Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1141

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2024/1141 van de Commissie van 14 december 2023 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft specifieke hygiënevoorschriften voor bepaald vlees, voor visserijproducten, voor zuivelproducten en voor eieren

    C/2023/8519

    PB L, 2024/1141, 19.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2024/1141/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2024/1141/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    L-serie


    2024/1141

    19.4.2024

    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2024/1141 VAN DE COMMISSIE

    van 14 december 2023

    tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft specifieke hygiënevoorschriften voor bepaald vlees, voor visserijproducten, voor zuivelproducten en voor eieren

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 10, lid 1, tweede alinea, punten a), c), d), e) en f),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Bij Verordening (EG) nr. 853/2004 worden voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong vastgesteld. Met name worden in bijlage II bij die verordening voorschriften vastgesteld voor verschillende producten van dierlijke oorsprong en in bijlage III bij die verordening specifieke voorschriften. Sectie I van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bevat voorschriften voor het aanbrengen van een identificatiemerk op producten van dierlijke oorsprong. Sectie I, deel B, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 verwijst naar de Europese Gemeenschap in plaats van naar de Europese Unie. De afkortingen van het identificatiemerk die verwijzen naar de “Europese Unie” moeten daarom de verwijzingen naar de “Europese Gemeenschap” vervangen. Een dergelijke vervanging brengt echter aanzienlijke administratieve lasten met zich mee. Daarom moet worden voorzien in een overgangsperiode gedurende welke producten die vóór het einde van de overgangsperiode zijn voorzien van een identificatiemerk met de afkorting van de “Europese Gemeenschap”, op de markt mogen blijven.

    (2)

    Bovendien moet het verband worden verduidelijkt tussen de vorm van het identificatiemerk zoals vereist bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en de voorschriften voor een speciaal identificatiemerk dat is vastgesteld voor de bestrijding van bepaalde dierziekten in Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (2). Sectie I, deel B, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 moet worden gewijzigd om te verduidelijken welke vorm in specifieke omstandigheden moet worden aangebracht.

    (3)

    In bijlage II wordt ook voorgeschreven dat exploitanten van een levensmiddelenbedrijf die een slachthuis beheren, de informatie over de voedselketen aangaande alle andere dieren dan vrij wild die naar het slachthuis worden gebracht of daarvoor bestemd zijn, moeten opvragen, ontvangen en controleren en er actief gebruik van moeten maken. Dezelfde voorschriften moeten gelden voor exploitanten van een levensmiddelenbedrijf die een wildbewerkingsinrichting beheren, indien gekweekt wild dat op de plaats van oorsprong is geslacht, naar de wildbewerkingsinrichting wordt verzonden.

    (4)

    Mobiele slachthuizen worden steeds vaker gebruikt om mogelijke dierenwelzijnsproblemen tijdens het vervoer te voorkomen, bijvoorbeeld als gevolg van lange transporttijden van dieren die in afgelegen gebieden worden gehouden. Mobiele slachthuizen moeten, net als elk ander slachthuis, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 853/2004 zijn erkend in elke lidstaat waar zij actief zijn. Er moet echter worden verduidelijkt hoe deze erkenning moet worden toegepast in het geval van een combinatie van mobiele en permanente voorzieningen van het slachthuis. De erkenning van slachthuizen is voornamelijk gebaseerd op de naleving van de voorschriften inzake de bouw, indeling en uitrusting van die slachthuizen als bedoeld in sectie I, hoofdstuk II, en sectie II, hoofdstuk II, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

    (5)

    Op grond van artikel 43, lid 6, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van de Commissie (3) mogen levende dieren in uitzonderlijke omstandigheden naar een ander slachthuis worden verplaatst. Verordening (EG) nr. 853/2004 voorziet niet in deze mogelijkheid. Met het oog op de consistentie van de wetgeving van de Unie moet Verordening (EG) nr. 853/2004 in dit opzicht in overeenstemming worden gebracht met Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627. Sectie I, hoofdstuk IV, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (6)

    Verordening (EG) nr. 853/2004 staat het bedwelmen en verbloeden van een beperkt aantal bepaalde hoefdieren op het bedrijf toe, mits aan specifieke voorschriften wordt voldaan, onder meer dat de dieren niet naar het slachthuis kunnen worden vervoerd vanwege een mogelijk risico voor de personen die met de dieren in contact komen en om te voorkomen dat de dieren tijdens het vervoer letsel oplopen. Dit vereiste beperkt deze mogelijkheid van het bedwelmen en verbloeden op het bedrijf grotendeels tot dieren in extensieve veehouderij en sluit de meeste dieren uit waarmee landbouwers regelmatig omgaan en die derhalve gemakkelijk zonder risico worden vervoerd. Op basis van de ervaring die exploitanten van levensmiddelenbedrijven en de bevoegde autoriteiten hebben opgedaan en rekening houdend met de toenemende vraag om dierenwelzijnsproblemen tijdens het vervoer te voorkomen, is het passend die mogelijkheid om overeenkomstig specifieke voorschriften hoefdieren op het bedrijf te bedwelmen en te verbloeden uit te breiden tot schapen en geiten en andere hoefdieren die als landbouwhuisdier worden gehouden.

    (7)

    Op 19 januari 2023 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid een wetenschappelijk advies over de microbiologische veiligheid van gerijpt vlees (4) gepubliceerd (“het advies van de EFSA”). Uit het advies van de EFSA blijkt dat gerijpt vlees geen hoger risico voor de volksgezondheid oplevert dan vers vlees indien aan bepaalde voorschriften wordt voldaan. Rekening houdend met de toenemende consumptie van gerijpt vlees moeten in Verordening (EG) nr. 853/2004 specifieke voorschriften worden vastgesteld die in het advies van de EFSA worden aanbevolen, met name wat betreft drooggerijpt vlees van runderen. Dergelijk vlees wordt in de handel gebracht als vers vlees of, bijvoorbeeld door tijdens het droogrijpingsproces rijpingsculturen toe te voegen aan vers vlees, als vleesbereiding. Zowel sectie I als sectie V van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (8)

    Sectie I, hoofdstuk VII, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 voorziet in alternatieve vervoersvoorwaarden voor karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen van schapen, geiten, runderen en varkens. Deze vervoersvoorwaarden zijn gebaseerd op de controle van de oppervlaktetemperatuur van het vlees in plaats van op de kerntemperatuur en moeten aan specifieke voorschriften voldoen.

    (9)

    Op basis van de ervaring die exploitanten van levensmiddelenbedrijven en de bevoegde autoriteiten hebben opgedaan, is het passend die specifieke voorschriften van sectie I, hoofdstuk VII, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 te wijzigen, met name om vlees op te kunnen halen uit een koelhuis en een beperkt aantal slachthuizen en het vervoer in hetzelfde compartiment mogelijk te maken met meer soorten vlees die voldoen aan de voorschriften inzake de eindtemperatuur van dat vlees, en om te voorzien in aanvullende temperatuur- en tijdsvoorwaarden voor het vervoer van karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen van schapen, geiten en runderen gedurende een maximale vervoersduur van dertig uur.

    (10)

    De bevoegde autoriteiten hebben gemeld dat het meten van de oppervlaktetemperatuur verschillende resultaten oplevert wanneer verschillende methoden worden gebruikt. Daarom moet een referentiemethode worden vastgesteld die gebaseerd is op de ervaring van exploitanten van levensmiddelenbedrijven en de technologische ontwikkelingen, met behoud van de mogelijkheid om alternatieve methoden te gebruiken.

    (11)

    In sectie III van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 is bepaald dat op het bedrijf geslachte gekweekte loopvogels en gekweekte hoefdieren naar het slachthuis moeten worden vervoerd voor verdere hantering. Aangezien wildbewerkingsinrichtingen over passende voorzieningen beschikken om dergelijk gekweekt wild dat op het bedrijf wordt geslacht, op hygiënische wijze te hanteren, moeten zij ook toestemming krijgen om gekweekte loopvogels en gekweekte hoefdieren in ontvangst te nemen en te hanteren.

    (12)

    In sectie III, punt 3‚ i), van bijlage III is bepaald dat naar het slachthuis gebrachte op het bedrijf geslachte gekweekte loopvogels en gekweekte hoefdieren vergezeld gaan van een verklaring van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die de dieren heeft gekweekt. De informatie op die verklaring is vergelijkbaar met de informatie over de voedselketen. Om de administratieve lasten als gevolg van deze dubbele informatie te verminderen, moet dit vereiste voor een verklaring worden geschrapt. Verwijzingen naar punt 3, i), moeten worden vervangen door verwijzingen naar de informatie over de voedselketen.

    (13)

    Gekweekt wild dat op het bedrijf van herkomst wordt geslacht, moet vergezeld gaan van een certificaat waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorschriften van sectie III, punt 3, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, aan de hand van het model van diergezondheidscertificaat dat in hoofdstuk 3 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 van de Commissie (5) is beschreven. Om elke dubbelzinnigheid tussen de wettelijke eis van Verordening (EG) nr. 853/2004 en het model van gezondheidscertificaat in Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 te vermijden, moeten de bewoordingen van het gezondheidscertificaat in zowel Verordening (EG) nr. 853/2004 als Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 volledig consistent zijn.

    (14)

    In sectie VIII, hoofdstuk VII, punten 1 en 2, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 is bepaald dat verse visserijproducten en ontdooide onverwerkte visserijproducten op een temperatuur welke die van smeltend ijs benadert, moeten worden gehouden en dat ingevroren visserijproducten in alle delen van het product op een temperatuur van ten hoogste -18 °C moeten worden gehouden. In de sector visserijproducten worden soms machines gebruikt die verse, ontdooide onverwerkte visserijproducten of verwerkte visserijproducten snijden en deze stukken dan weer op elkaar plaatsen door er automatisch een vel tussen te plaatsen. In dit geval worden die visserijproducten in een koelruimte geplaatst om hun initiële temperatuur te verlagen of, in het geval van reeds ingevroren producten, hun temperatuur te verhogen tot meer dan -18 °C om het versnijden of in plakken snijden mogelijk te maken. Daarom moet worden toegestaan dat, indien dit voor de technisch vereiste temperatuur noodzakelijk is, de temperatuur van de visserijproducten die aan die praktijk worden onderworpen, gedurende een beperkte periode verschilt van de in sectie VIII, hoofdstuk VII, punten 1 en 2, van bijlage III voorgeschreven temperaturen. Opslag en vervoer bij die temperatuur zijn echter niet toegestaan.

    (15)

    Sectie IX, hoofdstuk I, deel I, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bevat gezondheidsvoorschriften voor de productie van rauwe melk en colostrum van dieren die behoren tot een beslag van landbouwhuisdieren waarbij de melk en het colostrum worden verzameld met het oog op het in de handel brengen ervan. In punt 3 van dat deel I wordt bepaald dat rauwe melk van koeien, buffelkoeien, schapen of geiten die niet behoren tot een beslag dat brucellose- en tuberculosevrij of officieel brucellose- en tuberculosevrij is, een warmtebehandeling moet ondergaan om een negatieve reactie op de alkalische fosfatasetest te veroorzaken. Alkalische fosfatasetests zijn echter geen geschikte methode om de warmtebehandeling te controleren van rauwe melk van andere soorten dan runderen of rauwe melk die in verschillende fracties is gescheiden voordat deze in moderne verwerkingsbedrijven een warmtebehandeling heeft ondergaan. Daarom moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven alternatieve opties op basis van de beginselen van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP) van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (6) worden geboden om de doeltreffendheid van de toegepaste warmtebehandeling aan te tonen.

    (16)

    Sectie IX, hoofdstuk II, deel II, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bevat de voorschriften voor warmtebehandeling voor rauwe melk, colostrum, zuivelproducten of producten op basis van colostrum. In deel II, punt 1, a), is bepaald dat gepasteuriseerde producten in voorkomend geval onmiddellijk na de behandeling negatief moeten reageren op een alkalische fosfatasetest. Aangezien alkalische fosfatasetests niet geschikt zijn om de warmtebehandeling van rauwe melk van andere soorten dan runderen of rauwe melk die vóór de warmtebehandeling in verschillende fracties is gescheiden, te controleren, moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven ook alternatieve opties op basis van HACCP-beginselen worden geboden om de doeltreffendheid van de pasteurisatie aan te tonen.

    (17)

    Sectie X, hoofdstuk I, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bevat hygiënevoorschriften voor de productie van eieren en bepaalt met name dat eieren op het bedrijf van de producent en tot op het moment van verkoop aan de consument vrij van vreemde geuren moeten worden gehouden, aangezien een dergelijke geur kan wijzen op een wijziging van de eieren waardoor zij ongeschikt worden voor rechtstreekse consumptie door de eindverbruiker. Wanneer een exploitant van een levensmiddelenbedrijf opzettelijk een vreemde geur aan eieren heeft toegevoegd om deze met bepaalde smaken te aromatiseren, betekent de aanwezigheid van een dergelijke geur echter niet dat de eieren een risico vormen voor de consument. Het in de handel brengen van eieren waaraan opzettelijk een geur is toegevoegd, moet derhalve worden toegestaan, mits deze praktijk niet bedoeld is om het bestaan van een vreemde geur van de eieren te verbergen.

    (18)

    Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten voldoende tijd krijgen om zich aan te passen aan de nieuwe voorschriften inzake de droogrijping van rundvlees of om ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan te tonen dat alternatieve benaderingen veilig zijn. Daarom moeten deze nieuwe voorschriften van sectie I, hoofdstuk VII, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, zoals gewijzigd bij deze verordening, zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zijn.

    (19)

    Verordening (EG) nr. 853/2004 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

    Artikel 2

    Het identificatiemerk op producten van dierlijke oorsprong mag tot en met 31 december 2028 de afkortingen van “Europese Gemeenschap” bevatten die zijn vastgesteld in sectie I, deel B, punt 8, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 in de versie die gold vóór de bij deze verordening aangebrachte wijzigingen, en de producten van dierlijke oorsprong met dergelijke identificatiemerken die vóór die datum zijn aangebracht, mogen op de markt blijven.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Punt 3, a), iv), 1), van de bijlage is van toepassing vanaf 9 november 2024.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 14 december 2023.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)   PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

    (2)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

    (3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van de Commissie van 15 maart 2019 tot vaststelling van eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie wat officiële controles betreft (PB L 131 van 17.5.2019, blz. 51).

    (4)   EFSA Journal 2023;21(1):7745.

    (5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 van de Commissie van 16 december 2020 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van de Verordeningen (EU) 2016/429 en (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft modellen van diergezondheidscertificaten, modellen van officiële certificaten en modellen van diergezondheids-/officiële certificaten, voor de binnenkomst in de Unie en verplaatsingen binnen de Unie van zendingen van bepaalde categorieën dieren en goederen, en officiële certificering met betrekking tot dergelijke certificaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 599/2004, Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 636/2014 en (EU) 2019/628, Richtlijn 98/68/EG en de Beschikkingen 2000/572/EG, 2003/779/EG en 2007/240/EG (PB L 442 van 30.12.2020, blz. 1).

    (6)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).


    BIJLAGE

    De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 worden als volgt gewijzigd:

    1)

    Bijlage II, sectie I, deel B, wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    punt 8 wordt vervangen door:

    “8.

    Wanneer het merk in een in de Unie gevestigde inrichting wordt aangebracht, moet het ovaal zijn en de afkorting van de Europese Unie (“EU”) bevatten in een van de officiële talen van de Unie, en wel als volgt: EC, EU, EL, UE, EE, AE, ES, EÚ.

    Deze afkortingen mogen niet worden opgenomen in merken die door buiten de Unie gevestigde inrichtingen worden aangebracht op producten die in de Unie worden ingevoerd.”;

    b)

    het volgende punt wordt toegevoegd:

    “8 bis.

    De voorschriften inzake de vorm van het identificatiemerk in dit deel B kunnen worden vervangen door de voorschriften voor een speciaal identificatiemerk overeenkomstig artikel 65, lid 1, punt h), van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (*1), en de voorschriften die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 67, punt a), artikel 71, lid 3 of lid 4, of artikel 259, lid 1 of lid 2, van die verordening.

    (*1)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).”."

    2)

    Bijlage II, sectie III, wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    de inleidende alinea wordt vervangen door:

    “Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf die een slachthuis of wildbewerkingsinrichting beheren, moeten de in deze sectie bedoelde informatie over de voedselketen aangaande alle andere dieren dan vrij wild die naar het slachthuis of de wildbewerkingsinrichting worden gebracht of daarvoor bestemd zijn, naargelang van het geval, opvragen, ontvangen, controleren en er actief gebruik van maken.”

    ;

    b)

    in de punten 1, 2, 4, 5, 6 en 7 wordt het woord “slachthuis” vervangen door de woorden “slachthuis of wildbewerkingsinrichting”.

    3)

    Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    sectie I wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    in hoofdstuk II wordt de inleidende zin vervangen door:

    “Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat de bouw, de indeling en de uitrusting van slachthuizen waar als huisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, aan de eisen van de volgende punten 1 tot en met 9 voldoen. Mobiele partiële slachthuizen moeten samenwerken met aanvullende permanente slachtfaciliteiten om een volledig slachthuis te vormen dat voldoet aan de eisen van de volgende punten 1 tot en met 9. Mobiele partiële slachthuizen kunnen werken met meerdere aanvullende slachtfaciliteiten, waardoor zij meerdere slachthuizen vormen.”;

    ii)

    hoofdstuk IV, punt 1, wordt vervangen door:

    “1.

    Als de dieren bij het slachthuis zijn aangekomen, mag het slachten niet onnodig worden uitgesteld. Wanneer dat om welzijnsredenen vereist is, moeten de dieren evenwel kunnen rusten vóórdat zij worden geslacht. Dieren die bij een slachthuis worden aangeboden om te worden geslacht, worden daar geslacht en rechtstreekse verplaatsingen naar een ander slachthuis mogen alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegestaan overeenkomstig artikel 43, lid 6, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627.”;

    iii)

    hoofdstuk VI bis wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    de titel wordt vervangen door:

    “Hoofdstuk VI bis:

    ANDERE SLACHT DAN NOODSLACHTINGEN OP HET BEDRIJF VAN HERKOMST VAN ALS LANDBOUWHUISDIER GEHOUDEN RUNDEREN, MET UITZONDERING VAN BIZONS, EN SCHAPEN, GEITEN, VARKENS EN ALS LANDBOUWHUISDIER GEHOUDEN EENHOEVIGEN”;

    2)

    de inleidende zin wordt vervangen door:

    “Ten hoogste drie als landbouwhuisdier gehouden runderen, met uitzondering van bizons, ten hoogste drie als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, ten hoogste zes als landbouwhuisdier gehouden varkens of ten hoogste negen schapen of geiten mogen bij dezelfde gelegenheid op het bedrijf van herkomst worden geslacht, mits de bevoegde autoriteit daarvoor toestemming heeft gegeven overeenkomstig de volgende voorschriften:”;

    3)

    punt a) wordt geschrapt;

    iv)

    hoofdstuk VII wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    na punt 2 wordt het volgende punt ingevoegd:

    “2 bis.

    Voor de toepassing van dit punt wordt onder “droogrijping” (dry-aging) verstaan de opslag van vers vlees in aerobe omstandigheden waarbij karkassen of deelstukken onverpakt of verpakt in voor waterdamp doorlaatbare zakken in een gekoelde ruimte of koelbewaarkast worden gehangen en enkele weken droogrijpen in gecontroleerde omgevingsomstandigheden van temperatuur, relatieve vochtigheid en luchtstroom.

    Vóór het in de handel brengen of invriezen moet drooggerijpt rundvlees worden opgeslagen bij een oppervlaktetemperatuur van – 0,5 tot 3,0 °C, met een relatieve vochtigheid van maximaal 85 % en een luchtstroom van 0,2 tot 0,5 m/s in een speciale ruimte of kast, en wel maximaal 35 dagen te rekenen vanaf het einde van de stabilisatieperiode na het slachten. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen echter andere combinaties van oppervlaktetemperatuur, relatieve vochtigheid, luchtstroom en duur toepassen, of vlees van andere diersoorten droogrijpen, indien zij ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantonen dat gelijkwaardige garanties voor de veiligheid van het vlees worden geboden.

    Daarnaast worden de volgende specifieke maatregelen toegepast:

    i)

    het droogrijpingsproces begint onmiddellijk na de stabilisatieperiode na het slachten en het onverwijld versnijden en/of vervoer naar een inrichting waar de droogrijping plaatsvindt;

    ii)

    het vlees wordt pas in de ruimte of in de kast geladen nadat de in de tweede alinea bedoelde temperatuur en relatieve vochtigheid zijn bereikt;

    iii)

    het vlees moet aan het bot worden opgehangen of op toereikend geperforeerde schappen voor een goede doorstroming van de lucht worden gelegd en moet regelmatig worden gedraaid met inachtneming van hygiënische methoden;

    iv)

    aan het begin van het droogrijpingsproces kan een sterkere luchtstroom worden toegepast zodat de korstvorming wordt bevorderd en de activiteit van het oppervlaktewater wordt verminderd;

    v)

    thermometers, sondes voor het meten van de relatieve vochtigheid en andere apparatuur moeten worden gebruikt voor een nauwkeurige controle van de omstandigheden van de ruimte of de kast;

    vi)

    de lucht die de verdamper verlaat, naar de verdamper terugkeert en in contact komt met het rundvlees, moet worden gefilterd of UV-behandeling ondergaan;

    vii)

    het verwijderen van de korst moet op hygiënische wijze worden uitgevoerd.”;

    2)

    punt 3, b), iv) tot en met viii), worden vervangen door:

    “iv)

    per transport verzamelt het voertuig waarmee de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen worden vervoerd, vlees uit maximaal drie slachthuizen of uit één koelhuis dat vlees rechtstreeks van slachthuizen betrekt; alle in dit punt b) vastgestelde voorschriften zijn van toepassing op alle ladingen karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen die worden verzonden vanuit het slachthuis en het koelhuis dat vlees van de bovengenoemde slachthuizen betrekt;

    v)

    de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen moeten bij het begin van het vervoer een kerntemperatuur van 15 °C hebben als zij worden vervoerd in hetzelfde compartiment als vlees dat voldoet aan de in punt 1 vastgestelde temperatuur voor slachtafval en 7 °C voor ander vlees;

    vi)

    de zending gaat vergezeld van een verklaring van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf; die verklaring vermeldt de duur van koeling vóór de eerste laadhandeling, het tijdstip waarop met het eerste laden van de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen is begonnen, de oppervlaktetemperatuur op dat tijdstip, de maximale luchttemperatuur waaraan de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen mogen worden blootgesteld, de maximaal toegestane vervoersduur, de datum van de toestemming en de naam van de bevoegde autoriteit die het vervoer in overeenstemming met punt ii) heeft toegestaan;

    vii)

    de exploitant van het levensmiddelenbedrijf van bestemming die voor het eerst karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen ontvangt die de in punt 1 bedoelde temperatuur niet hebben bereikt voorafgaand aan het begin van het vervoer, moet de bevoegde autoriteit hiervan in kennis stellen vóór ontvangst;

    viii)

    het vlees moet in overeenstemming met de volgende parameters worden vervoerd:

    voor een maximale vervoersduur (*2) van zes uur:

    Soorten

    Oppervlaktetemperatuur (1)

    Maximale tijdsduur voor het koelen tot de oppervlaktetemperatuur (2)

    Maximale luchttemperatuur tijdens het vervoer (3)

    Maximaal dagelijks gemiddeld aeroob kiemgetal van het karkas (4)

    Schapen en geiten

    7 °C

    8 uur

    6 °C

    log10 3,5 kve/cm2

    Runderen

    20 uur

    log10 3,5 kve/cm2

    Varkens

    16 uur

    log10 4 kve/cm2

    De maximale vervoersduur kan worden verlengd tot dertig uur indien vóór het begin van het vervoer een kerntemperatuur van minder dan 15 °C wordt bereikt.

    voor een maximale vervoersduur (*3) van zestig uur:

    Soorten

    Oppervlaktetemperatuur (5)

    Maximale tijdsduur voor het koelen tot de oppervlaktetemperatuur (6)

    Kerntemperatuur (7)

    Maximale luchttemperatuur tijdens het vervoer (8)

    Maximaal dagelijks gemiddeld aeroob kiemgetal van het karkas (9)

    Schapen en geiten

    4 °C

    12 uur

    15 °C

    3 °C

    log10 3 kve/cm2

    Runderen

    24 uur

    ix)

    methoden voor het meten van de oppervlaktetemperatuur moeten worden gevalideerd en de volgende methode moet als referentiemethode worden gebruikt:

    er moet een thermometer worden gebruikt die is gekalibreerd in overeenstemming met de recentste versie van ISO 13485;

    de sensor moet loodrecht in het dikste gedeelte doordringen tot een diepte van 0,5 tot 1 cm van het buitenste deel van:

    a)

    de schouder, of

    b)

    de poot voor runderen, schapen en geiten of van de ham, of van de binnenzijde van de ham in het middelste bovenste deel voor varkens;

    er moeten vijf temperatuurmetingen als volgt worden uitgevoerd:

    Image 1

    ten minste een van de vijf metingen moet onder de in punt viii) vastgestelde eisen inzake oppervlaktetemperatuur liggen.”;

    (*2)  Maximaal toegestane duur vanaf het begin van het laden van het vlees in het voertuig tot de voltooiing van de laatste levering. Het laden van het vlees in het voertuig kan worden uitgesteld tot na de maximaal toegestane duur voor het koelen van het vlees tot de gespecificeerde oppervlaktetemperatuur. In dat geval moet de maximaal toegestane vervoersduur worden verkort met de tijdsduur waarmee het laden was uitgesteld. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming kan het aantal leveringspunten beperken."

    (*3)  Maximaal toegestane duur vanaf het begin van het laden van het vlees in het voertuig tot de voltooiing van de laatste levering. Het laden van het vlees in het voertuig kan worden uitgesteld tot na de maximaal toegestane duur voor het koelen van het vlees tot de gespecificeerde oppervlaktetemperatuur. In dat geval moet de maximaal toegestane vervoersduur worden verkort met de tijdsduur waarmee het laden was uitgesteld. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming kan het aantal leveringspunten beperken."

    b)

    in sectie II, hoofdstuk II, wordt de inleidende zin vervangen door:

    “Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat de bouw, de indeling en de uitrusting van slachthuizen waar pluimvee en lagomorfen worden geslacht, aan de eisen van de volgende punten 1 tot en met 7 voldoen. Mobiele partiële slachthuizen moeten samenwerken met aanvullende permanente slachtfaciliteiten om een volledig slachthuis te vormen dat voldoet aan de eisen van de volgende punten 1 tot en met 7. Mobiele partiële slachthuizen kunnen werken met meerdere aanvullende slachtfaciliteiten, waardoor zij meerdere slachthuizen vormen.”

    ;

    c)

    sectie III wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    punt 3 wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    punt h) wordt vervangen door:

    “h)

    geslachte en verbloede dieren zonder nodeloos uitstel onder hygiënische voorwaarden naar het slachthuis of naar een wildbewerkingsinrichting, naargelang het geval, worden vervoerd. Indien het vervoer meer dan twee uur duurt, moeten de dieren worden gekoeld; wanneer de weersomstandigheden het toelaten, is actieve koeling niet vereist. De ingewanden mogen ter plaatse onder toezicht van de officiële dierenarts worden verwijderd;”

    ;

    ii)

    2) punt i) wordt geschrapt,

    en

    iii)

    3) punt j) wordt vervangen door:

    “j)

    het door de officiële dierenarts afgegeven en ondertekende gezondheidscertificaat van hoofdstuk 3 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235, waarmee het gunstige resultaat van de antemortemkeuring alsmede een correcte slachting en bloeding en datum en tijdstip van de slachting worden gestaafd, moet samen met het geslachte dier, naargelang van het geval, naar het slachthuis of een wildbewerkingsinrichting worden gebracht of van tevoren verzonden in welke vorm dan ook.”;

    2)

    punt 3 bis wordt vervangen door:

    “3 bis.

    In afwijking van punt 3, j), mag de bevoegde autoriteit toestaan dat het certificaat ter staving van de correcte slachting en bloeding en datum en tijdstip van de slachting alleen wordt opgenomen in de informatie over de voedselketen overeenkomstig sectie III van bijlage II bij deze verordening, op voorwaarde dat:

    a)

    het bedrijf niet in een beperkingszone ligt als bedoeld in artikel 4, punt 41, van Verordening (EU) 2016/429;

    b)

    de exploitant van het levensmiddelenbedrijf heeft aangetoond dat hij beschikt over het passende vakbekwaamheidsniveau voor het slachten van dieren zonder daarbij enige vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bij de dieren te veroorzaken overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 en onverminderd artikel 12 van die verordening.”;

    d)

    aan sectie V, hoofdstuk III, wordt het volgende punt toegevoegd:

    “6.

    Vleesbereidingen die drooggerijpt zijn, moeten voldoen aan de voorschriften van sectie I, hoofdstuk VII, punt 2 bis, van deze bijlage III.”;

    e)

    aan sectie VIII, hoofdstuk VII, wordt het volgende punt toegevoegd:

    “4.

    Wanneer verse visserijproducten, ontdooide onverwerkte visserijproducten of verwerkte visserijproducten een temperatuur lager dan die van smeltend ijs moeten hebben om het gebruik mogelijk te maken van machines die visserijproducten snijden of versnijden, mogen zij zo kort mogelijk en in ieder geval niet langer dan 96 uur op een dergelijke technisch vereiste temperatuur worden gehouden. Opslag en vervoer bij die temperatuur zijn niet toegestaan.

    Wanneer ingevroren visserijproducten een temperatuur van meer dan -18 °C moeten hebben om het gebruik mogelijk te maken van machines die visserijproducten snijden of versnijden, mogen zij zo kort mogelijk en in ieder geval niet langer dan 96 uur op een dergelijke technisch vereiste temperatuur worden gehouden. Opslag en vervoer bij die temperatuur zijn niet toegestaan.”;

    f)

    sectie IX wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    hoofdstuk I, deel I, punt 3, wordt vervangen door:

    “3.

    Rauwe melk of colostrum van dieren die niet aan de voorschriften van punt 2 voldoet, mag echter met toestemming van de bevoegde autoriteit worden gebruikt:

    a)

    in het geval van koeien, buffelkoeien, schapen of geiten of vrouwelijke dieren van andere soorten die niet positief hebben gereageerd op een tuberculose- of een brucellosetest en geen symptomen van deze ziekten vertonen, en in het geval van schapen of geiten die in het kader van een goedgekeurd uitroeiingsprogramma tegen brucellose zijn gevaccineerd en geen symptomen van die ziekte vertonen, nadat het product een warmtebehandeling heeft ondergaan die volstaat om, in voorkomend geval, een negatieve reactie te veroorzaken op een alkalische fosfatasetest. Wanneer de alkalische fosfatasetest niet geschikt is om de doeltreffendheid van de toegepaste warmtebehandeling aan te tonen, zoals situaties waarin rauwe melk is geproduceerd van andere soorten dan runderen of in verschillende fracties wordt gescheiden voorafgaand aan een warmtebehandeling, mogen exploitanten van levensmiddelenbedrijven de bevoegde autoriteit de nodige garanties bieden en registers bijhouden als onderdeel van hun procedures op basis van de beginselen van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP) in overeenstemming met artikel 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004;

    b)

    in het geval van schapen of geiten die niet positief hebben gereageerd op een brucellosetest of die in het kader van een goedgekeurd uitroeiingsprogramma tegen brucellose zijn gevaccineerd en geen symptomen van die ziekte vertonen, voor de vervaardiging van kaas met een rijpingsperiode van ten minste twee maanden.”;

    ii)

    hoofdstuk II, deel II, punt 1, a), wordt vervangen door:

    “a)

    Pasteurisatie wordt verricht door een behandeling die bestaat uit:

    i)

    een hoge temperatuur gedurende korte tijd: ten minste 72 °C gedurende 15 seconden;

    ii)

    een lage temperatuur gedurende lange tijd: ten minste 63 °C gedurende 30 minuten, of

    iii)

    met een andere combinatie van temperatuur en tijd die een gelijkwaardig effect geeft.

    De in de punten i), ii) en iii), bedoelde behandeling moet ervoor worden gezorgd dat de producten onmiddellijk na deze behandeling in voorkomend geval negatief reageren op een alkalische fosfatasetest. Wanneer de alkalische fosfatasetest niet geschikt is om de doeltreffendheid van de pasteurisatie aan te tonen, zoals situaties waarin producten afkomstig zijn van andere soorten dan runderen of in verschillende fracties worden gescheiden voorafgaand aan pasteurisatie, mogen exploitanten van levensmiddelenbedrijven de bevoegde autoriteit de nodige garanties bieden en registers bijhouden als onderdeel van hun procedures op basis van de beginselen van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP) in overeenstemming met artikel 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004.”;

    g)

    sectie X, hoofdstuk I, punt 1, wordt vervangen door:

    “1.

    Eieren moeten op het bedrijf van de producent en tot op het moment van verkoop aan de consument schoon, droog en vrij van onbedoelde vreemde geuren worden gehouden, en op afdoende wijze worden beschermd tegen schokken en rechtstreeks zonlicht. Het opzettelijk toevoegen van een vreemde geur aan eieren mag niet gericht zijn op het verbergen van een reeds bestaande geur.”.

    (*1)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).”.

    (*2)  Maximaal toegestane duur vanaf het begin van het laden van het vlees in het voertuig tot de voltooiing van de laatste levering. Het laden van het vlees in het voertuig kan worden uitgesteld tot na de maximaal toegestane duur voor het koelen van het vlees tot de gespecificeerde oppervlaktetemperatuur. In dat geval moet de maximaal toegestane vervoersduur worden verkort met de tijdsduur waarmee het laden was uitgesteld. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming kan het aantal leveringspunten beperken.

    (*3)  Maximaal toegestane duur vanaf het begin van het laden van het vlees in het voertuig tot de voltooiing van de laatste levering. Het laden van het vlees in het voertuig kan worden uitgesteld tot na de maximaal toegestane duur voor het koelen van het vlees tot de gespecificeerde oppervlaktetemperatuur. In dat geval moet de maximaal toegestane vervoersduur worden verkort met de tijdsduur waarmee het laden was uitgesteld. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming kan het aantal leveringspunten beperken.”


    (1)  De maximaal toegestane oppervlaktetemperatuur tijdens en na het laden wordt gemeten op het dikste gedeelte van de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen.

    (2)  De maximaal toegestane tijdsduur vanaf het moment van het doden tot het bereiken van de maximaal toegestane oppervlaktemperatuur bij het laden.

    (3)  De maximale luchttemperatuur waaraan het vlees mag worden blootgesteld vanaf het moment waarop het laden begint, en tijdens de gehele duur van het vervoer.

    (4)  Maximaal dagelijks gemiddeld aeroob kiemgetal van het karkas in het slachthuis berekend op basis van een voortschrijdend venster van tien weken, toegestaan voor karkassen van de desbetreffende soorten, zoals tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit door de exploitant beoordeeld, overeenkomstig de bemonsterings- en testprocedures die zijn vastgesteld in de punten 2.1.1 en 2.1.2 van hoofdstuk 2 en punt 3.2 van hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).

    (5)  De maximaal toegestane oppervlaktetemperatuur tijdens en na het laden wordt gemeten op het dikste gedeelte van de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen.

    (6)  De maximaal toegestane tijdsduur vanaf het moment van het doden tot het bereiken van de maximaal toegestane oppervlaktemperatuur bij het laden.

    (7)  De maximaal toegestane kerntemperatuur van het vlees tijdens en na het laden.

    (8)  De maximale luchttemperatuur waaraan het vlees mag worden blootgesteld vanaf het moment waarop het laden begint, en tijdens de gehele duur van het vervoer.

    (9)  Maximaal dagelijks gemiddeld aeroob kiemgetal van het karkas in het slachthuis berekend op basis van een voortschrijdend venster van tien weken, toegestaan voor karkassen van de desbetreffende soorten, zoals tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit door de exploitant beoordeeld, overeenkomstig de bemonsterings- en testprocedures die zijn vastgesteld in de punten 2.1.1 en 2.1.2 van hoofdstuk 2 en punt 3.2 van hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005.


    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2024/1141/oj

    ISSN 1977-0758 (electronic edition)


    Top