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening bij de databank worden ingediend, d.w.z. één jaar na de uiterste datum voor omzetting van Richtlijn (EU) 2024/1640. Toezichthoudende autoriteiten in de niet-financiële sector moeten die gegevens echter vóór die datum op vrijwillige basis kunnen indienen. De in de context van de databank verwerkte persoonsgegevens moeten worden bewaard gedurende een periode van maximaal tien jaar na de datum waarop zij door de autoriteit zijn verzameld. Een dergelijke bewaartermijn is met het oog op de toezichtactiviteiten van de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten absoluut noodzakelijk en evenredig. Dankzij die bewaartermijn van gegevens blijven de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten ook toegang houden tot alle voor de uitvoering van hun taken noodzakelijke informatie over de risicobeoordeling, bedrijfsactiviteiten, controles opgelegd aan en inbreuken begaan door individuele meldingsplichtige entiteiten, hetgeen vereist dat zij gedurende een langere periode toegang hebben tot gegevens met betrekking tot specifieke zaken. Die bewaartermijn is met name noodzakelijk omdat de toezichthoudende autoriteiten bij het bepalen van de hoogte van de toe te passen sancties of maatregelen onder meer rekening moeten houden met de ernst, de duur en het herhaaldelijke karakter van de inbreuk, hetgeen betekent dat informatie met betrekking tot een zaak over een langere referentieperiode moet worden geanalyseerd. Een dergelijke bewaartermijn is eveneens noodzakelijk met betrekking tot informatie die voortvloeit uit betrouwbaarheids- en deskundigheidsbeoordelingen van aandeelhouders of leden van het leidinggevend orgaan, om ervoor te zorgen dat de toezichthoudende autoriteiten over voldoende informatie beschikken om te kunnen beoordelen of zij betrouwbaar, eerlijk en integer zijn, en de kennis en deskundigheid in huis hebben die nodig is voor de uitvoering van hun taken, en om ervoor te zorgen dat die voorwaarden voortdurend worden gemonitord in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2024/1640. Persoonsgegevens moeten worden gewist wanneer het niet langer noodzakelijk is ze te bewaren. Gezien het doel van de databank en het gebruik van de daarin vervatte informatie door de verschillende deelnemers aan het AML/CFT-toezichtsysteem, mag de databank geen gegevens bevatten die onder het recht op vertrouwelijkheid vallen.

(19)

Om te zorgen voor een effectievere en minder gefragmenteerde bescherming van het financiële kader van de Unie, moet een beperkt aantal van de meest risicovolle meldingsplichtige entiteiten onder direct toezicht van de autoriteit staan. Aangezien ML/TF-risico’s niet evenredig zijn aan de omvang van de onder toezicht staande entiteiten, moeten andere criteria worden toegepast om de meest risicovolle entiteiten te identificeren. Met name moeten twee categorieën in aanmerking worden genomen: grensoverschrijdende kredietinstellingen en financiële instellingen met een hoog risico die in een aanzienlijk aantal lidstaten actief zijn, periodiek geselecteerd, en, in uitzonderlijke gevallen, elke entiteit waarvan de wezenlijke schendingen van de toepasselijke vereisten niet voldoende of niet tijdig door haar nationale toezichthouder worden aangepakt. In dergelijke uitzonderlijke gevallen moeten de autoriteit of de financiële toezichthouders kunnen verzoeken om een overdracht van het toezicht van het nationale naar het Unieniveau, mits dat verzoek naar behoren wordt gemotiveerd. Wanneer dergelijke verzoeken tot overdracht door de autoriteit worden ingediend, moeten zij door de Commissie worden onderzocht en door middel van een officieel besluit worden goedgekeurd of afgewezen, rekening houdend met de ingediende motivering. Indien dergelijke verzoeken om overdracht door de financiële toezichthouders bij de autoriteit worden ingediend en betrekking hebben op de vrijwillige delegatie van taken en bevoegdheden, moet het aan de autoriteit zijn om te beslissen of de overdracht noodzakelijk is, en om direct toezicht op de meldingsplichtige entiteit of groep in kwestie op zich te nemen indien zij van oordeel is dat de belangen van de Unie en de integriteit van het AML/CFT-systeem dat vereisen. Alle entiteiten ten aanzien waarvan de autoriteit rechtstreekse toezichtbevoegdheden zou uitoefenen, vallen onder de categorie “geselecteerde meldingsplichtige entiteiten”.

(20)

De eerste categorie van kredietinstellingen en financiële instellingen, of groepen kredietinstellingen en financiële instellingen, moet om de drie jaar worden beoordeeld op basis van een combinatie van objectieve criteria in verband met hun grensoverschrijdende aanwezigheid en activiteiten, en criteria die verband houden met hun ML/TF-risicoprofiel. Alleen kredietinstellingen of financiële instellingen, of groepen kredietinstellingen of financiële instellingen, die in een aanzienlijk aantal lidstaten aanwezig zijn, ongeacht of zij actief zijn via vestigingen of in het kader van het vrij verrichten van diensten in de lidstaten, en waarvoor het toezicht op Unieniveau derhalve adequater zou zijn, moeten in de selectieprocedure worden opgenomen.

(21)

De periodieke beoordeling van het risicoprofiel van kredietinstellingen en financiële instellingen met het oog op selectie voor direct toezicht moet berusten op gegevens die moeten worden verstrekt door de financiële toezichthouders of, met betrekking tot reeds geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, door de autoriteit. Daarnaast moet de autoriteit zorgen voor de geharmoniseerde toepassing van de methode door de financiële toezichthouders en de beoordeling van het risicoprofiel van entiteiten op groepsniveau coördineren. De respectieve rollen van de autoriteit en de financiële toezichthouders in het beoordelingsproces moeten in een technische uitvoeringsnorm worden gespecificeerd. De autoriteit moet waar passend zorgen voor afstemming tussen de methode voor beoordeling van het risicoprofiel met het oog op de selectie op grond van deze verordening en de methode voor de harmonisatie van de beoordeling van de inherent- en restrisicoprofielen van meldingsplichtige entiteiten op nationaal niveau die moet worden ontwikkeld in de op grond van artikel 40, lid 2, van Richtlijn (EU) 2024/1640 aangenomen technische reguleringsnormen.

(22)

Gezien de grote verscheidenheid aan benaderingen die de nationale autoriteiten hanteren voor de evaluatie van het restrisicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten, evolueert het proces van regelgevende ontwikkeling van een verfijnde en gedetailleerde geharmoniseerde methode waarmee het restrisico met vergelijkbare resultaten kan worden beoordeeld, en moet dat proces zo spoedig mogelijk van start gaan op basis van de werkzaamheden van de EBA. Daarom moet de voor de eerste identificatie van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten toe te passen methode voor de indeling van restrisico’s eenvoudiger zijn en de verschillende benaderingen die op nationaal niveau worden toegepast, harmoniseren. De autoriteit moet haar methode elke drie jaar herzien, rekening houdend met de ontwikkeling van relevante kennis.

(23)

Het uiteindelijke selectiecriterium moet een gelijk speelveld tussen onder direct toezicht staande meldingsplichtige entiteiten garanderen, en daartoe mag aan de autoriteit of de toezichthoudende autoriteiten geen discretionaire bevoegdheid worden toegekend bij het nemen van een besluit over de lijst van meldingsplichtige entiteiten die onder direct toezicht moeten staan. Wanneer een beoordeelde meldingsplichtige entiteit grensoverschrijdend actief is en op grond van de geharmoniseerde methode tot de categorie met een hoog risico behoort, moet zij derhalve als een geselecteerde meldingsplichtige entiteit kunnen worden beschouwd.

(24)

Om de betrokken instellingen transparantie en duidelijkheid te verschaffen, moet de autoriteit binnen zes maanden na het begin van een selectieperiode een lijst van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten publiceren, na te hebben geverifieerd of de door de financiële toezichthouders verstrekte informatie overeenstemt met de criteria voor grensoverschrijdende activiteiten en de methode inzake risicoprofielen. Daarom is het belangrijk dat de betrokken financiële toezichthouders, en, indien nodig, de meldingsplichtige entiteiten zelf, aan het begin van elke selectieperiode de autoriteit actuele statistische informatie verstrekken om de lijst vast te stellen van financiële instellingen die in aanmerking komen voor beoordeling overeenkomstig de beoordelingscriteria met betrekking tot hun grensoverschrijdende activiteiten. In dat verband moeten de financiële toezichthouders de autoriteit in kennis stellen van de risicoprofielcategorie waartoe een financiële instelling in hun rechtsgebied behoort op grond van de in de technische reguleringsnormen vastgestelde methode. Zes maanden na de bekendmaking van de lijst moet de autoriteit dan beginnen met het directe toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten. Die tijd is nodig om de overdracht van toezichttaken van nationaal naar Unieniveau op passende wijze voor te bereiden, met inbegrip van de vorming van een gezamenlijk toezichtsteam en het maken van eventuele relevante werkafspraken met de betrokken financiële toezichthouders.

(25)

Om rechtszekerheid en een gelijk speelveld voor geselecteerde meldingsplichtige entiteiten te waarborgen, moet elke geselecteerde meldingsplichtige entiteit gedurende ten minste drie jaar onder het directe toezicht van de autoriteit blijven, zelfs als de geselecteerde meldingsplichtige entiteit na de selectie en in de loop van die drie jaar niet langer aan een van de criteria in verband met grensoverschrijdende activiteiten of een van de risicogerelateerde criteria voldoet als gevolg van bijvoorbeeld mogelijke stopzetting, consolidatie, uitbreiding of hertoewijzing van activiteiten die worden uitgevoerd via vestigingen of het vrij verrichten van diensten. De autoriteit moet er ook voor zorgen dat de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en hun toezichthoudende autoriteiten voldoende tijd krijgen om de overdracht van het toezicht van het nationale naar het Unieniveau voor te bereiden. Daarom moet elke daaropvolgende selectie twaalf maanden vóór het verstrijken van de periode van drie jaar van toezicht op de eerder geselecteerde meldingsplichtige entiteiten van start gaan.

(26)

De autoriteit moet toezicht houden op meldingsplichtige entiteiten in de financiële sector met een hoog risicoprofiel wanneer die entiteiten in ten minste zes lidstaten actief zijn, en wel via vestigingen of het vrij verrichten van diensten binnen de Unie. In dergelijke gevallen zou toezicht op Unieniveau door de autoriteit een aanzienlijke toegevoegde waarde opleveren in vergelijking met het versnipperde toezicht tussen lidstaten van herkomst en ontvangst, aangezien de nationale toezichthouders van de lidstaten van herkomst en ontvangst de maatregelen die ten aanzien van verschillende delen van dezelfde groep worden genomen dan niet langer hoeven te coördineren of op elkaar af hoeven te stemmen. Om te zorgen voor een homogeen toezicht op groepen en een meer gedetailleerde analyse van het risico van de beoordeelde grensoverschrijdende entiteiten, moet de beoordeling van het ML/TF-risico van meldingsplichtige entiteiten die deel uitmaken van een groep altijd op het niveau van de groep worden uitgevoerd, hetgeen resulteert in één risicoscore voor de hele groep die in aanmerking moet worden genomen voor de selectie. De hele groep moet dan als de geselecteerde meldingsplichtige entiteit worden beschouwd. Hoewel het exacte aantal entiteiten dat aan de criteria voor direct toezicht in verband met risico en grensoverschrijdende activiteiten kan voldoen, varieert en afhankelijk is van het bedrijfsmodel en het witwasrisicoprofiel op het moment van beoordeling, is het noodzakelijk te zorgen voor een optimale, progressieve en dynamische verdeling van bevoegdheden tussen de Unie en de nationale autoriteiten in de eerste fase van het bestaan van de autoriteit. Om te zorgen voor een toereikend aantal en voldoende verscheidenheid aan soorten groepen en entiteiten met een hoog risico waarop op Unieniveau toezicht wordt gehouden, moet de autoriteit over voldoende middelen beschikken om ten minste tijdens de eerste selectieprocedure gelijktijdig toezicht uit te oefenen op ten minste 40 groepen en entiteiten. Indien meer dan 40 entiteiten op basis van hun hoge risicoprofiel in aanmerking zouden komen voor direct toezicht, moet de autoriteit onder hen de 40 entiteiten selecteren die via vestigingen of het vrij verrichten van diensten in het grootste aantal lidstaten actief zijn. Indien dat criterium niet volstaat om 40 entiteiten te kunnen selecteren, met name wanneer er meerdere meldingsplichtige entiteiten actief zijn in hetzelfde aantal lidstaten — bijvoorbeeld entiteiten 39, 40 en 41 zijn alle actief in hetzelfde aantal lidstaten — moet de autoriteit een onderscheid kunnen maken tussen die entiteiten, en de entiteiten selecteren met het hoogste volume van transacties met derde landen in verhouding tot hun totale volume van transacties. In latere selectieprocedures en voortbouwend op de ervaring met toezicht die tijdens de eerste selectieprocedure is opgedaan, zou het gunstig zijn dat er meer entiteiten onder haar toezicht vallen, mede opdat de autoriteit de volledige dekking van de interne markt onder haar toezicht kan waarborgen. Daartoe moet de autoriteit, indien meer dan 40 entiteiten in aanmerking zouden komen voor direct toezicht op basis van hun hoge risicoprofiel, in overleg met de toezichthoudende autoriteiten kunnen overeenkomen toezicht uit te oefenen op een specifiek ander aantal entiteiten of groepen dat groter is dan 40. Bij het nemen van een besluit over dat specifieke aantal moet de autoriteit rekening houden met haar eigen middelen wat betreft haar capaciteit om het nodige aantal personeelsleden voor toezicht- en ondersteunende taken toe te wijzen of extra in dienst te nemen, en moet zij ervoor zorgen dat de verhoging van de financiële en personele middelen haalbaar is. Tegelijkertijd zou de volledige dekking van de interne markt kunnen worden gewaarborgd door toezicht te houden op ten minste één entiteit per lidstaat. In de lidstaten waar na de reguliere selectieprocedure geen entiteiten worden geïdentificeerd, moet de voor de selectieprocedure ontworpen risicomethode, met inbegrip van de criteria voor de keuze tussen verschillende entiteiten met een hoog risicoprofiel, worden toegepast om één entiteit te selecteren.

(27)

De relevante actoren die betrokken zijn bij de toepassing van het AML/CFT-kader, moeten met elkaar samenwerken overeenkomstig de in de Verdragen neergelegde plicht tot loyale samenwerking. Om ervoor te zorgen dat het AML/CFT-toezichtsysteem, bestaande uit de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten, als een geïntegreerd mechanisme functioneert en dat naar behoren rekening wordt gehouden met jurisdictiespecifieke risico’s en lokale expertise op het gebied van toezicht, moet direct toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten plaatsvinden in de vorm van gezamenlijke toezichtsteams (joint supervisory teams — JST’s) en, waar passend, specifieke inspectieteams ter plaatse. Die teams moeten onder leiding staan van een personeelslid van de autoriteit dat alle toezichtactiviteiten van het team coördineert (“JST-coördinator”). De JST-coördinator en andere personeelsleden van de autoriteit die aan het gezamenlijke toezichtsteam zijn toegewezen, moeten hun standplaats hebben op de zetel van de autoriteit, maar moeten hun dagelijkse taken en toezichtactiviteiten kunnen uitvoeren in elke lidstaat waar de geselecteerde meldingsplichtige entiteit haar activiteiten ontplooit. Daartoe moeten de financiële toezichthouders helpen om te zorgen voor soepele en flexibele werkregelingen voor alle leden van het gezamenlijke toezichtsteam. De autoriteit moet belast zijn met de oprichting en samenstelling van het gezamenlijke toezichtsteam, en de plaatselijke toezichthouders die bij het toezicht van de entiteit betrokken zijn moeten een voldoende aantal personeelsleden aan het team toewijzen, rekening houdend met het risicoprofiel van de geselecteerde meldingsplichtige entiteit in hun rechtsgebied en het totale volume van de activiteiten. Elke toezichthouder die betrokken is bij het toezicht op een groep moet een lid van het gezamenlijke toezichtsteam benoemen. In gevallen waarin het risico van de activiteiten van de meldingsplichtige entiteit in een bepaalde lidstaat laag is, moet de financiële toezichthouder in die lidstaat er echter voor kunnen kiezen om, in overleg met de JST-coördinator, geen lid aan het gezamenlijke toezichtsteam toe te wijzen. Indien er geen lid aan het gezamenlijke toezichtsteam wordt toegewezen, moet de betrokken financiële toezichthouder nog steeds beschikken over een contactpunt voor alle aangelegenheden en verantwoordelijkheden van het gezamenlijke toezichtsteam.

(28)

Om ervoor te zorgen dat de autoriteit haar toezichtverplichtingen met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten op efficiënte wijze kan vervullen, moet zij alle voor de uitoefening van haar taken noodzakelijke interne documenten en informatie kunnen verkrijgen en daartoe over de algemene onderzoeksbevoegdheden beschikken die krachtens het nationale bestuursrecht aan alle toezichthoudende autoriteiten zijn toegekend. Daartoe moet de autoriteit verzoeken om informatie kunnen richten tot de geselecteerde meldingsplichtige entiteit, tot natuurlijke personen die in dienst zijn van die entiteit, tot de daartoe behorende rechtspersonen en de door die entiteit gecontracteerde partijen, zoals: de meldingsplichtige entiteit zelf of een rechtspersoon binnen de meldingsplichtige entiteit; werknemers van de meldingsplichtige entiteit en personen in vergelijkbare posities, met inbegrip van agenten en distributeurs; externe contractanten, en derden waaraan een geselecteerde meldingsplichtige entiteit haar activiteiten heeft uitbesteed.

(29)

De autoriteit moet de bevoegdheid hebben om te eisen dat een entiteit interne acties onderneemt om de naleving van het AML/CFT-kader door meldingsplichtige entiteiten te verbeteren, met inbegrip van de versterking van interne procedures en wijzigingen in de governancestructuur, tot zelfs de verwijdering van leden van het leidinggevend orgaan, onverminderd de bevoegdheden van andere relevante toezichthoudende autoriteiten van dezelfde geselecteerde meldingsplichtige entiteit. Naar aanleiding van bevindingen in verband met niet-naleving of gedeeltelijke naleving van de toepasselijke vereisten door de geselecteerde meldingsplichtige entiteit moet de autoriteit specifieke maatregelen of procedures kunnen opleggen voor bepaalde cliënten of categorieën cliënten die hoge ML/TF-risico’s inhouden. Inspecties ter plaatse moeten een vast onderdeel van dat toezicht zijn en kunnen worden uitgevoerd door speciale teams. Indien voor een specifiek type inspectie ter plaatse, bijvoorbeeld met betrekking tot een natuurlijke persoon van wie de bedrijfsruimten dezelfde zijn als de privéwoning van die persoon, toestemming van de nationale rechterlijke instantie vereist is, moet die toestemming door de autoriteit worden aangevraagd.

(30)

De autoriteit moet ten aanzien van onder direct toezicht staande entiteiten over volledige toezichtbevoegdheden beschikken om de naleving van de toepasselijke vereisten te waarborgen. Die bevoegdheden moeten van toepassing zijn wanneer de geselecteerde meldingsplichtige entiteit niet aan de toepasselijke vereisten voldoet, wanneer waarschijnlijk niet aan bepaalde vereisten zal worden voldaan, alsook wanneer interne procedures en controles niet geschikt zijn om een goed beheer van de ML/TF-risico’s van de geselecteerde meldingsplichtige entiteit te waarborgen. Die bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend door middel van bindende besluiten die gericht zijn tot individuele geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.

(31)

In aanvulling op haar toezichtbevoegdheid om administratieve maatregelen toe te passen, en teneinde naleving te waarborgen, moet de autoriteit de mogelijkheid hebben om in geval van inbreuken op rechtstreeks toepasselijke vereisten geldboeten op te leggen aan de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten. Voor ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken moet de autoriteit altijd geldboeten opleggen. Dergelijke sancties moeten evenredig en ontradend zijn, zowel straffend als afschrikkend, en in overeenstemming met het ne bis in idem-beginsel. De maximumbedragen van geldboeten moeten in overeenstemming zijn met die welke zijn vastgesteld bij Richtlijn (EU) 2024/1640 en beschikbaar zijn voor alle toezichthoudende autoriteiten in de Unie. De basisbedragen van die sancties moeten worden vastgesteld binnen de grenzen die zijn vastgesteld in het AML/CFT-kader, rekening houdend met de aard van de vereisten die zijn overtreden. Om de autoriteit in staat te stellen naar behoren rekening te houden met verzwarende of verzachtende factoren, moeten aanpassingen van het desbetreffende basisbedrag mogelijk zijn. Met het oog op een tijdige beëindiging van de schadelijke bedrijfspraktijk moet de raad van bestuur van de autoriteit de bevoegdheid krijgen dwangsommen op te leggen om de betrokken rechtspersoon of natuurlijke persoon te dwingen het betrokken gedrag te staken. Om alle meldingsplichtige entiteiten bewuster te maken door hen aan te moedigen zakelijke praktijken toe te passen die in overeenstemming zijn met het AML/CFT-kader, moeten de geldboeten en dwangsommen openbaar worden gemaakt. De openbaarmakingsregeling voor administratieve maatregelen en de geldboeten en dwangsommen die door de autoriteit worden opgelegd en in deze verordening nader zijn uitgewerkt, moeten nauw worden afgestemd op de regeling op nationaal niveau, zoals bepaald in Richtlijn (EU) 2024/1640. Het Hof van Justitie moet bevoegd zijn om overeenkomstig artikel 263 VWEU de rechtmatigheid na te gaan van de door de autoriteit, de Raad en de Commissie vastgestelde besluiten, alsook om hun niet-contractuele aansprakelijkheid te bepalen.

(32)

Het is belangrijk dat de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de uitvoering van gerichte financiële sancties op nationaal niveau tijdig op de hoogte worden gesteld van elke schending van die verplichting door geselecteerde meldingsplichtige entiteiten. Daartoe moet de autoriteit die informatie kunnen delen met de financiële toezichthouder in de betrokken lidstaat en deze gelasten die informatie door te geven aan de nationale autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoering van die sancties.

(33)

Voor niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten moet het AML/CFT-toezicht in de eerste plaats op nationaal niveau blijven, waarbij de nationale bevoegde autoriteiten de volledige verantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht voor direct toezicht behouden. Aan de autoriteit moeten passende bevoegdheden voor indirect toezicht worden toegekend om ervoor te zorgen dat de toezichtmaatregelen op nationaal niveau in de hele Unie consistent en van hoge kwaliteit zijn. Daarom dient zij beoordelingen van de stand van de convergentie van het toezicht uit te voeren en verslagen met haar bevindingen te publiceren. Zij moet de bevoegdheid krijgen om follow-upmaatregelen te nemen in de vorm van richtsnoeren en aanbevelingen, waaronder individuele aanbevelingen die gericht zijn op financiële toezichthouders als een gevolg van de beoordeling, teneinde te zorgen voor geharmoniseerde toezichtpraktijken op hoog niveau in de hele Unie. Individuele aanbevelingen kunnen suggesties voor specifieke follow-upmaatregelen bevatten en de financiële toezichthouder moet alles in het werk stellen om aan die maatregelen te voldoen. Indien een financiële toezichthouder geen follow-upmaatregelen neemt, moet de autoriteit in overeenstemming met deze verordening de passende en nodige stappen ondernemen.

(34)

De autoriteit moet ook meningsverschillen tussen financiële toezichthouders kunnen beslechten over de maatregelen die moeten worden genomen met betrekking tot een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit in de financiële sector. Om een constructieve samenwerking te waarborgen, moet de autoriteit in eerste instantie proberen het meningsverschil op te lossen door middel van een bemiddelingsfase met een vastgestelde termijn. Wanneer de bemiddelingsfase niet tot de gewenste resultaten leidt, moet de autoriteit een bindend besluit kunnen nemen waarin wordt verlangd dat die toezichthouders specifieke maatregelen nemen of van het nemen van bepaalde maatregelen afzien om de zaak te beslechten, en om de naleving van het Unierecht te garanderen.

(35)

Om de goede werking en doeltreffendheid van het AML/CFT-toezichtsysteem te waarborgen, moet de autoriteit in staat zijn gevallen van stelselmatige tekortkomingen in het toezicht als gevolg van inbreuken op het Unierecht die voortkomen uit de niet-toepassing of onjuiste toepassing van nationale bepalingen tot omzetting van richtlijnen van de Unie vast te stellen en daarbij op te treden. Daartoe en onverminderd de bevoegdheden van de Commissie om op grond van het VWEU een inbreukprocedure in te leiden, moet de autoriteit dergelijke mogelijke inbreuken kunnen onderzoeken. Indien de autoriteit een inbreuk heeft vastgesteld, moet zij, na de betrokken toezichthouder daarvan in kennis te hebben gesteld en, waar passend, andere financiële toezichthouders in de gelegenheid te hebben gesteld informatie over de zaak te verstrekken, indien zij dat passend acht een aanbeveling tot de betrokken toezichthouder kunnen richten met daarin de maatregelen die moeten worden genomen om de inbreuk recht te zetten. Indien de vastgestelde tekortkomingen niet zijn verholpen, moet de Commissie ook een advies kunnen uitbrengen waarin de toezichthouder wordt verplicht de aanbeveling van de autoriteit op te volgen.

(36)

Bepaalde meldingsplichtige entiteiten in de financiële sector die niet aan de vereisten van de regelmatige selectieprocedure voldoen, kunnen vanuit een ML/TF-perspectief toch een hoog inherent- of restrisicoprofiel hebben, of activiteiten met een hoog risico op zich nemen, wijzigen of uitbreiden zonder dat dat risico wordt beperkt door een passend niveau van interne controles, wat leidt tot ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op de AML/CFT-vereisten. Als er aanwijzingen zijn voor mogelijke ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op de toepasselijke AML/CFT-vereisten, kunnen die wijzen op grove nalatigheid door de meldingsplichtige entiteit. De toezichthoudende autoriteit moet in staat zijn adequaat op mogelijke inbreuken te reageren en te voorkomen dat de risico’s werkelijkheid worden en leiden tot grove nalatigheid wat de toepassing van AML/CFT-vereisten betreft. In bepaalde gevallen is een reactie op nationaal niveau echter wellicht niet voldoende of niet tijdig, met name wanneer er aanwijzingen zijn dat er al ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op het niveau van de entiteit hebben plaatsgevonden. In die gevallen moet de autoriteit de plaatselijke toezichthouder verzoeken specifieke maatregelen te nemen om de situatie te verhelpen, waaronder het verzoek aan de plaatselijke toezichthouder om financiële sancties of andere dwangmaatregelen op te leggen. Om te voorkomen dat ML/TF-risico’s werkelijkheid worden, moet de termijn voor actie op nationaal niveau kort genoeg zijn.

(37)

De autoriteit moet in kennis worden gesteld wanneer de situatie van een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit met betrekking tot naleving van de toepasselijke vereisten en blootstelling aan ML/TF-risico’s snel en aanzienlijk verslechtert, met name wanneer die verslechtering kan resulteren in aanzienlijke reputatieschade voor meerdere lidstaten of voor de Unie als geheel.

(38)

De autoriteit moet de mogelijkheid hebben om op eigen initiatief te verzoeken om een overdracht van toezichthoudende taken en bevoegdheden met betrekking tot een specifieke meldingsplichtige entiteit indien binnen de gestelde termijn geen maatregelen worden genomen of haar instructies niet worden of kunnen worden opgevolgd. Aangezien de overdracht van taken en bevoegdheden in verband met een meldingsplichtige entiteit zonder een specifiek verzoek van de financiële toezichthouder aan de autoriteit een discretionair besluit van de autoriteit zou vereisen, dient de autoriteit daartoe een specifiek verzoek tot de Commissie te richten. Om de Commissie in staat te stellen een besluit te nemen dat strookt met de taken die binnen het AML/CFT-kader aan de autoriteit zijn toegewezen, moet het verzoek van de autoriteit vergezeld gaan van een passende motivering en moet de duur van de overdracht van taken en bevoegdheden aan de autoriteit worden gespecificeerd. De termijn voor de overdracht van bevoegdheden moet overeenkomen met de tijd die de autoriteit nodig heeft om de risico’s op entiteitsniveau aan te pakken, en mag niet langer zijn dan drie jaar. De autoriteit moet om verlenging van die termijn kunnen verzoeken indien de vastgestelde inbreuken niet volledig zijn aangepakt. Die verlenging moet beperkt blijven tot wat nodig is om die inbreuken aan te pakken en mag niet langer duren dan drie jaar. De Commissie moet snel, en in ieder geval zonder onnodige vertraging, een besluit vaststellen waarbij bevoegdheden en taken voor het toezicht op de entiteit aan de autoriteit worden overgedragen. Dat besluit moet worden medegedeeld aan het Europees Parlement en de Raad.

(39)

Om de toezichtpraktijken in de niet-financiële sector te verbeteren, moet de autoriteit collegiale toetsingen uitvoeren van niet-financiële toezichthouders, waaronder collegiale toetsingen van overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen. Daartoe moet de autoriteit een methodologisch kader voor dergelijke toetsingen ontwikkelen, met inbegrip van regels ter voorkoming van belangenconflicten bij de uitvoering van collegiale toetsingen en bij het opstellen van bevindingen en met betrekking tot de overweging van evaluaties door internationale organisaties en intergouvernementele organen met bevoegdheid op het gebied van het voorkomen van ML/TF, wanneer zij beslist over de planning van collegiale toetsingen en over de inhoud ervan. Om de convergentie van toezichtpraktijken te bevorderen, moet de autoriteit verslagen publiceren met bevindingen van die collegiale toetsingen, met inbegrip van vastgestelde tekortkomingen en goede praktijken. Die verslagen zouden vergezeld kunnen gaan van richtsnoeren of aanbevelingen die gericht zijn tot de relevante overheidsinstanties, met inbegrip van overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen. Zelfregulerende organen moeten kunnen deelnemen aan collegiale toetsingen wanneer zij daarvoor belangstelling hebben getoond.

(40)

Om de doeltreffendheid van de uitvoering van AML/CFT-maatregelen ook in de niet-financiële sector te vergroten, moet de autoriteit ook in staat zijn een onderzoek in te stellen naar mogelijke inbreuken op of onjuiste toepassing van het Unierecht door toezichthouders in die sector, alsook door overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen. Indien de autoriteit vaststelt dat er sprake is van een inbreuk, moet zij een aanbeveling kunnen doen aan de betrokken niet-financiële toezichthouder of toezichthoudende autoriteit waarin de maatregelen worden gespecificeerd die moeten worden genomen om de inbreuk recht te zetten. Indien naar aanleiding van die aanbeveling geen passende maatregelen zijn genomen, moet de autoriteit ook een waarschuwing kunnen afgeven aan de relevante tegenpartijen van de toezichthoudende autoriteit of de niet-financiële toezichthouder. De bevoegdheden van de autoriteit om dergelijke aanbevelingen en waarschuwingen af te geven, doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie om inbreukprocedures in te leiden tegen lidstaten wanneer zij een situatie van niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering van het Unierecht vaststelt, in overeenstemming met de aan haar bij de Verdragen toegekende bevoegdheden.

(41)

De autoriteit moet ook meningsverschillen tussen niet-financiële toezichthouders kunnen beslechten over de maatregelen die moeten worden genomen met betrekking tot een meldingsplichtige entiteit in de niet-financiële sector. Om een constructieve samenwerking te waarborgen, moet de autoriteit proberen meningsverschillen op te lossen door middel van een bemiddelingsfase met een vastgestelde termijn. Aan het eind van de bemiddelingsfase moet de autoriteit een advies uitbrengen over de wijze waarop het meningsverschil kan worden beslecht.

(42)

Gezien het grensoverschrijdende karakter van ML/TF zijn doeltreffende en efficiënte samenwerking, informatie-uitwisseling en gecoördineerd optreden tussen FIE’s van cruciaal belang. Om die coördinatie en samenwerking te verbeteren, moeten aan de autoriteit taken en bevoegdheden worden toegekend die de autoriteit en de FIE’s in staat stellen gezamenlijk een steun- en coördinatiemechanisme voor FIE’s op te zetten. Daartoe moet de autoriteit over voldoende personele, financiële en IT-middelen beschikken, die, indien nodig, organisatorisch gescheiden moeten zijn van de personeelsleden die de taken in verband met de toezichtactiviteiten van de autoriteit uitvoeren. Het succes van het ondersteunings- en coördinatiemechanisme voor FIE’s hangt af van de vraag of de autoriteit en de FIE’s te goeder trouw samenwerken en alle relevante informatie uitwisselen die nodig is om hun respectieve taken uit te voeren. In geval van een meningsverschil tussen FIE’s over samenwerking en informatie-uitwisseling moet de autoriteit daarvan in kennis worden gesteld en moet zij als bemiddelaar tussen de betrokken FIE’s kunnen optreden.

(43)

Om verdachte activiteiten te analyseren die gevolgen hebben voor meerdere rechtsgebieden, moeten FIE’s die gekoppelde meldingen hebben ontvangen, in staat zijn op efficiënte wijze gezamenlijke analyses van zaken van gemeenschappelijk belang uit te voeren. Daartoe moet de autoriteit de mogelijkheid hebben om gezamenlijke analyses van grensoverschrijdende verdachte transacties of activiteiten voor te stellen, te initiëren, te coördineren en met alle passende middelen te ondersteunen. Een gezamenlijke analyse moet in gang worden gezet wanneer daar behoefte aan is op grond van de desbetreffende bepalingen van het Unierecht en in overeenstemming met de methoden en criteria voor de selectie en prioritering van gevallen die relevant zijn voor de uitvoering van gezamenlijke analyses die door de autoriteit zijn ontwikkeld. FIE’s moeten alles in het werk stellen om de uitnodiging van de autoriteit om deel te nemen aan een gezamenlijke analyse te aanvaarden. Een FIE die weigert deel te nemen aan een gezamenlijke analyse, moet de redenen voor haar weigering aan de autoriteit uitleggen. Indien relevant moeten die redenen worden meegedeeld aan de FIE die heeft vastgesteld dat de gezamenlijke analyse moet worden uitgevoerd. Met de uitdrukkelijke toestemming van de aan de gezamenlijke analyse deelnemende FIE’s moet het personeel van de autoriteit dat de uitvoering van de gezamenlijke analyse ondersteunt, toegang krijgen tot alle noodzakelijke gegevens en informatie, met inbegrip van gegevens en informatie met betrekking tot het onderwerp van de zaak.

(44)

De autoriteit moet FIE’s kunnen verzoeken een gezamenlijke analyse te initiëren in specifieke omstandigheden, onder meer wanneer informatie onder de aandacht van de autoriteit is gebracht door klokkenluiders of onderzoeksjournalisten, of wanneer de gezamenlijke analyse van complexe en grensoverschrijdende zaken een toegevoegde waarde zou hebben. FIE’s die zijn verzocht deel te nemen aan een gezamenlijke analyse moeten de autoriteit onverwijld antwoorden of zij bereid zijn deel te nemen aan de gezamenlijke analyse en, indien zij niet bereid zijn deel te nemen, hun redenen daarvoor opgeven.

(45)

Het is van cruciaal belang om in een vroeg stadium verbanden te leggen met informatie die in het bezit is van andere organen en instanties van de Unie en van relevante derden, zodat de meest relevante grensoverschrijdende zaken, met inbegrip van zaken die een uitgebreide operationele analyse vereisen, worden geselecteerd. In dat verband, en uitsluitend met instemming van alle FIE’s die zich bereid hebben verklaard deel te nemen aan een gezamenlijke analyse, moet het personeel van de autoriteit worden gemachtigd om, op hit/no-hit-basis, de gegevens van die FIE’s te vergelijken met de informatie die beschikbaar is gesteld door andere FIE’s en organen en instanties van de Unie, waaronder Europol. De autoriteit moet erop toezien dat de meest geavanceerde en geactualiseerde beschikbare technologie, waaronder privacybevorderende technologieën, wordt gebruikt voor het vergelijken van informatie op hit/no-hit-basis. De match-functie van het FIU.net-systeem is een voorbeeld van een oplossing waarmee een FIE in real time kan vaststellen of een persoon wiens gegevens gepseudonimiseerd zijn, al bekend is bij de FIE van een ander land of bij een orgaan of instantie van de Unie, waardoor de onnodige verwerking van persoonsgegevens wordt vermeden. In het geval van een treffer moet de autoriteit de informatie die tot een treffer heeft geleid, delen met de bij de gezamenlijke analyse betrokken FIE’s. In die omstandigheden moet de autoriteit de informatie die tot de treffer heeft geleid, ook delen met de organen en instanties van de Unie, mits de FIE die de informatie verstrekt daarvoor vooraf toestemming verleent.

(46)

Om ervoor te zorgen dat het proces voor het opstellen van een gezamenlijke analyse snel en efficiënt verloopt, moet de autoriteit verantwoordelijk zijn voor de oprichting en samenstelling van het gezamenlijke analyseteam en de coördinatie ervan.

(47)

Doeltreffende operationele samenwerking in grensoverschrijdende zaken tussen de autoriteit en andere relevante organen en instanties van de Unie is van cruciaal belang. Om ervoor te zorgen dat, indien relevant, de resultaten van gezamenlijke analyses van grensoverschrijdende zaken doeltreffend worden opgevolgd, moet de autoriteit de resultaten van gezamenlijke analyses melden aan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) of doorgeven aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), wanneer uit de resultaten van een gezamenlijke analyse blijkt dat er mogelijk een strafbaar feit is gepleegd ten aanzien waarvan het EOM of OLAF hun bevoegdheden zouden kunnen uitoefenen. Verder moet de autoriteit, mits alle aan een gezamenlijke analyse deelnemende FIE’s daarmee instemmen, de resultaten van die gezamenlijke analyse ook kunnen doorgeven aan Europol en Eurojust indien uit de resultaten van die gezamenlijke analyse blijkt dat er mogelijk een strafbaar feit is gepleegd ten aanzien waarvan Europol en Eurojust hun bevoegdheden zouden kunnen uitoefenen. De autoriteit moet strategische informatie, zoals typologieën en risico-indicatoren, kunnen uitwisselen met het EOM, OLAF, Europol en Eurojust.

(48)

Op grond van artikel 24 van Verordening (EU) 2017/1939 (8) van de Raad moet de autoriteit zonder onnodige vertraging aan het EOM elke strafbare gedraging melden ten aanzien waarvan zij overeenkomstig artikel 22 en artikel 25, leden 2 en 3, van die verordening haar bevoegdheid zou kunnen uitoefenen. Op grond van artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) moet de autoriteit alle informatie betreffende mogelijke gevallen van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, zonder onnodige vertraging aan OLAF doorgeven. In overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van de op hen toepasselijke rechtsinstrumenten moeten het EOM en OLAF de autoriteit in kennis stellen van de stappen die zijn ondernomen met betrekking tot de verstrekte informatie en van alle relevante resultaten.

(49)

Om de doeltreffendheid van de gezamenlijke analyses te verbeteren, moet de autoriteit methoden en procedures kunnen opzetten voor de uitvoering van gezamenlijke analyses. Op basis van de feedback van de bij gezamenlijke analyses betrokken FIE’s moet de autoriteit de uitvoering daarvan kunnen evalueren om lessen te trekken. Dergelijke evaluaties moeten de autoriteit in staat stellen follow-upverslagen uit te brengen en conclusies te delen met alle FIE’s, zonder vertrouwelijke of beperkte informatie bekend te maken, met als doel de methoden en procedures voor het uitvoeren van gezamenlijke analyses verder te verfijnen en te verbeteren en uiteindelijk de analyses zelf te verbeteren en te bevorderen.

(50)

Om de samenwerking tussen FIE’s en de autoriteit te faciliteren en te verbeteren, onder meer voor de uitvoering van gezamenlijke analyses, moeten de FIE’s een of meer personeelsleden per FIE naar de autoriteit kunnen detacheren (“nationale FIE-gedetacheerden”). De nationale FIE-gedetacheerden moeten het personeel van de autoriteit ondersteunen bij de uitvoering van alle taken in verband met FIE’s, met inbegrip van de uitvoering van gezamenlijke analyses en de voorbereiding van dreigingsevaluaties en strategische analyses van ML/TF-dreigingen, -risico’s en -methoden. Hoewel FIE-gedetacheerden onder het gezag van hun detacherende FIE blijven, moeten zij operationeel onafhankelijk en autonoom zijn bij de uitvoering van hun taken en plichten uit hoofde van deze verordening. Zij mogen geen instructies vragen of aanvaarden van instellingen, organen of instanties van de Unie, noch van regeringen of andere publieke of private organen. Hun taken en plichten mogen geen afbreuk doen aan de beveiligings- en vertrouwelijkheidsregels van FIE’s.

(51)

Naast de gezamenlijke analyses moet de autoriteit verschillende vormen van wederzijdse bijstand tussen FIE’s aanmoedigen en faciliteren, waaronder opleiding en personeelsuitwisseling, om de capaciteitsopbouw te verbeteren en de uitwisseling van kennis en goede praktijken tussen FIE’s mogelijk te maken. De rol van de autoriteit bij het ondersteunen van FIE’s bij hun activiteiten geeft haar een unieke positie om de toegang van FIE’s tot databanken en instrumenten te faciliteren die van groot belang zijn om de kwaliteit van financiële inlichtingen te verbeteren. De autoriteit moet haar positie gebruiken om namens alle FIE’s te onderhandelen over contracten met aanbieders van die instrumenten en databanken, alsook relevante opleidingen aan te bieden aan haar personeel en het personeel van FIE’s. De autoriteit moet ook een bemiddelende rol spelen in geval van meningsverschillen tussen FIE’s. Daartoe moeten FIE’s meningsverschillen op het vlak van samenwerking, onder meer over de uitwisseling van informatie tussen FIE’s, kunnen doorverwijzen naar de autoriteit voor bemiddeling indien zij die meningsverschillen niet kunnen oplossen via rechtstreeks contact en dialoog.

(52)

De autoriteit moet FIU.net beheren, hosten en onderhouden. De autoriteit moet het systeem up-to-date houden en daarbij rekening houden met de door FIE’s aangekaarte behoeften. Daartoe moet de autoriteit ervoor zorgen dat voor de ontwikkeling van FIU.net te allen tijde de meest geavanceerde en geactualiseerde beschikbare technologie wordt gebruikt, onder voorbehoud van een kosten-batenanalyse. Aangezien de autoriteit alleen voor niet-essentiële taken op externe dienstverleners mag vertrouwen, mag zij de hosting en het beheer van FIU.net niet uitbesteden. De autoriteit mag geen toegang hebben tot de inhoud van de binnen FIU.net uitgewisselde informatie, tenzij zij een beoogde ontvanger van die informatie is. Om informatie te kunnen verzenden, ontvangen en vergelijken, moet de autoriteit een operationele node in het FIU.net-systeem krijgen.

(53)

Om consistente, efficiënte en doeltreffende toezichts- en FIE-gerelateerde praktijken vast te stellen en te zorgen voor een gemeenschappelijke, uniforme en coherente toepassing van het Unierecht, moet de autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen kunnen uitvaardigen die gericht zijn tot alle of tot een categorie meldingsplichtige entiteiten en tot alle of tot een bepaalde categorie toezichthoudende autoriteiten en FIE’s. De richtsnoeren en aanbevelingen kunnen worden uitgevaardigd op grond van een specifieke machtiging in de toepasselijke handelingen van de Unie, of op eigen initiatief van de autoriteit, indien het AML/CFT-kader op Unieniveau moet worden versterkt.

(54)

Om de FIE’s optimale bijstand te verlenen en aldus de doeltreffendheid van het ondersteunings- en coördinatiemechanisme voor FIE’s te vergroten, moeten de autoriteit en de FIE’s de doeltreffendheid van de FIE-activiteiten kunnen versterken door beste praktijken in kaart te brengen en te bevorderen. Collegiale toetsingen zouden het beste instrument zijn om een objectieve beoordeling van dergelijke activiteiten en praktijken mogelijk te maken, en daarom moet de autoriteit worden belast met het organiseren van dergelijke collegiale toetsingen, op basis van methoden en reglementen voor het uitvoeren van dergelijke toetsingen, die centraal door de autoriteit moeten worden ontwikkeld. Om nuttig te zijn, moeten collegiale toetsingen alomvattend zijn en alle relevante aspecten van de in hoofdstuk III van Richtlijn (EU) 2024/1640 vastgestelde taken van FIE’s bestrijken. Daarom moeten die toetsingen onder meer betrekking hebben op de toereikendheid van de middelen van de FIE’s, de maatregelen die zijn genomen om de operationele onafhankelijkheid en autonomie van de FIE’s te waarborgen, de maatregelen die zijn genomen om de beveiliging en vertrouwelijkheid van de door FIE’s verwerkte informatie te beschermen, evenals de functies in verband met de ontvangst van meldingen van verdachte transacties, de functies in verband met de operationele en strategische analyses van FIE’s en de verspreiding daarvan, en binnenlandse en grensoverschrijdende samenwerkingsregelingen en praktijken van FIE’s. De collegiale toetsingen kunnen ertoe leiden dat de autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen uitvaardigt om vastgestelde beste praktijken te bevorderen en eventuele tekortkomingen aan te pakken.

(55)

De oprichting van een solide governancestructuur binnen de autoriteit is van essentieel belang voor de effectieve uitoefening van de aan de autoriteit toevertrouwde taken en voor een efficiënt en objectief besluitvormingsproces. Vanwege de complexiteit en diversiteit van de taken die aan de autoriteit worden opgedragen op het gebied van toezicht en FIE’s, kunnen de besluiten niet door één bestuursorgaan worden genomen, zoals vaak het geval is bij gedecentraliseerde agentschappen. Terwijl bepaalde soorten besluiten, zoals besluiten over de vaststelling van gemeenschappelijke instrumenten, moeten worden genomen door vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten of FIE’s met inachtneming van de stemregels van het VWEU, vereisen bepaalde andere besluiten, zoals besluiten in verband met individuele geselecteerde meldingsplichtige entiteiten of individuele autoriteiten, een kleiner besluitvormingsorgaan waarvan de leden onderworpen moeten zijn aan passende regelingen inzake verantwoordingsplicht. De autoriteit moet daarom een algemene raad en een raad van bestuur hebben.

(56)

Om de relevante deskundigheid te waarborgen, moet de algemene raad twee samenstellingen hebben. Voor alle besluiten over de vaststelling van handelingen van algemene strekking, zoals ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, richtsnoeren, aanbevelingen en adviezen, met betrekking tot FIE’s, moet hij bestaan uit de hoofden van de FIE’s van de lidstaten (“algemene raad in FIE-samenstelling”). Voor dezelfde soorten handelingen in verband met het directe of indirecte toezicht op financiële en niet-financiële meldingsplichtige entiteiten moet hij bestaan uit de hoofden van de AML/CFT-toezichthouders die overheidsinstanties zijn (“algemene raad in toezichtsamenstelling”). Alle partijen in de algemene raad moeten met het oog op de continuïteit van de werkzaamheden van de raad trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken. Alle partijen moeten streven naar een genderevenwichtige vertegenwoordiging in de raad van bestuur.

(57)

Met het oog op een vlot besluitvormingsproces moeten de taken duidelijk worden verdeeld: de algemene raad in FIE-samenstelling moet besluiten nemen over ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, richtsnoeren en soortgelijke maatregelen voor FIE’s; de algemene raad in toezichtsamenstelling moet besluiten nemen over ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, richtsnoeren en soortgelijke maatregelen voor meldingsplichtige entiteiten. De algemene raad in toezichtsamenstelling moet ook, in overeenstemming met de procedures die moeten worden gedefinieerd in overleg met de raad van bestuur, zijn advies kunnen verstrekken aan de raad van bestuur over alle door de gezamenlijke toezichtsteams voorgestelde ontwerpbesluiten in verband met individuele geselecteerde meldingsplichtige entiteiten. Wordt er geen advies verstrekt, dan dienen de besluiten te worden genomen door de raad van bestuur. Wanneer de raad van bestuur in zijn definitieve besluit afwijkt van het advies van de algemene raad in toezichtsamenstelling, moet hij de redenen daarvoor schriftelijk toelichten.

(58)

Om te kunnen stemmen en besluiten te nemen, moet elke lidstaat één stemgerechtigde vertegenwoordiger hebben. Daarom moeten de hoofden van de toezichthoudende autoriteiten van meldingsplichtige entiteiten in elke lidstaat een permanente vertegenwoordiger benoemen als stemgerechtigd lid van de algemene raad in toezichtsamenstelling. Als alternatief moeten de toezichthoudende autoriteiten van een lidstaat, afhankelijk van het onderwerp van het besluit of de agenda van een bepaalde vergadering van de algemene raad, een ad-hocvertegenwoordiger kunnen benoemen. De praktische regelingen met betrekking tot de besluitvorming en de stemming door de leden van de algemene raad in toezichtsamenstelling moeten worden vastgelegd in het reglement van orde van de algemene raad, dat door de autoriteit moet worden opgesteld.

(59)

Opdat de algemene raad in FIE-samenstelling assistentie kan krijgen bij de voorbereiding van alle relevante besluiten in het kader van zijn mandaat, moet hij worden ondersteund door een permanent comité met een beperktere samenstelling. Het permanente comité moet de werkzaamheden van de algemene raad in FIE-samenstelling ondersteunen en zijn taken uitsluitend in het belang van de Unie als geheel vervullen. Het moet nauw samenwerken met FIE-gedetacheerden en de personeelsleden van de autoriteit die belast zijn met FIE-gerelateerde taken, waarbij het volledige transparantie betracht ten aanzien van de algemene raad in FIE-samenstelling.

(60)

De voorzitter van de autoriteit moet de vergaderingen van de algemene raad voorzitten en stemrecht hebben wanneer besluiten met gewone meerderheid worden genomen, tenzij in deze verordening anders is bepaald. De vertegenwoordiger van de Commissie moet een niet-stemgerechtigd lid van de algemene raad zijn. Om tot een goede samenwerking met andere relevante instellingen te komen, moet de algemene raad ook andere waarnemers zonder stemrecht kunnen toelaten — met name vertegenwoordigers die zijn benoemd door de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank (ECB) en van elk van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten, te weten de EBA, de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen — Eiopa) die is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (10) opgerichte) en de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten — ESMA) die is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (11) (gezamenlijk “de ETA’s”) voor wat de algemene raad in toezichtsamenstelling betreft, en OLAF, Europol, Eurojust en het EOM voor wat de algemene raad in FIU-samenstelling betreft — wanneer aangelegenheden die onder hun respectieve mandaten vallen, worden besproken of daarover besluiten worden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie worden uitgenodigd voor de vergaderingen waar hun aanwezigheid vereist of nuttig zou zijn, moet in het reglement van orde van de algemene raad duidelijk worden bepaald onder welke omstandigheden die instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook andere waarnemers, tot de vergaderingen mogen worden toegelaten. Bij het opstellen van de relevante delen van het reglement van orde moet de autoriteit met die instellingen, organen en instanties van de Unie overeenstemming bereiken over de voorwaarden voor hun deelname. Een dergelijke overeenkomst wordt geacht te zijn gesloten wanneer de voorwaarden voor deelname al zijn opgenomen in de bilaterale werkafspraken of memoranda van overeenstemming waarin deze verordening voorziet. Om een soepel besluitvormingsproces mogelijk te maken, moeten de besluiten van de algemene raad met gewone meerderheid worden genomen, met uitzondering van besluiten betreffende ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen die met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten moeten worden genomen overeenkomstig de stemregels van de Verdragen.

(61)

Het bestuursorgaan van de autoriteit is de raad van bestuur, bestaande uit de voorzitter van de autoriteit en vijf voltijdse leden, met inbegrip van de ondervoorzitter, die door het Europees Parlement en de Raad worden benoemd op voordracht van de algemene raad op basis van de door de Commissie opgestelde shortlist van gekwalificeerde kandidaten. Met het oog op een snel en efficiënt besluitvormingsproces moet de raad van bestuur belast zijn met de planning en uitvoering van alle taken van de autoriteit, behalve wanneer specifieke besluiten uitdrukkelijk aan de algemene raad zijn toegewezen. Om te zorgen voor objectiviteit en passende snelheid in het besluitvormingsproces op het gebied van het directe toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, moet de raad van bestuur alle bindende besluiten nemen die tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten zijn gericht. De vertegenwoordigers van de financiële toezichthouders waar de entiteit is gevestigd, moeten de beraadslagingen van de raad van bestuur kunnen bijwonen. Daarnaast moet de raad van bestuur samen met een vertegenwoordiger van de Commissie collectief verantwoordelijk zijn voor de administratieve en budgettaire besluiten van de autoriteit.

(62)

Om snelle besluiten mogelijk te maken, moeten alle besluiten van de raad van bestuur, met inbegrip van besluiten ten aanzien waarvan de Commissie stemrecht heeft, met gewone meerderheid worden genomen, waarbij de voorzitter van de autoriteit een beslissende stem heeft in geval van staking van stemmen. Om een goed financieel beheer van de autoriteit te waarborgen, moet de raad van bestuur met betrekking tot besluiten waarbij de Commissie stemrecht heeft en de raad van bestuur afwijkt van het advies van de Commissie, een dergelijke afwijking terdege kunnen rechtvaardigen.

(63)

Om de onafhankelijke werking van de autoriteit te waarborgen, moeten de vijf voltijdse leden van de raad van bestuur en de voorzitter van de autoriteit onafhankelijk en in het belang van de Unie als geheel handelen. Zij moeten zich zowel tijdens als na hun ambtstermijn integer en kies gedragen met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde functies of voordelen. Om te voorkomen dat leden van de raad van bestuur van de autoriteit hun positie als lid van de raad van bestuur zouden kunnen gebruiken om na hun ambtstermijn een hoge aanstelling in de particuliere sector te krijgen, en om belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid te voorkomen, moet een “afkoelingsperiode” worden ingevoerd voor de vijf voltijdse leden van de raad van bestuur, evenals voor de voorzitter van de autoriteit.

(64)

De voorzitter van de autoriteit moet na goedkeuring door het Europees Parlement op basis van objectieve criteria door de Raad worden benoemd. Zowel het Europees Parlement als de algemene raad moeten hoorzittingen kunnen houden met de door de Commissie voorgedragen kandidaten voor de functie van voorzitter van de autoriteit. Om te zorgen voor een weloverwogen keuze voor de beste kandidaat door het Europees Parlement en de Raad en een hoge mate van transparantie in het benoemingsproces, moet de algemene raad een publiek advies over de resultaten van zijn hoorzittingen kunnen uitbrengen of zijn advies kunnen toezenden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De voorzitter moet de autoriteit in haar externe betrekkingen vertegenwoordigen en verslag uitbrengen over de uitvoering van de taken van de autoriteit.

(65)

De uitvoerend directeur van de autoriteit moet door de raad van bestuur worden benoemd op basis van een door de Commissie opgestelde shortlist. Om een optimale keuze mogelijk te maken, moet de shortlist bestaan uit ten minste twee kandidaten die door de Commissie zijn geselecteerd op basis van verdienste en aantoonbare bestuurlijke, budgettaire en managementvaardigheden van hoog niveau, die door de kandidaten op de shortlist moeten worden aangetoond tijdens een open selectieprocedure. De uitvoerend directeur van de autoriteit moet een hooggeplaatst administratief personeelslid van de autoriteit zijn, belast met het dagelijks beheer van de autoriteit, en verantwoordelijk voor begrotingsbeheer, aankopen, aanwerving en personeelsbezetting.

(66)

Gelijkheid van vrouwen en mannen en diversiteit zijn fundamentele waarden van de Unie, die zij in de hele waaier van haar acties bevordert. Hoewel op die terreinen in de loop der tijd vooruitgang is geboekt, is er meer nodig om tot een evenwichtige vertegenwoordiging in de besluitvorming te komen, zowel op Unie- als op nationaal niveau. Het belangrijkste bestuursorgaan van de autoriteit, de raad van bestuur, moet collegiaal zijn en bestaan uit de voorzitter van de autoriteit en vijf andere onafhankelijke leden, terwijl het dagelijks bestuur moet worden toevertrouwd aan een uitvoerend directeur. Al die personen moeten worden geselecteerd op basis van een open selectieprocedure die in de eerste plaats is ingegeven door individuele, op verdiensten gebaseerde criteria. Tegelijkertijd is het de bedoeling dat de benoemingen collectief tot gevolg hebben dat de autoriteit collegiaal wordt bestuurd door een groep met een voldoende uiteenlopende deskundigheid en een diverse achtergrond en een genderevenwichtige vertegenwoordiging. Aangezien de Commissie belast is met het opstellen van de shortlist van kandidaten voor de functie van voorzitter van de autoriteit, lid van de raad van bestuur en uitvoerend directeur, moet zij zich laten leiden door de noodzaak om het collectieve resultaat van de benoemingen in overweging te nemen. De kandidaten op de shortlist moeten de bevoegde autoriteiten met name in staat stellen benoemingen te doen die uiteindelijk voldoende diversiteit en genderevenwicht onder het topmanagement van de autoriteit mogelijk maken.

(67)

Om de rechten van de betrokken partijen doeltreffend te beschermen, om redenen van proceseconomie en om de lasten voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te verlichten, moet de autoriteit natuurlijke personen en rechtspersonen de mogelijkheid bieden te verzoeken om herziening van besluiten die zij in het kader van de haar bij deze verordening toegekende directe toezichtbevoegdheden heeft genomen en die tot hen gericht zijn of hen rechtstreeks en individueel raken. De onafhankelijkheid en objectiviteit van de door de administratieve raad voor toetsing uitgebrachte adviezen moeten onder meer worden gewaarborgd door de samenstelling van vijf onafhankelijke en adequaat gekwalificeerde personen.

(68)

De autoriteit moet de nodige personele en financiële middelen krijgen om haar in staat te stellen de doelstellingen, taken en verantwoordelijkheden te vervullen die haar krachtens deze verordening zijn toegewezen. Om de goede werking van de autoriteit te waarborgen, moet de financiering, afhankelijk van de taken en functies, bestaan uit een combinatie van vergoedingen die aan bepaalde meldingsplichtige entiteiten worden aangerekend en een bijdrage uit de begroting van de Unie. Om ervoor te zorgen dat de autoriteit haar taken als directe of indirecte toezichthouder op meldingsplichtige entiteiten kan vervullen, moet een adequaat mechanisme voor de vaststelling en inning van vergoedingen worden ingevoerd. Wat betreft de vergoedingen die aan geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en bepaalde niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten worden aangerekend, moeten de methode voor de berekening van de vergoedingen en de procedure voor het innen ervan in een gedelegeerde handeling van de Commissie worden bepaald. De vergoedingen die aan bepaalde meldingsplichtige entiteiten worden aangerekend, moeten worden berekend volgens het evenredigheidsbeginsel waarbij er met name rekening wordt gehouden met de vraag of de meldingsplichtige entiteiten al dan niet gekwalificeerd zijn voor direct toezicht en met hun risicoprofiel en omzet. De methode moet zodanig worden gekalibreerd dat een lager risicoprofiel resulteert in een lagere vergoeding, evenredig aan de omvang van de entiteit. De bijdrage uit de begroting van de Unie moet worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit van de Unie via de begrotingsprocedure. De autoriteit moet daartoe bij de Commissie een raming indienen. Zij moet tevens, na raadpleging van de Commissie, financiële regels vaststellen.

(69)

De regels voor de opstelling en uitvoering van de begroting van de autoriteit en voor de indiening van de jaarrekeningen van de autoriteit moeten voldoen aan de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie (12) wat betreft de samenwerking met het EOM en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF.

(70)

Om interne fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten binnen de autoriteit te voorkomen en doeltreffend te bestrijden, moet Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 op de autoriteit van toepassing zijn wat betreft de samenwerking met het EOM en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF. De autoriteit dient toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (13), dat in staat moet zijn om binnen zijn bevoegdheidsgebied controles ter plaatse uit te voeren.

(71)

Zoals vermeld in de mededeling van de Commissie van 7 februari 2013, getiteld “Strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie: een open, veilige en beveiligde cyberspace”, is het van essentieel belang te zorgen voor een hoog niveau van cyberweerbaarheid in alle instellingen, organen en instanties van de Unie vanwege de steeds vijandiger wordende dreigingsomgeving. De uitvoerend directeur moet derhalve zorgen voor een passend IT-risicobeheer, een sterke interne IT-governance en voldoende financiering voor IT-beveiliging. In de regel moet ten minste 10 % van de IT-uitgaven van de autoriteit op transparante wijze worden toegewezen aan directe IT-beveiliging. De bijdrage aan de cyberbeveiligingsdienst voor de instellingen, organen en instanties van de Unie (CERT-EU) kan worden meegerekend in die minimale-uitgavenvereiste. De autoriteit moet nauw samenwerken met CERT-EU en moet belangrijke incidenten binnen 24 uur melden aan die dienst en aan de Commissie.

(72)

De autoriteit moet verantwoording afleggen aan zowel het Europees Parlement als de Raad voor de uitvoering van haar taken en de uitvoering van deze verordening. De autoriteit moet daarover jaarlijks een verslag indienen bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

(73)

Het personeel van de autoriteit moet bestaan uit tijdelijke functionarissen, arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen, met inbegrip van de nationale gedetacheerden die door de FIE’s van de Unie ter beschikking van de autoriteit worden gesteld maar onder de autoriteit van hun detacherende FIE blijven vallen. De autoriteit dient in overleg met de Commissie de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen vast te stellen overeenkomstig de regelingen van artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (14) (“het Statuut”).

(74)

Om ervoor te zorgen dat vertrouwelijke informatie als zodanig wordt behandeld, moeten alle leden van de bestuursorganen van de autoriteit, alle personeelsleden van de autoriteit, met inbegrip van gedetacheerd personeel en personeel dat ter beschikking van de autoriteit is gesteld, alsook alle personen die taken voor de autoriteit op contractbasis uitvoeren, onderworpen zijn aan het beroepsgeheim, met inbegrip van eventuele vertrouwelijkheidsbeperkingen en -verplichtingen die voortvloeien uit de desbetreffende bepalingen van het Unierecht en verband houden met de specifieke taken van de autoriteit. Verplichtingen inzake vertrouwelijkheid en beroepsgeheim mogen de autoriteit echter niet beletten samen te werken met, informatie uit te wisselen met of die bekend te maken aan andere relevante Unie- of nationale autoriteiten of organen, indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun respectieve taken en wanneer die verplichtingen tot samenwerking en informatie-uitwisseling in het Unierecht zijn opgenomen.

(75)

Onverminderd de vertrouwelijkheidsverplichtingen die van toepassing zijn op het personeel van de autoriteit en haar vertegenwoordigers overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Unierecht, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (15) op de autoriteit van toepassing zijn. In overeenstemming met de beperkingen inzake vertrouwelijkheid en beroepsgeheim in verband met de toezichttaken van de autoriteit en haar taken op het gebied van ondersteuning en coördinatie van FIE’s, mag de openbare toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zoals voorzien in die verordening niet worden uitgebreid tot vertrouwelijke informatie die door het personeel van de autoriteit wordt verwerkt. Met name operationele gegevens en informatie met betrekking tot dergelijke operationele gegevens van de autoriteit en van de FIE’s die worden verwerkt door personeel van de autoriteit als gevolg van de uitvoering van de taken en activiteiten in verband met de ondersteuning en coördinatie van FIE’s, moeten als vertrouwelijk worden beschouwd. Wat toezichttaken betreft, moeten gegevens en informatie van de autoriteit, de financiële toezichthouders of de meldingsplichtige entiteiten die zijn verkregen als resultaat van de uitvoering van de taken en activiteiten in verband met direct toezicht, in beginsel ook als vertrouwelijk worden behandeld en mogen die niet openbaar worden gemaakt. Vertrouwelijke informatie die betrekking heeft op een toezichtprocedure, moet echter geheel of gedeeltelijk bekendgemaakt kunnen worden aan de meldingsplichtige entiteiten die partij zijn bij die toezichtprocedure, met inachtneming van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen.

(76)

Onverminderd eventuele specifieke taalregelingen die binnen het AML/CFT-toezichtsysteem en met geselecteerde meldingsplichtige entiteiten kunnen worden vastgesteld, moet Verordening nr. 1 van de Raad (16) van toepassing zijn op de autoriteit en moeten alle vertaaldiensten die nodig kunnen zijn voor het functioneren van de autoriteit, anders dan vertolking, worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

(77)

Onverminderd de verplichtingen van lidstaten en hun autoriteiten, moet de verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening met het oog op de voorkoming van ML/TF als noodzakelijk worden beschouwd voor de vervulling van een taak van algemeen belang of in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de autoriteit is verleend krachtens artikel 5 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (17) en artikel 6 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (18). Krachtens Verordening (EU) 2018/1725 moet de Commissie de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming raadplegen bij de voorbereiding van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen die gevolgen hebben voor de bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Dat zou het geval kunnen zijn voor de technische regulerings- en uitvoeringsnormen die door de autoriteit moeten worden ontwikkeld. Met het oog op een vlot proces voor de voorbereiding en vaststelling van die handelingen moet de autoriteit, indien zij van oordeel is dat de raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming al in het stadium van de ontwikkeling van die handelingen een toegevoegde waarde heeft, de Commissie daarvan in kennis stellen en toestemming krijgen van de Commissie om tot raadpleging over te gaan.

(78)

De melding van onregelmatigheden door werknemers van meldingsplichtige entiteiten of groepen kan de autoriteit kritieke informatie verschaffen over de algehele mate waarin kredietinstellingen en financiële instellingen in de hele Unie de AML/CFT-vereisten naleven. Evenzo kunnen meldingen van werknemers van toezichthoudende autoriteiten, zelfregulerende organen die toezichthoudende taken uitvoeren en FIE’s de autoriteit helpen in haar rol van het waarborgen van kwalitatief hoogwaardig toezicht en het ondersteunen van de ontwikkeling van doeltreffende financiële inlichtingen op de hele interne markt. Die werknemers moeten echter voldoende zekerheid hebben dat hun meldingen met een hoge mate van vertrouwelijkheid zullen worden behandeld en dat hun persoonsgegevens in geen geval openbaar zullen worden gemaakt. Daartoe moet de autoriteit beschikken over maatregelen om de vertrouwelijkheid van meldingen van onregelmatigheden te waarborgen. Bij het vaststellen van haar interne regels voor de behandeling van meldingen over mogelijke inbreuken op de AML/CFT-regels moet de autoriteit waarborgen dat meldingen van werknemers van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten prioriteit krijgen en kan zij procedures vaststellen voor de behandeling van herhaalde meldingen, een hoge instroom van meldingen en situaties waarin meldingen worden ingediend die betrekking hebben op inbreuken die buiten het mandaat van de autoriteit vallen. Daarnaast moeten personen die inbreuken in verband met AML/CFT aan de autoriteit melden in aanmerking komen voor de bescherming uit hoofde van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (19), mits aan de daarin vastgestelde voorwaarden is voldaan.

(79)

De autoriteit moet samenwerkingsverbanden aangaan met de relevante organen en instanties van de Unie, waaronder Europol, Eurojust, het EOM en de ETA’s. Om het sectoroverschrijdende toezicht te verbeteren en een betere samenwerking tussen prudentiële en AML/CFT-toezichthouders te bevorderen, moet de autoriteit ook samenwerkingsverbanden aangaan met de autoriteiten die bevoegd zijn voor prudentieel toezicht op meldingsplichtige entiteiten in de financiële sector, met inbegrip van de ECB met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met de haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (20) opgedragen taken, alsook met afwikkelingsautoriteiten als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (21), aangewezen autoriteiten als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (22) en bevoegde autoriteiten als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 35, van Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad (23). Daartoe moet de autoriteit met dergelijke organen overeenkomsten of memoranda van overeenstemming kunnen sluiten, ook met betrekking tot de uitwisseling van informatie die nodig is voor de uitvoering van de respectieve taken van de autoriteit en die organen. De autoriteit moet alles in het werk stellen om met dergelijke organen op hun verzoek informatie uit te wisselen, binnen de grenzen van de wettelijke beperkingen, met inbegrip van de wetgeving inzake gegevensbescherming. Daarnaast moet de autoriteit effectieve informatie-uitwisseling tussen alle financiële toezichthouders in het AML/CFT-toezichtsysteem en de bovengenoemde autoriteiten mogelijk maken, en dergelijke samenwerking en informatie-uitwisseling moeten op gestructureerde en efficiënte wijze plaatsvinden.

(80)

Partnerschappen voor informatie-uitwisseling zijn steeds belangrijker geworden voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten in sommige lidstaten. Gezien het mandaat van de autoriteit op het gebied van het voorkomen en opsporen van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering, moet het voor de autoriteit mogelijk zijn een partnerschap voor informatie-uitwisseling op te zetten om dat doel na te streven. Informatie die in het kader van een partnerschap voor informatie-uitwisseling wordt uitgewisseld, moet in overeenstemming zijn met de werkingssfeer van het mandaat van de Autoriteit. Indien de autoriteit zou optreden als directe toezichthouder op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten of ter ondersteuning van FIE’s die deel uitmaken van een partnerschap voor informatie-uitwisseling in een lidstaat, zou het voor de autoriteit nuttig kunnen zijn om ook daaraan deel te nemen, onder voorwaarden die worden bepaald door de betrokken nationale overheidsinstantie of overheidsinstanties die een dergelijk partnerschap voor informatie-uitwisseling heeft of hebben opgezet, en met de uitdrukkelijke instemming van die instantie of instanties.

(81)

Aangezien samenwerking tussen toezichthoudende, administratieve en rechtshandhavingsautoriteiten van cruciaal belang is voor een succesvolle bestrijding van ML/TF, en bepaalde autoriteiten en organen van de Unie specifieke taken of mandaten op dat gebied hebben, moet de autoriteit ervoor zorgen dat zij kan samenwerken met die autoriteiten en organen, met name OLAF, Europol, Eurojust en het EOM. Indien er specifieke werkafspraken moeten worden gemaakt of memoranda van overeenstemming tussen de autoriteit en die organen en autoriteiten moeten worden gesloten, moet de autoriteit dat kunnen doen. De regelingen moeten van strategische en technische aard zijn, mogen geen uitwisseling inhouden van vertrouwelijke of operationele informatie die in het bezit is van de autoriteit, en moeten rekening houden met de taken die reeds door de andere instellingen, organen of instanties van de Unie zijn uitgevoerd met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van ML/TF.

(82)

Aangezien zowel het witwassen zelf als daarmee verband houdende basisdelicten vaak een mondiaal karakter hebben, en gezien het feit dat meldingsplichtige entiteiten van de Unie ook met en in derde landen opereren, is doeltreffende samenwerking met alle betrokken autoriteiten van derde landen op het gebied van zowel het toezicht als de werking van de FIE’s van cruciaal belang voor de versterking van het AML/CFT-kader van de Unie. Gezien de unieke combinatie van de taken en bevoegdheden van de autoriteit, enerzijds inzake direct en indirect toezicht en anderzijds inzake samenwerking tussen FIE’s, moet de autoriteit een actieve rol kunnen spelen in dergelijke regelingen voor externe samenwerking. In het bijzonder moet de autoriteit de bevoegdheid krijgen contacten te leggen en administratieve regelingen aan te gaan met autoriteiten in derde landen die over regelgevings-, toezichts- en FIE-gerelateerde bevoegdheden beschikken. De rol van de autoriteit zou bijzonder nuttig kunnen zijn in gevallen waarin de interactie van verscheidene overheidsinstanties en FIE’s van de Unie met autoriteiten van derde landen betrekking heeft op aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van de taken van de autoriteit vallen. In dergelijke gevallen moet de autoriteit een leidende rol spelen bij het faciliteren van die interactie.

(83)

Gezien haar taken en bevoegdheden op het gebied van AML/CFT is de autoriteit in een goede positie om het optreden van de Commissie in internationale fora, waaronder de FATF, te ondersteunen met het oog op de bevordering van een eensgezinde, gemeenschappelijke, consistente en doeltreffende vertegenwoordiging van de belangen van de Unie in dergelijke fora. Daarom moet de autoriteit de Commissie bijstaan bij haar activiteiten als lid van de FATF en bijdragen tot de vertegenwoordiging van de Unie en de verdediging van de belangen van de Unie in internationale fora. Gezien het belang van de wederzijdse evaluaties die worden uitgevoerd door de FATF en het Comité van deskundigen inzake de evaluatie van maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering van de Raad van Europa (Moneyval), moet het personeel van de autoriteit zich, indien die evaluaties betrekking hebben op lidstaten, waar nodig ter beschikking stellen en samenwerken met de beoordelingsteams die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de evaluaties.

(84)

Aangezien het de bedoeling is dat de autoriteit over volledige bevoegdheden en taken met betrekking tot direct en indirect toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten beschikt, is het noodzakelijk dat die bevoegdheden geconsolideerd blijven binnen één orgaan van de Unie en geen aanleiding geven tot tegenstrijdige bevoegdheden met andere organen van de Unie. Daarom mag de EBA haar taken en bevoegdheden in verband met AML/CFT, zodra deze verordening volledig van toepassing wordt, niet behouden en moeten de desbetreffende artikelen van Verordening (EU) nr. 1093/2010 worden geschrapt. De aan de EBA toegewezen middelen voor de uitvoering van die taken en bevoegdheden moeten aan de autoriteit worden overgedragen. Aangezien alle drie de ETA’s met de autoriteit moeten samenwerken en de vergaderingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling als waarnemers moeten kunnen bijwonen, moet de autoriteit ook de mogelijkheid krijgen aan vergaderingen van de raad van toezichthouders van de ETA’s deel te nemen. In gevallen waarin de respectieve raden van toezichthouders besprekingen voeren of besluiten nemen over aangelegenheden die relevant zijn voor de uitvoering van de taken en bevoegdheden van de autoriteit, moet de autoriteit als waarnemer aan hun vergaderingen kunnen deelnemen. De artikelen over de samenstelling van de raad van toezichthouders in Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(85)

Teneinde de doeltreffendheid van deze verordening te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen inzake de procedureregels voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van geldboeten of dwangsommen, inzake gedetailleerde voorschriften betreffende verjaringstermijnen voor het opleggen en ten uitvoer leggen van sancties, alsook inzake vaststelling van een methode voor het berekenen van het bedrag van de vergoeding die wordt aangerekend aan alle geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die vergoedingen moeten betalen, en de procedure voor het innen van die vergoedingen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (24). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(86)

De autoriteit moet de meeste van haar taken en bevoegdheden overeenkomstig deze verordening uiterlijk op 1 juli 2025 op zich nemen. Het direct toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten dient met ingang van 2028 van start te gaan. Dat moet de autoriteit voldoende tijd geven om haar hoofdkantoor in de lidstaat op te zetten, zoals bepaald in deze verordening.

(87)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(88)

De ECB heeft op 16 februari 2022 advies uitgebracht (25).

(89)

Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op 22 september 2021 heeft hij advies uitgebracht (26),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

OPRICHTING, RECHTSSTATUS EN DEFINITIES

Artikel 1

Oprichting en werkterrein

1.   De Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“de autoriteit”) wordt opgericht.

2.   De autoriteit handelt overeenkomstig de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden, met name die welke zijn vastgesteld in artikel 6, en binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2023/1113, Richtlijn (EU) 2024/1640 en Verordening (EU) 2024/1624, met inbegrip van alle op die handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten, van andere juridisch bindende Uniehandelingen waarbij taken aan de autoriteit worden opgedragen, en van nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn (EU) 2024/1640, en andere richtlijnen waarbij taken aan toezichthoudende autoriteiten worden opgedragen.

3.   De autoriteit heeft tot doel het algemeen belang, de stabiliteit en de integriteit van het financiële stelsel van de Unie en de juiste werking van de interne markt te beschermen door:

a)

te voorkomen dat het financiële stelsel van de Unie wordt gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering (money laundering and terrorist financing — “ML/TF”);

b)

bij te dragen tot de identificatie en beoordeling van ML/TF-risico’s en -dreigingen op de interne markt, alsook van externe risico’s en dreigingen die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de interne markt;

c)

te zorgen voor kwalitatief hoogwaardig toezicht op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (anti-money laundering and countering the financing of terrorism — “AML/CFT”) op de interne markt;

d)

bij te dragen tot convergentie van het toezicht op het gebied van AML/CFT op de interne markt;

e)

bij te dragen tot de harmonisatie van de praktijken van de financiële-inlichtingeneenheden (“FIE’s”) op het gebied van de opsporing van verdachte transacties of activiteiten;

f)

de uitwisseling van informatie tussen FIE’s onderling en tussen FIE’s en andere bevoegde autoriteiten te ondersteunen en te coördineren.

De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan de bevoegdheden waarover de Commissie in het bijzonder op grond van artikel 258 VWEU beschikt om de naleving van het Unierecht te verzekeren.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden, naast de definities in artikel 2 van Verordening (EU) 2024/1624 en artikel 2 van Richtlijn (EU) 2024/1640, de volgende definities:

1)

“geselecteerde meldingsplichtige entiteit”: een kredietinstelling, een financiële instelling of een groep van kredietinstellingen of financiële instellingen op het hoogste consolidatieniveau in de Unie overeenkomstig de toepasselijke boekhoudkundige normen, die op grond van artikel 13 onder direct toezicht van de autoriteit staat;

2)

“niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit”: een kredietinstelling, een financiële instelling of een groep kredietinstellingen of financiële instellingen op het hoogste consolidatieniveau in de Unie overeenkomstig de toepasselijke boekhoudkundige normen, die geen geselecteerde meldingsplichtige entiteit is;

3)

“AML/CFT-toezichtsysteem”: de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten in de lidstaten;

4)

“niet-AML/CFT-autoriteit”:

a)

een bevoegde autoriteit zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (27);

b)

de Europese Centrale Bank (ECB) wanneer zij de haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 opgedragen taken uitvoert;

c)

een afwikkelingsautoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU;

d)

een aangewezen autoriteit zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/49/EU;

e)

een bevoegde autoriteit zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 35, van Verordening (EU) 2023/1114.

Artikel 3

Rechtsstatus

1.   De autoriteit is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2.   In elke lidstaat geniet de autoriteit de ruimste handelingsbevoegdheid die uit hoofde van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.

3.   De autoriteit wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter.

Artikel 4

Zetel

De autoriteit heeft haar zetel in Frankfurt am Main, Duitsland.

HOOFDSTUK II

TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE AUTORITEIT

AFDELING 1

Taken en bevoegdheden

Artikel 5

Taken

1.   De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot ML/TF-risico’s waarmee de interne markt wordt geconfronteerd:

a)

ontwikkelingen in de interne markt monitoren en dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s in verband met ML/TF beoordelen;

b)

ontwikkelingen in derde landen monitoren en dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s in verband met hun AML/CFT-systemen die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de interne markt beoordelen;

c)

bij haar eigen toezichtactiviteiten en die van de toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten informatie verzamelen en analyseren over tekortkomingen bij de toepassing van AML/CFT-regels door meldingsplichtige entiteiten, over de blootstelling van meldingsplichtige entiteiten aan risico’s en over de opgelegde sancties en de genomen remediërende maatregelen;

d)

een centrale AML/CFT-databank met informatie die bij toezichthoudende autoriteiten is verzameld of die voortvloeit uit de activiteiten van de autoriteit, opzetten en die actueel houden;

e)

de in de centrale databank verzamelde informatie analyseren en die analyses met toezichthouders, toezichthoudende autoriteiten en niet-AML/CFT-autoriteiten delen op “need-to-know”-basis en op vertrouwelijke basis;

f)

de analyse van de risico’s van ML/TF en van niet-uitvoering en ontwijking van gerichte financiële sancties met gevolgen voor de interne markt, als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn (EU) 2024/1640, ondersteunen;

g)

de samenwerking en uitwisseling van informatie tussen meldingsplichtige entiteiten en toezichthouders, toezichthoudende autoriteiten en niet-AML/CFT-autoriteiten met het oog op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie op ML/TF-risico’s en -dreigingen voor de interne markt ondersteunen, faciliteren en versterken, onder meer door middel van deelname aan partnerschappen voor informatie-uitwisseling op het gebied van AML/CFT;

h)

publicaties uitgeven en opleidingen aanbieden, alsook andere diensten naargelang de vraag, om ML/TF-risico’s beter onder de aandacht te brengen en aan te pakken;

i)

de Commissie in kennis stellen van alle gevallen waarin de autoriteit bij de uitvoering van haar taken ontdekt dat een lidstaat Richtlijn (EU) 2024/1640 onjuist of onvolledig heeft omgezet;

j)

andere specifieke taken uitvoeren die in deze verordening of in de andere in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld.

2.   De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten:

a)

zorgen voor naleving door de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten van de op grond van Verordening (EU) 2024/1624 en Verordening (EU) 2023/1113 op hen van toepassing zijnde vereisten, met inbegrip van verplichtingen in verband met de uitvoering van gerichte financiële sancties;

b)

toezichttoetsingen en -beoordelingen verrichten op het niveau van individuele entiteiten en op groepsniveau om te bepalen of de door de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten ingestelde interne gedragslijnen, procedures en controles adequaat zijn voor de naleving van de op hen toepasselijke vereisten, en op basis van die toezichttoetsingen en -beoordelingen specifieke vereisten opleggen, administratieve maatregelen toepassen en geldboeten en dwangsommen opleggen op grond van de artikelen 21, 22 en 23;

c)

deelnemen aan groepsbreed toezicht, met name binnen AML/CFT-toezichtcolleges, ook wanneer een geselecteerde meldingsplichtige entiteit deel uitmaakt van een groep met een hoofdkantoor, dochterondernemingen of bijkantoren buiten de Unie;

d)

een systeem voor de beoordeling van de risico’s en kwetsbaarheden van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten ontwikkelen en actueel houden met het oog op het verstrekken van input voor de toezichthoudende activiteiten van de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten, onder meer door het middels gestructureerde vragenlijsten en andere online- of offlinemethoden verzamelen van gegevens van die entiteiten.

3.   De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot de financiële toezichthouders:

a)

een actuele lijst van de financiële toezichthouders in de Unie bijhouden;

b)

periodieke beoordelingen uitvoeren om ervoor te zorgen dat alle financiële toezichthouders over voldoende middelen, bevoegdheden en strategieën beschikken om hun taken op het gebied van AML/CFT uit te voeren, en de resultaten van die beoordelingen ter beschikking stellen;

c)

in uitzonderlijke omstandigheden die het optreden van de autoriteit vereisen en die betrekking hebben op de naleving door niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten of de blootstelling van die entiteiten aan risico’s, passende maatregelen nemen naar aanleiding van een verzoek van financiële toezichthouders dat de autoriteit rechtstreeks toezicht zou uitoefenen of op eigen initiatief van de autoriteit;

d)

de werking van de AML/CFT-toezichtcolleges in de financiële sector faciliteren;

e)

in samenwerking met financiële toezichthouders bijdragen tot de convergentie van toezichtpraktijken en de bevordering van hoge toezichtnormen op het gebied van AML/CFT, onder meer in verband met de controle op de naleving van AML/CFT-vereisten in verband met gerichte financiële sancties;

f)

de uitwisseling van personeel en informatie tussen financiële toezichthouders in de Unie op het gebied van AML/CFT coördineren;

g)

op het gebied van AML/CFT bijstand verlenen aan financiële toezichthouders naar aanleiding van hun specifieke verzoeken, met inbegrip van verzoeken om te bemiddelen tussen financiële toezichthouders;

h)

meningsverschillen tussen financiële toezichthouders met betrekking tot de te nemen maatregelen in verband met een meldingsplichtige entiteit met bindende kracht beslechten, onder meer in het kader van AML/CFT-toezichtcolleges, naar aanleiding van een specifiek verzoek als bedoeld in punt g).

4.   De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot niet-financiële toezichthouders:

a)

een actuele lijst van de niet-financiële toezichthouders in de Unie bijhouden;

b)

collegiale toetsingen van toezichtnormen en -praktijken op het gebied van AML/CFT coördineren;

c)

op het gebied van AML/CFT mogelijke inbreuken op of niet-toepassing van het Unierecht door niet-financiële toezichthouders en overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen onderzoeken, aanbevelingen doen over de wijze waarop de vastgestelde inbreuken kunnen worden verholpen en, indien de toezichthouders of overheidsinstanties de aanbevelingen niet naleven, waarschuwingen geven waarin wordt aangegeven welke maatregelen moeten worden genomen om de gevolgen van de inbreuk te beperken;

d)

periodieke toetsingen uitvoeren om ervoor te zorgen dat alle niet-financiële toezichthouders over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om hun taken op het gebied van AML/CFT uit te voeren;

e)

bijdragen tot de convergentie van toezichtpraktijken en de bevordering van hoge toezichtnormen op het gebied van AML/CFT;

f)

de werking van AML/CFT-toezichtcolleges in de niet-financiële sector faciliteren;

g)

bijstand verlenen aan niet-financiële toezichthouders naar aanleiding van hun specifieke verzoeken, zoals verzoeken om te bemiddelen tussen niet-financiële toezichthouders bij meningsverschillen over de maatregelen die ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit moeten worden genomen, onder meer in het kader van AML/CFT-toezichtcolleges.

Wanneer het toezicht op specifieke sectoren op nationaal niveau wordt gedelegeerd aan zelfregulerende organen, oefent de autoriteit de in de eerste alinea vermelde taken uit met betrekking tot de toezichthoudende autoriteiten die toezicht houden op de activiteiten van die organen.

5.   De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot FIE’s en hun activiteiten in de lidstaten:

a)

een actuele lijst van de FIE’s in de Unie bijhouden;

b)

wijzigingen in het juridische kader van de FIE’s monitoren, evenals in hun organisatie, met bijzondere aandacht voor middelen voor de uitvoering van hun taken;

c)

de werkzaamheden van FIE’s ondersteunen en bijdragen tot een betere samenwerking en coördinatie tussen FIE’s;

d)

bijdragen tot de identificatie en selectie van relevante zaken met het oog op het uitvoeren van gezamenlijke analyses door FIE’s;

e)

passende methoden en procedures ontwikkelen voor het uitvoeren van gezamenlijke analyses door FIE’s van grensoverschrijdende zaken;

f)

door FIE’s uit te voeren gezamenlijke analyses opzetten, coördineren, organiseren en faciliteren;

g)

bijstand verlenen aan FIE’s naar aanleiding van hun specifieke verzoeken, zoals verzoeken om bemiddeling in geval van meningsverschillen tussen FIE’s;

h)

collegiale toetsingen van de activiteiten van FIE’s uitvoeren teneinde de consistentie en doeltreffendheid van die activiteiten te versterken en beste praktijken vast te stellen;

i)

instrumenten en diensten ter versterking van het analytisch vermogen van de FIE’s, alsook diensten en instrumenten op het gebied van IT en artificiële intelligentie voor veilige informatie-uitwisseling ontwikkelen en ter beschikking van FIE’s stellen, onder meer door het hosten van FIU.net;

j)

deskundigheid inzake opsporing, analyse en verspreiding op het gebied van verdachte transacties ontwikkelen, delen en bevorderen;

k)

op verzoek van de FIE’s gespecialiseerde opleiding en bijstand, onder meer via financiële steun, aan hen verstrekken binnen de grenzen van de doelstellingen van de autoriteit en haar personele en budgettaire middelen;

l)

op verzoek van de FIE’s hun interactie met de meldingsplichtige entiteiten ondersteunen door de meldingsplichtige entiteiten deskundigheid aan te bieden en onder meer hun kennis en procedures op het gebied van de opsporing van verdachte activiteiten en transacties en de melding daarvan aan de FIE’s te verbeteren;

m)

beoordelingen en strategische analyses van door FIE’s geïdentificeerde dreigingen, risico’s en methoden op het gebied van ML/TF voorbereiden en coördineren.

6.   Voor het vervullen van de haar bij deze verordening opgedragen taken past de autoriteit het relevante Unierecht toe, alsook, wanneer dat Unierecht uit richtlijnen bestaat, de nationale wetgeving waarbij die richtlijnen zijn omgezet. Wanneer het toepasselijke recht uit verordeningen bestaat, en wanneer die verordeningen momenteel uitdrukkelijk opties aan de lidstaten overlaten, past de autoriteit ook de nationale wetgeving toe waarmee die opties worden uitgeoefend.

Artikel 6

Bevoegdheden van de autoriteit

1.   Met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten beschikt de autoriteit over de toezichts- en onderzoeksbevoegdheden als gespecificeerd in de artikelen 17 tot en met 21 en over de bevoegdheid om geldboeten en dwangsommen op te leggen als gespecificeerd in de artikelen 22 en 23.

De autoriteit heeft ook de bevoegdheden en verplichtingen die financiële toezichthouders krachtens het toepasselijke Unierecht hebben op het gebied van AML/CFT, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

De autoriteit kan, voor zover zulks noodzakelijk is om de bij deze verordening aan haar opgedragen taken te verrichten, de financiële toezichthouders bij wijze van instructie verzoeken hun bevoegdheden op het gebied van AML/CFT uit te oefenen krachtens en overeenkomstig de in het nationale recht bepaalde voorwaarden, wanneer die bevoegdheden bij deze verordening niet aan de autoriteit zijn toegekend.

Met het oog op de uitoefening van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde bevoegdheden mag de autoriteit bindende besluiten uitbrengen die tot individuele geselecteerde meldingsplichtige entiteiten zijn gericht. De autoriteit is bevoegd om overeenkomstig artikel 22 administratieve maatregelen toe te passen en geldboeten op te leggen wegens niet-naleving van de besluiten die zijn vastgesteld in het kader van de uitoefening van de in artikel 21 vastgestelde bevoegdheid.

2.   Met betrekking tot toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten is de autoriteit bevoegd om:

a)

te eisen dat voor de uitvoering van haar taken noodzakelijke gegevens of documenten, waaronder schriftelijke of mondelinge toelichtingen, worden ingediend, met inbegrip van statistische informatie en informatie over interne processen of regelingen van nationale toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten, en die gegevens in de standaard gestructureerde vragenlijsten en andere door de autoriteit ontwikkelde online- en offlinetools te raadplegen en ze daaruit te extraheren;

b)

richtsnoeren en aanbevelingen uit te brengen;

c)

verzoeken tot optreden en instructies uit te brengen inzake op grond van afdeling 4 van hoofdstuk II te nemen maatregelen met betrekking tot niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten;

d)

op verzoek van een financiële toezichthouder of van een niet-financiële toezichthouder te bemiddelen;

e)

op verzoek van financiële toezichthouders, met bindende kracht geschillen tussen financiële toezichthouders te beslechten, onder meer in het kader van de AML/CFT-toezichtcolleges.

3.   Met betrekking tot FIE’s in lidstaten is de autoriteit bevoegd om:

a)

bij FIE’s niet-operationele gegevens en analyses op te vragen daar waar die nodig zijn voor de beoordeling van dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s op het gebied van ML/TF waarmee de interne markt wordt geconfronteerd;

b)

informatie en statistieken met betrekking tot de taken en activiteiten van FIE’s te verzamelen;

c)

de informatie en gegevens te verkrijgen en te verwerken die nodig zijn voor het in gang zetten, de uitvoering en de coördinatie van gezamenlijke analyses zoals bedoeld in artikel 40;

d)

richtsnoeren en aanbevelingen uit te brengen.

4.   Met het oog op de uitvoering van de in artikel 5, lid 1, bedoelde taken is de autoriteit bevoegd om:

a)

ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen overeenkomstig artikel 49;

b)

ontwerpen van technische uitvoeringsnormen te ontwikkelen overeenkomstig artikel 53;

c)

richtsnoeren en aanbevelingen uit te brengen, zoals bepaald in artikel 54;

d)

adviezen te verstrekken aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie, zoals bepaald in artikel 55.

AFDELING 2

AML/CFT-toezichtsysteem

Artikel 7

Samenwerking binnen het AML/CFT-toezichtsysteem

1.   De autoriteit is verantwoordelijk voor de doeltreffende en consistente werking van het AML/CFT-toezichtsysteem.

2.   De autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten zijn gehouden tot loyale samenwerking te goeder trouw en tot informatie-uitwisseling voor AML/CFT-doeleinden, in overeenstemming met deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113, Verordening (EU) 2024/1624 en Richtlijn (EU) 2024/1640.

3.   Op verzoek van de autoriteit voorzien de toezichthoudende autoriteiten de autoriteit van alle voor de vervulling van de taken van de autoriteit — op grond van artikel 5, leden 1, 3 en 4 — benodigde informatie over meldingsplichtige entiteiten die op nationaal niveau onder rechtstreeks toezicht blijven staan, indien de toezichthoudende autoriteiten rechtens toegang tot die informatie hebben.

4.   De toezichthoudende autoriteiten helpen de autoriteit bij het vaststellen en rekening houden met de specifieke kenmerken van hun respectieve nationale rechtskaders, met name waar het gaat om toepassing door de autoriteit van nationale wetgeving tot omzetting van het Unierecht als bedoeld in artikel 1, lid 2.

Artikel 8

AML/CFT-toezichtmethode

1.   In samenwerking met de toezichthoudende autoriteiten ontwikkelt de autoriteit een geharmoniseerde AML/CFT-toezichtmethode waarin de risicogebaseerde benadering van het toezicht op meldingsplichtige entiteiten in de Unie nader wordt omschreven, en houdt die methode actueel. Die methode omvat richtsnoeren, aanbevelingen, adviezen en andere maatregelen en instrumenten, al naargelang, met inbegrip van met name technische regulerings- en uitvoeringsnormen, op basis van de bevoegdheden die zijn vastgelegd in de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen.

2.   Bij de ontwikkeling van de toezichtmethode maakt de autoriteit een onderscheid tussen meldingsplichtige entiteiten, onder meer op basis van hun activiteiten en het soort en de aard van de ML/TF-risico’s waaraan zij zijn blootgesteld. De toezichtmethode is risicogebaseerd en omvat ten minste de volgende elementen:

a)

benchmarks en een methode om meldingsplichtige entiteiten op basis van hun restrisicoprofiel in risicocategorieën in te delen, afzonderlijk voor elke categorie van meldingsplichtige entiteiten;

b)

benaderingen voor de toezichttoetsing van de door de meldingsplichtige entiteiten uitgevoerde zelfbeoordelingen van het ML/TF-risico;

c)

benaderingen voor de toezichttoetsing van de interne gedragslijnen en procedures van de meldingsplichtige entiteiten, inclusief hun gedragslijnen en procedures op het gebied van cliëntenonderzoek, in overeenstemming met een risicogebaseerde benadering van het voorkomen van ML/TF;

d)

benaderingen voor de toezichtevaluatie van risicofactoren die inherent zijn aan of verband houden met cliënten, zakelijke relaties, transacties en leveringskanalen van meldingsplichtige entiteiten, alsook geografische risicofactoren.

3.   De autoriteit ontwikkelt gestructureerde vragenlijsten en andere online- of offlinetools die door de autoriteit en de toezichthouders moeten worden gebruikt om gegevens en informatie van meldingsplichtige entiteiten op te vragen, te verzamelen, samen te voegen en te analyseren, met inbegrip van de gegevens aan de hand waarvan de in lid 2 genoemde elementen van de toezichtmethode moeten worden toegepast.

De door de autoriteit ontwikkelde tools waarborgen de verzameling van objectieve en vergelijkbare AML/CFT-gerelateerde gegevens en informatie van meldingsplichtige entiteiten en maken een efficiënte en snelle uitwisseling van informatie tussen toezichthouders en de autoriteit mogelijk.

De autoriteit streeft ernaar die tools te ontwikkelen zodra de toezichtmethode van toepassing is op het gehele AML/CFT-toezichtsysteem.

4.   De toezichtmethode is in overeenstemming met hoge toezichtnormen op Unieniveau en is gebaseerd op relevante internationale normen en richtsnoeren. De autoriteit zorgt voor een periodieke evaluatie en bijwerking van haar toezichtmethode, rekening houdend met de ontwikkeling van de risico’s voor de interne markt, waaronder door nationale rechtshandhavingsautoriteiten en FIE’s gesignaleerde risico’s en dreigingen. In de toezichtmethode wordt, voor zover mogelijk, rekening gehouden met de beste praktijken en richtsnoeren die zijn ontwikkeld door internationale opstellers van normen.

Artikel 9

Thematische toetsingen

1.   Uiterlijk op 1 december van elk jaar voorzien de toezichthoudende autoriteiten de autoriteit van gegevens over hun voor het volgende jaar of voor de volgende toezichtperiode geplande toezichttoetsingen, op thematische basis, die als doel hebben om ML/TF-risico’s of een specifiek aspect van dergelijke risico’s waaraan meerdere meldingsplichtige entiteiten tegelijkertijd zijn blootgesteld, te beoordelen. De volgende informatie wordt daarbij verstrekt:

a)

de werkingssfeer van elke geplande thematische toetsing, d.w.z. de categorie van de betrokken meldingsplichtige entiteiten, hun aantal en het onderwerp van de toetsing;

b)

het tijdschema van elke geplande thematische toetsing;

c)

soort, aard en frequentie van de voor elke thematische toetsing geplande toezichtactiviteiten, met inbegrip van inspecties ter plaatse of andere vormen van directe interactie met meldingsplichtige entiteiten, indien van toepassing.

2.   Uiterlijk aan het eind van elk jaar legt de voorzitter van de autoriteit aan de algemene raad in toezichtsamenstelling als bedoeld in artikel 57, lid 2, een geconsolideerde planning voor van de thematische toetsingen die de toezichthoudende autoriteiten van plan zijn het volgende jaar uit te voeren.

3.   Wanneer de thematische toetsingen vanwege hun werkingssfeer en relevantie voor de hele Unie coördinatie op Unieniveau rechtvaardigen, worden zij gezamenlijk door de betrokken toezichthoudende autoriteiten uitgevoerd en gecoördineerd door de autoriteit. De raad van bestuur kan op basis van de beschikbare analyses van dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s in de interne markt gezamenlijke thematische toetsingen voorstellen. De algemene raad in toezichtsamenstelling stelt een lijst op van gezamenlijke thematische toetsingen. De algemene raad in toezichtsamenstelling stelt een rapport op over de uitvoering, het onderwerp en het resultaat van elke gezamenlijke thematische toetsing. De autoriteit maakt dat rapport bekend op haar website.

4.   De autoriteit coördineert de activiteiten van de toezichthoudende autoriteiten en faciliteert de planning en uitvoering van de gezamenlijke thematische toetsingen bedoeld in lid 3. Elke directe interactie met meldingsplichtige entiteiten die geen geselecteerde meldingsplichtige entiteit zijn in het kader van een thematische toetsing blijft onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de toezichthoudende autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op die meldingsplichtige entiteiten en wordt niet opgevat als een overdracht van taken en bevoegdheden met betrekking tot die entiteiten binnen het AML/CFT-toezichtsysteem.

5.   Wanneer geplande thematische toetsingen op nationaal niveau niet gecoördineerd worden op Unieniveau, onderzoekt de autoriteit samen met de toezichthoudende autoriteiten of de tijdschema’s van die thematische toetsingen onderling moeten en kunnen worden afgestemd of gesynchroniseerd, en faciliteert zij informatie-uitwisseling en wederzijdse bijstand tussen de toezichthoudende autoriteiten die die thematische toetsingen uitvoeren. De autoriteit faciliteert ook alle activiteiten die de betrokken toezichthoudende autoriteiten gezamenlijk of op vergelijkbare wijze wensen uit te voeren in het kader van hun respectieve thematische toetsingen.

6.   De autoriteit zorgt ervoor dat de resultaten en conclusies van thematische toetsingen die op nationaal niveau door verschillende toezichthoudende autoriteiten worden uitgevoerd, met alle toezichthoudende autoriteiten worden gedeeld, behalve waar het gaat om vertrouwelijke informatie in verband met individuele meldingsplichtige entiteiten. Gemeenschappelijke conclusies die voortvloeien uit de uitwisseling van informatie of uit gezamenlijke of gecoördineerde activiteiten waarbij verschillende toezichthoudende autoriteiten betrokken zijn, worden eveneens aldus gedeeld.

Artikel 10

Wederzijdse bijstand binnen het AML/CFT-toezichtsysteem

1.   De autoriteit kan indien passend:

a)

nieuwe praktische instrumenten en convergentiehulpmiddelen ontwikkelen ter bevordering van gemeenschappelijke benaderingen en beste praktijken op het gebied van toezicht;

b)

praktische hulpmiddelen en methoden voor wederzijdse bijstand ontwikkelen naar aanleiding van:

i)

specifieke verzoeken van toezichthoudende autoriteiten;

ii)

naar haar verwezen meningsverschillen tussen toezichthoudende autoriteiten over de maatregelen die verschillende toezichthoudende autoriteiten gezamenlijk moeten nemen ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit.

2.   De autoriteit faciliteert en stimuleert ten minste de volgende activiteiten:

a)

sectorale en sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s, onder meer inzake technologische innovatie;

b)

uitwisseling van personeel en gebruik van detacheringsregelingen, jumelages en korte bezoeken;

c)

uitwisseling van beste praktijken op het vlak van toezicht tussen toezichthoudende autoriteiten, wanneer één autoriteit expertise heeft ontwikkeld op een specifiek gebied in verband met AML/CFT-toezichtpraktijken.

3.   Elke toezichthoudende autoriteit kan bij de autoriteit een verzoek om wederzijdse bijstand in verband met haar toezichttaken indienen, met vermelding van het soort bijstand dat zij verlangt van het personeel van de autoriteit, het personeel van een of meer toezichthoudende autoriteiten, of een combinatie daarvan. Indien het verzoek betrekking heeft op activiteiten die verband houden met het toezicht op specifieke meldingsplichtige entiteiten, stuurt de verzoekende toezichthoudende autoriteit de voor de bijstand vereiste informatie en gegevens aan de autoriteit. De autoriteit bewaart de informatie over specifieke expertisegebieden en over de capaciteit van de toezichthoudende autoriteiten om wederzijdse bijstand te verlenen met betrekking tot hun toezichttaken, en werkt die geregeld bij.

4.   Wanneer de autoriteit wordt verzocht bijstand te verlenen voor de uitvoering, op nationaal niveau, van specifieke toezichttaken in verband met andere meldingsplichtige entiteiten dan geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, specificeert de verzoekende toezichthoudende autoriteit in haar verzoek voor welke taken bijstand wordt gevraagd. De bijstand wordt niet opgevat als zou er een overdracht — van de verzoekende toezichthoudende autoriteit aan de autoriteit — van toezichthoudende taken, bevoegdheden of verantwoordingsplicht voor het toezicht op de andere meldingsplichtige entiteiten dan geselecteerde meldingsplichtige entiteiten plaatsvinden.

5.   Indien de autoriteit van mening is dat het een passend en haalbaar verzoek betreft, stelt zij alles in het werk om de gevraagde bijstand te verlenen, onder meer door haar eigen personele middelen in te zetten en door ervoor te zorgen dat bij de toezichthoudende autoriteiten op vrijwillige basis middelen worden ingezet.

6.   Uiterlijk aan het eind van elk jaar stelt de voorzitter van de autoriteit de algemene raad in toezichtsamenstelling in kennis van de personele middelen die de autoriteit voor de verlening van de krachtens lid 3 van dit artikel gevraagde bijstand tijdens het volgende jaar zal toewijzen. Wanneer zich wijzigingen voordoen in de beschikbaarheid van personele middelen als gevolg van de uitvoering van in artikel 5, leden 2, 3 en 4, bedoelde taken, stelt de voorzitter van de autoriteit de algemene raad in toezichtsamenstelling daarvan in kennis.

7.   Elke interactie tussen het personeel van de autoriteit en de meldingsplichtige entiteit blijft onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de toezichthoudende autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op die entiteit. Die interactie wordt niet opgevat als een overdracht van taken of bevoegdheden met betrekking tot individuele meldingsplichtige entiteiten binnen het AML/CFT-toezichtsysteem.

Artikel 11

Centrale AML/CFT-databank

1.   Op grond van dit artikel zet de autoriteit een centrale informatiedatabank op en houdt die actueel.

De autoriteit stelt de informatie ter beschikking van toezichthoudende autoriteiten, niet-AML/CFT-autoriteiten, andere nationale autoriteiten en organen die bevoegd zijn voor het waarborgen van de naleving van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (28), Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (29), Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (30), Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad (31), Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad (32), Richtlijn 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad (33), Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (34) of Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (35), en aan de Europese toezichthoudende autoriteiten, namelijk de Europese Bankautoriteit (EBA), de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) (gezamenlijk “de ETA’s”), op “need-to-know”-basis en op vertrouwelijke basis, wanneer dat noodzakelijk is voor de vervulling van hun taken.

De autoriteit analyseert de ontvangen informatie ook en mag de resultaten van haar analyse op eigen initiatief delen met toezichthoudende autoriteiten waar dat hun toezichtactiviteiten zou faciliteren, en indien relevant met meldingsplichtige entiteiten.

2.   De toezichthoudende autoriteiten zenden de autoriteit ten minste de volgende informatie toe, met inbegrip van de gegevens met betrekking tot individuele meldingsplichtige entiteiten, opdat de autoriteit die informatie invoert in de database:

a)

een lijst van alle toezichthoudende autoriteiten en zelfregulerende organen in hun lidstaat die belast zijn met het toezicht op meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van informatie over hun mandaat, taken en bevoegdheden en, waar van toepassing, met opgave van de hoofdtoezichthouder of van het coördinatiemechanisme;

b)

statistische informatie over de categorieën en het aantal onder toezicht staande meldingsplichtige entiteiten per categorie in hun lidstaat en basisinformatie over het risicoprofiel van die entiteiten;

c)

de administratieve maatregelen die zijn toegepast en geldboeten die zijn opgelegd in het kader van het toezicht op individuele meldingsplichtige entiteiten naar aanleiding van inbreuken op AML/CFT-vereisten, vergezeld van:

i)

de redenen voor het toepassen van de administratieve maatregel of het opleggen van de geldboete, bijvoorbeeld de aard van de inbreuk;

ii)

gerelateerde informatie over de toezichtactiviteiten en -resultaten die hebben geleid tot het toepassen van de administratieve maatregel of de oplegging van de geldboete;

d)

aan andere autoriteiten verstrekte raad of adviezen met betrekking tot ML/TF-risico’s inzake procedures voor het verlenen en intrekken van vergunningen, alsook geschiktheids- en betrouwbaarheidsbeoordelingen van aandeelhouders of leden van het leidinggevend orgaan van individuele meldingsplichtige entiteiten;

e)

de resultaten van hun beoordelingen van het inherent- en restrisicoprofiel van alle kredietinstellingen en financiële instellingen die voldoen aan de criteria van artikel 12, lid 1;

f)

de resultaten en verslagen van thematische toetsingen en andere horizontale toezichtactiviteiten met betrekking tot gebieden of activiteiten met een hoog risico;

g)

informatie — verzameld op grond van artikel 40, lid 5, van Richtlijn (EU) 2024/1640 — over in het afgelopen kalenderjaar door hen verrichte toezichtactiviteiten;

h)

statistische informatie over personele en andere middelen van toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten.

De op grond van de eerste alinea verstrekte informatie bevat geen verwijzingen naar specifieke vermoedens die op grond van artikel 69 van Verordening (EU) 2024/1624 zijn gemeld.

De autoriteit voert ook de informatie in de databank in die voortvloeit uit haar activiteiten op het gebied van direct toezicht, overeenstemmend met de in de eerste alinea vermelde categorieën van informatie, alsook de resultaten van het risicobeoordelingsproces dat de autoriteit op grond van artikel 12 heeft uitgevoerd.

3.   De autoriteit mag de toezichthoudende autoriteiten verzoeken om naast de in lid 2 bedoelde informatie nog andere informatie te verstrekken. De toezichthoudende autoriteiten werken alle verstrekte informatie bij zodra de actualisering noodzakelijk is of op verzoek van de autoriteit.

4.   De autoriteit voert in de databank alle gegevens of informatie in die relevant zijn voor AML/CFT-toezichtactiviteiten en die worden verstrekt door niet-AML/CFT-autoriteiten, andere nationale autoriteiten en organen die bevoegd zijn voor het waarborgen van de naleving van de vereisten van Richtlijn 2008/48/EG, Richtlijn 2009/110/EG, Richtlijn 2009/138/EG, Richtlijn 2014/17/EU, Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2014/56/EU, Richtlijn 2014/65/EU of Richtlijn (EU) 2015/2366, of door de ETA’s.

De in de eerste alinea bedoelde informatie omvat gevallen waar de in die alinea bedoelde autoriteiten en organen redelijke gronden hebben om te vermoeden dat ML/TF of een poging daartoe plaatsvindt of dat daarop een verhoogd risico bestaat in verband met een meldingsplichtige entiteit, en waar die redelijke gronden zijn ontstaan in het kader van de uitoefening van hun respectieve taken. De databank bevat ook relevante informatie die autoriteiten of organen die overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (36) toezicht houden op kredietinstellingen, met inbegrip van de ECB wanneer zij handelt in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1024/2013, hebben verkregen in het kader van het doorlopend toezicht, met inbegrip van informatie over beoordelingen van bedrijfsmodellen, beoordelingen van governanceregelingen, vergunningsprocedures, beoordelingen van verwervingen van gekwalificeerde deelnemingen, geschiktheids- en betrouwbaarheidsbeoordelingen en procedures in verband met de intrekking van vergunningen.

5.   De in de tweede alinea van lid 1 bedoelde autoriteiten en organen mogen de autoriteit in een met redenen omkleed verzoek vragen om op grond van dit artikel verzamelde informatie, indien die informatie noodzakelijk is voor hun toezichtactiviteiten. De autoriteit beoordeelt die verzoeken en verstrekt de gevraagde informatie tijdig en op “need-to-know”-basis en vertrouwelijke basis. De autoriteit deelt de autoriteit die of het orgaan dat de gevraagde informatie oorspronkelijk heeft verstrekt, mee welke autoriteit of welk orgaan om de informatie heeft verzocht, in voorkomend geval welke meldingsplichtige entiteiten betrokken zijn, waarom het verzoek om informatie werd ingediend, en of de informatie aan de verzoekende autoriteit of het verzoekende orgaan werd verstrekt. Wanneer de autoriteit besluit de gevraagde informatie niet te verstrekken, geeft zij de redenen voor dat besluit.

6.   De autoriteit ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

a)

de procedure, formaten en tijdschema’s voor het doorgeven van informatie op grond van de leden 2 en 3;

b)

de reikwijdte en gedetailleerdheid van de informatie die moet worden doorgegeven, rekening houdend met relevante verschillen tussen meldingsplichtige entiteiten, zoals hun risicoprofiel;

c)

de reikwijdte en gedetailleerdheid van de informatie die moet worden doorgegeven met betrekking tot meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector;

d)

het soort informatie waarvan de openbaarmaking door de autoriteit, op grond van een met redenen omkleed verzoek of op eigen initiatief, de voorafgaande toestemming vereist van de toezichthoudende autoriteit waar de informatie vandaan kwam;

e)

welk materialiteitsniveau een inbreuk moet hebben opdat een toezichthoudende autoriteit verplicht zou zijn informatie over die inbreuk door te geven op grond van lid 2, punt c);

f)

de voorwaarden waaronder de autoriteit op grond van lid 3 om aanvullende informatie mag vragen;

g)

de soorten aanvullende informatie die op grond van lid 3 aan de autoriteit moeten worden verstrekt.

De autoriteit legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 27 december 2025 voor aan de Commissie.

De Commissie is bevoegd om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 49.

7.   Overeenkomstig dit artikel verzamelde persoonsgegevens mogen in identificeerbare vorm worden bewaard gedurende een periode van ten hoogste tien jaar na de datum waarop de autoriteit de gegevens heeft verzameld, waarna die gegevens worden gewist. Regelmatig wordt beoordeeld of persoonsgegevens nog nodig zijn; op basis daarvan kunnen persoonsgegevens in individuele gevallen al vóór het verstrijken van die termijn worden gewist.

AFDELING 3

Direct toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten

Artikel 12

Beoordeling van kredietinstellingen en financiële instellingen met het oog op selectie voor direct toezicht

1.   Met het oog op de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, bedoelde taken voert de autoriteit in samenwerking met financiële toezichthouders een periodieke beoordeling uit van kredietinstellingen en financiële instellingen, en groepen kredietinstellingen en financiële instellingen, wanneer die, hetzij middels vestigingen hetzij in het kader van de vrijheid van dienstverrichting, inclusief de thuislidstaat in ten minste zes lidstaten actief zijn, ongeacht of de activiteiten via infrastructuur in het betreffende land of op afstand worden uitgevoerd.

2.   De toezichthoudende autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten die periodiek beoordeeld worden, verstrekken de autoriteit alle informatie die nodig is om de in lid 1 bedoelde periodieke beoordeling uit te voeren.

3.   De inherent- en restrisicoprofielen van een op grond van lid 1 beoordeelde meldingsplichtige entiteit worden door de autoriteit ingedeeld als laag, middelgroot, substantieel of hoog op basis van de benchmarks en volgens de methode als uiteengezet in de in lid 7 bedoelde technische reguleringsnormen. Indien de beoordeelde meldingsplichtige entiteit deel uitmaakt van een groep kredietinstellingen of financiële instellingen, wordt het risicoprofiel op groepsniveau vastgesteld.

4.   De methode voor de indeling van inherent- en restrisicoprofielen wordt afzonderlijk vastgesteld voor ten minste de volgende categorieën van meldingsplichtige entiteiten:

a)

kredietinstellingen;

b)

wisselkantoren;

c)

collectieve beleggingsinstellingen;

d)

andere kredietverstrekkers dan kredietinstellingen;

e)

instellingen voor elektronisch geld;

f)

beleggingsondernemingen;

g)

betalingsinstellingen;

h)

levensverzekeringsondernemingen;

i)

bemiddelaars in levensverzekeringen;

j)

aanbieders van cryptoactivadiensten;

k)

andere financiële instellingen.

5.   Voor elke in lid 4 genoemde categorie van meldingsplichtige entiteiten worden de in de beoordelingsmethode opgenomen benchmarks voor de beoordeling van inherent risico gebaseerd op de risicofactorcategorieën voor cliënten, producten, diensten, transacties, leveringskanalen en geografische gebieden. Er worden benchmarks vastgesteld voor ten minste de volgende indicatoren die wijzen op een inherent risico in elke lidstaat waar de meldingsplichtige entiteiten actief zijn:

a)

met betrekking tot het cliëntgebonden risico: het aandeel niet-ingezeten cliënten uit op grond van hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening (EU) 2024/1624 geïdentificeerde derde landen en de aanwezigheid en het aandeel van als politiek prominente personen geïdentificeerde cliënten;

b)

met betrekking tot de aangeboden producten en diensten:

i)

het belang en het handelsvolume van producten en diensten die als het meest gevoelig voor ML/TF-risico’s zijn aangemerkt, hetzij op het niveau van de interne markt in de risicobeoordeling op Unieniveau, hetzij op landniveau in de nationale risicobeoordeling;

ii)

voor aanbieders van geldtransferdiensten, het belang van de totale jaarlijkse overmakings- en ontvangstactiviteiten van elke aanbieder van dergelijke diensten in de op grond van hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening (EU) 2024/1624 geïdentificeerde landen;

iii)

de relatieve hoeveelheid producten, diensten en transacties die een aanzienlijk beschermingsniveau bieden voor de privacy en identiteit van cliënten of een andere vorm van anonimiteit;

c)

met betrekking tot geografische gebieden:

i)

het jaarlijkse volume van correspondentbankdiensten en correspondentdiensten voor cryptoactiva die in op grond van hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening (EU) 2024/1624 geïdentificeerde derde landen worden verleend door entiteiten in de financiële sector van de Unie;

ii)

het aantal en het aandeel van correspondentbankcliënten en cliënten van correspondentdiensten voor cryptoactiva in op grond van hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening (EU) 2024/1624 geïdentificeerde derde landen.

6.   Voor elke categorie meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in lid 4 omvat de beoordeling van het restrisico in de beoordelingsmethode benchmarks voor de beoordeling van de kwaliteit van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures die door de meldingsplichtige entiteiten zijn ingevoerd om hun inherente risico te beperken.

7.   De autoriteit ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

a)

het minimum aan activiteiten die een kredietinstelling of financiële instelling moet verrichten in het kader van de vrijheid van dienstverrichting, via fysieke infrastructuur ofwel op afstand, om beschouwd te worden als zijnde actief in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging;

b)

de op de in de leden 5 en 6 bedoelde benchmarks gebaseerde methode voor het classificeren van de inherent- en restrisicoprofielen van kredietinstellingen of financiële instellingen of groepen kredietinstellingen of financiële instellingen als laag, middelgroot, substantieel of hoog.

De autoriteit legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2026 voor aan de Commissie.

De Commissie is bevoegd om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 49.

8.   De autoriteit evalueert de benchmarks en de methode ten minste om de drie jaar. Indien er wijzigingen nodig zijn, legt de autoriteit gewijzigde ontwerpen van technische reguleringsnormen voor aan de Commissie.

Artikel 13

Het opstellen van lijsten van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten

1.   Kredietinstellingen, financiële instellingen en groepen kredietinstellingen en financiële instellingen waarvan het restrisicoprofiel op grond van artikel 12 als hoog is geclassificeerd, worden als geselecteerde meldingsplichtige entiteiten aangemerkt.

2.   Indien op grond van lid 1 evenwel meer dan 40 entiteiten worden geïdentificeerd, kan de autoriteit, in overleg met de toezichthoudende autoriteiten, overeenkomen de selectie te beperken tot een specifiek ander aantal entiteiten of groepen dat groter is dan 40.

Bij het nemen van een besluit over een specifiek ander aantal geselecteerde meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in de eerste alinea houdt de autoriteit rekening met haar eigen middelen wat betreft haar capaciteit om het nodige aantal toezichts- en ondersteunend personeel toe te wijzen of aanvullend in dienst te nemen, en zorgt zij ervoor dat de vereiste verhoging van de financiële en personele middelen haalbaar is.

Op grond van het besluit over het maximumaantal zijn de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die welke uit hoofde van lid 1 als zodanig in aanmerking komen en actief zijn in het grootste aantal lidstaten, hetzij middels vestigingen hetzij in het kader van de vrijheid van dienstverrichting.

Indien de toepassing van het in de derde alinea bedoelde criterium meer dan het vastgelegde maximumaantal meldingsplichtige entiteiten oplevert, selecteert de autoriteit uit de meldingsplichtige entiteiten of groepen die overeenkomstig die alinea zouden worden geselecteerd en die actief zijn in het minste aantal lidstaten, de entiteiten met het hoogste transactievolume met derde landen in verhouding tot hun totale transactievolume, gemeten over het laatste boekjaar.

3.   Indien in een lidstaat geen kredietinstelling, financiële instelling of groep van kredietinstellingen of financiële instellingen die daar is gevestigd, vergund of geregistreerd of daar een dochteronderneming heeft, en waarvan het risicoprofiel als hoog is ingedeeld, op grond van de leden 1 en 2 van dit artikel als geselecteerde meldingsplichtige entiteit kan worden aangemerkt, voert de autoriteit in die lidstaat een aanvullende selectieprocedure uit op basis van de in artikel 12, lid 7, punt b), bedoelde methode.

Na de aanvullende selectieprocedure wordt de kredietinstelling, financiële instelling of groep van kredietinstellingen of financiële instellingen, die in die lidstaat is gevestigd of geregistreerd en waarvan het risicoprofiel als hoog is ingedeeld, aangemerkt als geselecteerde meldingsplichtige entiteit.

Indien verscheidene kredietinstellingen, financiële instellingen of groepen kredietinstellingen of financiële instellingen in de betrokken lidstaat een risicoprofiel hebben dat als hoog is ingedeeld, wordt de entiteit die in het grootste aantal lidstaten actief is middels vestigingen of in het kader van de vrijheid van dienstverrichting, aangemerkt als de geselecteerde meldingsplichtige entiteit. Indien verscheidene kredietinstellingen of financiële instellingen, of groepen kredietinstellingen of financiële instellingen, in eenzelfde aantal lidstaten actief zijn, wordt de entiteit met het hoogste transactievolume met derde landen in verhouding tot haar totale transactievolume, gemeten over het laatste boekjaar, aangemerkt als geselecteerde meldingsplichtige entiteit.

4.   De autoriteit begint uiterlijk op 1 juli 2027 met de eerste selectieprocedure en rondt de selectie binnen zes maanden na de begindatum af. De selectieprocedure vindt vervolgens om de drie jaar na de begindatum van de eerste selectie plaats en wordt bij elke selectieprocedure binnen zes maanden afgerond. De lijst van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten wordt na voltooiing van de selectieprocedure zonder onnodige vertraging door de autoriteit bekendgemaakt. Zes maanden na de bekendmaking van de lijst begint de autoriteit met het directe toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.

5.   Voorafgaand aan de bekendmaking van de lijst van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten stelt de autoriteit de relevante niet-AML/CFT-autoriteiten in kennis van de resultaten van het proces van beoordeling en classificatie van inherent en restrisico van de te beoordelen meldingsplichtige entiteiten.

6.   Een geselecteerde meldingsplichtige entiteit blijft onder direct toezicht van de autoriteit totdat de autoriteit begint met het directe toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten op basis van een voor de volgende selectieperiode opgestelde lijst waarin die meldingsplichtige entiteit niet langer is opgenomen.

Artikel 14

Aanvullende overdracht van direct-toezichttaken en -bevoegdheden in uitzonderlijke omstandigheden op verzoek van een financiële toezichthouder

1.   Een financiële toezichthouder kan de autoriteit, met opgaaf van redenen, verzoeken om met betrekking tot een bepaalde niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit het directe toezicht op zich te nemen en de in artikel 5, lid 2, genoemde taken uit te voeren.

Het in de eerste alinea bedoelde verzoek wordt alleen in uitzonderlijke omstandigheden ingediend met als doel op Unieniveau een verhoogd ML/TF-risico of tekortkomingen in de naleving bij een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit aan te kaarten en een consistente toepassing van hoge toezichtnormen te waarborgen.

2.   In het in lid 1 bedoelde verzoek:

a)

wordt de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit genoemd ten aanzien waarvan de financiële toezichthouder van mening is dat die onder direct toezicht van de autoriteit moet worden geplaatst;

b)

wordt toegelicht waarom direct AML/CFT-toezicht op de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit noodzakelijk is;

c)

wordt de voorgestelde datum van overdracht en de periode waarvoor om de overdracht van de taken en bevoegdheden wordt verzocht, genoemd en naar behoren gemotiveerd, en

d)

worden alle nodige ondersteunende informatie, gegevens en bewijsmateriaal verstrekt die van nut kunnen zijn voor de beoordeling van het verzoek.

3.   Het verzoek van de financiële toezichthouder gaat vergezeld van een verslag van de eerder uitgevoerde toezichtactiviteiten en het risicoprofiel van de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit in kwestie. De niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit wordt in kennis gesteld van het verzoek en het daarin voorgestelde tijdschema.

4.   De autoriteit beoordeelt het in lid 1 bedoelde verzoek binnen twee maanden, of binnen een termijn die de overdracht van taken en bevoegdheden mogelijk maakt tegen de in het verzoek voorgestelde datum, indien die langer is. De autoriteit stemt alleen in met de gevraagde overdracht van direct toezicht wanneer aan ten minste één van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de verzoekende toezichthouder kan aantonen dat de aan de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit opgelegde toezichtmaatregelen in verband met ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op toepasselijke vereisten niet doeltreffend zijn;

b)

het verhoogde ML/TF-risico of de ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op toepasselijke vereisten hebben gevolgen voor meerdere entiteiten binnen een groep van niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, en de betrokken financiële toezichthouders zijn het erover eens dat een aanpak via gecoördineerde toezichtmaatregelen op Unieniveau doeltreffender zou zijn;

c)

het verzoek betreft een tijdelijk, objectief en aantoonbaar gebrek aan capaciteit op het niveau van de financiële toezichthouder waardoor die het ML/TF-risico van een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit niet adequaat en tijdig kan aanpakken.

5.   Indien de raad van bestuur van de autoriteit vaststelt dat aan de in de leden 1, 2 en 4 gestelde voorwaarden is voldaan, stelt die een tot de verzoekende financiële toezichthouder en de betreffende niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit gericht besluit vast waarin zij in kennis worden gesteld van de aanvaarding van het verzoek. Het besluit vermeldt de datum waarop de autoriteit het directe toezicht op zich neemt en de duur van dat toezicht. Vanaf de datum waarop de autoriteit direct toezicht zal uitoefenen, wordt de betreffende niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit voor de toepassing van deze verordening als een geselecteerde meldingsplichtige entiteit beschouwd.

Wanneer het directe toezicht door de autoriteit eindigt, op het moment zoals vastgesteld in het in de eerste alinea bedoelde besluit, worden de taken en bevoegdheden in verband met het directe toezicht op de betrokken meldingsplichtige entiteit automatisch weer overgedragen aan de financiële toezichthouder, tenzij de autoriteit, naar aanleiding van een verzoek daartoe van de financiële toezichthouder overeenkomstig de leden 1 tot en met 4, de toepassing van dat besluit verlengt.

6.   Indien de raad van bestuur van de autoriteit weigert het verzoek van de financiële toezichthouder in te willigen, verstrekt de raad van bestuur een schriftelijke motivering van die weigering, waarin helder wordt aangegeven aan welke van de in de leden 1, 2 en 4 gestelde voorwaarden niet is voldaan. De autoriteit raadpleegt de financiële toezichthouder alvorens een besluit te nemen, en zorgt ervoor dat de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit van het resultaat van dat proces op de hoogte wordt gesteld.

Artikel 15

Samenwerking binnen het AML/CFT-toezichtsysteem met het oog op direct toezicht

1.   Onverminderd de bevoegdheid van de autoriteit op grond van artikel 21, lid 3, punt a), om de informatie die door geselecteerde meldingsplichtige entiteiten doorlopend wordt gemeld, rechtstreeks te ontvangen of rechtstreeks te raadplegen, verstrekken de financiële toezichthouders de autoriteit alle informatie die zij voor de uitvoering van de haar opgedragen taken nodig heeft, overeenkomstig deze verordening en ander toepasselijk Unierecht.

2.   Waar passend verlenen de financiële toezichthouders bijstand aan de autoriteit bij de voorbereiding en uitvoering van handelingen inzake de in artikel 5, lid 2, punt b), bedoelde taken met betrekking tot alle geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van bijstand bij verificatieactiviteiten. Bij het vervullen van die taken houden de financiële toezichthouders zich aan de door de autoriteit gegeven instructies.

3.   De autoriteit ontwikkelt technische uitvoeringsnormen inzake:

a)

de voorwaarden waaronder financiële toezichthouders de autoriteit op grond van lid 2 moeten bijstaan;

b)

het in artikel 12, lid 1, bedoelde proces van periodieke beoordeling, met inbegrip van de respectieve rollen van de toezichthoudende autoriteiten en de autoriteit bij de beoordeling van het risicoprofiel van kredietinstellingen en financiële instellingen als bedoeld in dat lid;

c)

de werkafspraken voor de overdracht van toezichttaken en -bevoegdheden aan de autoriteit of van de autoriteit naar het nationale niveau nadat een selectieprocedure heeft plaatsgevonden, met inbegrip van afspraken over de voortzetting van lopende toezichtprocedures of -onderzoeken;

d)

de procedures voor de voorbereiding en vaststelling van besluiten over de selectie van meldingsplichtige entiteiten;

e)

de gedetailleerde regels en afspraken voor de samenstelling en werking van de in artikel 16, leden 1 en 2, bedoelde gezamenlijke toezichtsteams.

De autoriteit legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2026 voor aan de Commissie.

De Commissie is bevoegd om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 53.

Artikel 16

Gezamenlijke toezichtsteams

1.   Er wordt een gezamenlijk toezichtsteam (joint supervisory team — JST) opgericht voor het toezicht op elke geselecteerde meldingsplichtige entiteit. Elk gezamenlijk toezichtsteam bestaat uit personeelsleden van de autoriteit en van de financiële toezichthouders die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteit op nationaal niveau. De leden van het gezamenlijke toezichtsteam worden aangewezen overeenkomstig lid 4 en hun werk wordt gecoördineerd door een daartoe aangewezen personeelslid van de autoriteit (“JST-coördinator”).

2.   De JST-coördinator zorgt voor de coördinatie van de werkzaamheden binnen het gezamenlijke toezichtsteam. De leden van het gezamenlijke toezichtsteam voeren hun teamtaken uit volgens de instructies van de JST-coördinator. Dat laat hun taken en plichten binnen hun eigen financiële toezichthouder onverlet.

Elke financiële toezichthouder die op grond van lid 4 meer dan één personeelslid aan het gezamenlijke toezichtsteam toewijst, kan één van hen als subcoördinator aanwijzen (“nationale subcoördinator”). De nationale subcoördinatoren assisteren de JST-coördinator bij de organisatie en coördinatie van de taken in het gezamenlijke toezichtsteam, met name ten aanzien van de personeelsleden die door dezelfde financiële toezichthouder zijn aangesteld als de relevante nationale subcoördinator. De nationale subcoördinator kan instructies geven aan de leden van het gezamenlijk toezichtsteam die door dezelfde financiële toezichthouder zijn aangesteld, mits die instructies niet in strijd zijn met de instructies van de JST-coördinator.

3.   De taken van een gezamenlijk toezichtsteam omvatten het volgende:

a)

toezichttoetsingen en -beoordelingen van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten uitvoeren;

b)

inspecties ter plaatse van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten coördineren en zo nodig toezichtmaatregelen voorbereiden;

c)

deelnemen aan de voorbereiding van ontwerpbesluiten die van toepassing zijn op de respectieve geselecteerde meldingsplichtige entiteit en die aan de algemene raad en de raad van bestuur zullen worden voorgelegd, rekening houdend met de in de punten a) en b) bedoelde toetsingen, beoordelingen en inspecties ter plaatse;

d)

contacten onderhouden met financiële toezichthouders wanneer dat noodzakelijk is voor de uitoefening van toezichttaken in een lidstaat waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit is gevestigd.

4.   De autoriteit is verantwoordelijk voor de oprichting en samenstelling van de gezamenlijke toezichtsteams. De autoriteit en de betreffende financiële toezichthouders wijzen een of meer van hun personeelsleden aan om deel uit te maken van een gezamenlijk toezichtsteam. Een lid kan deel uitmaken van meer dan één gezamenlijk toezichtsteam.

5.   De autoriteit en de financiële toezichthouders plegen onderling overleg en bereiken onderling overeenstemming over de inzet van personeel voor de gezamenlijke toezichtsteams.

6.   De autoriteit ontwikkelt interne operationele regels en procedures met betrekking tot de samenstelling van gezamenlijke toezichtsteams, met name met betrekking tot personeel van elke financiële toezichthouder, de status van personeel van financiële toezichthouders en de toewijzing van personele middelen door de autoriteit aan de gezamenlijke toezichtsteams, waarbij zij ervoor zorgt dat die teams bestaan uit personeel met voldoende kennis, deskundigheid en ervaring en met voldoende verscheidenheid aan kennis, achtergronden, deskundigheid en ervaring.

Artikel 17

Informatieverzoeken

1.   De autoriteit mag geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en natuurlijke personen die daar in dienst zijn of daartoe behorende rechtspersonen, alsook derden waaraan de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten operationele functies of activiteiten hebben uitbesteed en daarbij aangesloten natuurlijke of rechtspersonen, verplichten alle informatie te verstrekken die zij nodig heeft voor de uitvoering van de haar bij deze verordening en bij ander toepasselijk Unierecht opgedragen taken.

2.   De in lid 1 bedoelde personen of hun vertegenwoordigers en, in het geval van rechtspersonen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de krachtens de wet of hun statuten tot vertegenwoordiging bevoegde personen verstrekken de opgevraagde informatie zonder onnodige vertraging en zorgen ervoor dat die duidelijk, accuraat en volledig is. Naar behoren gemachtigde advocaten kunnen namens hun cliënten de informatie verstrekken. Die cliënten blijven volledig verantwoordelijk indien de verstrekte informatie onvolledig, onjuist of misleidend is.

3.   Wanneer de autoriteit de op grond van lid 1 opgevraagde informatie ontvangt, stelt zij die informatie ter beschikking van de betrokken financiële toezichthouder.

Artikel 18

Algemene onderzoeken

1.   Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, mag de autoriteit alle noodzakelijke onderzoeken verrichten van een geselecteerde meldingsplichtige entiteit of een natuurlijke persoon die daar in dienst is of een rechtspersoon die daartoe behoort en in een lidstaat is gevestigd of zich in een lidstaat bevindt.

Daartoe mag de autoriteit:

a)

de overlegging van documenten verlangen;

b)

de boeken en bescheiden van de betreffende personen onderzoeken en kopieën of uittreksels van de boeken en bescheiden maken;

c)

interne auditverslagen raadplegen, alsook de certificering van rekeningen en alle software, databanken, IT-instrumenten of andere elektronische middelen voor het registreren van informatie;

d)

documenten en informatie raadplegen met betrekking tot besluitvormingsprocessen, met inbegrip van die welke zijn ontwikkeld door middel van algoritmen of andere digitale processen;

e)

de in artikel 17 bedoelde personen of hun vertegenwoordigers of personeelsleden verzoeken om schriftelijke of mondelinge toelichting;

f)

alle andere personen horen die daarin toestemmen, teneinde informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen.

2.   De in artikel 17 bedoelde personen worden onderworpen aan onderzoeken die bij een besluit van de autoriteit worden ingeleid. Wanneer een persoon het voeren van het onderzoek hindert, verleent de financiële toezichthouder van de lidstaat waar de bedrijfsruimten in kwestie zijn gelegen, de nodige bijstand overeenkomstig het nationale recht, onder meer door voor de autoriteit de toegang te faciliteren tot de bedrijfsruimten van de in artikel 17 bedoelde natuurlijke en rechtspersonen, zodat de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend.

Artikel 19

Inspecties ter plaatse

1.   Met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken mag de autoriteit alle nodige inspecties ter plaatse in de bedrijfsruimten van de in artikel 17 bedoelde natuurlijke en rechtspersonen verrichten, mits de betrokken financiële toezichthouder daarvan vooraf in kennis wordt gesteld. Met betrekking tot natuurlijke personen van wie de bedrijfsruimte tevens hun privéwoning is, vraagt en verkrijgt de autoriteit rechterlijke toestemming voor een inspectie ter plaatse. Indien dat voor een behoorlijke en efficiënte inspectie nodig is, mag de autoriteit de inspectie ter plaatse verrichten zonder dat vooraf aan die natuurlijke en rechtspersonen aan te kondigen.

2.   De autoriteit kan besluiten de uitvoering van inspecties ter plaatse toe te vertrouwen aan een gezamenlijk toezichtsteam overeenkomstig artikel 16 of aan een specifiek team, waarvan in voorkomend geval leden van het gezamenlijke toezichtsteam deel kunnen uitmaken. De autoriteit is verantwoordelijk voor de oprichting en samenstelling van de teams voor inspecties ter plaatse, hetgeen gebeurt in samenwerking met de financiële toezichthouders.

3.   De personeelsleden van de autoriteit en andere personen die door de autoriteit gemachtigd zijn om een inspectie ter plaatse te verrichten mogen de bedrijfsruimten en terreinen van natuurlijke of rechtspersonen die het voorwerp zijn van een door de autoriteit genomen onderzoeksbesluit betreden, waarbij voor natuurlijke personen van wie de bedrijfsruimte tevens hun privéwoning is eerst rechterlijke toestemming moet worden verkregen voor een inspectie ter plaatse op grond van lid 1 van dit artikel. De personeelsleden van de autoriteit en andere personen die door de autoriteit gemachtigd zijn, hebben alle in artikel 21 genoemde bevoegdheden.

4.   De in artikel 17 bedoelde natuurlijke en rechtspersonen worden onderworpen aan inspecties ter plaatse op basis van een besluit van de autoriteit.

5.   De personeelsleden en andere begeleidende personen die zijn gemachtigd of aangewezen door de financiële toezichthouder van de lidstaat waar de inspectie moet worden verricht, verlenen de personeelsleden van de autoriteit en andere door de autoriteit gemachtigde personen, onder toezicht en coördinatie van de autoriteit, actief bijstand. Daartoe beschikken zij over de in lid 3 genoemde bevoegdheden. De personeelsleden van de financiële toezichthouder van de betrokken lidstaat hebben eveneens het recht deel te nemen aan de inspecties ter plaatse.

6.   Indien een persoon zich tegen de uitvoering van een op grond van dit artikel gelaste inspectie ter plaatse verzet, verleent de financiële toezichthouder van de betrokken lidstaat de nodige bijstand overeenkomstig het nationale recht. Voor zover nodig voor de inspectie, omvat die bijstand het verzegelen van alle bedrijfsruimten en boeken of bescheiden. Indien de betrokken financiële toezichthouder niet over die bevoegdheid beschikt, maakt hij gebruik van zijn bevoegdheden om de hulp van andere nationale autoriteiten in te roepen.

Artikel 20

Toestemming van een rechterlijke instantie

1.   Indien voor de in artikel 19 bedoelde inspectie ter plaatse de toestemming van een rechterlijke instantie overeenkomstig het nationale recht vereist is, verzoekt de autoriteit om die toestemming.

2.   Als wordt verzocht om toestemming als bedoeld in lid 1, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de autoriteit op authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen mag de nationale rechterlijke instantie de autoriteit om nadere uitleg vragen, in het bijzonder met betrekking tot de redenen die de autoriteit heeft om aan te nemen dat een inbreuk op de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen heeft plaatsgevonden, en met betrekking tot de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van de inspectie toetsen, noch de informatie in het dossier van de autoriteit opvragen. De rechtsgeldigheid van het besluit van de autoriteit wordt ter toetsing slechts voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 21

Administratieve maatregelen

1.   Voor de uitvoering van haar in artikel 5, lid 2, bedoelde taken heeft de autoriteit de in de leden 2 en 3 van dit artikel genoemde bevoegdheid om de administratieve maatregelen toe te passen om een geselecteerde meldingsplichtige entiteit te verplichten de nodige maatregelen te nemen indien:

a)

is gebleken dat de geselecteerde meldingsplichtige entiteit inbreuk maakt op de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen en nationale wetgeving;

b)

de autoriteit beschikt over voldoende en aantoonbare aanwijzingen dat de geselecteerde meldingsplichtige entiteit waarschijnlijk inbreuk zal maken op de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen en nationale wetgeving en het toepassen van een administratieve maatregel de inbreuk kan voorkomen of het risico daarop kan verminderen;

c)

de door de geselecteerde meldingsplichtige entiteit toegepaste interne gedragslijnen, procedures en controles, blijkens een naar behoren gemotiveerde vaststelling door de autoriteit, niet evenredig zijn met de risico’s van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering waaraan de geselecteerde meldingsplichtige entiteit is blootgesteld.

2.   Voor de toepassing van artikel 6, lid 1, heeft de autoriteit met name de bevoegdheid tot het toepassen van de volgende administratieve maatregelen:

a)

aanbevelingen uitbrengen;

b)

meldingsplichtige entiteiten gelasten tot naleving, onder meer door de uitvoering van specifieke corrigerende maatregelen te gelasten;

c)

een publieke verklaring afgeven waarin de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;

d)

een bevel uitvaardigen waarbij de natuurlijke of rechtspersoon wordt gelast de gedraging te staken en af te zien van herhaling ervan;

e)

restricties of beperkingen opleggen ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten, de transacties of het netwerk van instellingen waartoe de geselecteerde meldingsplichtige entiteit behoort, of de afstoting verlangen van activiteiten;

f)

wijzigingen eisen in de governancestructuur;

g)

indien een geselecteerde meldingsplichtige entiteit opereert op basis van een vergunning, aan de autoriteit die de vergunning heeft verleend voorstellen die vergunning in te trekken of te schorsen; indien de autoriteit die de vergunning heeft verleend geen gevolg geeft aan het voorstel van de autoriteit tot schorsing of intrekking, verzoekt de autoriteit haar de redenen daarvoor schriftelijk mee te delen.

3.   Door middel van de in lid 2 bedoelde administratieve maatregelen kan de autoriteit met name:

a)

eisen dat zonder onnodige vertraging alle gegevens of inlichtingen worden verstrekt die nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, genoemde taken, eisen dat documenten worden voorgelegd, of aanvullende of frequentere meldingen opleggen;

b)

eisen dat de interne gedragslijnen, procedures en controles worden versterkt;

c)

eisen dat een specifiek beleid of specifieke vereisten met betrekking tot categorieën van of individuele cliënten, transacties, activiteiten of leveringskanalen die hoge ML/TF-risico’s inhouden, worden toegepast;

d)

eisen dat maatregelen worden genomen om de ML/TF-risico’s bij de activiteiten en producten van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten te verminderen;

e)

een tijdelijk verbod op het uitoefenen van managementfuncties in meldingsplichtige entiteiten opleggen aan een persoon met managementverantwoordelijkheden in de geselecteerde meldingsplichtige entiteit of aan een andere natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt gehouden voor de inbreuk.

4.   De in lid 2 bedoelde administratieve maatregelen gaan waar relevant vergezeld van bindende termijnen voor de uitvoering ervan. De autoriteit geeft opvolging aan en beoordeelt de uitvoering door de geselecteerde meldingsplichtige entiteit van de vereiste acties.

5.   Financiële toezichthouders stellen de autoriteit zonder onnodige vertraging in kennis wanneer zij een of meer aanwijzingen hebben dat een geselecteerde meldingsplichtige entiteit Verordening (EU) 2023/1113 of Verordening (EU) 2024/1624 heeft overtreden.

6.   De toegepaste administratieve maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 22

Geldboeten

1.   De autoriteit mag met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken geldboeten opleggen wanneer een geselecteerde meldingsplichtige entiteit, hetzij opzettelijk hetzij uit onachtzaamheid, inbreuk maakt op een vereiste van Verordening (EU) 2023/1113 of Verordening (EU) 2024/1624, of niet voldoet aan een in artikel 6, lid 1, van deze verordening bedoeld bindend besluit.

2.   Wanneer de raad van bestuur van de autoriteit vaststelt dat een geselecteerde meldingsplichtige entiteit opzettelijk of uit onachtzaamheid een ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuk heeft gepleegd op rechtstreeks toepasselijke vereisten vervat in Verordening (EU) 2023/1113 of Verordening (EU) 2024/1624, stelt de raad van bestuur overeenkomstig lid 3 van dit artikel een besluit tot het opleggen van geldboeten vast. De wegens dergelijke inbreuken opgelegde geldboeten worden, naargelang de omstandigheden van het concrete geval, opgelegd naast of in plaats van de in artikel 21, lid 2, bedoelde administratieve maatregelen.

3.   Het basisbedrag van de in lid 1 bedoelde geldboeten ligt binnen de volgende limieten:

a)

voor ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op één of meer vereisten in verband met cliëntenonderzoek, op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles of meldingsverplichtingen, die zijn vastgesteld in twee of meer lidstaten waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit actief is, is het bedrag minimaal 500 000 EUR en maximaal 2 000 000 EUR of 1 % van de jaaromzet, naargelang welk bedrag het hoogst is;

b)

voor ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op één of meer vereisten in verband met cliëntenonderzoek, interne gedragslijnen, procedures en controles of meldingsverplichtingen, die zijn vastgesteld in één lidstaat waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit actief is, is het bedrag minimaal 100 000 EUR en maximaal 1 000 000 EUR of 0,5 % van de jaaromzet, naargelang welk bedrag het hoogst is;

c)

voor ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op alle andere vereisten, die zijn vastgesteld in twee of meer lidstaten waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit actief is, is het bedrag minimaal 100 000 EUR en maximaal 2 000 000 EUR;

d)

voor ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op alle andere vereisten, die zijn vastgesteld in één lidstaat waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit actief is, is het bedrag minimaal 100 000 EUR en maximaal 1 000 000 EUR;

e)

voor ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op de in artikel 6, lid 1, bedoelde besluiten van de autoriteit is het bedrag minimaal 100 000 EUR en maximaal 1 000 000 EUR.

4.   De binnen de limieten van lid 3 vastgestelde basisbedragen worden zo nodig, rekening houdend met verzwarende of verzachtende factoren, aangepast overeenkomstig de desbetreffende in bijlage I vermelde coëfficiënten. De desbetreffende verzwarende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzwarende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzwarende coëfficiënt resulteert, aan het basisbedrag toegevoegd. Indien de voordelen die uit de inbreuk zijn verkregen, of de verliezen die derden door de inbreuk lijden, kunnen worden bepaald, worden die na toepassing van de coëfficiënten opgeteld bij het totale bedrag van de sanctie.

5.   De relevante verzachtende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzachtende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzachtende coëfficiënt resulteert, van het basisbedrag afgetrokken.

6.   Het maximumbedrag van een in lid 3, punten a) en b), bedoelde sanctie voor ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken bedraagt, na toepassing van de in de leden 4 en 5 bedoelde coëfficiënten, niet meer dan 10 % van de totale jaaromzet van de meldingsplichtige entiteit in het voorgaande boekjaar.

7.   Het maximumbedrag van een in lid 3, punten c) en d), bedoelde sanctie voor ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken bedraagt na toepassing van de in de leden 4 en 5 bedoelde coëfficiënten maximaal 10 000 000 EUR.

8.   Indien de geselecteerde meldingsplichtige entiteit een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (37) geconsolideerde financiële overzichten moet opstellen, is de relevante totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet of de daarmee overeenstemmende soort inkomsten overeenkomstig de toepasselijke boekhoudkundige normen volgens de meest recente door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening.

9.   In andere dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde gevallen mag de autoriteit, als dat voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken noodzakelijk is, voorschrijven dat de financiële toezichthouders een procedure inleiden om ervoor te zorgen dat passende geldboeten worden opgelegd overeenkomstig het nationale recht tot omzetting van Richtlijn (EU) 2024/1640 en elke relevante nationale wetgeving op grond waarvan specifieke bevoegdheden worden verleend die thans overeenkomstig het Unierecht niet zijn vereist. De opgelegde geldboeten moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De eerste alinea is van toepassing op geldboeten die aan geselecteerde meldingsplichtige entiteiten moeten worden opgelegd wegens inbreuken op het nationale recht tot omzetting van Richtlijn (EU) 2024/1640 en op geldboeten die moeten worden opgelegd aan leden van het leidinggevend orgaan van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die volgens het nationale recht verantwoordelijk zijn voor een inbreuk door de geselecteerde meldingsplichtige entiteit.

10.   De door de autoriteit opgelegde geldboeten moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Bij de bepaling van het bedrag van de geldboete houdt de autoriteit terdege rekening met het vermogen van de geselecteerde meldingsplichtige entiteit om de geldboete te betalen en raadpleegt zij, indien de geldboete van invloed kan zijn op de naleving van de prudentiële regelgeving, de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de naleving van het toepasselijke Unierecht door de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.

Artikel 23

Dwangsommen

1.   De raad van bestuur kan een besluit tot oplegging van een dwangsom nemen teneinde:

a)

een geselecteerde meldingsplichtige entiteit te dwingen een einde te maken aan een inbreuk, wanneer die een op grond van artikel 21, lid 2, punt b), d), e), of f), en artikel 21, lid 3, toegepaste administratieve maatregel niet naleeft;

b)

een in artikel 17, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen alle informatie te verstrekken die volgens een op grond van artikel 6, lid 1, genomen besluit moet worden overgelegd;

c)

een in artikel 17, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen zich aan een onderzoek te onderwerpen en in het bijzonder alle bescheiden, gegevens, procedures of enig ander opgevraagd materiaal over te leggen, alsook andere informatie die in het kader van een op grond van artikel 18 ingesteld onderzoek is verstrekt, aan te vullen en te corrigeren.

2.   De dwangsom moet doeltreffend en evenredig zijn. De opgelegde dwangsom geldt totdat de geselecteerde meldingsplichtige entiteit of de betrokken persoon de relevante in lid 1 bedoelde administratieve maatregel naleeft.

3.   Niettegenstaande lid 2 bedraagt de dwangsom in het geval van rechtspersonen maximaal 3 % van de gemiddelde dagelijkse omzet in het voorafgaande boekjaar en in het geval van natuurlijke personen maximaal 2 % van hun gemiddelde inkomsten per dag in het voorafgaande kalenderjaar. De dwangsom wordt berekend vanaf de in het besluit tot oplegging van een dwangsom bepaalde datum.

4.   Een dwangsom kan worden opgelegd gedurende een periode van niet meer dan zes maanden vanaf de kennisgeving van het besluit van de autoriteit. Indien de geselecteerde meldingsplichtige entiteit na het verstrijken van die periode nog niet aan de administratieve maatregel heeft voldaan, kan de autoriteit dwangsommen opleggen voor een aanvullende periode van ten hoogste zes maanden.

5.   Het besluit tot oplegging van een dwangsom kan in een later stadium worden genomen met terugwerkende kracht tot de datum van toepassing van de administratieve maatregel.

Artikel 24

Het horen van aan een procedure onderworpen personen

1.   Alvorens een besluit tot oplegging van een geldboete of dwangsom uit hoofde van artikel 22 of 23 te nemen, stelt de raad van bestuur de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid te worden gehoord over de bevindingen van de autoriteit. De raad van bestuur steunt zijn besluiten slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen personen opmerkingen hebben kunnen maken.

2.   Het recht van verweer van de aan de procedure onderworpen personen wordt tijdens de procedure ten volle geëerbiedigd. Die personen hebben recht op toegang tot het dossier van de autoriteit, onder voorbehoud van het rechtmatige belang dat andere personen hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie of interne voorbereidende documenten van de autoriteit.

Artikel 25

Bekendmaking van administratieve maatregelen, geldboeten en dwangsommen

1.   De autoriteit maakt elk besluit tot oplegging van geldboeten of dwangsommen en elk besluit waarbij in artikel 21, lid 2, punten c) tot en met g), bedoelde administratieve maatregelen worden toegepast ten aanzien van in artikel 21, lid 1, punt a), bedoelde gevallen, onmiddellijk bekend nadat de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon van dat besluit in kennis is gesteld. De bekendmaking bevat ten minste informatie over het type en de aard van de inbreuk, de identiteit van de verantwoordelijke persoon en, voor geldboeten of dwangsommen, het bedrag daarvan.

In afwijking van de eerste alinea kan de autoriteit, wanneer de bekendmaking administratieve maatregelen betreft waartegen beroep kan worden ingesteld en die niet gericht zijn op het verhelpen van ernstige, herhaalde en stelselmatige inbreuken, de bekendmaking van die administratieve maatregelen uitstellen tot het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

2.   Na het verstrijken van de termijn voor een toetsing van het besluit door de administratieve raad voor toetsing of, indien de meldingsplichtige entiteit niet om een dergelijke toetsing heeft verzocht, het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, openbaart de autoriteit de informatie inzake een verzoek tot toetsing of beroep. Alle daaropvolgende informatie over de uitkomst van die toetsing of dat beroep wordt door de autoriteit onmiddellijk nadat zij die informatie heeft verkregen, bekendgemaakt. Een besluit tot nietigverklaring van een besluit tot oplegging van een geldboete of een dwangsom of een besluit waarbij een administratieve maatregel op grond van artikel 21, lid 1, punt a), wordt toegepast, wordt eveneens bekendgemaakt.

3.   Niettegenstaande de in lid 1 bedoelde vereiste, moet de autoriteit indien zij in een individueel geval oordeelt dat bekendmaking van de identiteit of de persoonsgegevens van de verantwoordelijke personen onevenredig is, of wanneer bekendmaking een gevaar oplevert voor de stabiliteit van de financiële markten of voor een lopend onderzoek:

a)

de bekendmaking van het besluit uitstellen totdat de redenen voor niet-bekendmaking ophouden te bestaan;

b)

het besluit op anonieme basis bekendmaken indien door een dergelijke anonieme bekendmaking de persoonsgegevens van de verantwoordelijke personen doeltreffend beschermd zijn; in dat geval stelt de autoriteit de bekendmaking van de relevante gegevens voor een redelijke termijn uit mits te verwachten is dat de redenen voor anonieme bekendmaking binnen die termijn ophouden te bestaan;

c)

het besluit in het geheel niet bekendmaken indien de in de punten a) en b) beschreven opties ontoereikend worden geacht om te waarborgen dat:

i)

de stabiliteit van financiële markten niet in gevaar wordt gebracht; of

ii)

de bekendmaking van het besluit evenredig is met betrekking tot overeenkomstig artikel 21, lid 1, punt a), toegepaste administratieve maatregelen, wanneer die maatregelen als gering worden beschouwd.

4.   De autoriteit laat elke bekendmaking op grond van dit artikel gedurende een periode van vijf jaar op haar website staan.

Artikel 26

Gedwongen betaling van geldboeten en dwangsommen en toewijzing van de bedragen van die sancties en betalingen

1.   Op grond van de artikelen 22 en 23 opgelegde geldboeten en dwangsommen zijn afdwingbaar.

De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de lidstaat op het grondgebied waarvan zij plaatsvindt. Het bevel tot tenuitvoerlegging wordt gehecht aan het besluit tot oplegging van geldboeten of dwangsommen op grond van de artikelen 22 en 23, zonder verdere formaliteiten anders dan de verificatie van de authenticiteit van het besluit door de autoriteit die daartoe door de regering van elke lidstaat wordt aangewezen en die door die regering als zodanig wordt bekendgemaakt bij de autoriteit en het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Nadat die formaliteiten op verzoek van de betreffende partij zijn vervuld, kan die partij overgaan tot tenuitvoerlegging volgens het nationale recht door zich met de kwestie rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.

De tenuitvoerlegging kan alleen worden geschorst krachtens een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort evenwel tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de betrokken lidstaat.

2.   De opgehaalde bedragen van de geldboeten en de dwangsommen worden toegewezen aan de algemene begroting van de Unie.

Artikel 27

Procedureregels voor het nemen van toezichtmaatregelen en het opleggen van geldboeten en dwangsommen

1.   Indien de autoriteit bij het uitvoeren van haar taken krachtens deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het mogelijke bestaan van feiten die een of meer van de in bijlage II vermelde inbreuken zouden kunnen vormen, wijst zij intern een onafhankelijk onderzoeksteam aan om de aangelegenheid te onderzoeken. Het onderzoeksteam wordt of was niet betrokken bij het directe toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteit in kwestie en verricht zijn taken onafhankelijk van de raad van bestuur. De autoriteit ontwikkelt interne procedures voor de vaststelling van de regels voor selectie van de leden van het onafhankelijke onderzoeksteam, met name met betrekking tot de kennis, achtergrond, deskundigheid en ervaring van die leden.

2.   Het onderzoeksteam onderzoekt de vermeende inbreuken en neemt daarbij de opmerkingen van de aan het onderzoek onderworpen personen in aanmerking, waarna het het volledige dossier met zijn bevindingen aan de raad van bestuur voorlegt.

Voor het uitvoeren van zijn taken mag het onderzoeksteam informatie opvragen overeenkomstig artikel 17 en onderzoeken en inspecties ter plaatse verrichten overeenkomstig de artikelen 18 en 19.

Bij het uitvoeren van zijn taken heeft het onderzoeksteam toegang tot alle documenten en informatie die het gezamenlijke toezichtsteam bij zijn toezichtwerkzaamheden heeft verzameld.

3.   Na de afronding van zijn onderzoek en alvorens het dossier met zijn bevindingen aan de raad van bestuur voor te leggen, stelt het onderzoeksteam de aan het onderzoek onderworpen personen in de gelegenheid over de onderzochte aangelegenheden te worden gehoord. Het onderzoeksteam baseert zijn bevindingen alleen op feiten waarover de aan het onderzoek onderworpen personen opmerkingen hebben kunnen maken.

De rechten van verdediging van de betrokken personen worden volledig in acht genomen tijdens het uit hoofde van dit artikel gevoerde onderzoek.

4.   Wanneer het onderzoeksteam het dossier met zijn bevindingen aan de raad van bestuur voorlegt, stelt het de aan het onderzoek onderworpen personen van dat feit in kennis. De aan het onderzoek onderworpen personen hebben recht op toegang tot het dossier, onder voorbehoud van het rechtmatige belang dat andere personen hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie die derden raakt.

5.   De raad van bestuur besluit op basis van het dossier met de bevindingen van het onderzoeksteam en na de aan het onderzoek onderworpen personen op hun verzoek overeenkomstig artikel 24, lid 1, te hebben gehoord, of de aan het onderzoek onderworpen personen al dan niet een of meer van de in bijlage II vermelde inbreuken hebben gepleegd; zo ja, legt de raad van bestuur een geldboete op overeenkomstig artikel 22 en past overeenkomstig artikel 21 een administratieve maatregel toe in aanvulling op, of in plaats van, de oplegging van een geldboete.

6.   Het onderzoeksteam neemt niet deel aan de beraadslagingen van de raad van bestuur en mengt zich ook niet anderszins in het besluitvormingsproces van de raad van bestuur.

7.   De Commissie stelt nadere procedureregels vast voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van geldboeten en dwangsommen, zoals bepalingen inzake het recht van verdediging, inzake termijnen en inzake de inning van geldboeten of dwangsommen, alsook gedetailleerde voorschriften betreffende verjaringstermijnen voor het opleggen en ten uitvoer leggen van sancties.

De in de eerste alinea bedoelde regels worden vastgesteld bij gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening, overeenkomstig artikel 100.

De Commissie stelt de in de tweede alinea bedoelde gedelegeerde handelingen uiterlijk op 1 januari 2027 vast.

8.   Wanneer de autoriteit bij het uitoefenen van haar taken krachtens deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het mogelijke bestaan van strafbare feiten, verwijst zij de zaak voor strafrechtelijke vervolging naar de bevoegde nationale autoriteiten. Bovendien ziet de autoriteit af van het opleggen van geldboeten of dwangsommen wanneer een eerdere vrijspraak of veroordeling in een krachtens het nationale recht gevoerde strafprocedure wegens dezelfde feiten of in wezen gelijkaardige feiten in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 28

Beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen besluiten waarbij de autoriteit een geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Het Hof mag de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, of het bedrag ervan verlagen of verhogen.

Artikel 29

Talenregeling bij direct toezicht

1.   De autoriteit en de financiële toezichthouders treffen regelingen voor hun communicatie binnen het AML/CFT-toezichtsysteem, onder meer wat de te gebruiken taal of talen betreft.

2.   Elk document dat een geselecteerde meldingsplichtige entiteit of een andere natuurlijke of rechtspersoon die individueel aan de toezichtprocedures van de autoriteit onderworpen is, bij de autoriteit indient, mag worden opgesteld in een door de betrokken geselecteerde meldingsplichtige entiteit of natuurlijke of rechtspersoon gekozen officiële taal van de Unie.

3.   De autoriteit, de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en andere natuurlijke of rechtspersonen die individueel aan de toezichtprocedures van de autoriteit onderworpen zijn, mogen afspreken om in hun schriftelijke communicatie slechts één officiële taal van de Unie te gebruiken, onder meer met betrekking tot de toezichtbesluiten van de autoriteit.

4.   Wanneer een in lid 3 bedoelde afspraak om slechts één taal te gebruiken, wordt ingetrokken, is die intrekking alleen van invloed op nog niet uitgevoerde aspecten van de toezichtprocedure van de autoriteit.

5.   Indien deelnemers aan een mondelinge hoorzitting verzoeken om gehoord te worden in een andere officiële taal van de Unie dan de taal waarin de toezichtprocedure van de autoriteit wordt gevoerd, wordt het verzoek daartoe tijdig bij de autoriteit ingediend, zodat die de nodige voorzieningen kan treffen.

AFDELING 4

Indirect toezicht op niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten

Artikel 30

Beoordelingen van de stand van de convergentie van het toezicht

1.   De autoriteit verricht periodieke beoordelingen van sommige of alle activiteiten van één, meerdere of alle financiële toezichthouders, alsook van hun instrumenten en middelen. In het kader van elke beoordeling beoordeelt de autoriteit in hoeverre een financiële toezichthouder zijn taken overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/1640 verricht en neemt zij de nodige stappen om consistent hoge toezichtnormen en -praktijken te waarborgen. De beoordelingen houden rekening met het niveau van harmonisering van toezichtmethoden en omvatten met het oog daarop een toetsing van de toepassing van de op grond van artikel 8 ontwikkelde AML/CFT-toezichtmethode (in zijn geheel of een gedeelte ervan), en behandelen alle financiële toezichthouders in één beoordelingscyclus. De raad van bestuur stelt, na raadpleging van de algemene raad in toezichtsamenstelling, een plan voor een beoordelingscyclus vast. De algemene raad kan met een tweederdemeerderheid van zijn leden eisen dat de raad van bestuur een nieuw plan vaststelt. De duur van elke beoordelingscyclus wordt vastgesteld door de autoriteit en bedraagt maximaal zeven jaar.

De autoriteit ontwikkelt methoden die een consistente beoordeling van, en vergelijking tussen, de financiële toezichthouders die in eenzelfde cyclus getoetst worden, mogelijk maken. Aan het einde van elke beoordelingscyclus legt de autoriteit haar bevindingen voor aan het Europees Parlement en de Raad.

2.   De beoordelingen worden uitgevoerd door het personeel van de autoriteit en, na een open oproep tot deelname, door het personeel van financiële toezichthouders die niet aan toetsing zijn onderworpen, op vrijwillige basis. Indien relevant wordt bij de beoordelingen terdege rekening gehouden met de relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en intergouvernementele organen met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van ML/TF. Bij de beoordelingen kan ook terdege rekening worden gehouden met de informatie in de op grond van artikel 11 opgezette centrale AML/CFT-databank.

3.   De autoriteit stelt een verslag op met de uitkomsten van elke beoordeling. Er wordt een ontwerpversie van het verslag voor commentaar voorgelegd aan de financiële toezichthouder, alvorens het door de algemene raad in toezichtsamenstelling wordt behandeld. Binnen een door de autoriteit vastgestelde termijn dient de beoordeelde financiële toezichthouder zijn commentaar op het ontwerpverslag in. Het definitieve verslag wordt aangenomen door de raad van bestuur, die daarbij rekening houdt met de opmerkingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling. De raad van bestuur waarborgt dat de beoordelingsmethode op consistente wijze wordt toegepast. In het verslag wordt vermeld en toegelicht welke specifieke follow-upmaatregelen volgens de beoordeling passend, evenredig en noodzakelijk worden geacht voor de beoordeelde financiële toezichthouder. De follow-upmaatregelen mogen worden vastgesteld in de vorm van richtsnoeren en aanbevelingen van de algemene raad. De follow-upmaatregelen kunnen ook de vorm aannemen van individuele aanbevelingen van de raad van bestuur. Die individuele follow-upmaatregelen worden alleen bekendgemaakt na toestemming van de betrokken financiële toezichthouder en enkel in samengevatte of geaggregeerde vorm, op een zodanige manier dat individuele financiële instellingen niet kunnen worden herkend. De gepubliceerde versie van het verslag bevat geen vertrouwelijke informatie of verwijzingen naar specifieke financiële toezichthouders.

4.   De financiële toezichthouders stellen alles in het werk om te voldoen aan de specifieke follow-upmaatregelen die zij volgens de beoordeling moeten nemen. In voorkomend geval brengen de financiële toezichthouders de autoriteit regelmatig op de hoogte van het soort maatregelen dat zij hebben getroffen naar aanleiding van het in lid 3 bedoelde verslag.

Artikel 31

Coördinatie en facilitatie van de werkzaamheden van de AML/CFT-toezichtcolleges in de financiële sector

1.   Binnen het kader van haar bevoegdheden en onverminderd de bevoegdheden van de relevante financiële toezichthouders zorgt de autoriteit voor de oprichting en de consistente werking van AML/CFT-toezichtcolleges in de financiële sector voor niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten met vestigingen in verschillende lidstaten, overeenkomstig artikel 49 van Richtlijn (EU) 2024/1640 Daartoe mag de autoriteit:

a)

een college oprichten indien een dergelijk college nog niet is opgericht hoewel aan de in artikel 49 van Richtlijn (EU) 2024/1640 vastgestelde oprichtingsvoorwaarden is voldaan, en vergaderingen van de colleges samenroepen en organiseren;

b)

assistentie verlenen bij de organisatie van vergaderingen van colleges, indien de betrokken financiële toezichthouders daarom verzoeken;

c)

assistentie verlenen bij de organisatie van gezamenlijke toezichtplannen en gezamenlijke inspecties ter plaatse of op andere plaatsen;

d)

alle relevante informatie verzamelen en delen, in samenwerking met de financiële toezichthouders, om het werk van het college te faciliteren, en die informatie beschikbaar stellen aan de autoriteiten van het college;

e)

doeltreffende en efficiënte toezichtactiviteiten en -praktijken bevorderen, inclusief het evalueren van de risico’s waaraan niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten blootgesteld zijn of zouden kunnen zijn;

f)

toezicht houden, overeenkomstig de taken en bevoegdheden die in deze verordening zijn vermeld, op de taken die door de financiële toezichthouders worden uitgeoefend.

2.   Voor de toepassing van lid 1 heeft het personeel van de autoriteit het recht op volwaardige deelname aan de AML/CFT-toezichtcolleges en de activiteiten van die colleges, waaronder inspecties ter plaatse, die gezamenlijk door twee of meer financiële toezichthouders worden uitgevoerd.

Artikel 32

Verzoeken om in uitzonderlijke omstandigheden op te treden naar aanleiding van aanwijzingen voor ernstige, herhaaldelijke of stelselmatige inbreuken

1.   Financiële toezichthouders stellen de autoriteit in kennis wanneer de situatie van een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit met betrekking tot naleving van Verordening (EU) 2024/1624, Verordening (EU) 2023/1113, andere wettelijke bepalingen die zijn vastgesteld met het oog op de uitvoering van die verordeningen of een door een toezichthouder vastgestelde administratieve handeling, en blootstelling aan ML/TF-risico’s snel en aanzienlijk verslechtert, met name wanneer die verslechtering negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor meerdere lidstaten of voor de Unie als geheel, of de integriteit van het financiële stelsel van de Unie kan ondermijnen.

2.   Wanneer de autoriteit aanwijzingen heeft voor ernstige, herhaaldelijke of stelselmatige inbreuken door een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit, kan zij de betrokken financiële toezichthouder verzoeken:

a)

een onderzoek te doen naar die aanwijzingen, die betrekking kunnen hebben op inbreuken op het Unierecht of, indien dat Unierecht uit richtlijnen bestaat of daarmee uitdrukkelijk opties aan lidstaten worden overgelaten, inbreuken op het nationale recht voor zover met dat nationale recht richtlijnen worden omgezet of door het Unierecht aan lidstaten overgelaten opties worden uitgeoefend, en

b)

te overwegen om voor die inbreuken sancties aan die entiteit op te leggen in overeenstemming met het rechtstreeks toepasselijke Unierecht of het nationale recht tot omzetting van richtlijnen.

In dat verband kan de autoriteit de financiële toezichthouder van een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit zo nodig ook verzoeken een tot die entiteit gericht individueel besluit vast te stellen waarin die wordt gelast alle nodige maatregelen te treffen om te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van het rechtstreeks toepasselijke Unierecht of uit hoofde van het nationale recht voor zover met dat nationale recht richtlijnen worden omgezet of door het Unierecht aan lidstaten overgelaten opties worden uitgeoefend, met inbegrip van het stopzetten van activiteiten. De in dit lid bedoelde verzoeken mogen de reeds genomen toezichtmaatregelen van de financiële toezichthouder waaraan het verzoek is gericht, niet in de weg staan.

3.   Een in lid 2 bedoeld verzoek kan worden gedaan wanneer de autoriteit aanwijzingen heeft voor een ernstige, herhaaldelijke of stelselmatige inbreuk:

a)

na kennisgeving door financiële toezichthouders op grond van lid 1;

b)

als gevolg van goed onderbouwde informatie die de autoriteit zelf heeft verzameld, of

c)

na ontvangst van informatie van instellingen, organen of instanties van de Unie of van enige andere betrouwbare en geloofwaardige informatiebron.

4.   De betrokken financiële toezichthouder voldoet aan verzoeken die in overeenstemming met lid 2 tot hem zijn gericht, en brengt de autoriteit zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen tien werkdagen na de dag van de kennisgeving van dat verzoek op de hoogte van de stappen die hij heeft gezet of van plan is te zetten om aan dat verzoek te voldoen.

5.   Indien het in lid 2 bedoelde verzoek niet wordt nageleefd of indien de autoriteit binnen tien werkdagen na de dag van de kennisgeving van het verzoek geen informatie heeft ontvangen over de stappen die de toezichthouder heeft gezet of van plan is te zetten om aan het verzoek te voldoen, kan de autoriteit de Commissie vragen toestemming te verlenen om de in artikel 5, lid 2, en artikel 6, lid 1, bedoelde relevante taken en bevoegdheden in verband met het directe toezicht op de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit tijdelijk over te dragen van de betrokken financiële toezichthouder aan de autoriteit.

6.   Een verzoek van de autoriteit aan de Commissie op grond van lid 5 bevat het volgende:

a)

een beschrijving van de ernstige, herhaaldelijke of stelselmatige inbreuken op de rechtstreeks toepasselijke vereisten door de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit, en een verklaring waarom dergelijke inbreuken onder de bevoegdheid van de autoriteit vallen, op grond van de leden 2 en 3;

b)

een verklaring waarom binnen de in lid 4 bepaalde termijn geen maatregelen zijn genomen naar aanleiding van het in lid 2 bedoelde verzoek aan de financiële toezichthouder, met inbegrip van, indien van toepassing, het feit dat de financiële toezichthouder geen antwoord heeft gegeven;

c)

een voorgestelde termijn van maximaal drie jaar waarin de autoriteit de relevante taken en bevoegdheden met betrekking tot de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit zal uitoefenen;

d)

een beschrijving van de maatregelen die de autoriteit bij de overdracht van de relevante taken en bevoegdheden van plan is te nemen ten aanzien van de betrokken niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit om de in lid 2 bedoelde ernstige, herhaaldelijke of stelselmatige inbreuken aan te pakken;

e)

alle relevante communicatie tussen de autoriteit en de betrokken financiële toezichthouder.

7.   Op basis van de op grond van lid 6 ontvangen informatie heeft de Commissie vanaf de datum van ontvangst van het verzoek van de autoriteit een maand de tijd om een naar behoren gemotiveerd besluit te nemen over het al dan niet toestaan van de overdracht van de relevante taken en bevoegdheden. Het besluit wordt ter kennis gebracht van de autoriteit, die de financiële toezichthouder en de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit onmiddellijk daarvan in kennis stelt. Het Europees Parlement en de Raad worden van het besluit in kennis gesteld.

8.   Op de tiende werkdag nadat de autoriteit in kennis is gesteld van het besluit waarbij toestemming wordt verleend voor de overdracht van taken en bevoegdheden ten aanzien van de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit, wordt de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit voor de uitoefening van de in artikel 5, lid 2, bedoelde taken en de in artikel 6, lid 1, en de artikelen 17 tot en met 23 bedoelde bevoegdheden als een geselecteerde meldingsplichtige entiteit beschouwd. In het besluit van de Commissie wordt een termijn voor de uitoefening van die taken en bevoegdheden vastgesteld; na het verstrijken van die termijn worden de taken en bevoegdheden automatisch opnieuw overgedragen aan de betrokken financiële toezichthouder.

9.   Na raadpleging van de betrokken financiële toezichthouder kan de autoriteit bij de Commissie een verzoek indienen om de toepassing van het besluit waarbij de overdracht van taken en bevoegdheden wordt toegestaan, te verlengen. Dat verzoek wordt ten minste twee maanden vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn ingediend.

Het in de eerste alinea bedoelde verzoek gaat vergezeld van ten minste het volgende:

a)

een beschrijving van de maatregelen die de autoriteit ten aanzien van de betrokken meldingsplichtige entiteit heeft genomen en van de verdere maatregelen die zij van plan is te nemen;

b)

een motivering waarin wordt uiteengezet waarom met die verdere maatregelen inbreuken worden aangepakt die op grond van lid 2 nog steeds onder de bevoegdheid van de autoriteit vallen;

c)

een voorgestelde termijn van maximaal drie jaar voor de voortdurende uitvoering van de in artikel 5, lid 2, bedoelde taken en van de in artikel 6, lid 1, en in de artikelen 17 tot en met 23 bedoelde bevoegdheden ten aanzien van de meldingsplichtige entiteit;

d)

alle relevante communicatie tussen de autoriteit en de betrokken financiële toezichthouder.

De Commissie besluit binnen de in lid 7 genoemde termijn of zij de verlenging al dan niet toestaat. Een verlenging op grond van dit lid kan slechts eenmaal worden toegestaan.

Artikel 33

Beslechten van meningsverschillen tussen financiële toezichthouders in grensoverschrijdende situaties

1.   De autoriteit kan financiële toezichthouders helpen overeenstemming te bereiken volgens de procedure van de leden 3, 4 en 5 van dit artikel op verzoek van een of meerdere financiële toezichthouders op grond van artikel 46, 47, 49 of 54 van Richtlijn (EU) 2024/1640 of in andere gevallen wanneer een financiële toezichthouder het niet eens is met de procedure of inhoud van een maatregel, voorgestelde maatregel of inactiviteit van een andere financiële toezichthouder voor zover dat gevolgen heeft voor zijn eigen toezichttaken en -verantwoordelijkheden ten aanzien van een specifieke niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit of meerdere niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.

2.   In andere gevallen dan die welke onder de artikelen 46, 47, 49 en 54 van Richtlijn (EU) 2024/1640 vallen, verzoekt een financiële toezichthouder de autoriteit zonder onnodige vertraging om bijstand wanneer op grond van een bepaling van het Unierecht vereist is dat die financiële toezichthouder met een andere financiële toezichthouder een overeenkomst, regeling of andere vorm van bestaande of geformaliseerde samenwerking met betrekking tot het toezicht op specifieke niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten tot stand brengt, en een van de volgende situaties zich voordoet:

a)

de overeenkomst is bereikt, maar wordt door een van de partijen niet daadwerkelijk toegepast of nageleefd;

b)

een financiële toezichthouder concludeert op basis van objectieve redenen dat er een meningsverschil bestaat;

c)

er zijn twee maanden verstreken sinds de datum waarop een financiële toezichthouder een verzoek van een andere financiële toezichthouder heeft ontvangen om een bepaalde maatregel te nemen teneinde aan de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen te voldoen, en de aangezochte toezichthouder heeft geen besluit genomen waarmee aan dat verzoek wordt voldaan.

3.   De raad van bestuur beoordeelt elk in de leden 1 en 2 bedoeld verzoek en deelt de betrokken partijen mee of het dat verzoek gerechtvaardigd acht en voornemens is er overeenkomstig dit artikel gevolg aan te geven.

4.   De autoriteit stelt een termijn vast voor bemiddeling tussen de financiële toezichthouders, rekening houdend met desbetreffende termijnen die in het Unierecht worden bepaald en met de complexiteit en urgentie van de zaak. Tijdens de bemiddelingsfase treedt de autoriteit op als bemiddelaar. Indien nodig of indien het Unierecht daarin voorziet, brengt zij advies uit over de wijze waarop het meningsverschil kan worden bijgelegd.

5.   Wanneer de financiële toezichthouders er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 4 bedoelde bemiddelingsfase tot overeenstemming te komen, of wanneer zij het advies van de autoriteit niet volgen, kan de autoriteit verlangen dat die toezichthouders specifieke maatregelen nemen of van het nemen van bepaalde maatregelen afzien om de zaak te regelen en om te waarborgen dat het Unierecht wordt nageleefd. Het besluit van de autoriteit is bindend voor de financiële toezichthouders. In het besluit van de autoriteit kan van financiële toezichthouders worden verlangd dat zij een door hen vastgesteld besluit herroepen of wijzigen of dat zij gebruikmaken van hun bevoegdheden uit hoofde van het toepasselijke Unierecht.

6.   De autoriteit stelt de financiële toezichthouders in kennis van het feit dat de procedures uit hoofde van de leden 4 en 5 zijn afgerond, samen met, in voorkomend geval, haar uit hoofde van lid 5 genomen besluit.

7.   Maatregelen van de financiële toezichthouders met betrekking tot feiten die onder een besluit op grond van lid 5 vallen, zijn verenigbaar met een dergelijk besluit.

8.   De voorzitter van de autoriteit vermeldt in het in artikel 84 bedoelde verslag de aard en het type van de meningsverschillen tussen financiële toezichthouders, de bereikte overeenkomsten en de besluiten die genomen zijn om die meningsverschillen bij te leggen.

Artikel 34

Optreden in geval van stelselmatige tekortkomingen in het toezicht

1.   Indien een financiële toezichthouder maatregelen van Richtlijn (EU) 2024/1640 of de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van die richtlijn niet heeft toegepast, of maatregelen heeft toegepast op een wijze die een inbreuk op het Unierecht lijkt te vormen, met als gevolg stelselmatige tekortkomingen in zijn toezicht die gevolgen hebben voor meerdere meldingsplichtige entiteiten en de doeltreffendheid van het AML/CFT-toezichtsysteem ondermijnen, handelt de autoriteit overeenkomstig de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde bevoegdheden.

2.   De autoriteit kan op eigen initiatief een onderzoek instellen naar een mogelijke inbreuk op het Unierecht als bedoeld in lid 1 indien zij beschikt over aanwijzingen van een dergelijke inbreuk op basis van goed onderbouwde informatie die de autoriteit bij de uitvoering van haar taken op grond van deze verordening heeft verzameld.

Ook kan de autoriteit een vermeende inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht onderzoeken na een goed onderbouwd verzoek van een of meerdere financiële toezichthouders, het Europees Parlement of de Commissie.

Wanneer op grond van de eerste of tweede alinea om een onderzoek naar een mogelijke inbreuk op het Unierecht is verzocht, deelt de autoriteit de verzoekende partij naar behoren mee hoe zij te werk zal gaan en of een onderzoek naar de vermeende inbreuk gerechtvaardigd is. Indien de autoriteit besluit een onderzoek in te stellen, stelt zij eerst de betrokken financiële toezichthouder daarvan in kennis.

3.   De op grond van lid 2 aan een onderzoek onderworpen financiële toezichthouder verstrekt de autoriteit onverwijld alle informatie waar de autoriteit voor haar onderzoek om verzoekt, onder meer wat betreft de wijze van toepassing van de in lid 1 bedoelde handelingen in overeenstemming met het Unierecht.

4.   Indien dat passend en noodzakelijk wordt geacht, kan de autoriteit, nadat zij de aan het onderzoek onderworpen financiële toezichthouder op de hoogte heeft gebracht, alle andere financiële toezichthouders in de gelegenheid stellen haar de informatie door te geven die zij relevant achten, of kan zij rechtstreeks een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek om informatie tot een andere financiële toezichthouder richten. De adressaten van dat verzoek verschaffen de autoriteit zonder onnodige vertraging duidelijke, correcte en volledige informatie.

5.   De autoriteit kan uiterlijk binnen zes maanden na de aanvang van haar onderzoek een aanbeveling richten tot de aan het onderzoek onderworpen financiële toezichthouder waarin zij uiteenzet welke maatregelen nodig zijn om aan het Unierecht te voldoen.

Alvorens een dergelijke aanbeveling uit te brengen treedt de autoriteit, wanneer zij dat passend acht om een oplossing te vinden voor de stelselmatige tekortkomingen in het toezicht met de inbreuk op het Unierecht als gevolg, in overleg met de financiële toezichthouder om te proberen tot overeenstemming te komen over de maatregelen die nodig zijn om het Unierecht na te komen.

De financiële toezichthouder brengt de autoriteit binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft gezet of van plan is te zetten om te waarborgen dat het Unierecht wordt nageleefd.

6.   Ingeval de financiële toezichthouder binnen één maand na de datum van ontvangst van de aanbeveling van de autoriteit het Unierecht niet nakomt, kan de Commissie, na daarvan door de autoriteit op de hoogte te zijn gebracht of op eigen initiatief, bij formeel advies de toezichthoudende autoriteit gelasten de maatregelen te nemen die nodig zijn om het Unierecht na te komen. De Commissie houdt in haar formele advies rekening met de aanbeveling van de autoriteit.

De Commissie brengt een dergelijk formeel advies uiterlijk drie maanden na de datum waarop de aanbeveling is gedaan uit. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen.

De autoriteit en de financiële toezichthouder verstrekken de Commissie alle informatie die zij nodig heeft.

7.   Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 6 bedoelde formele advies stelt de financiële toezichthouder de Commissie en de autoriteit in kennis van de stappen die zij heeft gezet of van plan is te zetten om aan dat formele advies te voldoen. Wanneer de financiële toezichthouder maatregelen neemt met betrekking tot aangelegenheden die het voorwerp zijn van een formeel advies, houdt hij zich aan dat formele advies.

AFDELING 5

Toezicht op de niet-financiële sector

Artikel 35

Collegiale toetsingen

1.   De autoriteit voert periodieke collegiale toetsingen van sommige of alle activiteiten van niet-financiële toezichthouders uit, alsook van de overheidsinstanties als bedoeld in artikel 52 van Richtlijn (EU) 2024/1640, om de consistentie en de doeltreffendheid van de toezichtresultaten te versterken. De autoriteit ontwikkelt methoden om een objectieve beoordeling en vergelijking van de getoetste niet-financiële toezichthouders mogelijk te maken. Bij de planning en uitvoering van beoordelingen wordt zo nodig terdege rekening gehouden met de evaluaties, beoordelingen en verslagen die zijn opgesteld door internationale organisaties en intergouvernementele organen met bevoegdheden op het gebied van AML/CFT. Bij de beoordelingen kan ook terdege rekening worden gehouden met de informatie in de op grond van artikel 11 van deze verordening opgezette centrale AML/CFT-databank.

Bij de in de eerste alinea bedoelde methoden wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van het toezichtskader in gevallen waarin zelfregulerende organen belast zijn met toezicht, met inbegrip van de rol van de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het toezicht op die organen op grond van artikel 52 van Richtlijn (EU) 2024/1640, en de specifieke kenmerken van de toezichthouders in die gevallen.

2.   Collegiale toetsing wordt uitgevoerd door de personeelsleden van de autoriteit, in samenwerking met de relevante personeelsleden van de niet-financiële toezichthouders en van de overheidsinstanties als bedoeld in artikel 52 van Richtlijn (EU) 2024/1640.

3.   De collegiale toetsing omvat een beoordeling van onder meer, maar niet uitsluitend, het volgende:

a)

de adequaatheid van de bevoegdheden en van de financiële, personele en technische middelen, de mate van onafhankelijkheid, de governanceregelingen en de professionele normen van de niet-financiële toezichthouders met het oog op de effectieve toepassing van hoofdstuk IV van Richtlijn (EU) 2024/1640;

b)

de doeltreffendheid en de mate van convergentie in het kader van de toepassing van het Unierecht en in het kader van de toezichtspraktijk, en de mate waarin de in het Unierecht vastgestelde doelstellingen met de toezichtspraktijk worden bereikt;

c)

de toepassing van door niet-financiële toezichthouders ontwikkelde beste praktijken die voor andere niet-financiële toezichthouders nuttig kunnen zijn;

d)

de doeltreffendheid en de mate van convergentie in het kader van de handhaving van de bepalingen die zijn goedgekeurd ter uitvoering van het Unierecht, met inbegrip van de geldboeten die zijn opgelegd en de administratieve maatregelen die zijn toegepast jegens personen die verantwoordelijkheid dragen voor het niet-naleven van die bepalingen.

4.   De autoriteit legt een verslag met de resultaten van de collegiale toetsing voor. Het collegiale-toetsingsverslag wordt gezamenlijk opgesteld door het personeel van de autoriteit en het desbetreffende personeel van de niet-financiële toezichthouders en van de overheidsinstanties als bedoeld in artikel 52 van Richtlijn (EU) 2024/1640 die betrokken zijn bij de collegiale toetsing en wordt goedgekeurd door de raad van bestuur, nadat die de opmerkingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling heeft ontvangen over de vraag of de methode consistent wordt toegepast in vergelijking met andere collegiale-toetsingsverslagen. In het verslag wordt vermeld en toegelicht welke follow-upmaatregelen volgens de collegiale toetsing passend, evenredig en noodzakelijk worden geacht. Die follow-upmaatregelen kunnen de vorm aannemen van richtsnoeren en aanbevelingen op grond van artikel 54 en adviezen op grond van artikel 55 van deze verordening. De niet-financiële toezichthouders en de overheidsinstanties als bedoeld in artikel 52 van Richtlijn (EU) 2024/1640 stellen alles in het werk om te voldoen aan de overeenkomstig artikel 54, lid 3, van deze verordening opgestelde richtsnoeren en aanbevelingen.

5.   De autoriteit maakt de bevindingen van de collegiale toetsing bekend op haar website en stelt ten minste het Europees Parlement daarvan in kennis. Zij legt de Commissie een advies voor wanneer zij, gelet op het resultaat van de collegiale toetsing of andere informatie die zij bij de uitvoering van haar taken heeft verkregen, van oordeel is dat verdere harmonisering van de Unieregels voor meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector of voor niet-financiële toezichthouders noodzakelijk zou zijn vanuit het oogpunt van de Unie.

6.   De autoriteit legt twee jaar na de bekendmaking van het collegiale-toetsingsverslag een follow-upverslag voor. Het follow-upverslag wordt gezamenlijk opgesteld door het personeel van de autoriteit en het desbetreffende personeel van de niet-financiële toezichthouders die betrokken waren bij de collegiale toetsing en wordt goedgekeurd door de raad van bestuur, nadat die de opmerkingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling heeft ontvangen over de vraag of de methode consistent wordt toegepast in vergelijking met andere collegiale-toetsingsverslagen. Het follow-upverslag omvat een beoordeling van de adequaatheid en doeltreffendheid van de acties die de collegiaal getoetste niet-financiële toezichthouders naar aanleiding van de follow-upmaatregelen van het collegiale-toetsingsverslag hebben ondernomen. De autoriteit maakt de bevindingen van het follow-upverslag bekend op haar website.

7.   Voor de toepassing van dit artikel stelt de raad van bestuur, na raadpleging van de algemene raad in toezichtsamenstelling, om de twee jaar een werkplan voor collegiale toetsing vast. In dat werkplan voor collegiale toetsing wordt rekening gehouden met de uit de vorige collegiale toetsingen getrokken lessen en met de besprekingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling. De algemene raad in toezichtsamenstelling kan met een tweederdemeerderheid van zijn leden eisen dat de raad van bestuur een nieuw plan goedkeurt. Het werkplan voor collegiale toetsing vormt een apart onderdeel van het jaarlijkse en het meerjarige werkprogramma en wordt opgenomen in het in artikel 65 bedoelde enig programmeringsdocument. In geval van dringende of onvoorziene gebeurtenissen kan de autoriteit besluiten aanvullende collegiale toetsingen uit te voeren.

8.   Indien collegiale toetsingen betrekking hebben op toezichtactiviteiten die in een of meerdere lidstaten door zelfregulerende organen worden uitgevoerd, omvat de collegiale toetsing een beoordeling van maatregelen die op grond van artikel 52 van Richtlijn (EU) 2024/1640 zijn genomen door de overheidsinstantie die toezicht op die organen moet houden om ervoor te zorgen dat zij hun functie naar behoren en doeltreffend vervullen.

9.   Indien collegiale toetsingen betrekking hebben op toezichtactiviteiten die in een of meerdere lidstaten door zelfregulerende organen worden uitgevoerd, zijn die zelfregulerende organen niet verplicht deel te nemen. Wanneer zij echter blijk geven van belangstelling om deel te nemen aan een collegiale toetsing, mag het personeel van die organen dat belast is met toezichttaken aan die collegiale toetsing deelnemen.

Artikel 36

Coördinatie en facilitatie van de werkzaamheden van AML/CFT-toezichtcolleges in de niet-financiële sector

1.   De autoriteit verleent, binnen de grenzen van haar bevoegdheden en onverminderd de bevoegdheden van de betrokken niet-financiële toezichthouders op grond van artikel 50 van Richtlijn (EU) 2024/1640, bijstand bij de oprichting en werking van AML/CFT-toezichtcolleges in de niet-financiële sector voor meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector die overeenkomstig dat artikel vestigingen in verschillende lidstaten hebben.

2.   Voor de toepassing van lid 1 kan de autoriteit:

a)

voorstellen een college op te richten indien een dergelijk college nog niet is opgericht hoewel de autoriteit van oordeel is dat de blootstelling van de meldingsplichtige entiteit aan ML/TF-risico’s en de omvang van haar grensoverschrijdende activiteiten de oprichting van een college rechtvaardigen, en het bijeenroepen en organiseren van collegevergaderingen voorstellen;

b)

bijstand verlenen bij de organisatie van collegevergaderingen en bij de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden voor de deelname van toezichthouders van derde landen aan het college is voldaan, indien de betrokken niet-financiële toezichthouders daarom verzoeken;

c)

bijstand verlenen bij de organisatie van gezamenlijke toezichtplannen en gezamenlijke inspecties ter plaatse of onderzoek op andere plaatsen;

d)

de niet-financiële toezichthouders bijstand verlenen bij het verzamelen en delen van alle relevante informatie om het werk van het college te faciliteren en die informatie beschikbaar stellen aan de toezichthouders in het college;

e)

doeltreffende en efficiënte toezichtactiviteiten en -praktijken bevorderen, inclusief het evalueren van de risico’s waaraan meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector blootgesteld zijn of zouden kunnen zijn;

f)

financiële toezichthouders op hun specifieke verzoek bijstand verlenen, waaronder verzoeken om tussen niet-financiële toezichthouders te bemiddelen in de situaties die onder artikel 50, leden 2 en 3, van Richtlijn (EU) 2024/1640 vallen.

3.   Voor de toepassing van lid 1 heeft het personeel van de autoriteit het recht op volwaardige deelname aan AML/CFT-toezichtcolleges. Met instemming van de betrokken niet-financiële toezichthouders kan het personeel van de autoriteit deelnemen aan de activiteiten van het college die gezamenlijk door twee of meer niet-financiële toezichthouders worden uitgevoerd, met inbegrip van inspecties ter plaatse van meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector, met uitzondering van de entiteiten die onder artikel 3, punt 3), a) en b), van Verordening (EU) 2024/1624 vallen.

Artikel 37

Waarschuwingen voor inbreuken op het Unierecht door niet-financiële toezichthouders en overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen

1.   Wanneer de autoriteit redenen heeft om te vermoeden dat een niet-financiële toezichthouder of een overheidsinstantie die toezicht houdt op zelfregulerende organen als bedoeld in artikel 52 van Richtlijn (EU) 2024/1640, de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde handelingen van de Unie of nationale wetgeving niet heeft toegepast of heeft toegepast op een wijze die een inbreuk op het Unierecht lijkt te vormen, stelt zij de betrokken toezichthouder of overheidsinstantie in kennis van die vermoedelijke inbreuken en onderzoekt zij die.

Voor de toepassing van de eerste alinea kan de autoriteit handelen op verzoek van een of meerdere niet-financiële toezichthouders of overheidsinstanties, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, of op eigen initiatief, ook wanneer een dergelijke maatregel is gebaseerd op goed onderbouwde informatie van natuurlijke personen of rechtspersonen op grond van artikel 90.

2.   De autoriteit kan de betrokken toezichthouder of overheidsinstantie om alle informatie verzoeken die zij nodig acht voor haar onderzoek, met inbegrip van informatie over de wijze waarop de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde handelingen van de Unie of nationale wetgeving in overeenstemming met het Unierecht worden toegepast, maar met uitzondering van informatie die onder het recht op vertrouwelijkheid valt, tenzij de vrijstellingen van artikel 21, lid 2, tweede alinea, en artikel 70, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2024/1624 en artikel 52, lid 3, punt a), van Richtlijn (EU) 2024/1640 van toepassing zijn.

De betrokken toezichthouder of overheidsinstantie verstrekt de autoriteit onverwijld de gevraagde informatie.

Wanneer de van de betrokken toezichthouder of overheidsinstantie verzochte informatie ontoereikend is gebleken of als ontoereikend wordt beschouwd om de informatie te verkrijgen die noodzakelijk wordt geacht voor het onderzoek naar de vermoedelijke inbreuk, kan de autoriteit, na de betrokken toezichthouder of overheidsinstantie daarvan in kennis te hebben gesteld, rechtstreeks een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek om informatie richten tot andere toezichthouders of overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen.

De adressaat van dat verzoek verschaft de autoriteit zonder onnodige vertraging duidelijke, correcte en volledige informatie.

3.   De autoriteit kan, uiterlijk binnen zes maanden na de aanvang van haar onderzoek, tot de betrokken toezichthouder of overheidsinstantie een aanbeveling richten waarin wordt uiteengezet welke maatregelen nodig zijn om de vastgestelde inbreuk te verhelpen.

Alvorens een dergelijke aanbeveling uit te brengen treedt de autoriteit, wanneer zij dat passend acht om een oplossing te vinden voor de inbreuk, in overleg met de betrokken toezichthouder of overheidsinstantie om te proberen tot overeenstemming te komen over daartoe benodigde de maatregelen.

De betrokken toezichthouder of overheidsinstantie brengt de autoriteit binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft gezet of van plan is te zetten om de inbreuk te verhelpen.

4.   Ingeval de toezichthouder of overheidsinstantie de in lid 3, eerste alinea, bedoelde vastgestelde inbreuk niet binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de autoriteit heeft opgelost, geeft de autoriteit een waarschuwing af waarin zij de inbreuk uitvoerig beschrijft en aangeeft welke maatregelen de adressaten van de waarschuwing moeten nemen om de gevolgen van de inbreuk te beperken.

De in de eerste alinea bedoelde waarschuwing wordt gericht tot:

a)

in het geval van een niet-financiële toezichthouder, diens tegenhangers in andere lidstaten, en, indien de toezichthouder een zelfregulerend orgaan is, tot diens overheidsinstantie;

b)

in het geval van een overheidsinstantie, de zelfregulerende instanties die onder haar toezicht staan.

5.   Zodra de betrokken toezichthouder of overheidsinstantie de inbreuk heeft verholpen, deelt de autoriteit dat mee aan de adressaten van haar in lid 4 bedoelde waarschuwing, samen met de melding dat de risicobeperkende maatregelen zijn stopgezet.

Artikel 38

Beslechten van meningsverschillen tussen niet-financiële toezichthouders in grensoverschrijdende situaties

1.   De autoriteit kan niet-financiële toezichthouders op verzoek van een of meerdere niet-financiële toezichthouders op grond van artikel 46, 47, 50 of 54 van Richtlijn (EU) 2024/1640 of in andere gevallen helpen overeenstemming te bereiken volgens de procedure van de leden 3 en 4 van dit artikel wanneer een niet-financiële toezichthouder het niet eens is met de procedure of inhoud van een maatregel, voorgestelde maatregel of inactiviteit van een andere niet-financiële toezichthouder voor zover dat gevolgen heeft voor zijn eigen toezichttaken en -verantwoordelijkheden ten aanzien van een specifieke meldingsplichtige entiteit of meerdere meldingsplichtige entiteiten.

2.   In andere gevallen dan die welke onder de artikelen 46, 47, 50 en 54 van Richtlijn (EU) 2024/1640 vallen, verzoekt een niet-financiële toezichthouder de autoriteit zonder onnodige vertraging om bijstand wanneer op grond van een bepaling van het Unierecht vereist is dat die niet-financiële toezichthouder met een andere niet-financiële toezichthouder of andere niet-financiële toezichthouders een overeenkomst, regeling of andere vorm van bestaande of geformaliseerde samenwerking met betrekking tot het toezicht op specifieke meldingsplichtige entiteiten tot stand brengt, en een van de volgende situaties zich voordoet:

a)

de overeenkomst is bereikt, maar wordt door een van de partijen niet daadwerkelijk toegepast of nageleefd;

b)

een niet-financiële toezichthouder concludeert op basis van objectieve redenen dat er een meningsverschil bestaat;

c)

er zijn twee maanden verstreken sinds de datum waarop een niet-financiële toezichthouder een verzoek van een andere niet-financiële toezichthouder heeft ontvangen om een bepaalde maatregel te nemen teneinde aan de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen te voldoen, en de aangezochte toezichthouder heeft geen besluit genomen waarmee aan dat verzoek wordt voldaan.

3.   De raad van bestuur beoordeelt elk in de leden 1 en 2 bedoeld verzoek en deelt de betrokken partijen mee of het dat verzoek gerechtvaardigd acht en voornemens is er overeenkomstig dit artikel gevolg aan te geven.

4.   De autoriteit stelt een termijn vast voor bemiddeling tussen de niet-financiële toezichthouders, rekening houdend met desbetreffende termijnen die in het Unierecht worden bepaald en met de complexiteit en urgentie van de zaak. Tijdens de bemiddelingsfase treedt de autoriteit op als bemiddelaar. Indien nodig of indien het Unierecht daarin voorziet, brengt de autoriteit advies uit over de wijze waarop het meningsverschil kan worden bijgelegd.

AFDELING 6

Ondersteunings- en coördinatiemechanisme voor FIE’s

Artikel 39

Samenwerking tussen de autoriteit en de financiële-inlichtingeneenheden

1.   De autoriteit waarborgt de doeltreffende en consistente samenwerking tussen de financiële-inlichtingeneenheden (“FIE’s”) in het kader van het steun- en coördinatiemechanisme voor de FIE’s. Daartoe ondersteunt en coördineert de autoriteit de activiteiten van de FIE’s.

2.   De autoriteit en de FIE’s zijn ertoe gehouden te goeder trouw samen te werken, onder meer met betrekking tot gezamenlijke analyses die door de autoriteit worden ondersteund of aangevangen, en zijn gehouden tot de uitwisseling van informatie die nodig is om hun respectieve taken te vervullen.

3.   De autoriteit beschikt over specifieke personele, financiële en IT-middelen om de in artikel 5, lid 5, bedoelde taken te ondersteunen en zorgt, indien nodig, voor een organisatorische scheiding tussen het personeel dat zich met die taken bezighoudt en het personeel dat de taken in verband met de toezichtactiviteiten van de autoriteit uitvoert.

Indien een FIE niet samenwerkt, kan een andere FIE de autoriteit daarvan in kennis stellen. In dat geval treedt de autoriteit als bemiddelaar op.

Artikel 40

Uitvoering van gezamenlijke analyses

1.   De autoriteit stelt methoden en criteria vast voor de selectie en prioritering van zaken die relevant zijn voor de uitvoering van gezamenlijke analyses overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn (EU) 2024/1640 waarbij de autoriteit bijstand moet verlenen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 stelt de autoriteit jaarlijks een lijst op van prioritaire gebieden voor de uitvoering van gezamenlijke analyses. Die lijst kan worden herzien wanneer nieuwe prioritaire gebieden worden aangewezen.

3.   Indien een FIE van een lidstaat op grond van artikel 32 van Richtlijn (EU) 2024/1640 en rekening houdend met de in lid 1 van dit artikel bedoelde criteria vaststelt dat het mogelijk noodzakelijk is een gezamenlijke analyse uit te voeren met een of meerdere FIE’s in andere lidstaten, stelt zij de autoriteit daarvan in kennis.

De autoriteit registreert alle op grond van de eerste alinea van dit lid ontvangen kennisgevingen en beoordeelt de relevantie van de zaak overeenkomstig de in lid 1 bedoelde methoden en criteria. Indien de autoriteit van oordeel is dat de zaak relevant is, brengt zij FIE’s in alle betrokken lidstaten binnen vijf dagen na de eerste kennisgeving op de hoogte en nodigt zij hen uit om deel te nemen aan de gezamenlijke analyse. Daartoe maakt de autoriteit gebruik van beveiligde communicatiekanalen. FIE’s in alle betrokken lidstaten beraden zich over deelname aan de gezamenlijke analyse.

4.   Indien ten minste één andere FIE ermee instemt deel te nemen aan de gezamenlijke analyse, zorgt de autoriteit ervoor dat de gezamenlijke analyse binnen 20 dagen na de in lid 3, tweede alinea, bedoelde eerste beoordeling van start gaat, tenzij de urgentie van de zaak een kortere termijn rechtvaardigt.

5.   FIE’s die afzien van deelname aan de uitvoering van een gezamenlijke analyse, stellen de autoriteit binnen vijf dagen na ontvangst van de uitnodiging schriftelijk in kennis van de redenen daarvoor. De autoriteit verstrekt die uitleg onverwijld aan de FIE die heeft vastgesteld dat een gezamenlijke analyse noodzakelijk is.

6.   Het personeel van de autoriteit dat de gezamenlijke analyse ondersteunt, wordt, na uitdrukkelijke toestemming van alle aan de gezamenlijke analyse deelnemende FIE’s, in de gelegenheid gesteld alle gegevens die betrekking hebben op het voorwerp van de zaak te raadplegen en te verwerken ter ondersteuning van de gezamenlijke analyse.

Wanneer een FIE weigert het personeel van de autoriteit in de gelegenheid te stellen de gegevens die betrekking hebben op het voorwerp van de zaak te raadplegen, zorgt zij ervoor dat de informatie anderszins wordt verstrekt op een wijze die het personeel van de autoriteit niet belet operationele steun te verlenen aan de gezamenlijke analyse, noch anderszins een daadwerkelijke belemmering vormt voor haar vermogen om dergelijke steun te verlenen.

Indien meerdere FIE’s weigeren toegang te verlenen tot de gegevens die betrekking hebben op het voorwerp van de zaak, beoordeelt de autoriteit opnieuw of de taken die haar personeel zou uitvoeren haar ondersteuning voor de gezamenlijke analyse wel rechtvaardigen en overweegt zij aan te bevelen de gezamenlijke analyse in plaats daarvan zonder haar steun uit te voeren.

7.   De autoriteit stelt alle instrumenten en operationele ondersteuning die voor de uitvoering van de gezamenlijke analyse vereist zijn, ter beschikking overeenkomstig de ontwikkelde methoden en procedures. De autoriteit zet met name een beveiligd specifiek communicatiekanaal op voor de uitvoering van de gezamenlijke analyse en zorgt voor passende technische coördinatie, met inbegrip van IT-ondersteuning, alsook budgettaire en logistieke ondersteuning.

8.   Het personeel van de autoriteit dat de gezamenlijke analyse ondersteunt, is na uitdrukkelijke toestemming van alle aan de gezamenlijke analyse deelnemende FIE’s gemachtigd om de gegevens van die FIE’s op basis van een hit/no-hit-systeem te vergelijken met gegevens die andere FIE’s en organen en instanties van de Unie binnen hun respectieve mandaten beschikbaar hebben gesteld.

In het geval van een hit deelt de autoriteit de informatie die tot de hit heeft geleid met alle aan de gezamenlijke analyse deelnemende FIE’s, voor zover de aanbieder van de informatie toestemming heeft gegeven die te delen en de informatie noodzakelijk is om de gezamenlijke analyse uit te voeren.

Voor de toepassing van dit lid maakt de autoriteit op evenredige wijze gebruik van een systeem waarmee informatie die van belang is om witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te voorkomen, wordt vergeleken. Dat systeem waarborgt een niveau van beveiliging en vertrouwelijkheid dat in verhouding staat tot de aard en de omvang van de vergeleken informatie. In de methoden en procedures die moeten worden vastgesteld voor de uitvoering van de gezamenlijke analyses op grond van artikel 43, lid 1, en de op grond van artikel 94, lid 2, te sluiten werkafspraken wordt de aanpak verduidelijkt waarmee de vergelijking op basis van een hit/no-hit-systeem als bedoeld in de eerste alinea van dit lid kan worden uitgevoerd.

Artikel 41

Melding en toezending van de resultaten van gezamenlijke analyses

1.   Wanneer uit de resultaten van een gezamenlijke analyse blijkt dat er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat er witwaspraktijken of andere criminele activiteiten worden of zijn gepleegd ten aanzien waarvan het EOM zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen overeenkomstig artikel 22 en artikel 25, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2017/1939, meldt de autoriteit de resultaten van de gezamenlijke analyse en eventuele aanvullende relevante informatie zonder onnodige vertraging aan het EOM.

2.   In overleg met het EOM stelt de autoriteit ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op teneinde het formaat te specificeren dat de autoriteit moet gebruiken om informatie aan het EOM te melden.

De autoriteit dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 27 juni 2026 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 53.

3.   Wanneer uit de resultaten van de gezamenlijke analyse blijkt dat er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat er fraude, corruptie of andere illegale activiteiten met gevolgen voor de financiële belangen van de Unie worden of zijn gepleegd ten aanzien waarvan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, geeft de autoriteit de resultaten van de gezamenlijke analyse en eventuele aanvullende relevante informatie door aan OLAF.

4.   Na uitdrukkelijke toestemming van alle aan de gezamenlijke analyse deelnemende FIE’s en indien uit de resultaten van de gezamenlijke analyse blijkt dat er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd ten aanzien waarvan Europol zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (38), geeft de autoriteit de resultaten van de gezamenlijke analyse en eventuele aanvullende relevante informatie door aan Europol.

5.   Na uitdrukkelijke toestemming van alle aan de gezamenlijke analyse deelnemende FIE’s en indien uit de resultaten van de gezamenlijke analyse blijkt dat er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd ten aanzien waarvan Eurojust zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad (39), geeft de autoriteit de resultaten van de gezamenlijke analyse en eventuele aanvullende relevante informatie door aan Eurojust.

6.   De autoriteit, het EOM, Europol, Eurojust en OLAF kunnen strategische en andere niet-operationele informatie, zoals typologieën en risico-indicatoren, uitwisselen op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen.

De voorwaarden voor de uitwisseling van de in de eerste alinea bedoelde informatie worden vastgelegd in de in artikel 94 bedoelde werkafspraken.

Artikel 42

Verzoeken van de autoriteit om een gezamenlijke analyse te initiëren

1.   Indien de autoriteit vaststelt dat het mogelijk nodig is een gezamenlijke analyse uit te voeren op grond van artikel 40 van deze verordening of artikel 32 van Richtlijn (EU) 2024/1640, stelt zij de betrokken FIE’s daarvan in kennis en verzoekt zij hun aan de gezamenlijke analyse deel te nemen.

2.   De betrokken FIE’s brengen de autoriteit zonder onnodige vertraging op de hoogte van hun besluit over het in lid 1 bedoelde verzoek, en stellen alles in het werk om dat binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek te doen.

3.   Indien een FIE die is verzocht deel te nemen aan de gezamenlijke analyse een verzoek van de autoriteit op grond van lid 1 afwijst, brengt zij de autoriteit zonder onnodige vertraging op de hoogte van de redenen voor haar besluit, en stelt zij alles in het werk om dat binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek te doen.

Artikel 43

Evaluatie van de methoden en procedures voor en de uitvoering van gezamenlijke analyses

1.   De autoriteit stelt methoden en procedures voor de uitvoering van gezamenlijke analyses vast, evalueert die periodiek en werkt die zo nodig bij. De evaluatie- en bijwerkingsvereiste is ook van toepassing op de in artikel 40, lid 1, bedoelde methoden en criteria.

2.   FIE’s die hebben deelgenomen aan of anderszins betrokken waren bij een gezamenlijke analyse, mogen de autoriteit feedback geven over de uitvoering van de analyse, onder meer over de operationele ondersteuning die de autoriteit gedurende de gezamenlijke analyse heeft verleend, de resultaten van de analyse, de op grond van lid 1 bestaande methoden en procedures, de beschikbare instrumenten en de coördinatie tussen de deelnemende FIE’s. Feedback die als vertrouwelijk wordt aangemerkt, wordt niet met andere FIE’s gedeeld.

3.   Op basis van de in lid 2 bedoelde feedback of op eigen initiatief kan de autoriteit een follow-upverslag opstellen over de uitvoering van de gezamenlijke analyse, met daarin specifieke suggesties voor aanpassingen aan de methoden en procedures voor het uitvoeren van de gezamenlijke analyse, en conclusies over het resultaat van de gezamenlijke analyse. Het follow-upverslag wordt gedeeld met alle FIE’s, zonder dat daarbij vertrouwelijke of voor beperkt gebruik bedoelde informatie over de zaak wordt bekendgemaakt. De conclusies en aanbevelingen met betrekking tot de uitvoering van de gezamenlijke analyse worden gedeeld met alle FIE’s die aan die gezamenlijke analyse hebben deelgenomen, en met alle andere FIE’s voor zover die conclusies en aanbevelingen geen vertrouwelijke of voor beperkt gebruik bedoelde informatie bevatten.

Artikel 44

Nationale FIE-gedetacheerden

1.   De FIE van elke lidstaat detacheert een of meer personeelsleden naar de autoriteit. De nationale FIE-gedetacheerden hebben hun gewone werkplek op de zetel van de autoriteit.

2.   De FIE-gedetacheerden hebben de status van personeelslid van de detacherende FIE op het moment van hun aanstelling en zolang de detachering duurt. De lidstaten wijzen hun FIE-gedetacheerde aan op basis van een bewezen omvangrijke relevante en praktische ervaring op het gebied van FIE-taken. De gedetacheerde blijft onder het gezag van de detacherende FIE en neemt de beveiligings- en vertrouwelijkheidsregels van de detacherende FIE in acht, met inbegrip van het toepasselijke nationale recht.

3.   De algemene raad in FIE-samenstelling kan een persoon die is aangewezen als FIE-gedetacheerde weigeren indien die persoon niet voldoet aan de criteria van lid 2. De ambtstermijn van FIE-gedetacheerden bedraagt drie jaar en kan met instemming van de detacherende FIE eenmaal worden verlengd.

4.   De FIE-gedetacheerden ondersteunen de autoriteit bij de uitvoering van de in artikel 5, lid 5, bedoelde taken. Daartoe krijgen de FIE-gedetacheerden gedurende de detacheringsperiode toegang tot de gegevens en informatie van de autoriteit voor zover zij die nodig hebben om hun taken uit te voeren.

5.   De FIE-gedetacheerden krijgen met het oog op de uitvoering van de in artikel 5, lid 5, bedoelde taken toegang tot alle gegevens die toegankelijk zijn voor hun detacherende FIE.

6.   De raad van bestuur bepaalt de rechten en plichten van FIE-gedetacheerden ten aanzien van de autoriteit, rekening houdend met het advies van de algemene raad in FIE-samenstelling. De FIE’s zorgen ervoor dat hun FIE-gedetacheerde die rechten en plichten in acht neemt.

Artikel 45

Wederzijdse bijstand op het gebied van samenwerking tussen FIE’s

1.   Om de samenwerking tussen de FIE’s te bevorderen en hun werkzaamheden te ondersteunen, stimuleert de autoriteit, rekening houdend met de behoeften van de FIE’s, gemeenschappelijke benaderingen, methoden en beste praktijken. De autoriteit organiseert en faciliteert in het bijzonder ook de volgende activiteiten:

a)

opleidingsprogramma’s, onder meer inzake technologische innovatie;

b)

regelingen voor de uitwisseling en detachering van personeel, met inbegrip van de detachering van FIE-personeel van een lidstaat naar de autoriteit;

c)

uitwisseling van praktijken tussen FIE’s, met inbegrip van het delen van expertise op een specifiek gebied;

d)

de ontwikkeling of aanschaf van IT-hulpmiddelen en -diensten om de analysecapaciteiten van de FIE’s te vergroten.

2.   Een FIE kan bij de autoriteit een verzoek om bijstand in verband met de taken van de FIE indienen, met vermelding van het soort bijstand waar zij het personeel van de autoriteit, het personeel van een of meerdere FIE’s, of een combinatie daarvan om verzoekt. De FIE die om bijstand verzoekt, zorgt ervoor dat toegang wordt verstrekt tot alle voor de verlening van de bijstand vereiste informatie en gegevens. De autoriteit bewaart de informatie over specifieke expertisedomeinen en over de capaciteit van FIE’s om wederzijdse bijstand te verlenen met betrekking tot de taken van FIE’s, en werkt die geregeld bij.

3.   De autoriteit stelt alles in het werk om de gevraagde bijstand te verlenen, onder meer door te overwegen haar eigen personele middelen voor de bijstandsverlening in te zetten en door bijstandsverlening door andere FIE’s op vrijwillige basis te coördineren en te faciliteren.

4.   Aan het begin van elk jaar stelt de voorzitter van de autoriteit de algemene raad in FIE-samenstelling in kennis van de personele middelen die de autoriteit kan toewijzen om de in lid 2 van dit artikel bedoelde bijstand te verlenen. Indien zich wijzigingen voordoen in de beschikbaarheid van personele middelen als gevolg van de uitvoering de van in artikel 5, lid 5, bedoelde taken, stelt de voorzitter van de autoriteit de algemene raad in FIE-samenstelling daarvan in kennis.

Artikel 46

Bemiddeling tussen FIE’s

1.   De autoriteit kan helpen tot een oplossing te komen in geval van een meningsverschil tussen twee of meer FIE’s over individuele gevallen in verband met samenwerking, met inbegrip van de uitwisseling van informatie, uit hoofde van Richtlijn (EU) 2024/1640. Die bemiddeling heeft tot doel uiteenlopende standpunten tussen de FIE’s met elkaar te verzoenen en een niet-bindend advies vast te stellen.

2.   Indien een meningsverschil niet kan worden bijgelegd door rechtstreeks contact en dialoog tussen de betrokken FIE’s, start de autoriteit op verzoek van een of meer van die FIE’s een bemiddelingsprocedure. De autoriteit kan ook op eigen initiatief voorstellen een bemiddelingsprocedure te starten. Bemiddeling vindt alleen plaats met instemming van alle betrokken FIE’s.

3.   De bemiddelingsprocedure wordt gestart in de algemene raad in FIE-samenstelling. Alle leden van de algemene raad in FIE-samenstelling, met uitzondering van de hoofden van de FIE’s die bij het meningsverschil betrokken zijn, trachten de standpunten van de FIE’s waarop het meningsverschil betrekking heeft met elkaar te verzoenen en bereiken overeenstemming over een niet-bindend advies. Indien relevant kunnen deskundigen van de Commissie worden uitgenodigd om als raadgever aan de bemiddelingsprocedure deel te nemen.

4.   De algemene raad in FIE-samenstelling stelt regels voor bemiddelingsprocedures vast, met inbegrip van de toepasselijke termijnen.

5.   Indien een FIE die bij een meningsverschil betrokken is, weigert deel te nemen aan de bemiddelingsprocedure, stelt zij de autoriteit en de andere FIE’s die bij het meningsverschil betrokken zijn binnen de termijn die genoemd wordt in de in lid 4 bedoelde procedureregels in kennis van de redenen voor haar besluit.

6.   Binnen drie maanden na de vaststelling van het in lid 3 bedoelde niet-bindende advies brengen de FIE’s die bij het meningsverschil betrokken zijn, verslag uit aan de algemene raad in FIE-samenstelling over de maatregelen die zij naar aanleiding van het advies hebben genomen of, indien zij geen maatregelen hebben genomen, over de redenen waarom zij dat niet hebben gedaan.

Artikel 47

FIU.net

1.   De autoriteit zorgt ervoor dat FIU.net adequaat, ononderbroken en veilig wordt gehost, en wordt beheerd, onderhouden en ontwikkeld. Met inachtneming van de behoeften van FIE’s zorgt de autoriteit ervoor dat voor FIU.net wordt gebruikgemaakt van de meest geavanceerde en veilige beschikbare technologie, aan de hand van een kosten-batenanalyse.

2.   De autoriteit zorgt ervoor dat FIU.net ononderbroken functioneert en up-to-date wordt gehouden. Indien dat nodig is om uitwisseling van informatie en samenwerking tussen FIE’s te ondersteunen of te versterken, worden op basis van de behoeften van de FIE’s verbeterde of aanvullende functies voor FIU.net door de autoriteit ontworpen en geïmplementeerd of anderszins beschikbaar gesteld.

3.   De autoriteit is ook verantwoordelijk voor de volgende taken met betrekking tot FIU.net:

a)

passende technische en organisatorische maatregelen implementeren om een beveiligingsniveau te waarborgen waarmee persoonsgegevens worden beschermd;

b)

alle testactiviteiten plannen, coördineren, beheren en ondersteunen;

c)

zorgen voor voldoende financiële middelen;

d)

opleiding geven over het technische gebruik van FIU.net door de eindgebruikers.

4.   Voor de uitvoering van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde taken is de autoriteit bevoegd juridisch bindende contracten of overeenkomsten met externe dienstverleners te sluiten of aan te gaan, na hun beveiligingsstandaarden op gepaste wijze te hebben gecontroleerd.

5.   De autoriteit stelt de maatregelen vast die nodig zijn om de in dit artikel bedoelde taken uit te voeren, met inbegrip van een beveiligingsplan, een bedrijfscontinuïteitsplan en een noodherstelplan voor FIU.net, en voert die maatregelen uit.

6.   De algemene raad in FIE-samenstelling kan met eenparigheid van stemmen besluiten de toegang van een FIE, haar tegenhanger in een derde land, of een orgaan of instantie van de Unie tot FIU.net te schorsen indien hij redenen heeft om aan te nemen dat die toegang de uitvoering van hoofdstuk III van Richtlijn (EU) 2024/1640 en de beveiliging en vertrouwelijkheid van de informatie waarover FIE’s beschikken en die via het FIU.net-systeem wordt uitgewisseld, in gevaar zou brengen, en ook wanneer er bezorgdheid bestaat over het gebrek aan onafhankelijkheid en autonomie van een FIE.

Indien de algemene raad in FIE-samenstelling een besluit vaststelt tot schorsing van de toegang van een FIE tot FIU.net, doet hij dat met eenparigheid van stemmen van al zijn leden, met uitzondering van het hoofd van de FIE in kwestie.

De algemene raad in FIE-samenstelling legt de criteria vast voor de schorsing van de toegang tot FIU.net en stelt procedureregels voor een dergelijke schorsing vast.

Artikel 48

Collegiale toetsing

1.   De autoriteit zorgt ervoor dat de activiteiten van FIE’s op grond van hoofdstuk III van Richtlijn (EU) 2024/1640 collegiaal worden getoetst om de consistentie en doeltreffendheid van de FIE-activiteiten te versterken en de uitwisseling van beste praktijken tussen FIE’s te faciliteren. De autoriteit ontwikkelt methoden om de collegiaal getoetste FIE’s objectief te kunnen beoordelen en stelt ook procedureregels op om collegiale toetsingen uit te voeren.

Bij de planning en uitvoering van collegiale toetsingen wordt zo nodig terdege rekening gehouden met de evaluaties, beoordelingen en verslagen die zijn opgesteld door internationale organisaties en intergouvernementele organen met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen en opsporen van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering.

2.   Voor de toepassing van lid 1 richt de autoriteit een team voor collegiale toetsing op, dat bestaat uit personeelsleden van de autoriteit en vertegenwoordigers van de aan de collegiale toetsing deelnemende FIE’s.

3.   De collegiale toetsing van de activiteiten van een FIE omvat een beoordeling van onder meer, maar niet uitsluitend, het volgende:

a)

de mate waarin de middelen van de FIE, met inbegrip van personele, technische en IT-middelen, geschikt zijn voor de uitvoering van de taken van de FIE;

b)

de maatregelen die zijn genomen om ervoor te zorgen dat de FIE operationeel onafhankelijk en autonoom is en niet op ongepaste wijze wordt beïnvloed;

c)

de maatregelen die de FIE heeft genomen om de beveiliging en vertrouwelijkheid van informatie te beschermen;

d)

de taak van de FIE om meldingen van verdachte transacties en andere mededelingen te ontvangen, met inbegrip van het aantal en de aard van de ontvangen mededelingen en de kwaliteit ervan;

e)

de maatregelen die de FIE heeft genomen om de melding van verdachte transacties door meldingsplichtige entiteiten te verbeteren, met name met betrekking tot de kwaliteit ervan;

f)

de toegang van de FIE tot en haar gebruik van aanvullende informatie om haar analyse te verrijken;

g)

de instrumenten die de FIE gebruikt om een analyse uit te voeren;

h)

de mate waarin de analyse en verspreiding door de FIE tegemoetkomen aan de operationele behoeften van de autoriteiten die bevoegd zijn voor het onderzoek naar en de vervolging van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering;

i)

binnenlandse samenwerking tussen de FIE en andere bevoegde autoriteiten;

j)

grensoverschrijdende samenwerking tussen de FIE en FIE’s uit andere lidstaten.

4.   De autoriteit legt een verslag met de resultaten van de collegiale toetsing voor. Het collegiale-toetsingsverslag wordt gezamenlijk opgesteld door het personeel van de autoriteit en het desbetreffende personeel van de FIE’s die betrokken zijn bij het team voor collegiale toetsing en wordt goedgekeurd door de raad van bestuur, nadat die de opmerkingen van de algemene raad in FIE-samenstelling heeft ontvangen over de vraag of de methode consistent wordt toegepast in vergelijking met andere collegiale-toetsingsverslagen. Het verslag omvat vastgestelde goede praktijken en zo nodig follow-upmaatregelen die volgens de collegiale toetsing passend, evenredig en noodzakelijk worden geacht. Die follow-upmaatregelen kunnen de vorm aannemen van richtsnoeren en aanbevelingen op grond van artikel 54 en een advies op grond van artikel 55. FIE’s stellen alles in het werk om te voldoen aan de overeenkomstig artikel 54 opgestelde richtsnoeren en aanbevelingen.

5.   De autoriteit maakt de bevindingen van de collegiale toetsing bekend op haar website en legt de Commissie een advies voor wanneer zij, gelet op het resultaat van de collegiale toetsing of andere informatie die zij bij de uitvoering van haar taken heeft verkregen, van oordeel is dat verdere harmonisering van de Unieregels voor FIE’s noodzakelijk zou zijn vanuit het oogpunt van de Unie.

6.   De autoriteit legt twee jaar na de bekendmaking van het collegiale-toetsingsverslag een follow-upverslag voor. Het follow-upverslag wordt gezamenlijk opgesteld door het personeel van de autoriteit en het desbetreffende personeel van de FIE’s die betrokken waren bij het team voor collegiale toetsing en wordt goedgekeurd door de raad van bestuur, nadat die de opmerkingen van de algemene raad in FIE-samenstelling heeft ontvangen over de vraag of de methode consistent wordt toegepast in vergelijking met andere collegiale-toetsingsverslagen. Het follow-upverslag omvat een beoordeling van de adequaatheid en doeltreffendheid van de actie die de collegiaal getoetste FIE’s naar aanleiding van de follow-upmaatregelen van het collegiale-toetsingsverslag hebben ondernomen. De autoriteit maakt de bevindingen van het follow-upverslag bekend op haar website.

7.   Voor de toepassing van dit artikel stelt de raad van bestuur om de twee jaar een werkplan voor collegiale toetsing vast, waarin rekening wordt gehouden met de uit de vorige collegiale toetsingen getrokken lessen en met de besprekingen van de algemene raad in FIE-samenstelling. Het werkplan voor collegiale toetsing vormt een apart onderdeel van het jaarlijkse en het meerjarige werkprogramma en wordt opgenomen in het enig programmeringsdocument. Elke FIE neemt deel aan de collegiale toetsingen die op haar betrekking hebben.

AFDELING 7

Gemeenschappelijke instrumenten

Artikel 49

Technische reguleringsnormen

1.   Wanneer het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 290 VWEU aan de Commissie de bevoegdheid overdragen om door middel van gedelegeerde handelingen technische reguleringsnormen aan te nemen teneinde consistente harmonisatie te waarborgen op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, kan de autoriteit ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen. De autoriteit legt haar ontwerpen van technische reguleringsnormen ter aanneming aan de Commissie voor. De autoriteit doet die ontwerpen van technische reguleringsnormen tegelijkertijd ter informatie toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.

De technische reguleringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in en zijn inhoudelijk beperkt door de wetgevingshandelingen waarop zij gebaseerd zijn.

Alvorens ontwerpen van technische reguleringsnormen bij de Commissie in te dienen, houdt de autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses sterk buiten verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische reguleringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische reguleringsnorm besluit de Commissie of zij het ontwerp aanneemt. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad tijdig op de hoogte wanneer de aanneming niet binnen de termijn van drie maanden kan gebeuren. De Commissie kan besluiten het ontwerp van technische reguleringsnorm slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm aan te nemen indien het belang van de Unie dat vereist.

Indien de Commissie voornemens is een ontwerp van technische reguleringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm aan te nemen, zendt zij het terug naar de autoriteit en motiveert zij waarom zij het niet heeft aangenomen of waarom zij het heeft gewijzigd.

De Commissie doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar schrijven toekomen. Binnen een termijn van zes weken kan de autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de autoriteit na het verstrijken van die termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, kan de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie wijzigt de inhoud van een door de autoriteit opgesteld ontwerp van technische reguleringsnorm niet zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2.   Indien de autoriteit binnen de termijn die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen is vastgesteld, geen ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, kan de Commissie verlangen dat binnen een nieuwe termijn alsnog een ontwerp wordt voorgelegd. Indien de autoriteit die nieuwe termijn niet kan naleven, stelt zij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daar tijdig van op de hoogte.

3.   Alleen wanneer de autoriteit geen ontwerp van technische reguleringsnorm bij de Commissie indient binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, kan de Commissie middels een gedelegeerde handeling een technische reguleringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische reguleringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische reguleringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.

De Commissie doet het ontwerp van technische reguleringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt haar ontwerp van technische reguleringsnorm aan de autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken kan de autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen en dat in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen.

Indien de autoriteit binnen de periode van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de door de autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht. De Commissie wijzigt de inhoud van het door de autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4.   De technische reguleringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. De woorden “technische reguleringsnorm” komen voor in de titel van die verordeningen of besluiten. Die normen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 50

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 49 bedoelde bevoegdheid om technische reguleringsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar met ingang van 26 juni 2024. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de termijn van vier jaar een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheid. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch met termijnen van dezelfde duur verlengd.

2.   Zodra de Commissie een technische reguleringsnorm heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

3.   De bevoegdheid om technische reguleringsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in de artikelen 49, 51 en 52 neergelegde voorwaarden.

Artikel 51

Bezwaar tegen technische reguleringsnormen

1.   Het Europees Parlement of de Raad mag binnen een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving van de door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnorm bezwaar maken tegen de technische reguleringsnorm. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met drie maanden verlengd.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft gemaakt tegen de technische reguleringsnorm, wordt de technische reguleringsnorm bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt die in werking op de daarin bepaalde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld voornemens te zijn geen bezwaar te maken, mag de technische reguleringsnorm vóór het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt tegen een technische reguleringsnorm binnen de in lid 1 vermelde termijn, treedt de technische reguleringsnorm niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU wordt het bezwaar tegen de technische reguleringsnorm gemotiveerd door de instelling die bezwaar maakt.

Artikel 52

Niet-bevestiging of wijziging van ontwerpen van technische reguleringsnormen

1.   Indien de Commissie het ontwerp van technische reguleringsnorm overeenkomstig artikel 49 niet bevestigt of het ontwerp wijzigt, stelt zij de autoriteit, het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis en motiveert zij dat besluit.

2.   Waar passend kan het Europees Parlement of de Raad het verantwoordelijke lid van de Commissie samen met de voorzitter van de autoriteit binnen één maand na de in lid 1 bedoelde kennisgeving uitnodigen voor een ad-hocvergadering van de bevoegde commissie van het Europees Parlement of de Raad om hun meningsverschillen uiteen te zetten en toe te lichten.

Artikel 53

Technische uitvoeringsnormen

1.   Wanneer het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 291 VWEU aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toekennen voor de aanneming van technische uitvoeringsnormen door middel van uitvoeringshandelingen op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, kan de autoriteit ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ontwikkelen. De technische uitvoeringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in en bepalen de voorwaarden voor de toepassing van die handelingen. De autoriteit legt haar ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter aanneming aan de Commissie voor. De autoriteit doet die technische normen tegelijkertijd ter informatie toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.

Alvorens ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in te dienen, houdt de autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses sterk buiten verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische uitvoeringsnorm besluit de Commissie of zij het ontwerp aanneemt. De Commissie mag die termijn met één maand verlengen. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad tijdig op de hoogte wanneer de aanneming niet binnen de termijn van drie maanden kan gebeuren. De Commissie kan besluiten het ontwerp van technische uitvoeringsnorm slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm aan te nemen indien het belang van de Unie dat vereist.

Indien de Commissie voornemens is het ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm aan te nemen, zendt zij het terug naar de autoriteit en motiveert zij waarom zij niet voornemens is het aan te nemen of waarom zij het heeft gewijzigd. De Commissie doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar schrijven toekomen. Binnen een termijn van zes weken kan de autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie en in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea genoemde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, kan de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie wijzigt de inhoud van een door de autoriteit opgesteld ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2.   Indien de autoriteit binnen de termijn die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen is vastgesteld, geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, kan de Commissie verlangen dat binnen een nieuwe termijn alsnog een ontwerp wordt voorgelegd. Indien de autoriteit die nieuwe termijn niet kan naleven, stelt zij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daar tijdig van op de hoogte.

3.   Alleen wanneer de autoriteit geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm bij de Commissie indient binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, kan de Commissie middels een uitvoeringshandeling een technische uitvoeringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische uitvoeringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.

De Commissie doet het ontwerp van technische uitvoeringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt het ontwerp van technische uitvoeringsnorm aan de autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken kan de autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen en dat in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen.

Indien de autoriteit binnen die periode van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de door de autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht.

De Commissie wijzigt de inhoud van het door de autoriteit opgestelde ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4.   De technische uitvoeringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. De woorden “technische uitvoeringsnorm” komen voor in de titel van deze verordeningen of besluiten. Die normen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 54

Richtsnoeren en aanbevelingen

1.   Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en doeltreffende toezichtpraktijken en praktijken betreffende de FIE’s en met het oog op de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht brengt de autoriteit tot toezichthoudende autoriteiten, toezichthouders, FIE’s of meldingsplichtige entiteiten gerichte richtsnoeren en aanbevelingen uit.

2.   De autoriteit houdt, waar passend, openbare raadplegingen over die richtsnoeren en aanbevelingen en analyseert de potentiële kosten en baten ervan. Die raadplegingen en analyses staan in verhouding tot de reikwijdte, de aard en het effect van de richtsnoeren of aanbevelingen. Indien de autoriteit geen openbare raadplegingen houdt, motiveert zij dat en maakt zij haar redenen daarvoor bekend.

3.   Toezichthoudende autoriteiten, toezichthouders, FIE’s en meldingsplichtige entiteiten stellen alles in het werk om die richtsnoeren en aanbevelingen in acht te nemen.

Binnen twee maanden nadat een richtsnoer of aanbeveling is uitgebracht, deelt elke toezichthoudende autoriteit, toezichthouder of FIE mee of zij dat richtsnoer of die aanbeveling in acht neemt of van plan is in acht te nemen. Toezichthoudende autoriteiten, toezichthouders of FIE’s die een richtsnoer of aanbeveling niet in acht nemen of niet van plan zijn dat te doen, stellen de autoriteit daarvan in kennis, met opgave van de redenen.

Het feit dat een toezichthoudende autoriteit, toezichthouder of FIE een richtsnoer of aanbeveling niet in acht neemt of niet van plan is dat te doen, wordt door de autoriteit bekendgemaakt. De autoriteit kan eveneens per geval besluiten de door de toezichthoudende autoriteit, toezichthouder of FIE aangevoerde redenen voor het niet in acht nemen van een richtsnoer of aanbeveling bekend te maken. De toezichthoudende autoriteit, toezichthouder of FIE ontvangt vooraf een kennisgeving van die bekendmaking.

Indien zulks in dat richtsnoer of die aanbeveling is voorgeschreven, melden de meldingsplichtige entiteiten op duidelijke en gedetailleerde wijze of zij het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie in acht nemen.

4.   In het in artikel 64, lid 4, punt c), bedoelde verslag vermeldt de autoriteit de richtsnoeren en aanbevelingen die zij heeft uitgebracht.

5.   De richtsnoeren en aanbevelingen die worden uitgevaardigd door de autoriteit komen in de plaats van de richtsnoeren en aanbevelingen over hetzelfde onderwerp die eerder door de EBA of door toezichthouders en FIE’s werden uitgevaardigd. De door de EBA of door toezichthouders en FIE’s op grond van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (40) en Verordening (EU) 2023/1113 uitgevaardigde richtsnoeren en aanbevelingen blijven, mits zij nog steeds relevant zijn, gelden totdat de door de autoriteit uitgevaardigde nieuwe richtsnoeren en aanbevelingen over hetzelfde onderwerp in werking treden. De autoriteit voorziet in een passende overgangsperiode voor de toepassing van de nieuwe richtsnoeren en aanbevelingen.

Artikel 55

Adviezen en technisch advies

1.   De autoriteit kan op verzoek van het Europees Parlement, van de Raad of van de Commissie, of op eigen initiatief, aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie adviezen verstrekken over alle aangelegenheden die verband houden met haar bevoegdheidsgebied.

2.   Het in lid 1 bedoelde verzoek kan een raadpleging van andere organen van de Unie met desbetreffende bevoegdheden, een openbare raadpleging of een technische analyse omvatten.

3.   Op verzoek van het Europees Parlement, van de Raad of van de Commissie, kan de autoriteit het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van technisch advies voorzien op de gebieden die onder de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen vallen.

HOOFDSTUK III

ORGANISATIE VAN DE AUTORITEIT

Artikel 56

Administratieve en bestuursstructuur

De structuur van de autoriteit omvat:

a)

een algemene raad, die de in artikel 60 genoemde taken uitvoert;

b)

een raad van bestuur, die de in artikel 64 genoemde taken uitvoert;

c)

een voorzitter van de autoriteit, die de in artikel 69 genoemde taken uitvoert;

d)

een uitvoerend directeur, die de in artikel 71 genoemde taken uitvoert;

e)

een administratieve raad voor toetsing, die de in artikel 74 genoemde taken uitvoert.

AFDELING 1

Algemene raad

Artikel 57

Samenstelling van de algemene raad

1.   De algemene raad heeft de toezichtsamenstelling als bedoeld in lid 2 of de FIE-samenstelling als bedoeld in lid 3.

2.   De algemene raad in toezichtsamenstelling bestaat uit:

a)

de voorzitter van de autoriteit, met stemrecht;

b)

de hoofden van de toezichthoudende autoriteiten van de meldingsplichtige entiteiten in elke lidstaat, met stemrecht;

c)

één vertegenwoordiger van de Commissie, zonder stemrecht.

De in de eerste alinea, punt b), bedoelde hoofden van de toezichthoudende autoriteiten in elke lidstaat hebben samen één stem en duiden in onderling overleg één gemeenschappelijke vertegenwoordiger aan, die hetzij een permanente vertegenwoordiger hetzij een ad-hocstemgerechtigde vertegenwoordiger is, voor elke specifieke vergadering of stemprocedure. Wanneer onderwerpen die door de algemene raad in toezichtsamenstelling moeten worden besproken, betrekking hebben op de bevoegdheid van meerdere toezichthoudende autoriteiten, kan de gemeenschappelijke vertegenwoordiger zich laten vergezellen door een vertegenwoordiger van maximaal twee andere toezichthoudende autoriteiten, die niet stemgerechtigd zijn.

Elke toezichthoudende autoriteit met een ad-hoc- of permanent stemgerechtigd lid draagt een tot die autoriteit behorende plaatsvervanger op hoog niveau voor, die het in de tweede alinea bedoelde stemgerechtigde lid van de algemene raad kan vervangen wanneer die persoon niet aanwezig kan zijn.

3.   De algemene raad in FIE-samenstelling bestaat uit:

a)

de voorzitter van de autoriteit, met stemrecht;

b)

de hoofden van de FIE’s, met stemrecht;

c)

één vertegenwoordiger van de Commissie, zonder stemrecht.

Elke FIE draagt een tot die eenheid behorende plaatsvervanger op hoog niveau voor, die het in de eerste alinea, punt b), bedoelde hoofd van de FIE kan vervangen wanneer die persoon niet aanwezig kan zijn.

4.   De algemene raad kan besluiten waarnemers toe te laten. Met name kan de algemene raad in FIE-samenstelling de vertegenwoordigers van OLAF, Europol, Eurojust en het EOM als waarnemer tot vergaderingen toelaten wanneer aangelegenheden worden besproken die onder hun respectieve mandaat vallen. De algemene raad in toezichtsamenstelling laat een door de raad van toezicht van de ECB aangewezen vertegenwoordiger en een vertegenwoordiger van elke ETA als waarnemer toe wanneer aangelegenheden worden besproken die onder hun respectieve mandaat vallen.

De omstandigheden waaronder de in de eerste alinea genoemde instelling, organen en instanties van de Unie voor de vergaderingen van de algemene raad moeten worden uitgenodigd, worden gespecificeerd in het reglement van orde van de algemene raad; daarbij wordt rekening gehouden met de overeenkomst die tussen de autoriteit en elk van die waarnemers is bereikt.

Andere waarnemers kunnen op ad-hocbasis worden toegelaten na goedkeuring door een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden van de algemene raad in de desbetreffende samenstelling.

5.   De leden van de raad van bestuur mogen deelnemen aan de vergaderingen van de algemene raad, in toezichtsamenstelling of FIE-samenstelling, zonder stemrecht, wanneer aangelegenheden worden besproken die onder hun bevoegdheden vallen, zoals bepaald door de voorzitter van de autoriteit en bedoeld in artikel 66, lid 2.

Artikel 58

Delegatie van taken en besluiten en interne comités van de algemene raad

1.   De algemene raad kan op eigen initiatief of op verzoek van de voorzitter van de autoriteit interne comités oprichten voor specifieke aan de algemene raad toegewezen taken. De algemene raad kan bepaalde welomschreven taken en besluiten delegeren aan interne comités, aan de raad van bestuur of aan de voorzitter van de autoriteit. De algemene raad kan die delegatie te allen tijde intrekken.

2.   De interne comités brengen over alle door hen getrokken conclusies verslag uit aan de algemene raad, met het oog op een besluit.

3.   De leden van de raad van bestuur kunnen, overeenkomstig artikel 57, lid 5, deelnemen aan de bijeenkomsten van interne comités.

4.   De algemene raad in FIE-samenstelling richt een permanent comité op met negen van zijn leden of vertegenwoordigers met voldoende kennis van hun respectieve nationale FIE, om de algemene raad in FIE-samenstelling te ondersteunen bij de uitvoering van zijn taken op grond van artikel 60, lid 3, onder meer door voorstellen in te dienen en ontwerpbesluiten op te stellen.

Het permanent comité is niet bevoegd om besluiten te nemen. Het vervult zijn taken in het belang van de Unie als geheel en werkt in een geest van volledige transparantie met de algemene raad in FIE-samenstelling samen.

De algemene raad in FIE-samenstelling stelt het reglement van orde van het permanent comité vast. In de samenstelling van het permanent comité wordt een billijk evenwicht en billijke roulatie gewaarborgd tussen de leden of vertegenwoordigers van de nationale FIE’s. De negen leden worden benoemd door de algemene raad in FIE-samenstelling.

Artikel 59

Onafhankelijkheid van de algemene raad

1.   Bij de uitvoering van de hun bij deze verordening opgedragen taken handelen de voorzitter van de autoriteit en de leden van de algemene raad in toezicht- en FIE-samenstelling onafhankelijk en in het algemeen belang van de Unie in haar geheel, en vragen noch aanvaarden zij instructies van instellingen, organen of instanties van de Unie, noch van regeringen of van een ander publiek of privaat orgaan.

2.   Lidstaten, instellingen, organen en instanties van de Unie en andere publieke of private organen doen geen pogingen om invloed uit te oefenen op de leden van de algemene raad bij het vervullen van hun taken.

3.   In zijn reglement van orde stelt de algemene raad praktische regelingen vast om belangenconflicten te voorkomen en te beheren.

Artikel 60

Taken van de algemene raad

1.   De algemene raad in toezichtsamenstelling neemt de besluiten met betrekking tot de in de artikelen 7 tot en met 10 bedoelde taken, alsook alle andere besluiten die de algemene raad in toezichtsamenstelling op grond van deze verordening moet nemen.

2.   De algemene raad in toezichtsamenstelling kan advies uitbrengen over ontwerpbesluiten die de raad van bestuur in verband met geselecteerde meldingsplichtige entiteiten heeft voorbereid overeenkomstig hoofdstuk II, afdeling 3, en artikel 64, lid 2.

De algemene raad in toezichtsamenstelling en de raad van bestuur komen gezamenlijk de procedures en termijnen overeen die moeten worden gevolgd om het in de eerste alinea bedoelde advies uit te brengen, waarna zij die vaststellen.

3.   De algemene raad in FIE-samenstelling voert de taken uit en stelt de besluiten vast als bedoeld in artikel 5, lid 5, en hoofdstuk II, afdeling 6.

4.   De algemene raad stelt de in hoofdstuk II, afdeling 7, bedoelde adviezen, aanbevelingen, richtsnoeren en besluiten van de autoriteit vast en neemt daartoe de samenstelling aan die past bij het onderwerp van het instrument. Wanneer een bepaald instrument zowel betrekking heeft op toezicht als op FIE’s, stellen de algemene raad in toezichtsamenstelling en de algemene raad in FIE-samenstelling die adviezen, aanbevelingen, richtsnoeren en besluiten elk afzonderlijk vast. De adviezen, aanbevelingen en richtsnoeren worden vastgesteld op basis van een voorstel van het desbetreffende interne comité.

5.   De algemene raad stemt over de in artikel 49 bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen en de in artikel 53 bedoelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen en legt die ter goedkeuring voor aan de Commissie, waarbij hij de samenstelling aanneemt die past bij het onderwerp van de norm.

6.   De algemene raad, in beide samenstellingen, wordt geraadpleegd over de ontwerpbesluiten die de raad van bestuur op grond van artikel 64, lid 4, punten a), c), e) en m), moet nemen. Indien het latere besluit van de raad van bestuur afwijkt van het advies van de algemene raad, motiveert de raad van bestuur dat schriftelijk.

7.   De algemene raad stelt zijn reglement van orde vast en maakt het openbaar.

8.   Onverminderd artikel 63, leden 3 en 4, en artikel 68, leden 1 en 2, oefent de algemene raad de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut van de ambtenaren zijn toegekend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die krachtens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”) ten aanzien van de voorzitter van de autoriteit en de vijf permanente leden van de raad van bestuur gedurende de volledige ambtstermijn van die personen.

Artikel 61

Stemprocedure in de algemene raad

1.   De besluiten van de algemene raad worden genomen met een gewone meerderheid van zijn leden. Elk stemgerechtigd lid als bedoeld in artikel 57, leden 2 en 3, heeft één stem. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter van de autoriteit doorslaggevend.

2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel neemt de algemene raad met betrekking tot de in de artikelen 49, 53, 54 en 55 van deze verordening bedoelde handelingen besluiten op basis van een gekwalificeerde meerderheid van de stemmen van zijn leden, als bepaald in artikel 16, lid 4, VEU.

De voorzitter van de autoriteit stemt niet over de in de eerste alinea van dit lid bedoelde besluiten, de in artikel 60, lid 2, bedoelde adviezen en de besluiten in verband met de evaluatie van de werking van de raad van bestuur als bedoeld in artikel 63, lid 5.

3.   De niet-stemgerechtigde leden en de waarnemers wonen geen besprekingen in de algemene raad in toezichtsamenstelling bij die betrekking hebben op individuele meldingsplichtige entiteiten, tenzij anders bepaald in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen of anderszins besloten door de stemgerechtigde leden.

4.   Lid 3 is niet van toepassing op de leden van de raad van bestuur en op de door de raad van toezicht van de ECB aangewezen ECB-vertegenwoordiger.

5.   De voorzitter van de autoriteit mag te allen tijde een stemming houden. Onverminderd dat voorrecht en de doeltreffendheid van de besluitvormingsprocedures van de autoriteit, streeft de algemene raad bij zijn besluitvorming naar consensus.

Artikel 62

Vergaderingen van de algemene raad

1.   De voorzitter van de autoriteit roept de vergaderingen van de algemene raad bijeen.

2.   De algemene raad houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de algemene raad bijeen op initiatief van de voorzitter, of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden.

3.   De algemene raad kan eenieder van wie het advies dienstig kan zijn, als waarnemer naar zijn vergaderingen uitnodigen.

4.   De leden van de algemene raad en hun plaatsvervangers kunnen zich overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde tijdens de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

5.   De algemene raad wordt bijgestaan door een secretariaat, dat door de autoriteit wordt verzorgd.

6.   De voorzitter van de autoriteit en de vijf permanente leden van de raad van bestuur wonen de vergaderingen van de algemene raad niet bij wanneer kwesties in verband met de uitvoering van hun mandaat worden besproken of besloten.

AFDELING 2

Raad van bestuur

Artikel 63

Samenstelling en benoeming van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit:

a)

de voorzitter van de autoriteit;

b)

vijf voltijdse leden, waaronder de vicevoorzitter.

Wanneer de raad van bestuur de in artikel 64, lid 4, punten a) tot en met l), bedoelde taken uitvoert, heeft een vertegenwoordiger van de Commissie recht op deelname aan de besprekingen en heeft enkel toegang tot de documenten die betrekking hebben op die taken.

2.   De uitvoerend directeur neemt deel aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, maar heeft er geen stemrecht.

3.   Indien over de in artikel 64, lid 2, bedoelde besluiten ten aanzien van een geselecteerde meldingsplichtige entiteit wordt beraadslaagd, mag het lid van de algemene raad in toezichtsamenstelling van de lidstaat waar de betrokken geselecteerde meldingsplichtige entiteit is gevestigd, deelnemen aan de besprekingen tijdens de relevante vergaderingen van de raad van bestuur.

Dat lid van de algemene raad is niet aanwezig bij de stemming na die beraadslagingen.

4.   De in lid 1, punt b) bedoelde leden van de raad van bestuur worden geselecteerd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis, integriteit, erkende reputatie en ervaring op het gebied van AML/CFT en andere relevante kwalificaties, na een open selectieprocedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

De Commissie stelt een shortlist op van kandidaten voor de functie van de in lid 1, punt b), bedoelde leden van de raad van bestuur. Het Europees Parlement kan de kandidaten die op die shortlist staan, horen.

De algemene raad dient een voorstel voor de benoeming van de in lid 1, punt b), bedoelde leden van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, op basis van de door de Commissie opgestelde shortlist. Na goedkeuring van dat voorstel door het Europees Parlement stelt de Raad een uitvoeringsbesluit vast tot benoeming van die leden van de raad van bestuur. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Gedurende het hele benoemingsproces wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de beginselen van gender- en geografisch evenwicht.

5.   De ambtstermijn van de in lid 1, punt b), bedoelde leden van de raad van bestuur bedraagt vier jaar. Gedurende de laatste twaalf maanden van hun vierjarige ambtstermijn worden de leden van de raad van bestuur beoordeeld hetzij door de algemene raad in beide samenstellingen, hetzij door een kleiner comité bestaande uit leden van de algemene raad, waaronder een vertegenwoordiger van de Commissie. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met een evaluatie van het functioneren van elk van de leden van de raad van bestuur en met de toekomstige taken en uitdagingen voor de autoriteit. Op basis van de beoordeling mag de algemene raad in beide samenstellingen het Europees Parlement voorstellen de ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur te verlengen. Een dergelijke verlenging kan slechts eenmaal worden toegestaan. Na goedkeuring van het voorstel van de algemene raad door het Europees Parlement verlengt de Raad bij uitvoeringsbesluit de ambtstermijn van het betreffend lid of de betreffende leden van de raad van bestuur. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

6.   De in lid 1, punt b), bedoelde leden van de raad van bestuur handelen onafhankelijk en objectief in het belang van de Unie in haar geheel, en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen, organen of instanties van de Unie, van regeringen of enig ander publiek of privaat orgaan. De instellingen, organen en instanties van de Unie, de regeringen van lidstaten en alle andere publieke of private organen eerbiedigen die onafhankelijkheid.

7.   Indien een lid van de raad van bestuur als bedoeld in lid 1, punt b), niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn of haar taken of ernstig is tekortgeschoten, mag de Raad, op eigen initiatief of op basis van een voorstel van het Europees Parlement of de algemene raad in om het even welke samenstelling, een uitvoeringsbesluit vaststellen om dat lid van zijn of haar ambt te ontheffen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

8.   Na hun ambt te hebben neergelegd, mogen de voormalige leden van de raad van bestuur, met inbegrip van de voorzitter en vicevoorzitter van de autoriteit, gedurende 18 maanden geen bezoldigde beroepsbezigheid uitoefenen bij:

a)

een geselecteerde meldingsplichtige entiteit;

b)

een andere entiteit, indien dat zou of zou kunnen leiden tot een conflict met de legitieme belangen van de Autoriteit.

In zijn in artikel 64, lid 4, punt e), bedoelde regels voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten in verband met zijn leden specificeert de raad van bestuur onder welke omstandigheden een dergelijk belangenconflict bestaat of kan worden geacht te bestaan.

Artikel 64

Taken van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de algemene planning en uitvoering van de op grond van artikel 5 aan de autoriteit opgedragen taken. De raad van bestuur stelt alle besluiten van de autoriteit vast, met uitzondering van de besluiten die overeenkomstig artikel 60 door de algemene raad moeten worden genomen.

2.   De raad van bestuur stelt de tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten gerichte besluiten vast met het oog op de uitoefening van de in artikel 6, lid 1, bedoelde bevoegdheden, rekening houdend met het voorstel van het in artikel 16 bedoelde gezamenlijke toezichtsteam voor de geselecteerde meldingsplichtige entiteit, het voorstel van het in artikel 27 bedoelde onafhankelijke onderzoeksteam en het advies van de algemene raad over dat voorgestelde besluit op grond van artikel 60, lid 2. Indien de raad van bestuur van dat advies besluit af te wijken, geeft hij daarvoor een gedetailleerde schriftelijke motivering.

3.   De raad van bestuur stelt de besluiten vast die op grond van de artikelen 14, 30 en 32 tot en met 36 tot individuele overheidsinstanties zijn gericht.

4.   Daarnaast heeft de raad van bestuur de volgende taken:

a)

uiterlijk op 30 november van elk jaar, op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur, in overeenstemming met artikel 65 het ontwerp van het enig programmeringsdocument vaststellen en dat uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar ter informatie toezenden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, alsook eventuele bijgewerkte versies van het document vaststellen en toezenden aan de voormelde instellingen;

b)

de ontwerpjaarbegroting van de autoriteit vaststellen en andere functies met betrekking tot de begroting van de autoriteit uitoefenen;

c)

het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de autoriteit, met daarin onder meer een overzicht van de uitvoering van de taken van de autoriteit, beoordelen en goedkeuren, uiterlijk op 1 juli toezenden aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en bekendmaken;

d)

een fraudebestrijdingsstrategie vaststellen, die evenredig is aan de frauderisico’s en rekening houdt met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

e)

regels vaststellen voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten in verband met zijn leden, en in verband met de leden van de administratieve raad voor toetsing;

f)

zijn reglement van orde vaststellen;

g)

met betrekking tot het personeel van de autoriteit de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uitoefenen;

h)

passende uitvoeringsregels vaststellen voor de uitvoering van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut;

i)

de uitvoerend directeur benoemen en van zijn of haar ambt te ontheffen, overeenkomstig artikel 70, lid 5;

j)

een rekenplichtige — eventueel de rekenplichtige van de Commissie — benoemen, die onderworpen is aan het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn of haar taken;

k)

zorgen voor passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties, alsook uit de onderzoeken van OLAF;

l)

de financiële regels vaststellen die van toepassing zijn op de autoriteit;

m)

alle besluiten nemen betreffende het opzetten en, waar nodig, het wijzigen van de interne structuren van de autoriteit.

5.   De raad van bestuur kiest uit zijn stemgerechtigde leden een vicevoorzitter van de autoriteit. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter van de autoriteit wanneer die zijn of haar taken niet kan vervullen.

6.   Met betrekking tot de in lid 4, punt h), van dit artikel bedoelde bevoegdheden neemt de raad van bestuur overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren een besluit op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarbij de desbetreffende bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur worden gedelegeerd. De uitvoerend directeur mag die bevoegdheden subdelegeren.

7.   In uitzonderlijke omstandigheden mag de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur alsook de subdelegatie van die bevoegdheden door de uitvoerend directeur tijdelijk schorsen en die bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 65

Jaar- en meerjarenprogrammering

1.   Uiterlijk op 30 november van elk jaar stelt de raad van bestuur op basis van een ontwerpvoorstel van de uitvoerend directeur een enig programmeringsdocument met de een meerjarig en een jaarlijks werkprogramma vast, met inachtneming van het advies van de Commissie en, wat het meerjarig werkprogramma betreft, na raadpleging van het Europees Parlement. Als de raad van bestuur besluit op bepaalde onderdelen geen rekening te houden met het advies van de Commissie, motiveert hij dat besluit grondig. De verplichting om een grondige motivering te verstrekken, geldt ook met betrekking tot de door het Europees Parlement in het kader van zijn raadpleging aan de orde gestelde punten. De raad van bestuur stuurt het enig programmeringsdocument door naar het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het enig programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

2.   Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en verwachte resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat voorts een beschrijving van de te financieren acties en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere actie worden toegewezen overeenkomstig de beginselen betreffende activiteitsgestuurd begroten en beheren. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het meerjarige werkprogramma. Het vermeldt duidelijk welke taken zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar.

3.   De raad van bestuur wijzigt het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma, wanneer een nieuwe taak aan de autoriteit wordt toegewezen.

Iedere wezenlijke wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld door middel van dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt. De raad van bestuur mag de bevoegdheid om niet-wezenlijke wijzigingen aan het jaarlijkse werkprogramma aan te brengen, aan de uitvoerend directeur delegeren.

4.   Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van de doelstellingen, verwachte resultaten en prestatie-indicatoren. Het bevat ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen.

De programmering van de middelen wordt jaarlijks geactualiseerd. De strategische programmering wordt waar passend geactualiseerd.

Artikel 66

Stemprocedure in de raad van bestuur

1.   De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de stemmen van de leden. Elk lid van de raad van bestuur heeft één stem. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter van de autoriteit, of die van de vicevoorzitter, wanneer die de voorzitter vervangt, doorslaggevend.

2.   Een vertegenwoordiger van de Commissie heeft stemrecht bij de bespreking van en de besluitvorming over aangelegenheden in het kader van artikel 64, lid 4, punten a) tot en met l).

3.   De stemprocedure wordt nader uitgewerkt in het reglement van orde van de raad van bestuur, met name wat betreft de omstandigheden waarin een lid kan handelen namens een ander lid.

Artikel 67

Functionaris voor de grondrechten

1.   De raad van bestuur wijst, op voorstel van de uitvoerend directeur, een functionaris voor de grondrechten aan. De functionaris voor de grondrechten kan een personeelslid van de autoriteit zijn.

2.   De functionaris voor de grondrechten verricht de volgende taken:

a)

het personeel van de autoriteit adviseren over door de autoriteit uitgevoerde activiteiten, indien de functionaris dat nodig acht of indien het personeel daarom verzoekt, zonder die activiteiten te belemmeren of uit te stellen;

b)

werken aan de bevordering van en toezien op de naleving van de grondrechten door de autoriteit;

c)

niet-bindende adviezen verstrekken over de verenigbaarheid van de activiteiten van de autoriteit met de grondrechten;

d)

de uitvoerend directeur en de raad van bestuur informeren over mogelijke schendingen van grondrechten tijdens door de autoriteit verrichte activiteiten.

3.   De raad van bestuur zorgt ervoor dat de functionaris voor de grondrechten geen instructies vraagt of aanvaardt met betrekking tot de uitvoering van zijn of haar taken.

4.   De grondrechtenfunctionaris brengt rechtstreeks verslag uit aan de uitvoerend directeur en stelt regelmatig verslagen op over de uitvoering van de in lid 2 bedoelde taken. Die verslagen worden ter beschikking gesteld van de raad van bestuur.

AFDELING 3

De voorzitter van de autoriteit

Artikel 68

Benoeming van de voorzitter van de autoriteit

1.   De voorzitter van de autoriteit wordt geselecteerd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis, integriteit, erkende reputatie en ervaring op het gebied van AML/CFT en andere relevante kwalificaties, na een open selectieprocedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt. Het Europees Parlement, de Raad en de algemene raad worden in elke fase van die procedure tijdig en naar behoren op de hoogte gehouden.

De Commissie stelt een shortlist op van ten minste twee geschikte kandidaten voor de functie van voorzitter van de autoriteit. Het Europees Parlement en de algemene raad kunnen de kandidaten die op die shortlist staan, horen. De algemene raad kan een openbaar advies uitbrengen over de resultaten van zijn hoorzittingen of zijn advies richten tot het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

De Commissie legt het Europees Parlement een voordracht voor de benoeming van de voorzitter van de autoriteit voor.

De Raad stelt, na goedkeuring van dat voorstel door het Europees Parlement, een uitvoeringsbesluit vast tot benoeming van de voorzitter van de autoriteit. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

In afwijking van de tweede alinea doet de Commissie het voorstel voor de benoeming van de eerste voorzitter van de autoriteit na de inwerkingtreding van deze verordening zonder betrokkenheid van de algemene raad.

2.   De voorzitter van de autoriteit handelt onafhankelijk en objectief in het belang van de Unie in haar geheel, en vraagt noch aanvaardt instructies van instellingen, organen of instanties van de Unie, van regeringen of van enig ander publiek of privaat orgaan. De instellingen, organen en instanties van de Unie, de regeringen van de lidstaten en alle andere publieke of private organen eerbiedigen die onafhankelijkheid.

3.   De ambtstermijn van de voorzitter van de autoriteit bedraagt vier jaar. Gedurende de laatste twaalf maanden van de vierjarige ambtstermijn van de voorzitter voert de algemene raad in beide samenstellingen, dan wel een kleiner comité bestaande uit leden van de algemene raad, waaronder een vertegenwoordiger van de Commissie, een beoordeling uit van het functioneren van de voorzitter. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met een evaluatie van het functioneren van de voorzitter en met de toekomstige taken en uitdagingen voor de autoriteit. Op basis van de beoordeling mag de Commissie het Europees Parlement voorstellen de ambtstermijn van de voorzitter te verlengen. Een dergelijke verlenging kan slechts eenmaal worden toegestaan. Na goedkeuring van het voorstel van de Commissie door het Europees Parlement verlengt de Raad bij uitvoeringsbesluit de ambtstermijn van de voorzitter van de autoriteit. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

4.   Indien de voorzitter van de autoriteit niet langer aan de eisen voor de uitvoering van zijn of haar taken voldoet of ernstig is tekortgeschoten, mag de Raad, op eigen initiatief of op basis van een voorstel van het Europees Parlement of de algemene raad in om het even welke samenstelling, een uitvoeringsbesluit vaststellen waarbij de voorzitter van zijn of haar ambt wordt ontheven. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

5.   Indien de voorzitter van de autoriteit aftreedt of zijn of haar taken om een andere reden niet kan vervullen, neemt de vicevoorzitter de functies van de voorzitter over.

Artikel 69

Verantwoordelijkheden van de voorzitter van de autoriteit

1.   De voorzitter van de autoriteit vertegenwoordigt de autoriteit en is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de werkzaamheden van de algemene raad en de raad van bestuur, met inbegrip van het opstellen van de agenda, het bijeenroepen en voorzitten van alle vergaderingen en het voorleggen van punten voor besluitvorming.

2.   De voorzitter van de autoriteit wijst aan de vijf in artikel 63, lid 1, punt b), bedoelde leden van de raad van bestuur specifieke, binnen het mandaat van de autoriteit vallende gebieden toe waarvoor zij gedurende hun ambtsperiode verantwoordelijk zullen zijn.

AFDELING 4

De uitvoerend directeur

Artikel 70

Benoeming van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van de autoriteit, uit hoofde van artikel 2, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.   De uitvoerend directeur voert zijn of haar taken uit in het belang van de Unie en onafhankelijk van eventuele specifieke belangen.

3.   De uitvoerend directeur zorgt voor het beheer van de autoriteit. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur, voert de uitvoerend directeur zijn of haar taken op onafhankelijke wijze uit en vraagt noch aanvaardt hij of zij instructies van instellingen, organen of instanties van de Unie, noch van regeringen of enig ander publiek of privaat orgaan.

4.   De uitvoerend directeur wordt op grond van verdienste en aantoonbare bestuurlijke, budgettaire en managementvaardigheden van hoog niveau geselecteerd na een open selectieprocedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie en, indien passend, op andere pers- of internetsites wordt bekendgemaakt. De Commissie stelt een shortlist op van ten minste twee geschikte kandidaten voor de functie van uitvoerend directeur. De raad van bestuur benoemt de uitvoerend directeur.

5.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Gedurende de laatste negen maanden van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur voert de raad van bestuur een beoordeling uit waarbij rekening wordt gehouden met een evaluatie van het functioneren van de uitvoerend directeur en met de toekomstige taken en uitdagingen voor de autoriteit. Rekening houdend met die evaluatie mag de raad van bestuur het mandaat van de uitvoerend directeur één keer verlengen.

De uitvoerend directeur kan op voorstel van de Commissie door de raad van bestuur van zijn ambt worden ontheven.

6.   Een uitvoerend directeur van wie de ambtstermijn is verlengd, mag na afloop van de verlengde ambtstermijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.

Artikel 71

Taken van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het dagelijkse beheer van de autoriteit en streeft naar genderevenwicht en, in de mate waarin dat mogelijk is, naar geografisch evenwicht binnen de autoriteit. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met de volgende taken:

a)

de besluiten van de raad van bestuur uitvoeren;

b)

het enig programmeringsdocument opstellen en indienen bij de raad van bestuur na raadpleging van de Commissie;

c)

het enig programmeringsdocument uitvoeren en verslag over de uitvoering uitbrengen bij de raad van bestuur;

d)

het ontwerp van het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de autoriteit opstellen en ter beoordeling en goedkeuring aan de raad van bestuur voorleggen;

e)

een actieplan opstellen voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van OLAF, en regelmatig verslag over de geboekte vooruitgang uitbrengen aan de Commissie, de algemene raad en de raad van bestuur;

f)

de financiële belangen van de Unie beschermen door, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van OLAF, preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te nemen, door doeltreffende controles uit te voeren en bij onregelmatigheden de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en door waar passend doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve, waaronder financiële, sancties op te leggen;

g)

een fraudebestrijdingsstrategie voor de autoriteit opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

h)

ontwerpen van financiële regels opstellen die van toepassing zijn op de autoriteit;

i)

op grond van artikel 78 de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van de autoriteit als onderdeel van het ontwerp van enig programmeringsdocument opstellen en op grond van artikel 79 de begroting van de autoriteit uitvoeren;

j)

een IT-beveiligingsstrategie voorbereiden en implementeren, waarbij wordt voorzien in passend risicobeheer voor alle door de autoriteit ontwikkelde of aangekochte IT-infrastructuur, -systemen en -diensten, alsook in voldoende financiering voor IT-beveiliging;

k)

het jaarlijkse werkprogramma van de autoriteit uitvoeren onder toezicht van de raad van bestuur;

l)

een ontwerpverslag opstellen waarin alle activiteiten van de autoriteit worden beschreven, met een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden.

2.   De uitvoerend directeur neemt andere maatregelen, met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de publicatie van nota’s, die nodig zijn om de werking van de autoriteit overeenkomstig deze verordening te waarborgen.

3.   De uitvoerend directeur beslist of het voor de efficiënte en doeltreffende uitvoering van de taken van de autoriteit noodzakelijk is een of meer personeelsleden te vestigen in een of meer lidstaten. Voordat de uitvoerend directeur besluit een lokaal kantoor op te richten, verkrijgt hij of zij daarvoor toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat of lidstaten. In het besluit wordt omschreven welke activiteiten in dat lokale kantoor moeten worden uitgevoerd op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van de autoriteit worden voorkomen. Dienovereenkomstig wordt er een overeenkomst met de betrokken lidstaat of lidstaten gesloten.

AFDELING 5

Administratieve raad voor toetsing

Artikel 72

Oprichting en samenstelling van de administratieve raad voor toetsing

1.   De autoriteit richt een administratieve raad voor toetsing op met het oog op de uitvoering van een interne administratieve toetsing van de besluiten die de autoriteit neemt in het kader van de uitoefening van de in de artikelen 21, 22, 23 en 77 genoemde bevoegdheden. De interne administratieve toetsing behelst een toetsing van de procedurele en materiële conformiteit van die besluiten met deze verordening.

2.   De administratieve raad voor toetsing bestaat uit vijf personen van hoog aanzien, die bewezen hebben over relevante kennis en beroepservaring, ook inzake toezicht, op het gebied van AML/CFT te beschikken, met uitsluiting van het huidige personeel van de autoriteit en het huidige personeel van toezichthoudende AML/CFT-autoriteiten, FIE’s of andere nationale of tot de Unie behorende instellingen, organen en instanties die betrokken zijn bij de uitoefening van de taken die krachtens deze verordening aan de autoriteit zijn opgedragen. De administratieve raad voor toetsing beschikt over voldoende middelen en expertise om de uitoefening van de bevoegdheden van de autoriteit uit hoofde van deze verordening te toetsen.

3.   De administratieve raad voor toetsing besluit met een meerderheid van de stemmen van ten minste drie van de vijf leden.

Artikel 73

Leden van de administratieve raad voor toetsing

1.   De leden van de administratieve raad voor toetsing en twee plaatsvervangers worden, na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte uitnodiging tot het indienen van blijken van belangstelling, door de algemene raad in toezichtsamenstelling benoemd voor een termijn van vijf jaar, die één keer kan worden verlengd. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie.

2.   De leden van de administratieve raad voor toetsing handelen onafhankelijk en in het algemeen belang, en voeren geen andere taken binnen de autoriteit uit. Daartoe leggen zij een openbare verbintenis- en belangenverklaring af waaruit moet blijken of zij directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd, of waaruit de afwezigheid van een dergelijk belang moet blijken.

Artikel 74

Toetsing van besluiten

1.   Elke natuurlijke of rechtspersoon tot wie de autoriteit een op grond van artikel 6, lid 1, of artikel 21, 22, 23 of 77 vastgesteld besluit heeft gericht of die rechtstreeks en individueel door een dergelijk besluit wordt geraakt, mag bij de administratieve raad voor toetsing een verzoek om toetsing van dat besluit indienen.

2.   Een verzoek om toetsing wordt, samen met de motivering ervan, schriftelijk bij de autoriteit ingediend binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving van het besluit aan de betrokkene die om de toetsing verzoekt, dan wel, bij ontstentenis van zulke kennisgeving, vanaf de datum waarop het besluit de persoon die het verzoek om toetsing heeft ingediend ter kennis is gekomen.

3.   Na het nemen van een besluit over de ontvankelijkheid van het verzoek om toetsing, brengt de administratieve raad voor toetsing advies uit binnen een termijn die, gelet op de urgentie van de zaak, als passend wordt aangemerkt, doch in ieder geval uiterlijk binnen twee maanden vanaf de ontvangst van het verzoek om toetsing, en verwijst hij de zaak naar de raad van bestuur met het oog op de opstelling van een nieuw besluit. De raad van bestuur houdt rekening met het advies van de administratieve raad voor toetsing en stelt onverwijld een nieuw besluit vast. Het oorspronkelijke besluit wordt bij het nieuwe besluit ingetrokken en vervangen door een inhoudelijk identiek besluit of een inhoudelijk gewijzigd besluit.

4.   Een op grond van lid 2 ingediend verzoek om toetsing kan een verzoek omvatten om de toepassing van het aan een toetsingsprocedure onderworpen besluit te schorsen. De administratieve raad voor toetsing kan, indien hij van oordeel is dat de omstandigheden zulks vereisen en rekening houdend met het standpunt van de raad van bestuur, gelasten dat de toepassing van het betrokken besluit wordt geschorst totdat de raad van bestuur op grond van lid 3 een nieuw besluit vaststelt. Indien de administratieve raad voor toetsing niet binnen 14 dagen een besluit neemt over het verzoek tot schorsing, wordt dat verzoek geacht te zijn afgewezen.

5.   Het advies van de administratieve raad voor toetsing en het nieuwe, op grond van dit artikel door de raad van bestuur genomen besluit worden met redenen omkleed en ter kennis van de partijen gebracht.

6.   De autoriteit neemt een besluit tot vaststelling van het reglement van orde van de administratieve raad voor toetsing.

Artikel 75

Uitsluiting en wraking

1.   Leden van de administratieve raad voor toetsing nemen niet deel aan een toetsingsprocedure wanneer zij daarbij enig persoonlijk belang hebben of voordien betrokken zijn geweest als vertegenwoordiger van een van de partijen in de procedure, of wanneer zij hebben deelgenomen aan de vaststelling van het besluit dat wordt getoetst.

2.   Leden van de administratieve raad voor toetsing die om een van de in lid 1 genoemde redenen of om andere redenen menen niet aan een toetsingsprocedure te kunnen deelnemen, stellen de administratieve raad voor toetsing daarvan in kennis.

3.   Elke partij bij de toetsingsprocedure mag een lid van de administratieve raad voor toetsing wraken om een van de in lid 1 genoemde redenen, of indien het lid in kwestie verdacht wordt van partijdigheid. Zulke wraking is niet ontvankelijk indien de partij in de toetsingsprocedure, terwijl zij op de hoogte was van een grond voor wraking, reeds een proceshandeling heeft verricht. De nationaliteit van de leden mag niet als grond voor wraking worden aangevoerd.

4.   De administratieve raad voor toetsing beslist in de in de leden 2 en 3 bedoelde gevallen zonder de deelname van het betrokken lid over de te ondernemen actie. Voor het nemen van die beslissing wordt het betrokken lid in de administratieve raad voor toetsing vervangen door zijn of haar plaatsvervanger.

HOOFDSTUK IV

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 76

Begrotingsmiddelen

1.   Alle ontvangsten en uitgaven van de autoriteit worden elk begrotingsjaar, dat overeenkomt met het kalenderjaar, geraamd en de ramingen worden in de begroting van de autoriteit opgenomen.

2.   De ontvangsten en uitgaven in de begroting van de autoriteit zijn in evenwicht.

3.   Onverminderd andere middelen bestaan de ontvangsten van de autoriteit uit een combinatie van:

a)

een in de algemene begroting van de Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

b)

de overeenkomstig artikel 77 door de geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten betaalde vergoedingen voor de in artikel 5, lid 2, punten a), b) en c), en lid 3, punten a) tot en met d), f) en g), genoemde taken;

c)

eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

d)

overeengekomen vergoedingen voor publicaties en voor opleidingen en andere door de Autoriteit verstrekte diensten, indien daarom specifiek is verzocht door een of meer FIE’s of hun tegenhangers in derde landen of door niet-AML/CFT-autoriteiten;

e)

mogelijke financiering van de Unie in de vorm van bijdrageovereenkomsten of ad-hocsubsidies overeenkomstig de in artikel 81 bedoelde financiële regels van de Autoriteit en de bepalingen van de relevante instrumenten ter ondersteuning van het beleid van de Unie.

Het bedrag en de oorsprong van eventuele ontvangsten als bedoeld in de eerste alinea, punten b), c), d) en e), van dit lid worden opgenomen in de jaarrekeningen van de autoriteit en duidelijk gespecificeerd in het in artikel 80, lid 2, bedoelde jaarverslag over het budgettair en financieel beheer van de autoriteit.

4.   De uitgaven van de autoriteit omvatten de bezoldiging van het personeel, de uitgaven voor administratie en infrastructuur en de werkingskosten.

Artikel 77

Door geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten te betalen vergoedingen

1.   De autoriteit brengt een jaarlijkse toezichtvergoeding in rekening voor alle in artikel 13 bedoelde geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en voor de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die voldoen aan de criteria van artikel 12, lid 1. De vergoedingen dekken de uitgaven van de autoriteit voor de in hoofdstuk II, afdelingen 3 en 4, bedoelde toezichttaken. Die vergoedingen gaan het bedrag van de uitgaven voor die taken niet te boven. Indien in een bepaald jaar niet volledig aan die criteria wordt voldaan, worden bij de berekening van de vergoedingen voor de volgende twee jaren de nodige aanpassingen aangebracht.

2.   Het bedrag van de aan elke in lid 1 bedoelde meldingsplichtige entiteit aangerekende vergoeding wordt berekend overeenkomstig de regelingen die zijn vastgesteld in de in lid 6 bedoelde gedelegeerde handeling.

3.   De vergoedingen worden berekend op het hoogste consolidatieniveau in de Unie overeenkomstig de toepasselijke boekhoudkundige normen.

4.   De grondslag voor de berekening van de jaarlijkse toezichtvergoeding voor een bepaald kalenderjaar bestaat uit de uitgaven voor direct en indirect toezicht op de geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die in dat jaar een vergoeding moeten betalen. De autoriteit mag eisen dat op een redelijke raming gebaseerde voorschotten op de jaarlijkse toezichtvergoeding worden betaald. De autoriteit pleegt overleg met de betrokken financiële toezichthouder alvorens een besluit te nemen over het definitieve niveau van de vergoeding, teneinde ervoor te zorgen dat het toezicht voor alle meldingsplichtige entiteiten in de financiële sector kostenefficiënt en redelijk blijft. De autoriteit stelt de betreffende meldingsplichtige entiteiten in kennis van de grondslag voor de berekening van de jaarlijkse toezichtvergoeding. De lidstaten zorgen ervoor dat de verplichting tot betaling van de in dit artikel bedoelde vergoedingen afdwingbaar is volgens het nationale recht en dat de verschuldigde vergoedingen volledig worden betaald.

5.   Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van financiële toezichthouders een vergoeding aan te rekenen overeenkomstig het nationale recht en — voor zover aan de autoriteit geen toezichttaken zijn opgedragen, of ter zake van de kosten van samenwerking met en ondersteuning van de autoriteit en handelend op haar instructies — overeenkomstig het toepasselijke Unierecht.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 100 een gedelegeerde handeling tot aanvulling van deze verordening vast te stellen met nadere bepalingen inzake de methode voor het berekenen van het bedrag van de vergoeding die wordt aangerekend aan alle geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die overeenkomstig lid 1 van dit artikel vergoedingen moeten betalen, en inzake de procedure voor het innen van die vergoedingen. Bij de ontwikkeling van de methode voor het bepalen van het individuele bedrag van de vergoedingen houdt de Commissie rekening met het volgende:

a)

de totale jaaromzet of het overeenkomstige type inkomsten van de meldingsplichtige entiteiten op het hoogste consolidatieniveau in de Unie overeenkomstig de toepasselijke boekhoudkundige normen;

b)

of de meldingsplichtige entiteiten gekwalificeerd zijn voor direct toezicht;

c)

de classificatie van het ML/TF-risico van de meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig de in artikel 12, lid 7, punt b), bedoelde methode;

d)

het belang van de meldingsplichtige entiteit voor de stabiliteit van het financiële stelsel of de economie van een of meer lidstaten of van de Unie;

e)

dat het bedrag van de vergoeding dat bij niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten in verhouding tot hun in punt a) bedoelde inkomsten of omzet moet worden geïnd niet hoger mag zijn dan 20 % van het bedrag van de vergoeding dat bij geselecteerde meldingsplichtige entiteiten met hetzelfde niveau van inkomsten of omzet moet worden geïnd.

De Commissie stelt de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 1 januari 2027 vast.

Artikel 78

Vaststelling van de begroting

1.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast, met inbegrip van het personeelsformatieplan, en zendt hij of zij die toe aan de raad van bestuur.

2.   Op basis van dat ontwerp stelt de raad van bestuur een voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast.

3.   De definitieve ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit wordt jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden.

4.   De Commissie zendt de raming samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie naar de begrotingsautoriteit.

5.   Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor het personeelsformatieplan, alsook de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

6.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage aan de autoriteit goed.

7.   De begrotingsautoriteit stelt het personeelsformatieplan van de autoriteit vast.

8.   De begroting van de autoriteit wordt door de raad van bestuur vastgesteld. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 79

Uitvoering van de begroting

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van de autoriteit uit met inachtneming van de beginselen van zuinigheid, efficiëntie, doeltreffendheid en goed financieel beheer.

2.   De uitvoerend directeur zendt jaarlijks alle informatie met betrekking tot de resultaten van de evaluatieprocedures toe aan de begrotingsautoriteit.

Artikel 80

Indiening van de rekeningen en kwijting

1.   De rekenplichtige van de Autoriteit zendt de voorlopige rekeningen voor het begrotingsjaar (jaar N) uiterlijk op 1 maart van het volgende jaar (jaar N  +  1) aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer toe.

2.   Uiterlijk op 31 maart van het jaar N+1 zendt de autoriteit het jaarverslag over het budgettair en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

3.   Uiterlijk op 31 maart van het jaar N+1 zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van de autoriteit die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, toe aan de Rekenkamer.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de autoriteit op grond van artikel 246 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (41) brengt de raad van bestuur advies uit over de definitieve rekeningen van de autoriteit.

De uitvoerend directeur dient uiterlijk op 30 september van het jaar N+1 een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij de Rekenkamer. De uitvoerend directeur zendt dat antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.

5.   De rekenplichtige van de autoriteit zendt uiterlijk op 1 juli van het jaar N+1 de definitieve rekeningen samen met het advies van de raad van bestuur toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

6.   Uiterlijk op 15 november van het jaar N+1 wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een link bekendgemaakt naar de pagina’s op de website met de definitieve rekeningen van de autoriteit.

7.   De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek van het Europees Parlement alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het desbetreffende begrotingsjaar overeenkomstig artikel 261, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

8.   Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het jaar N.

Artikel 81

Financiële regels

De financiële regels die van toepassing zijn op de autoriteit, worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Zij wijken niet af van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie, tenzij dat specifiek voor het functioneren van de autoriteit vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

Artikel 82

Fraudebestrijdingsmaatregelen

1.   Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale activiteiten zijn Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en artikel 86 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 onverkort van toepassing op de autoriteit.

2.   De autoriteit treedt toe tot het interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (42) en stelt onmiddellijk de passende voorschriften vast die op al haar personeelsleden van toepassing zijn.

3.   In de financieringsbesluiten, de overeenkomsten en de uitvoeringsinstrumenten die daaruit voortvloeien, wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en OLAF indien nodig controles ter plaatse kunnen uitvoeren bij de begunstigden van door de autoriteit toegekende financiering.

Artikel 83

IT-beveiliging

1.   De autoriteit richt op het niveau van de uitvoerend directeur een intern IT-bestuur op dat de IT-begroting vaststelt en beheert en dat zorgt voor regelmatige verslaglegging aan de raad van bestuur over de naleving van de toepasselijke IT-beveiligingsvoorschriften en -normen.

2.   De autoriteit zorgt ervoor dat een voldoende groot deel van haar IT-uitgaven op transparante wijze wordt toegewezen aan directe IT-beveiliging. De bijdrage aan de cyberbeveiligingsdienst voor de instellingen, organen en instanties van de Unie (CERT-EU) kan worden meegerekend in dat deel.

3.   Er wordt een adequate dienst voor monitoring, detectie en respons op het gebied van IT-beveiliging opgezet, waarbij wordt gebruikgemaakt van CERT-EU. Ernstige incidenten moeten binnen 24 uur nadat ze zijn gedetecteerd, aan CERT-EU en aan de Commissie worden gemeld.

Artikel 84

Verantwoordingsplicht en verslaglegging

1.   De autoriteit legt tegenover het Europees Parlement en de Raad verantwoording af over de uitvoering van deze verordening.

2.   De autoriteit dient jaarlijks bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag over de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken in, met informatie over de geplande ontwikkeling van de structuur en het bedrag van de in artikel 77 bedoelde toezichtvergoedingen. Met betrekking tot de richtsnoeren en aanbevelingen die de Autoriteit overeenkomstig artikel 54 heeft uitgebracht, bevat het verslag informatie over de naleving van de richtsnoeren en aanbevelingen die zijn uitgebracht in het jaar waarop het verslag betrekking heeft, alsook alle relevante actualiseringen betreffende de naleving van eerder uitgebrachte richtsnoeren en aanbevelingen. Het verslag wordt openbaar gemaakt en bevat alle andere relevante informatie waar het Europees Parlement op ad-hocbasis om heeft verzocht. De voorzitter van de autoriteit presenteert dat verslag in het openbaar aan het Europees Parlement.

3.   Op verzoek van het Europees Parlement neemt de voorzitter van de autoriteit deel aan een in de bevoegde commissies van het Europees Parlement gehouden hoorzitting over de uitvoering van zijn taken. Minstens eenmaal per jaar wordt een hoorzitting gehouden. Op verzoek van het Europees Parlement legt de voorzitter van de autoriteit een verklaring af in de relevante commissies van het Europees Parlement en beantwoordt eventuele vragen van de commissieleden wanneer daarom wordt verzocht.

4.   Binnen zes weken na elke vergadering van de algemene raad zorgt de autoriteit er ten minste voor dat het Europees Parlement een uitgebreid en relevant verslag van het verloop van die vergadering ontvangt dat een volledig begrip van de besprekingen op die vergadering mogelijk maakt, met inbegrip van een geannoteerde lijst van besluiten. In dat verslag zijn de besprekingen binnen de algemene raad die betrekking hebben op individuele meldingsplichtige entiteiten of besprekingen met betrekking tot vertrouwelijke toezichtgegevens of FIE-gerelateerde gegevens niet weergegeven, tenzij in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen anders is bepaald.

5.   De autoriteit antwoordt mondeling of schriftelijk op vragen die het Europees Parlement aan haar voorlegt, binnen vijf dagen na ontvangst van die vragen.

6.   Desgevraagd voert de voorzitter van de autoriteit achter gesloten deuren met de bevoegde commissies van het Europees Parlement vertrouwelijke mondelinge besprekingen, als die besprekingen nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van het Europees Parlement uit hoofde van de Verdragen. Alle deelnemers nemen het beroepsgeheim in acht.

7.   Wanneer de autoriteit het Europees Parlement in kennis stelt van aangelegenheden die verband houden met de bijdrage van de autoriteiten aan het optreden van de Unie in internationale fora, maakt zij geen informatie openbaar die zij bij de uitvoering van die taak heeft ontvangen, indien die informatie onderworpen is aan door derden opgelegde vertrouwelijkheidsvereisten.

HOOFDSTUK V

PERSONEEL EN SAMENWERKING

AFDELING 1

Personeel

Artikel 85

Algemene bepaling

1.   Het Statuut van de ambtenaren, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en de regels die in onderling overleg door de instellingen van de Europese Unie ter uitvoering van dat Statuut en die Regeling zijn vastgesteld, zijn van toepassing op het personeel van de autoriteit met betrekking tot alle aangelegenheden die niet onder deze verordening vallen.

2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel zijn de voorzitter van de autoriteit en de in artikel 63, lid 1, punt b), bedoelde leden van de raad van bestuur gelijk aan een lid, respectievelijk de griffier van het Gerecht met betrekking tot de geldelijke regeling en de pensioengerechtigde leeftijd, zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2016/300 van de Raad (43). Op aspecten die niet onder deze verordening of Verordening (EU) 2016/300 vallen, zijn het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van overeenkomstige toepassing.

3.   De raad van bestuur stelt, in samenspraak met de Commissie, de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren.

4.   De autoriteit mag een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van de autoriteit, met inbegrip van FIE-gedetacheerden.

5.   De raad van bestuur stelt regels vast met betrekking tot het personeel van de lidstaten dat naar de autoriteit wordt gedetacheerd, en werkt die regels zo nodig bij. Die regels omvatten met name de financiële regelingen voor die detacheringen, onder meer op het gebied van verzekering en opleiding. In de regels wordt rekening gehouden met het feit dat personeelsleden worden gedetacheerd en als personeel van de autoriteit worden ingezet. Ze bevatten tevens bepalingen inzake de voorwaarden voor de inzet. Waar relevant streeft de raad van bestuur naar consistentie met de regels die gelden voor de vergoeding van dienstreizen van statutair personeel.

Artikel 86

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, is van toepassing op de autoriteit en haar personeel.

Artikel 87

Voorheen bij de EBA tewerkgesteld personeel van de autoriteit

Tijdelijke functionarissen die in dienst zijn uit hoofde van artikel 2, punt f), en arbeidscontractanten die in dienst zijn uit hoofde van artikel 3 bis van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, die bij de autoriteit in dienst zijn op grond van een contract dat vóór 1 januari 2026 is gesloten, en die onmiddellijk voorafgaand aan hun indiensttreding bij de autoriteit in dienst waren bij de EBA bij de uitvoering van de in Verordening (EU) nr. 1093/2010 vermelde AML/CFT-gerelateerde taken en activiteiten van de EBA, krijgen onder dezelfde voorwaarden dezelfde soort arbeidsovereenkomst bij de autoriteit aangeboden als bij de EBA, met inachtneming van de limiet van het aantal posten dat van de EBA in mindering moet worden gebracht en aan de autoriteit moet worden toegewezen. Die tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten worden geacht hun gehele loopbaan te hebben volbracht bij de autoriteit.

Artikel 88

Beroepsgeheim

1.   De leden van de algemene raad en van de raad van bestuur, alsook alle personeelsleden van de autoriteit, met inbegrip van tijdelijk door de lidstaten gedetacheerde ambtenaren, en alle overige personen die op contractuele basis taken uitvoeren voor de autoriteit, zijn onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim op grond van artikel 339 VWEU en artikel 67 van Richtlijn (EU) 2024/1640, ook na beëindiging van hun functie.

2.   De raad van bestuur zorgt ervoor dat personen die, direct of indirect, permanent of occasioneel, diensten in verband met de taken van de autoriteit verstrekken, waaronder ook ambtenaren en andere personen die door de raad van bestuur daartoe zijn gemachtigd of door overheidsinstanties en FIE’s daartoe zijn aangewezen, worden onderworpen aan vereisten van het beroepsgeheim die gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld in lid 1.

3.   Met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken is de autoriteit, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen zijn omschreven, gemachtigd om met autoriteiten of organen van de Unie en met nationale autoriteiten of organen informatie uit te wisselen in de gevallen waarin de financiële toezichthouders krachtens die handelingen informatie aan die entiteiten openbaar mogen maken of waarin de lidstaten krachtens het toepasselijke Unierecht in die openbaarmaking kunnen voorzien.

4.   De autoriteit stelt praktische regelingen vast voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde vertrouwelijkheidsregels.

5.   De autoriteit past Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (44) toe.

Artikel 89

Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

1.   De autoriteit stelt eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als uiteengezet in de Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie (45) en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie. De beveiligingsvoorschriften van de autoriteit hebben onder andere betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie. De raad van bestuur stelt de beveiligingsregels van de autoriteit vast na goedkeuring door de Commissie.

2.   De Commissie moet vooraf goedkeuring verlenen voor alle administratieve regelingen inzake de uitwisseling van gerubriceerde informatie met de relevante autoriteiten van een derde land of, bij gebrek aan een dergelijke regeling, voor alle uitzonderlijke ad-hocvrijgaven van EUCI aan dergelijke autoriteiten.

Artikel 90

Melding van inbreuken en bescherming van personen die inbreuken melden

1.   De Autoriteit beschikt over speciaal daartoe bestemde meldingskanalen voor de ontvangst en behandeling van informatie die wordt verstrekt door personen die daadwerkelijke of potentiële inbreuken melden van:

a)

Verordening (EU) 2024/1624, wat betreft de vereisten die van toepassing zijn op kredietinstellingen en financiële instellingen;

b)

Verordening (EU) 2023/1113;

c)

Richtlijn (EU) 2024/1640, wat betreft de vereisten die van toepassing zijn op toezichthoudende autoriteiten, zelfregulerende organen bij de uitoefening van toezichthoudende taken en FIE’s.

2.   De personen die via die kanalen melding doen en de betrokken personen genieten in voorkomend geval de bescherming van Richtlijn (EU) 2019/1937.

3.   Nadat toezichthoudende autoriteiten in de niet-financiële sector op grond van artikel 60, lid 4, van Richtlijn (EU) 2024/1640 verslagen hebben ingediend, kan de autoriteit die toezichthoudende autoriteiten om aanvullende informatie verzoeken over de wijze waarop zij gevolg hebben gegeven aan de ontvangen meldingen. Die toezichthoudende autoriteiten verstrekken de gevraagde informatie onverwijld, maar maken geen informatie bekend die tot de identificatie van de melder kan leiden.

AFDELING 2

SAMENWERKING

Artikel 91

Samenwerking met de Europese toezichthoudende autoriteiten

1.   De autoriteit gaat een nauwe samenwerking aan met de ETA’s en onderhoudt die samenwerking, met name bij het ontwikkelen van ontwerpen van technische regulerings-of uitvoeringsnormen, richtsnoeren of aanbevelingen, binnen het kader van hun respectieve taken.

2.   Uiterlijk op 27 juni 2025 sluit de autoriteit een memorandum van overeenstemming met de ETA’s, waarin wordt beschreven hoe zij zullen samenwerken bij de uitvoering van hun toezichttaken uit hoofde van het Unierecht.

Artikel 92

Samenwerking met niet-AML/CFT-autoriteiten

1.   De autoriteit werkt samen en wisselt informatie uit met niet-AML/CFT-autoriteiten en op “need-to-know”- en vertrouwelijke basis met andere nationale autoriteiten en organen die bevoegd zijn om de naleving te handhaven van de Richtlijnen 2009/110/EG, 2009/138/EG, 2014/17/EU, 2014/65/EU en (EU) 2015/2366, en met de ESA’s, binnen de grenzen van hun respectieve mandaat.

2.   De autoriteit sluit een memorandum van overeenstemming met de prudentiële autoriteiten als beschreven in artikel 4, lid 1, punt 40), van Verordening (EU) nr. 575/2013, de ESA’s en andere nationale autoriteiten die bevoegd zijn om de naleving van Verordening (EU) 2023/1114 te waarborgen, waarin in algemene bewoordingen wordt beschreven hoe zij zullen samenwerken en informatie zullen uitwisselen bij de uitvoering van hun toezichttaken uit hoofde van het Unierecht met betrekking tot geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.

Indien de autoriteit dat nodig acht, sluit zij tevens een memorandum van overeenstemming met een of meer van de in lid 1 bedoelde andere autoriteiten of organen, waarin in algemene bewoordingen wordt beschreven hoe zij zullen samenwerken en informatie zullen uitwisselen bij de uitvoering van hun toezichttaken uit hoofde van het Unierecht met betrekking tot geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.

3.   Uiterlijk op 27 juni 2025 sluiten de autoriteit en de ECB een memorandum van overeenstemming waarin de praktische modaliteiten voor samenwerking en informatie-uitwisseling bij de uitvoering van hun respectieve taken uit hoofde van het Unierecht worden beschreven.

4.   De autoriteit zorgt voor doeltreffende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen alle toezichthoudende autoriteiten binnen het AML/CFT-toezichtsysteem en de relevante autoriteiten en organen bedoeld in lid 1, onder meer met betrekking tot toegang tot informatie en gegevens in de in artikel 11 bedoelde centrale AML/CFT-databank.

Artikel 93

Partnerschappen voor informatie-uitwisseling op het gebied van AML/CFT

1.   Indien dat relevant is voor de vervulling van de in hoofdstuk II bedoelde taken, mag de autoriteit grensoverschrijdende partnerschappen voor informatie-uitwisseling opzetten, in overeenstemming met de grondrechten en gerechtelijke procedurele waarborgen, of deelnemen aan partnerschappen voor informatie-uitwisseling die in één of meer lidstaten zijn opgezet met als doel het voorkomen en bestrijden van het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en de financiering van terrorisme te ondersteunen. De deelname van de autoriteit aan een reeds bestaand partnerschap is afhankelijk van de instemming van de autoriteiten die een dergelijk partnerschap hebben opgezet.

2.   Wanneer de autoriteit een grensoverschrijdend partnerschap voor informatie-uitwisseling opricht, zorgt zij ervoor dat het partnerschap voldoet aan de vereisten van artikel 75, leden 3, 4 en 5, van Verordening (EU) 2024/1624. Naast meldingsplichtige entiteiten kan de autoriteit de in artikel 2, lid 1, punt 44), a), b) en c), van die verordening bedoelde bevoegde autoriteiten, alsook de instellingen, organen en instanties van de Unie die een rol spelen bij het voorkomen en bestrijden van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering, uitnodigen om deel te nemen aan het partnerschap, indien die deelname relevant is voor de uitvoering van hun taken en bevoegdheden. Met de unanieme instemming van de deelnemende leden kunnen andere derden worden uitgenodigd om, waar relevant, incidenteel deel te nemen aan vergaderingen van het partnerschap.

Artikel 94

Samenwerking met OLAF, Europol, Eurojust en het EOM

1.   De autoriteit mag werkafspraken maken met instellingen, gedecentraliseerde agentschappen en andere organen van de Unie die actief zijn op het gebied van rechtshandhaving en justitiële samenwerking. Die werkafspraken mogen van strategische, operationele of technische aard zijn, en strekken er in het bijzonder toe de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de betrokken partijen te faciliteren. De werkafspraken vormen geen grondslag voor het toestaan van de uitwisseling van persoonsgegevens en zijn niet bindend voor de Unie of haar lidstaten.

2.   De autoriteit gaat een nauwe relatie met OLAF, Europol, Eurojust en het EOM aan en onderhoudt die relatie. Daartoe maakt de autoriteit afzonderlijke werkafspraken met OLAF, Europol, Eurojust en het EOM, waarin de details van hun samenwerking worden beschreven. De relatie heeft met name tot doel te zorgen voor uitwisseling op het gebied van operationele en strategische informatie en trends inzake ML/TF-dreigingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd.

3.   Om een vlotte samenwerking tussen de autoriteit en Europol, Eurojust en het EOM te bevorderen en te faciliteren, voorzien de werkafspraken met hen met name in de mogelijkheid om verbindingsfunctionarissen in elkaars gebouwen te detacheren, en worden daartoe de voorwaarden vastgesteld.

Artikel 95

Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.   Om de in deze verordening vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken, en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, mag de autoriteit contacten leggen en administratieve regelingen treffen met AML/CFT-autoriteiten in derde landen die beschikken over regelgevings-, toezichts- en FIE-gerelateerde bevoegdheden op het gebied van AML/CFT, alsook met internationale organisaties en overheden van derde landen. Die regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en voor haar lidstaten, noch beletten zij lidstaten en hun bevoegde autoriteiten om bilaterale of multilaterale regelingen te sluiten met die derde landen.

2.   De autoriteit mag administratieve modelregelingen uitwerken, met het oog op de totstandbrenging van consistente, efficiënte en doeltreffende toezichtpraktijken binnen de Unie en de versterking van de internationale coördinatie en samenwerking bij de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. De toezichthoudende autoriteiten en de FIE’s stellen alles in het werk om zich aan die modelregelingen te houden.

3.   Wanneer de interactie van verscheidene toezichthoudende autoriteiten en FIE’s in de Unie met autoriteiten van derde landen betrekking heeft op aangelegenheden die binnen de in artikel 5 vastgestelde taakomschrijving van de autoriteit vallen, speelt de autoriteit waar nodig een leidende rol bij het faciliteren van die interactie. Die rol van de autoriteit laat de reguliere interactie van toezichthoudende autoriteiten en FIE’s met autoriteiten van derde landen onverlet.

4.   Binnen de grenzen van haar bevoegdheden op grond van deze verordening en de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen draagt de autoriteit bij tot de eendrachtige, gemeenschappelijke, consistente en doeltreffende vertegenwoordiging van de belangen van de Unie in internationale fora, onder meer door de Commissie bij te staan bij haar taken als lid van de financiële-actietaskforce (Financial Action Task Force — FATF) en door de werkzaamheden en doelstellingen van de Egmontgroep van financiële-inlichtingeneenheden te ondersteunen.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 96

Toegang tot documenten

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van de autoriteit.

2.   Besluiten die door de autoriteit worden genomen uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, kunnen het voorwerp zijn van een klacht bij de Europese Ombudsman of een beroep dat aanhangig wordt gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.

3.   Het recht van toegang tot documenten is niet van toepassing op vertrouwelijke informatie die bestaat uit:

a)

informatie of gegevens van de autoriteit, de financiële toezichthouders of de meldingsplichtige entiteiten, verkregen bij de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, en hoofdstuk II, afdeling 3, bedoelde taken en activiteiten;

b)

operationele gegevens of informatie met betrekking tot dergelijke operationele gegevens van de autoriteit en van de FIE’s, die in het bezit van de autoriteit zijn uit hoofde van de uitvoering van de in artikel 5, lid 5, en hoofdstuk II, afdeling 6, bedoelde taken en activiteiten.

4.   De in lid 3, punt a), bedoelde vertrouwelijke informatie inzake een toezichtprocedure mag geheel of gedeeltelijk worden bekendgemaakt aan de meldingsplichtige entiteiten die partij zijn bij die toezichtprocedure, onder voorbehoud van het rechtmatige belang dat andere personen hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Die toegang geldt niet voor interne documenten van de autoriteit of van financiële toezichthouders of voor hun onderlinge correspondentie.

5.   De raad van bestuur stelt praktische maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en de regels betreffende de openbaarmaking van informatie in verband met toezichtprocedures.

Artikel 97

Algemene talenregeling

1.   Verordening nr. 1 van de Raad is van toepassing op de autoriteit.

2.   De raad van bestuur neemt een besluit over de interne talenregeling van de autoriteit, die in overeenstemming moet zijn met de op grond van artikel 29 vastgestelde talenregeling bij direct toezicht.

3.   Vertaling en alle andere taalkundige diensten die door de autoriteit worden verlangd, behalve vertolking, worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, opgericht bij Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad (46).

Artikel 98

Gegevensbescherming

1.   De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening met het oog op het voorkomen van ML/TF als bedoeld in artikel 70 van Richtlijn (EU) 2024/1640 en artikel 76 van Verordening (EU) 2024/1624 wordt noodzakelijk geacht voor de vervulling van een taak in het algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de autoriteit is verleend krachtens artikel 5 van Verordening (EU) 2018/1725 en artikel 6 van Verordening (EU) 2016/679.

Wanneer de autoriteit overeenkomstig artikel 54 richtsnoeren en aanbevelingen opstelt en die aanzienlijke gevolgen hebben voor de bescherming van persoonsgegevens, werkt zij daarbij nauw samen met het bij Verordening (EU) 2016/679 ingestelde Europees Comité voor gegevensbescherming om dubbel werk, inconsistenties en rechtsonzekerheid op het gebied van gegevensbescherming te voorkomen. Na daarvoor toestemming van de Commissie te hebben gekregen, raadpleegt de autoriteit tevens de bij Verordening (EU) 2018/1725 ingestelde Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. De autoriteit mag ook nationale autoriteiten voor gegevensbescherming uitnodigen als waarnemers bij het opstellen van dergelijke richtsnoeren en aanbevelingen.

2.   Overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 is het de autoriteit toegestaan interne regels vast te stellen die de toepassing van de rechten van de betrokkenen beperken indien dergelijke beperkingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 70 van Richtlijn (EU) 2024/1640 en artikel 76 van Verordening (EU) 2024/1624.

Artikel 99

Aansprakelijkheid van de autoriteit

1.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de autoriteit overeenkomstig de gemeenschappelijke algemene rechtsbeginselen van de lidstaten alle schade die door de autoriteit zelf of door haar personeelsleden bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsbevoegdheid in geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.

2.   De persoonlijke geldelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de autoriteit ten aanzien van de autoriteit valt onder de desbetreffende voor het personeel van de autoriteit geldende voorschriften.

Artikel 100

Gedelegeerde handelingen

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in de artikelen 27 en 77 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 27 december 2024.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 27 en 77 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 27 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

7.   Een op grond van artikel 77 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 101

Zetelovereenkomst en operationele voorwaarden

1.   De noodzakelijke regelingen betreffende de huisvesting van de autoriteit in de lidstaat waar haar zetel is gevestigd en de door die lidstaat ter beschikking te stellen voorzieningen, alsook de specifieke voorschriften welke in die lidstaat gelden voor het personeel van de autoriteit en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst die wordt gesloten tussen de autoriteit en die lidstaat nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd.

2.   De lidstaat waar de zetel zich bevindt, biedt optimale voorwaarden voor de goede werking van de autoriteit, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

Artikel 102

Evaluatie en toetsing

1.   Uiterlijk op 31 december 2030, en vervolgens om de vijf jaar, stelt de Commissie een verslag op over de prestaties van de autoriteit, in het bijzonder met betrekking tot de doelstellingen, het mandaat, de taken en de locatie ervan overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie. In dat verslag wordt in het bijzonder het volgende behandeld:

a)

de eventuele noodzaak om het mandaat van de autoriteit te wijzigen, en de financiële gevolgen van een dergelijke wijziging;

b)

het effect van alle toezichtactiviteiten en -taken van de autoriteit op de belangen van de Unie in haar geheel, en met name de doeltreffendheid van:

i)

toezichttaken en -activiteiten in verband met direct toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten;

ii)

indirect toezicht op niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten;

iii)

indirect toezicht op andere meldingsplichtige entiteiten;

c)

het effect van de activiteiten in verband met de ondersteuning en coördinatie van FIE’s, en met name de coördinatie van de door FIE’s uitgevoerde gezamenlijke analyses van grensoverschrijdende activiteiten en transacties;

d)

de onpartijdigheid, objectiviteit en autonomie van de autoriteit;

e)

de geschiktheid van governanceregelingen, onder meer wat betreft de samenstelling van en de stemregeling in de raad van bestuur en de relatie tussen de raad van bestuur en de algemene raad;

f)

de kosteneffectiviteit van de autoriteit, indien passend opgesplitst naar de verschillende financieringsbronnen;

g)

de doeltreffendheid van het mechanisme om bezwaar te maken tegen besluiten van de autoriteit en de regelingen inzake onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht die van toepassing zijn op de autoriteit;

h)

de doeltreffendheid van de regelingen voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de autoriteit en niet-AML/CFT-autoriteiten;

i)

de interactie tussen de autoriteit en de andere toezichthoudende autoriteiten en organen van de Unie, waaronder de EBA, Europol, Eurojust, OLAF en het EOM;

j)

de reikwijdte van het directe toezicht en de criteria en methoden voor de beoordeling en selectie van entiteiten voor direct toezicht;

k)

de doeltreffendheid van de toezicht- en sanctiebevoegdheden van de autoriteit;

l)

de mate van doeltreffendheid en convergentie die toezichthoudende autoriteiten bij hun toezichtpraktijken bereiken, en de rol van de autoriteit daarbij.

2.   In het in lid 1 bedoelde verslag wordt ook onderzocht:

a)

of de middelen waarover de autoriteit beschikt, berekend zijn op de uitvoering van haar taken;

b)

of het passend is de autoriteit aanvullende toezichttaken met betrekking tot meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector op te dragen, waarbij indien passend wordt gespecificeerd op welke soorten entiteiten aanvullend toezicht moet worden gehouden;

c)

of het passend is aanvullende toezichttaken op te leggen op het gebied van ondersteuning en coördinatie van de werkzaamheden van de FIE’s;

d)

of het passend is de autoriteit aanvullende sanctiebevoegdheden te verlenen.

3.   In het kader van elk tweede verslag voert de Commissie een grondige evaluatie uit van de resultaten die de autoriteit in het licht van haar doelstellingen heeft bereikt, van het mandaat, de taken en bevoegdheden van de autoriteit, en van de vraag of het voortbestaan van de autoriteit nog steeds gerechtvaardigd is gelet op die doelstellingen, dat mandaat en die taken.

4.   Het verslag en eventuele begeleidende voorstellen worden doorgezonden naar het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 103

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010

Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de tweede alinea geschrapt;

b)

in lid 5 wordt punt h) geschrapt.

2)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 bis wordt geschrapt;

b)

in punt 2 wordt punt iii) geschrapt.

3)

In artikel 8, lid 1, wordt punt l) geschrapt.

4)

De artikelen 9 bis en 9 ter worden geschrapt.

5)

In artikel 17 wordt lid 6 vervangen door:

“6.   Wanneer een bevoegde autoriteit het in lid 4 van dit artikel bedoelde formeel advies niet binnen de daarin bepaalde termijn naleeft en het nodig is die niet-naleving tijdig te verhelpen om neutrale concurrentievoorwaarden op de markt te behouden of te herstellen of de ordelijke werking en de integriteit van het financiële stelsel te verzekeren, mag de Autoriteit, onverminderd de bevoegdheden van de Commissie op grond van artikel 258 VWEU en indien de toepasselijke eisen van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen rechtstreeks op de financiële instellingen toepasselijk zijn, een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiële instelling alle nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

Het besluit van de Autoriteit is in overeenstemming met het door de Commissie op grond van lid 4 van dit artikel uitgebrachte formele advies.”.

6)

In artikel 19 wordt lid 4 vervangen door:

“4.   Wanneer een bevoegde autoriteit het besluit van de Autoriteit niet naleeft en daardoor niet verzekert dat een financiële instelling voldoet aan de eisen die krachtens de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen rechtstreeks op die instelling van toepassing zijn, mag de Autoriteit, onverminderd de bevoegdheden van de Commissie op grond van artikel 258 VWEU, een tot die financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan die financiële instelling alle nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.”.

7)

In artikel 33, lid 1, wordt de tweede alinea geschrapt.

8)

In artikel 40, lid 7, wordt de eerste alinea vervangen door:

“De raad van toezichthouders kan besluiten waarnemers toe te laten. In het bijzonder laat de raad van toezichthouders een vertegenwoordiger toe van de bij Verordening (EU) 2024/1620 van het Europees Parlement en de Raad (*1) opgerichte Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wanneer aangelegenheden die onder haar mandaat vallen, worden besproken of besloten.

(*1)  Verordening (EU) 2024/1620 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L, 2024/1620, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1620/oj).”."

9)

In artikel 81 wordt lid 2 ter geschrapt.

Artikel 104

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1094/2010

Verordening (EU) nr. 1094/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1, lid 2, wordt de tweede alinea geschrapt.

2)

In artikel 40, lid 5, wordt de eerste alinea vervangen door:

“De raad van toezichthouders kan besluiten waarnemers toe te laten. In het bijzonder laat de raad van toezichthouders een vertegenwoordiger toe van de bij Verordening (EU) 2024/1620 van het Europees Parlement en de Raad (*2) opgerichte Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wanneer aangelegenheden die onder haar mandaat vallen, worden besproken of besloten.”.

(*2)  Verordening (EU) 2024/1620 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L, 2024/1620, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1620/oj).”."

3)

In artikel 54 wordt lid 2 bis geschrapt.

Artikel 105

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1095/2010

Verordening (EU) nr. 1095/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1, lid 2, wordt de tweede alinea geschrapt.

2)

In artikel 40, lid 6, wordt de eerste alinea vervangen door:

“De raad van toezichthouders kan besluiten waarnemers toe te laten. In het bijzonder laat de raad van toezichthouders een vertegenwoordiger toe van de bij Verordening (EU) 2024/1620 van het Europees Parlement en de Raad (*3) opgerichte Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wanneer aangelegenheden die onder haar mandaat vallen, worden besproken of besloten.

(*3)  Verordening (EU) 2024/1620 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L, 2024/1620, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1620/oj).”."

3)

In artikel 54 wordt lid 2 bis geschrapt.

Artikel 106

Overgangsregelingen

1.   Tot 27 juni 2028 is artikel 11 alleen van toepassing op financiële toezichthouders, kredietinstellingen en financiële instellingen. Toezichthoudende autoriteiten in de niet-financiële sector kunnen echter reeds vóór die datum op vrijwillige basis aan de vereisten van dat artikel voldoen.

Met het oog op het opzetten en onderhouden van de in artikel 11 bedoelde databank sluit de autoriteit een bilaterale overeenkomst met de EBA over de toegang tot, de financiering van en het gezamenlijke beheer van de AML/CFT-databank die is opgezet overeenkomstig artikel 9 bis van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De regeling wordt vastgesteld voor een onderling overeengekomen periode, die kan worden verlengd tot uiterlijk 30 juni 2027. Gedurende die periode is de EBA ten minste in staat informatie te blijven ontvangen, die te analyseren en beschikbaar te stellen overeenkomstig artikel 9 bis, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 of overeenkomstig deze verordening, namens de autoriteit en op basis van de financiering die de autoriteit daartoe beschikbaar stelt.

2.   In afwijking van artikel 13, lid 2, voert de autoriteit tijdens het eerste selectieproces, indien meer dan 40 meldingsplichtige entiteiten in aanmerking zouden komen voor rechtstreeks toezicht op grond van artikel 13, lid 1, de in artikel 5, lid 2, genoemde taken uit met betrekking tot de 40 meldingsplichtige entiteiten of groepen die in het hoogste aantal lidstaten actief zijn via vestigingen of in het kader van de vrije verrichting van diensten.

Indien de toepassing van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde criterium meer dan 40 meldingsplichtige entiteiten of groepen oplevert, selecteert de autoriteit uit de meldingsplichtige entiteiten of groepen die overeenkomstig de eerste alinea van dit lid zouden worden geselecteerd en die actief zijn in het minste aantal lidstaten, de entiteiten met het hoogste transactievolume met derde landen in verhouding tot hun totale transactievolume, gemeten over het laatste boekjaar.

3.   In afwijking van artikel 13, lid 3, is de daarin beschreven aanvullende selectieprocedure niet van toepassing tijdens de eerste selectieprocedure.

4.   In afwijking van artikel 48, lid 7, is de deelname van FIE’s aan collegiale toetsingen vrijwillig tijdens de eerste twee collegiale toetsingen.

Artikel 107

Begin van de activiteiten van de autoriteit

De Commissie is verantwoordelijk voor de oprichting en de initiële werking van de autoriteit tot en met 31 december 2025. Daartoe:

a)

mag de Commissie een ambtenaar van de Commissie aanwijzen om als uitvoerend directeur ad interim op te treden en de aan de uitvoerend directeur opgedragen taken uit te voeren totdat de autoriteit de capaciteit heeft om haar eigen begroting uit te voeren en de uitvoerend directeur zijn of haar taken heeft opgenomen na door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 70 te zijn benoemd;

b)

in afwijking van artikel 62, lid 1, kan de uitvoerend directeur ad interim, totdat de voorzitter van de autoriteit is benoemd, de vergaderingen van de algemene raad bijeenroepen en voorzitten, zonder stemrecht;

c)

oefent de uitvoerend directeur ad interim de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, in afwijking van artikel 64, lid 4, punt g) en in afwachting van de goedkeuring van een in artikel 70 bedoeld besluit;

d)

mag de Commissie de autoriteit bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van de autoriteit uit te voeren onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur ad interim of de uitvoerend directeur;

e)

mag de uitvoerend directeur ad interim alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door in de begroting van de autoriteit opgenomen kredieten, alsook contracten, met inbegrip van personeelscontracten, sluiten na goedkeuring van het personeelsformatieplan van de autoriteit.

Artikel 108

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2025.

De artikelen 1, 4, 49, 53, 54, 55, 57 tot en met 66, 68 tot en met 71, 100, 101 en 107 zijn evenwel van toepassing met ingang van 26 juni 2024 en artikel 103 is van toepassing met ingang van 31 december 2025.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 152 van 6.4.2022, blz. 89.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 24 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 mei 2024.

(3)  Verordening (EU) 2023/1113 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende bij overmakingen van geld en overdrachten van bepaalde cryptoactiva te voegen informatie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2024/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L, 2024/1624, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1624/oj).

(5)  Richtlijn (EU) 2024/1640 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 betreffende de mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn (EU) 2015/849 (PB L, 2024/1640, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1640/oj).

(6)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(7)  Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(11)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(12)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1).

(13)   PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(14)   PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(15)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(16)  Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58).

(17)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(18)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(19)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

(20)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(21)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(22)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).

(23)  Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende cryptoactivamarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 1095/2010 en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/1937 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 40).

(24)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(25)   PB C 210 van 25.5.2022, blz. 5.

(26)   PB C 524 van 29.12.2021, blz. 10.

(27)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(28)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).

(29)  Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).

(30)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(31)  Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 34).

(32)  Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van Besluit 2005/909/EG van de Commissie (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 77).

(33)  Richtlijn 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 196).

(34)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(35)  Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).

(36)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(37)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(38)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).

(39)  Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 138).

(40)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(41)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(42)   PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(43)  Verordening (EU) 2016/300 van de Raad van 29 februari 2016 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor hoge ambtsdragers van de EU (PB L 58 van 4.3.2016, blz. 1).

(44)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(45)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(46)  Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1).


BIJLAGE I

Lijst van coëfficiënten in verband met verzwarende en verzachtende factoren voor de toepassing van artikel 22

De volgende coëfficiënten zijn cumulatief van toepassing op de in artikel 22, lid 4, bedoelde basisbedragen, uitgaande van elk van de volgende verzwarende en verzachtende factoren:

I.

Aanpassingscoëfficiënten in verband met verzwarende factoren:

1.

indien de inbreuk herhaaldelijk is gepleegd, is voor elke keer dat de inbreuk opnieuw is gepleegd, een extra coëfficiënt van 1,1 van toepassing;

2.

indien de inbreuk gedurende meer dan zes maanden is gepleegd, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing;

3.

indien de inbreuk systeemzwakheden in de organisatie van de geselecteerde meldingsplichtige entiteit, en met name in haar procedures, beheersystemen of interne controlemaatregelen, aan het licht heeft gebracht, is een coëfficiënt van 2,2 van toepassing;

4.

indien de inbreuk opzettelijk is gepleegd, is een coëfficiënt van 3 van toepassing;

5.

indien geen corrigerende maatregelen zijn genomen sinds de inbreuk werd geconstateerd, is een coëfficiënt van 1,7 van toepassing;

6.

indien het hoger management van de geselecteerde meldingsplichtige entiteit niet met de autoriteit heeft meegewerkt bij de uitvoering van haar onderzoek, is een coëfficiënt van 1,5 van toepassing.

II.

Aanpassingscoëfficiënten in verband met verzachtende factoren:

1.

indien het hoger management van de geselecteerde meldingsplichtige entiteit kan aantonen dat het alle nodige maatregelen heeft genomen om de inbreuk te voorkomen, is een coëfficiënt van 0,7 van toepassing;

2.

indien de geselecteerde meldingsplichtige entiteit de autoriteit snel, effectief en volledig op de hoogte heeft gesteld van de inbreuk, is een coëfficiënt van 0,4 van toepassing;

3.

indien de geselecteerde meldingsplichtige entiteit uit eigen beweging maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat in de toekomst gelijkaardige inbreuken kunnen worden gepleegd, is een coëfficiënt van 0,6 van toepassing.


BIJLAGE II

Lijst van rechtstreeks toepasselijke vereisten als bedoeld in artikel 22, lid 3

1.

De vereisten in verband met cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 22, lid 3, punten a) en b), van deze verordening zijn die van de artikelen 19, 20, 21, 22, 23, 25, 26, 33, 34, 36, 39, 42, 44, 46 en 47 van Verordening (EU) 2024/1624.

2.

De vereisten inzake op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles als bedoeld in artikel 22, lid 3, punt a), van deze verordening zijn die van de artikelen 16 en 17 van Verordening (EU) 2024/1624.

3.

De vereisten in verband met meldingsverplichtingen als bedoeld in artikel 22, lid 3, punten a) en b), van deze verordening zijn die van de artikelen 69, 70 en 71 van Verordening (EU) 2024/1624 en de artikelen 9, 13 en 18 van Verordening (EU) 2023/1113.

4.

De vereisten inzake interne gedragslijnen, procedures en controles als bedoeld in artikel 22, lid 3, punt b), van deze verordening zijn die van de artikelen 9, 10, 11, 18, 48 en 49 van Verordening (EU) 2024/1624 en artikel 23 van Verordening (EU) 2023/1113.

5.

De andere vereisten als bedoeld in artikel 22, lid 3, punten c) en d), van deze verordening zijn die van de artikelen 73, 77, 78 en 79 van Verordening (EU) 2024/1624 en de artikelen 7, 8, 10, 11, 12, 14, 16, 17, 19, 21, 24 en 26 van Verordening (EU) 2023/1113.


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1620/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top