EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024L1203

Richtlijn (EU) 2024/1203 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht en tot vervanging van de Richtlijnen 2008/99/EG en 2009/123/EG

PE/82/2023/REV/1

PB L, 2024/1203, 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1203/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1203/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1203

30.4.2024

RICHTLIJN (EU) 2024/1203 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 april 2024

inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht en tot vervanging van de Richtlijnen 2008/99/EG en 2009/123/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zet de Unie zich in voor een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. Het milieu, in ruime zin, moet worden beschermd, zoals volgt uit artikel 3, lid 3, VEU en artikel 191 VWEU, en die bescherming moet alle natuurlijke hulpbronnen omvatten, waaronder lucht, water, bodem, ecosystemen — met inbegrip van ecosysteemdiensten en -functies — en de wilde dieren en planten — met inbegrip van habitats —, alsook de diensten die door natuurlijke hulpbronnen worden geleverd.

(2)

Op grond van artikel 191, lid 2, VWEU streeft de Unie in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie. Dat beleid moet berusten op het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt. Aangezien milieucriminaliteit ook gevolgen heeft voor de grondrechten, is de bestrijding van milieucriminaliteit op het niveau van de Unie van cruciaal belang om te waarborgen dat die rechten worden beschermd.

(3)

De Unie blijft bezorgd over de toename van strafrechtelijke milieudelicten en de gevolgen daarvan, die de doeltreffendheid van het milieurecht van de Unie ondermijnen. Dergelijke delicten strekken zich steeds vaker uit tot over de grenzen van de lidstaten waar zij zijn gepleegd. Zij vormen een bedreiging voor het milieu en derhalve moet er op passende en doeltreffende wijze tegen worden opgetreden, hetgeen in veel gevallen doeltreffende grensoverschrijdende samenwerking vereist.

(4)

De bestaande sanctieregelingen uit hoofde van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) en uit hoofde van de sectorale milieuwetgeving van de Unie zijn niet toereikend geweest om naleving van het recht van de Unie inzake de bescherming van het milieu te bewerkstelligen. Dergelijke naleving moet worden aangescherpt door de beschikbaarheid van doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties die in verhouding staan tot de ernst van de delicten en die meer sociale afkeuring kunnen uitdrukken dan wanneer bestuursrechtelijke sancties gebruikt worden. Complementariteit van het strafrecht en het bestuursrecht is van cruciaal belang om wederrechtelijke gedragingen die schadelijk zijn voor het milieu te voorkomen en te ontmoedigen.

(5)

De lijst van strafrechtelijke milieudelicten in Richtlijn 2008/99/EG moet worden herzien en er moeten extra strafrechtelijke delicten op basis van de ernstigste inbreuken op het milieurecht van de Unie worden toegevoegd. Sancties moeten worden aangescherpt om het afschrikkend effect ervan te vergroten, en de doeltreffendheid van het opsporen, onderzoeken, vervolgen en berechten van strafrechtelijke milieudelicten moet worden verbeterd.

(6)

De lidstaten moeten bepaalde wederrechtelijke gedragingen strafbaar stellen, de desbetreffende strafrechtelijke delicten nauwkeuriger definiëren en de soorten en niveaus van sancties harmoniseren.

(7)

Niet-naleving van een wettelijke verplichting om handelend op te treden kan hetzelfde negatieve effect op het milieu en de menselijke gezondheid hebben als actieve gedragingen. Daarom moet de definitie van strafrechtelijke delicten in deze richtlijn, indien van toepassing, zowel het handelen als het nalaten omvatten.

(8)

De lidstaten dienen in hun nationale recht te voorzien in strafrechtelijke sancties voor ernstige inbreuken op het recht van de Unie inzake de bescherming van het milieu. In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid voorziet het recht van de Unie in een uitgebreide reeks voorschriften voor controle en handhaving uit hoofde van Verordeningen (EG) nr. 1224/2009 (4) en (EG) nr. 1005/2008 (5) van de Raad in geval van ernstige inbreuken, waaronder inbreuken die schade toebrengen aan het mariene milieu. In het kader van die reeks voorschriften hebben de lidstaten de keuze tussen bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties, of beide. In overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” en haar mededeling van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030. De natuur terug in ons leven brengen” moeten bepaalde opzettelijke wederrechtelijke gedragingen die onder Verordening (EG) nr. 1224/2009 en Verordening (EG) nr. 1005/2008 vallen als strafrechtelijke delicten worden aangemerkt.

(9)

Om krachtens deze richtlijn een strafrechtelijk milieudelict te vormen, moet een gedraging wederrechtelijk zijn. Om wederrechtelijk te zijn, moet een gedraging in strijd zijn met het Unierecht dat bijdraagt tot het nastreven van een van de doelstellingen van het milieubeleid van de Unie als vastgesteld in artikel 191, lid 1, VWEU, ongeacht de rechtsgrondslag van dat Unierecht, die bijvoorbeeld artikel 91, 114, 168 of 192 VWEU kan omvatten, of moet zij in strijd zijn met wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat, of met besluiten van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, ter uitvoering van dat Unierecht. In deze richtlijn moet worden gespecificeerd welke wederrechtelijke gedragingen een strafrechtelijk delict kunnen vormen en moet, waar passend, een kwantitatieve of kwalitatieve drempel worden vastgesteld opdat dergelijke gedragingen een strafrechtelijk delict kunnen vormen. Dergelijke gedragingen moeten een strafrechtelijk delict vormen wanneer ze opzettelijk zijn en, in bepaalde gevallen, ook wanneer ze uit op zijn minst grove nalatigheid worden begaan. In het bijzonder moeten wederrechtelijke gedragingen die de dood van of ernstig letsel aan personen, aanzienlijke schade of een groot risico op aanzienlijke schade aan het milieu veroorzaken of anderszins als bijzonder schadelijk voor het milieu worden beschouwd, ook een strafrechtelijk delict vormen wanneer zij uit op zijn minst grove nalatigheid worden begaan. De lidstaten kunnen op het gebied van strafrecht strengere voorschriften vaststellen of handhaven.

(10)

Zelfs wanneer zij worden begaan uit hoofde van een door een bevoegde autoriteit van een lidstaat afgegeven machtiging, moeten gedragingen wederrechtelijk zijn indien die machtiging op frauduleuze wijze of door middel van corruptie, afpersing of dwang is verkregen. Het beschikken over een dergelijke machtiging mag bovendien niet beletten dat de houder ervan strafrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld wanneer de machtiging kennelijk in strijd is met relevante materiële wettelijke vereisten. “Kennelijk in strijd met relevante materiële wettelijke vereisten” moet in die zin worden uitgelegd als betrekking hebbende op een duidelijke en aanzienlijke schending van relevante materiële wettelijke vereisten, en is niet bedoeld om betrekking te hebben op schendingen van procedurele vereisten of minder belangrijke elementen van de machtiging. Dat doet de plicht om te waarborgen dat machtigingen wettig zijn, niet verschuiven van bevoegde autoriteiten naar marktdeelnemers. Indien een machtiging vereist is, sluit het feit dat de machtiging wettig is bovendien niet uit dat strafvervolging kan worden ingesteld tegen de houder van de machtiging indien die houder niet voldoet aan alle verplichtingen met betrekking tot de machtiging of aan andere relevante wettelijke verplichtingen die niet onder de machtiging vallen.

(11)

Voorts is het noodzakelijk dat marktdeelnemers de nodige stappen ondernemen om te voldoen aan de wetgeving en de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de bescherming van het milieu die van toepassing zijn wanneer zij de respectieve activiteit uitvoeren, onder meer door te voldoen aan hun verplichtingen zoals neergelegd in het toepasselijke Unie- en nationale recht, in verband met procedures voor het wijzigen of actualiseren van bestaande machtigingen. Dat moet ook betrekking hebben op verplichtingen van de houder van de machtiging om die te actualiseren en te verlengen.

(12)

Wat de in deze richtlijn gedefinieerde delicten en sancties betreft, dient de term “rechtspersonen” te worden opgevat als geen betrekking hebbende op staten of overheidslichamen in de uitoefening van het overheidsgezag of publiekrechtelijke internationale organisaties. Met deze richtlijn worden minimumvoorschriften tot stand gebracht, en de lidstaten kunnen dan ook strengere regels vaststellen, waaronder regels inzake de strafrechtelijke aansprakelijkheid van overheidslichamen.

(13)

Sommige in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten omvatten een kwalitatieve drempel om te bepalen of een gedraging een strafrechtelijk delict vormt, namelijk dat de gedraging de dood van of ernstig letsel aan personen of aanzienlijke schade aan de lucht-, water- of bodemkwaliteit of aan ecosystemen, dieren of planten veroorzaakt. Om het milieu in zo veel mogelijk opzichten te beschermen, moet die kwalitatieve drempel in brede zin worden opgevat, waar relevant met inbegrip van aanzienlijke schade aan dieren en planten, habitats, aan diensten die door natuurlijke hulpbronnen en door ecosystemen worden geleverd, alsook aan ecosysteemfuncties. De term “ecosysteem” moet worden opgevat als een dynamisch geheel van gemeenschappen van planten, dieren, schimmels en micro-organismen en hun niet-levende omgeving die een functionele eenheid vormen, waaronder habitattypen, habitats van soorten en soortenpopulaties. Een ecosysteem moet ook ecosysteemdiensten omvatten, waardoor een ecosysteem direct of indirect bijdraagt aan het menselijk welzijn, en ecosysteemfuncties, die betrekking hebben op natuurlijke processen in een ecosysteem. Kleinere eenheden zoals een bijenkorf, een mierenhoop of een boomstronk kunnen deel uitmaken van een ecosysteem, maar mogen voor de toepassing van deze richtlijn niet als een ecosysteem op zich worden beschouwd.

(14)

Voor de toepassing van deze richtlijn moet de term “letsel” in brede zin worden opgevat als betrekking hebbende op elke vorm van fysieke schade aan een persoon, met inbegrip van een wijziging van een lichaamsfunctie of van de celstructuur, een tijdelijke, chronische of dodelijke ziekte, een verstoorde werking van het lichaam of enige andere verslechtering van de lichamelijke gezondheid, maar uitgezonderd de geestelijke gezondheid.

(15)

De introductie in het milieu van verschillende vormen van energie, zoals warmte, thermische energiebronnen, geluid, met inbegrip van onderwatergeluid, en andere bronnen van akoestische energie, trillingen, elektromagnetische velden, elektriciteit of licht, kan aanzienlijke schade aan de lucht-, water- of bodemkwaliteit of aanzienlijke schade aan ecosystemen, dieren of planten toebrengen, of de dood van of ernstig letsel aan personen veroorzaken. De introductie in het milieu van energie wordt gereguleerd door middel van diverse instrumenten van het milieurecht van de Unie, bijvoorbeeld op het gebied van de bescherming van water, het mariene milieu, geluidsbeperking, afvalbeheer en industriële emissies. In het licht van die instrumenten moet het wederrechtelijk introduceren van energie in het milieu een strafrechtelijk delict uit hoofde van deze richtlijn vormen indien het aanzienlijke schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken aan het milieu of de menselijke gezondheid.

(16)

Wanneer de in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten verband houden met gedragingen zoals het op de markt aanbieden of het in de handel brengen, het verkopen, het te koop aanbieden of het verhandelen, moet dat ook betrekking hebben op gedragingen die met behulp van informatie- en communicatietechnologieën worden begaan.

(17)

In deze richtlijn wordt het strafrechtelijk delict geïntroduceerd van het in de handel brengen, in strijd met een verbod of een ander voorschrift ter bescherming van het milieu, van een product waarvan het gebruik op een grotere schaal resulteert in het lozen, uitstoten of introduceren van een hoeveelheid materialen of stoffen, energie of ioniserende straling in lucht, bodem of water, en aanzienlijke schade aan het milieu of de menselijke gezondheid veroorzaakt of dreigt te veroorzaken. In dat verband moet een verbod of een ander voorschrift ter bescherming van het milieu er een zijn dat is opgenomen in het recht van de Unie met expliciete doelstellingen als, of gericht op, de bescherming van het milieu, met inbegrip van het behouden, beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het milieu, de bescherming van de menselijke gezondheid, het behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen of de bestrijding van klimaatverandering, of de bevordering op internationaal niveau van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen. Omgekeerd geldt dat wanneer een dergelijk verbod of voorschrift is vastgesteld op andere gebieden van het Unierecht met andere doelstellingen, bijvoorbeeld de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers, de gedraging niet onder dat strafrechtelijk delict mag vallen. Voor de toepassing van deze richtlijn verwijst “gebruik op een grotere schaal” naar het gecombineerde effect van het gebruik van het product door meerdere gebruikers, ongeacht hun aantal, mits de gedraging schade aan het milieu of de menselijke gezondheid veroorzaakt of dreigt te veroorzaken.

(18)

Het wederrechtelijk inzamelen, vervoeren en verwerken van afval en het gebrek aan toezicht op dergelijke activiteiten en aan nazorg voor verwijderingslocaties, met inbegrip van de handelingen die door handelaren of makelaars worden verricht, kunnen verwoestende gevolgen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid. Dergelijke gevolgen kunnen worden veroorzaakt door wederrechtelijke gedragingen die betrekking hebben op schadelijke afvalstoffen van farmaceutische producten, verdovende middelen, waaronder bestanddelen voor de productie van verdovende middelen, chemische stoffen, afval dat zuren of basen bevat of afval dat toxinen bevat, zware metalen, olie, vet, elektrisch en elektronisch afval, afgedankte voertuigen en kunststofafval. De lidstaten moeten er daarom voor zorgen dat wederrechtelijk afvalbeheer een strafrechtelijk delict vormt wanneer dergelijke gedragingen betrekking hebben op gevaarlijke afvalstoffen in een niet-verwaarloosbare hoeveelheid, of betrekking hebben op andere afvalstoffen en dergelijke andere afvalstoffen aanzienlijke schade aan het milieu of de menselijke gezondheid veroorzaken of dreigen te veroorzaken.

(19)

Voor de toepassing van het bij deze richtlijn ingevoerde strafrechtelijk delict met betrekking tot de recycling van schepen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) moet worden opgemerkt dat krachtens het Unierecht momenteel de in die verordening vastgestelde verplichtingen alleen van toepassing zijn op scheepseigenaren zoals gedefinieerd in die verordening.

(20)

Wat betreft de beoordeling of de hoeveelheid van met ontbossing of bosdegradatie verband houdende relevante producten of relevante grondstoffen, zoals bedoeld in Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad (7), verwaarloosbaar is, kunnen de lidstaten bijvoorbeeld rekening houden met de hoeveelheid van de relevante grondstof of het relevante product uitgedrukt in nettomassa of, indien van toepassing, in volume of in aantal eenheden, of met de vraag of de omvang van de activiteit in kwestie verwaarloosbaar is wat de hoeveelheid betreft. Voor een dergelijke beoordeling kunnen de lidstaten indien relevant ook rekening houden met andere elementen die in deze richtlijn zijn opgenomen voor bepaalde strafrechtelijke delicten, waaronder de staat van instandhouding van de betrokken soort of de kosten van het herstel van het milieu.

(21)

De in deze richtlijn opgenomen strafrechtelijke delicten die verband houden met opzettelijke gedragingen kunnen rampzalige gevolgen hebben, zoals wijdverspreide verontreiniging, industriële ongevallen met ernstige effecten op het milieu of grootschalige bosbranden. Wanneer zij de vernietiging veroorzaken van, of wijdverspreide en aanzienlijke schade die onomkeerbaar of langdurig is toebrengen aan, een ecosysteem van aanzienlijke omvang of milieuwaarde of een beschermde habitat dan wel wijdverspreide en aanzienlijke schade die onomkeerbaar of langdurig is toebrengen aan de kwaliteit van lucht, bodem of water, moeten dergelijke delicten, die zulke rampzalige gevolgen hebben, gekwalificeerde strafrechtelijke delicten vormen en bijgevolg worden bestraft met zwaardere sancties dan die welke van toepassing zijn in het geval van andere in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten. Die gekwalificeerde strafrechtelijke delicten kunnen gedragingen omvatten die vergelijkbaar zijn met “ecocide”, een begrip dat reeds is opgenomen in het recht van bepaalde lidstaten en het voorwerp is van besprekingen in internationale fora.

(22)

Wanneer een gedraging uit hoofde van deze richtlijn enkel een strafrechtelijk delict vormt indien zij betrekking heeft op een niet-verwaarloosbare hoeveelheid, dat wil zeggen wanneer een wettelijke drempel, waarde of andere voorgeschreven parameter wordt overschreden, moet bij de beoordeling of die drempel, waarde of andere parameter is overschreden onder andere rekening worden gehouden met de gevaarlijkheid en toxiciteit van het materiaal of de stof, omdat hoe gevaarlijker of giftiger het materiaal of de stof is, des te sneller die drempel, waarde of andere parameter wordt bereikt en in het geval van bijzonder gevaarlijke en toxische stoffen of materialen zelfs een zeer kleine hoeveelheid aanzienlijke schade kan toebrengen aan het milieu of de menselijke gezondheid.

(23)

De versnelling van de klimaatverandering, het verlies aan biodiversiteit en de aantasting van het milieu, gekoppeld aan tastbare voorbeelden van de verwoestende gevolgen daarvan, hebben geleid tot de erkenning van de groene transitie als de bepalende doelstelling van onze tijd en een kwestie van intergenerationele billijkheid. Wanneer in deze richtlijn voor het definiëren van strafrechtelijke delicten termen worden gebruikt die in het milieurecht van de Unie worden gebruikt om wederrechtelijke gedragingen te beschrijven, moeten die termen worden opgevat in de zin van de overeenkomstige definities zoals vastgesteld in de relevante rechtshandelingen van de Unie die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Deze richtlijn moet ook van toepassing zijn op alle handelingen van de Unie tot wijziging van bepalingen of vereisten die relevant zijn voor het beschrijven van wederrechtelijke gedragingen die binnen het toepassingsgebied van de in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten vallen. Het zou passend zijn om bij het opstellen van dergelijke wijzigingshandelingen van de Unie een verwijzing naar deze richtlijn op te nemen. Indien echter nieuwe soorten wederrechtelijke gedragingen worden geïntroduceerd die nog niet binnen het toepassingsgebied van de in deze richtlijn gedefinieerde delicten vallen, moet deze richtlijn worden gewijzigd om die nieuwe soorten wederrechtelijke gedragingen in het toepassingsgebied ervan op te nemen.

(24)

Onverminderd dat dynamische karakter van deze richtlijn, moet de Commissie op gezette tijden en indien nodig nagaan of het nodig is in deze richtlijn de beschrijving te wijzigen van gedragingen die een strafrechtelijk delict kunnen vormen uit hoofde van deze richtlijn. De Commissie moet ook nagaan of het nodig is om andere strafrechtelijke delicten te definiëren wanneer nieuwe soorten wederrechtelijke gedragingen die nog niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen in het milieurecht van de Unie worden opgenomen.

(25)

Deze richtlijn moet een niet-uitputtende lijst opstellen van elementen waarmee waar relevant rekening moet worden gehouden door de bevoegde autoriteiten bij de beoordeling of de kwalitatieve en kwantitatieve drempels die worden gebruikt om strafrechtelijke milieudelicten te definiëren, zijn bereikt. Het opstellen van een dergelijke lijst moet de coherente toepassing van deze richtlijn en een doeltreffender bestrijding van milieucriminaliteit vergemakkelijken en rechtszekerheid bieden. Dergelijke beoordelingselementen of de toepassing ervan mogen echter de opsporing, het onderzoek, de vervolging of de berechting van strafrechtelijke delicten niet buitensporig bemoeilijken.

(26)

Wanneer deze richtlijn bepaalt dat een wederrechtelijke gedraging enkel een strafrechtelijk delict vormt wanneer ze opzettelijk wordt begaan en de dood van een persoon veroorzaakt, moet het begrip “opzet” worden uitgelegd in overeenstemming met het nationale recht, rekening houdend met de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het “Hof van Justitie”). Voor de toepassing van deze richtlijn kan het begrip “opzet” derhalve worden opgevat als het opzet om de dood van een persoon te veroorzaken, maar kan het ook een situatie omvatten waarin de dader, zonder de dood van een persoon te willen veroorzaken, niettemin de waarschijnlijkheid aanvaardt de dood van een persoon te zullen veroorzaken, en vrijwillig en in strijd met een bepaalde verplichting handelt of nalaat te handelen en daardoor de dood van een persoon veroorzaakt. Dezelfde interpretatie als met betrekking tot het begrip “opzet” moet worden toegepast wanneer in deze richtlijn omschreven wederrechtelijke gedragingen, die opzettelijk worden begaan, ernstig letsel aan een persoon veroorzaken of de vernietiging veroorzaken van of wijdverspreide en aanzienlijke schade die onomkeerbaar of langdurig is toebrengen aan een ecosysteem van aanzienlijke omvang of milieuwaarde of aan een beschermde habitat, of wijdverspreide en aanzienlijke schade die onomkeerbaar of langdurig is toebrengen aan de kwaliteit van lucht, bodem of water.

(27)

Wat de in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten betreft, moet het begrip “grove nalatigheid” worden uitgelegd in overeenstemming met het nationale recht, rekening houdend met de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie. De invoering in het nationale recht van het begrip “grove nalatigheid” is krachtens deze richtlijn niet verplicht voor elk constitutief bestanddeel van het strafrechtelijk delict, zoals het bezitten, het verkopen of het te koop aanbieden, het in de handel brengen en soortgelijke bestanddelen. In die gevallen hebben de lidstaten de mogelijkheid om te besluiten dat het begrip “grove nalatigheid” betrekking heeft op elementen van het strafrechtelijk delict zoals de beschermingsstatus, een “verwaarloosbare hoeveelheid” of de “waarschijnlijkheid” dat de gedraging aanzienlijke schade zal veroorzaken.

(28)

In strafrechtelijke procedures en rechtszaken moet terdege rekening worden gehouden met de betrokkenheid van georganiseerde criminele groepen die opereren op een wijze die negatieve gevolgen heeft voor het milieu. Strafvervolging voor milieudelicten moet betrekking hebben op corruptie, het witwassen van geld, cybercriminaliteit en documentfraude, en met betrekking tot bedrijfsactiviteiten het opzet van de dader om zijn winst te maximaliseren of kosten te besparen. Dergelijke vormen van criminaliteit hangen vaak samen met ernstige vormen van milieucriminaliteit en mogen derhalve niet afzonderlijk worden behandeld. Zij lenen zich er ook bijzonder goed toe om aanzienlijke schade toe te brengen aan het milieu en de menselijke gezondheid, met inbegrip van verwoestende gevolgen voor de natuur en lokale gemeenschappen. Bovendien is het bijzonder zorgwekkend dat sommige strafrechtelijke milieudelicten worden gepleegd met de gedoogsteun of actieve steun van de bevoegde overheidsdiensten of ambtenaren die hun openbare taak vervullen. In bepaalde gevallen kan dat zelfs de vorm aannemen van corruptie. Voorbeelden van dergelijke gedragingen zijn het door de vingers zien of verzwijgen van de inbreuk op het milieurecht na inspecties, het opzettelijk achterwege laten van inspecties of controles om bijvoorbeeld na te gaan of de voorwaarden van een vergunning door de vergunninghouder worden nageleefd, het steunen van voorstellen of stemmingen ten gunste van het verlenen van illegale vergunningen, of het uitbrengen van vervalste of onjuiste gunstige verslagen.

(29)

Ook uitlokking van en medeplichtigheid aan strafrechtelijke delicten moeten strafbaar worden gesteld. Een poging om een strafrechtelijk delict te plegen dat de dood van of ernstig letsel aan een persoon veroorzaakt of dreigt te veroorzaken of aanzienlijke schade aan het milieu veroorzaakt of dreigt te veroorzaken, of dat anderszins bijzonder schadelijk wordt geacht, moet ook een strafrechtelijk delict vormen wanneer dat opzettelijk gebeurt. Het begrip “poging” wordt uitgelegd in overeenstemming met het nationale recht. Wat het in deze richtlijn gedefinieerd strafrechtelijk delict betreft met betrekking tot de uitvoering van een project zonder vergunning, moet “de uitvoering van een project” in die zin worden opgevat dat het reeds het begin van de uitvoering van een dergelijk project omvat, bijvoorbeeld werkzaamheden om een terrein bouwklaar te maken of andere werkzaamheden met gevolgen voor het milieu, en derhalve wordt dat delict in deze richtlijn niet genoemd bij de strafrechtelijke delicten waarvoor een poging tot het plegen ervan strafbaar moet worden gesteld als een strafrechtelijk delict.

(30)

De sancties voor de in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten moeten doeltreffend, afschrikkend en evenredig zijn. Daartoe moeten voor natuurlijke personen minimumniveaus voor de maximale gevangenisstraf worden vastgesteld. De in deze richtlijn vastgelegde maximale gevangenisstraf voor door natuurlijke personen gepleegde strafrechtelijke delicten moet ten minste worden toegepast op de ernstigste vormen van die delicten. Het strafrecht van alle lidstaten bevat bepalingen inzake doodslag, waarbij het onderscheid wordt gemaakt tussen opzettelijke doodslag en doodslag door grove nalatigheid. Bij de omzetting van de bepalingen van deze richtlijn die betrekking hebben op strafrechtelijke delicten die de dood van een persoon veroorzaken, hetzij opzettelijk hetzij door grove nalatigheid, moeten de lidstaten een beroep kunnen doen op die algemene bepalingen, met inbegrip van bepalingen inzake verzwarende omstandigheden.

(31)

Vaak worden bijkomende sancties of maatregelen doeltreffender geacht dan financiële sancties, vooral voor rechtspersonen. Daarom moet het mogelijk zijn bijkomende sancties of maatregelen in de relevante procedures op te leggen. Daarbij kan het onder meer gaan om de verplichting tot herstel van het milieu, de uitsluiting van toegang tot overheidsfinanciering, met inbegrip van aanbestedingsprocedures, subsidies en concessies, en de intrekking van vergunningen en machtigingen. Dat doet geen afbreuk aan de discretionaire bevoegdheid van rechters of rechtbanken om in strafzaken in individuele gevallen passende sancties op te leggen.

(32)

Onverminderd de vereisten van Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) kunnen bijkomende sancties of maatregelen onder meer een vereiste inhouden om het milieu te herstellen wanneer de schade omkeerbaar is en een vereiste om een schadevergoeding te betalen wanneer de schade onomkeerbaar is of de dader niet in staat is een dergelijk herstel uit te voeren.

(33)

In zoverre een gedraging die een strafrechtelijk milieudelict, zoals gedefinieerd in deze richtlijn, vormt, kan worden toegeschreven aan rechtspersonen, moeten die rechtspersonen aansprakelijk gesteld worden voor een dergelijk delict. Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn moeten de lidstaten waarvan het nationale recht voorziet in de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen ervoor zorgen dat in hun recht wordt voorzien in doeltreffende, afschrikkende en evenredige soorten en niveaus van strafrechtelijke sancties zoals vastgesteld in deze richtlijn. Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn moeten de lidstaten waarvan het nationale recht niet voorziet in de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen ervoor zorgen dat in hun recht wordt voorzien in doeltreffende, afschrikkende en evenredige soorten en niveaus van niet-strafrechtelijke sancties zoals vastgesteld in deze richtlijn. De in deze richtlijn vastgelegde maximale geldboeten voor de daarin gedefinieerde strafrechtelijke delicten moeten ten minste worden toegepast op de ernstigste vormen van die delicten. Er moet rekening worden gehouden met de ernst van de gedraging en met de individuele, financiële en andere omstandigheden van de betrokken rechtspersonen om ervoor te zorgen dat de opgelegde sanctie doeltreffend, afschrikkend en evenredig is. De lidstaten moeten de maximale geldboetes kunnen vaststellen, ofwel als een percentage van de totale wereldwijde omzet van de betrokken rechtspersoon, ofwel als vaste bedragen. Bij de omzetting van deze richtlijn moeten de lidstaten beslissen welke van die twee opties zij zullen gebruiken.

(34)

Indien de lidstaten bij het bepalen van de aan rechtspersonen op te leggen geldboeten ervoor kiezen het criterium van de totale wereldwijde omzet van een rechtspersoon te gebruiken, moeten zij beslissen of zij die omzet berekenen op basis van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin het strafrechtelijk delict is gepleegd, of van het boekjaar voorafgaand aan dat waarin het besluit tot oplegging van de geldboete is genomen. Voorts moeten de lidstaten overwegen om regels vast te stellen voor gevallen waarin het niet mogelijk is het bedrag van een geldboete te bepalen op basis van de totale wereldwijde omzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin het strafrechtelijk delict is gepleegd, of in het boekjaar voorafgaand aan dat waarin het besluit tot oplegging van de geldboete is genomen. In zulke gevallen moeten de lidstaten rekening kunnen houden met andere criteria, zoals de totale wereldwijde omzet in een ander boekjaar. Indien die regels inhouden dat er vaste bedragen voor geldboeten worden vastgesteld, hoeven de maximale bedragen daarvan niet noodzakelijk hetzelfde niveau te bereiken als de bedragen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld als minimumvereiste voor de maximale geldboeten die als vaste bedragen worden vastgesteld.

(35)

Indien de lidstaten kiezen voor maximale geldboeten die als vaste bedragen worden vastgesteld, moeten die bedragen in het nationaal recht worden vastgelegd. De hoogste bedragen van die geldboeten moeten worden toegepast op de ernstigste vormen van in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten die door financieel sterke rechtspersonen zijn gepleegd. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben de methode voor de berekening van die hoogste bedragen van geldboeten vast te stellen, met inbegrip van specifieke voorwaarden daarvoor. De lidstaten worden uitgenodigd de als vaste bedragen vastgestelde geldboeten op gezette tijden te evalueren met inachtneming van de inflatiepercentages en andere schommelingen van de monetaire waarde, in overeenstemming met de in hun nationale recht vastgelegde procedures. De lidstaten die niet de euro als munteenheid hebben, moeten in hun eigen munteenheid maximale geldboeten vaststellen waarvan de hoogte overeenkomt met die van de in deze richtlijn vastgelegde bedragen in euro op de datum van haar inwerkingtreding. Die lidstaten wordt verzocht de bedragen van die geldboeten ook op gezette tijden te evalueren in het licht van de ontwikkeling van de wisselkoers.

(36)

De vaststelling van de maximale geldboeten doet geen afbreuk aan de discretionaire bevoegdheid van rechters of rechtbanken om in strafzaken in individuele gevallen passende sancties op te leggen. Aangezien in deze richtlijn geen minimale geldboeten worden vastgelegd, moeten de rechters of rechtbanken in elk geval passende sancties opleggen die zijn afgestemd op de individuele, financiële en andere omstandigheden van de betrokken rechtspersoon en de ernst van de gedraging.

(37)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen die van toepassing zijn op rechtspersonen die aansprakelijk worden gesteld voor gekwalificeerde strafrechtelijke delicten zoals gedefinieerd in deze richtlijn, strenger zijn dan die welke van toepassing zijn in het geval van andere in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten. Daartoe moeten de lidstaten, in overeenstemming met hun nationale recht, voorzien in een hoger niveau van strafrechtelijke en niet-strafrechtelijke geldboeten dan de maximale geldboeten die zijn vastgesteld in deze richtlijn of anderszins voorzien in strengere sancties of maatregelen, met inbegrip van strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen of een combinatie daarvan.

(38)

Het feit dat rechtspersonen uit hoofde van deze richtlijn aansprakelijk worden gesteld, mag niet beletten dat strafvervolging wordt ingesteld tegen natuurlijke personen die in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten plegen, uitlokken of daaraan medeplichtig zijn. Indien aan de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid is voldaan, moeten die natuurlijke personen worden geacht ook leden van de raad van bestuur van een onderneming te omvatten.

(39)

Het is noodzakelijk dat de lidstaten overwegen sancties of maatregelen in te voeren die een alternatief bieden voor een gevangenisstraf met als doel bij te dragen tot het herstel van het milieu.

(40)

De opgelegde sanctieniveaus moeten verder op elkaar worden afgestemd en de doeltreffendheid ervan moet worden bevorderd door de invoering van gemeenschappelijke verzwarende omstandigheden die de ernst van het gepleegde strafrechtelijk delict weerspiegelen. Het begrip “verzwarende omstandigheden” moet ofwel worden opgevat als feiten die de rechter in staat stellen strengere straffen uit te spreken voor hetzelfde strafrechtelijk delict dan de straf die gewoonlijk zonder die feiten wordt opgelegd, ofwel als de mogelijkheid om meerdere strafrechtelijke delicten cumulatief in aanmerking te nemen om de strafmaat te verhogen. Indien in het nationale recht al is bepaald dat de betrokken delicten strafbaar zijn als afzonderlijke strafrechtelijke delicten die tot strengere sancties kunnen leiden, hoeven de lidstaten niet te voorzien in specifieke verzwarende omstandigheden.

(41)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ten minste in één van de verzwarende en verzachtende omstandigheden waarin is voorzien in deze richtlijn wordt voorzien als een mogelijke verzwarende of verzachtende omstandigheid in overeenstemming met de toepasselijke regels van hun rechtsstelsel. In elk geval moet het aan de rechter of de rechtbank blijven om te bepalen of de straf moet worden verhoogd of verlaagd, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van elk individueel geval.

(42)

Deze richtlijn dient van toepassing te zijn onverminderd de algemene regels en beginselen van het nationale strafrecht inzake de veroordeling of de tenuitvoerlegging van straffen in overeenstemming met de specifieke omstandigheden van elk individueel geval. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben de meest geschikte soorten bijkomende sancties of maatregelen te bepalen. Met name wanneer het nationale recht voorziet in de mogelijkheid om een verplichting op te leggen om het milieu binnen een bepaalde termijn te herstellen, op voorwaarde dat de schade omkeerbaar is, is het op grond van deze richtlijn niet vereist dat een rechter of rechtbank ook verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoering van die verplichting. Op vergelijkbare wijze moeten de lidstaten, indien de intrekking van vergunningen en machtigingen voor de uitoefening van activiteiten die hebben geleid tot het desbetreffende strafrechtelijk delict kan worden opgelegd als sanctie uit hoofde van het nationale recht, ervoor zorgen dat rechters of rechtbanken in staat zijn die sanctie zelf op te leggen, dan wel dat een andere bevoegde autoriteit in kennis wordt gesteld en kan handelen in overeenstemming met de nationale procedurele voorschriften.

(43)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de civielrechtelijke aansprakelijkheid uit hoofde van het nationale recht of de verplichting tot vergoeding, in overeenstemming met het Unierecht of het nationale recht, van schade die is veroorzaakt als gevolg van een bepaald strafrechtelijk delict als gedefinieerd in deze richtlijn.

(44)

De bekendmaking van de in rechterlijke beslissingen opgenomen persoonsgegevens van veroordeelde personen mag alleen mogelijk zijn in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen, na een beoordeling per geval, waarbij het algemeen belang wordt afgewogen tegen het recht op de eerbiediging van het privéleven en op bescherming van de persoonsgegevens van de veroordeelde persoon als bedoeld in respectievelijk de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”). De bekendmaking van die persoonsgegevens mag daarom alleen mogelijk zijn in geval van ernstige strafrechtelijke delicten en wanneer er sterke afschrikkende effecten nodig zijn. Bij de beoordeling per geval kan rekening worden gehouden met elementen zoals de ernst van de aan het milieu toegebrachte schade, de door natuurlijke personen geleden schade of beide, en met de vraag of het strafrechtelijk delict herhaaldelijk is gepleegd in dezelfde milieusector en of het delict is gepleegd door of ten behoeve van een grote onderneming die actief is in verschillende lidstaten of door een belangrijke marktdeelnemer in een specifieke milieusector. De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn moet stroken met de toepasselijke Unie- en nationale wetgeving inzake gegevensbescherming, met name Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (9) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (10). Die wetgeving inzake gegevensbescherming omvat een verplichting voor de lidstaten om te voorzien in passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van betrokkenen bij de volledige of gedeeltelijke bekendmaking van de rechterlijke beslissing die betrekking heeft op het gepleegde strafrechtelijk delict en van de opgelegde sancties of maatregelen. Bovendien moet de bekendmaking van het besluit tot oplegging van de sancties of maatregelen aan een rechtspersoon plaatsvinden onverminderd de nationale regels inzake de anonimisering van rechterlijke beslissingen of de duur van de bekendmaking.

(45)

De in deze richtlijn vervatte verplichting om te voorzien in strafrechtelijke sancties mag de lidstaten niet ontslaan van de verplichting om in hun nationale recht te voorzien in bestuursrechtelijke sancties en andere maatregelen voor inbreuken op het milieurecht van de Unie.

(46)

De lidstaten moeten het toepassingsgebied van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke rechtshandhaving met betrekking tot milieudelicten duidelijk afbakenen in overeenstemming met hun nationale recht. Bij de toepassing van het nationale recht tot omzetting van deze richtlijn moeten de lidstaten waarborgen dat het opleggen van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties in overeenstemming is met de beginselen van het Handvest, met inbegrip van het verbod op procedures waarbij het ne bis in idem-beginsel niet wordt geëerbiedigd.

(47)

Voorts moeten de justitiële en bestuurlijke autoriteiten in de lidstaten beschikken over een scala van strafrechtelijke en niet-strafrechtelijke sancties en andere maatregelen, met inbegrip van preventieve maatregelen, om verschillende soorten criminele gedragingen op een passende, tijdige, evenredige en doeltreffende wijze aan te pakken.

(48)

Wanneer strafrechtelijke delicten van aanhoudende aard zijn, moeten zij zo spoedig mogelijk worden beëindigd. De lidstaten worden ertoe aangespoord de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de onmiddellijke stopzetting van de wederrechtelijke gedragingen te gelasten of die gedragingen te voorkomen.

(49)

Indien daders financiële winst hebben gemaakt, moet die winst worden geconfisqueerd. De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat bevroren en geconfisqueerde opbrengsten en hulpmiddelen op passende wijze worden beheerd, in overeenstemming met de aard ervan. De lidstaten moeten overwegen maatregelen te nemen die het mogelijk maken geconfisqueerde bezittingen waar mogelijk te gebruiken om het herstel van het milieu of het herstel van veroorzaakte schade te financieren, of om de milieuschade te vergoeden, in overeenstemming met het nationale recht.

(50)

De lidstaten dienen voorschriften vast te stellen betreffende de verjaringstermijnen die nodig zijn om milieucriminaliteit doeltreffend te kunnen bestrijden, onverminderd nationale voorschriften waarin geen verjaringstermijnen voor onderzoek, vervolging en handhaving zijn vastgesteld. In de regel gaat een verjaringstermijn in vanaf het tijdstip waarop het strafrechtelijk delict werd gepleegd. Aangezien met deze richtlijn echter minimumvoorschriften worden vastgesteld, kunnen de lidstaten bepalen dat de verjaringstermijn later aanvangt, namelijk vanaf het tijdstip waarop het strafrechtelijk delict werd opgespoord, mits dat tijdstip van opsporing duidelijk wordt vastgesteld in overeenstemming met het nationale recht. Het is de lidstaten uit hoofde van deze richtlijn toegestaan kortere verjaringstermijnen vast te stellen dan die waarin is voorzien in deze richtlijn, mits hun rechtsstelsel voorziet in de mogelijkheid om die kortere verjaringstermijnen te stuiten of te schorsen in geval van handelingen die in overeenstemming met het nationale recht kunnen worden gespecificeerd.

(51)

Met name gelet op de mobiliteit van daders, samen met het grensoverschrijdende karakter van in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten en de mogelijkheid om grensoverschrijdend onderzoek te voeren, moeten de lidstaten rechtsmacht vestigen om dergelijke delicten doeltreffend te bestrijden. De lidstaten moeten samenwerken met Eurojust, met name op grond van Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad (11), in gevallen waarin jurisdictiegeschillen zouden kunnen ontstaan. Een lidstaat moet rechtsmacht vestigen met betrekking tot strafrechtelijke delicten die zijn gepleegd aan boord van een vaartuig of vliegtuig dat in die lidstaat is geregistreerd of er de vlag van voert, en die lidstaat moet daarbij rekening houden met de bijhorende normen uit hoofde van relevante internationale verdragen. Deze richtlijn mag voor de lidstaten geen verplichting inhouden om voor het eerst nieuwe rechtsmacht te vestigen met betrekking tot strafrechtelijke delicten die door hun aard niet aan boord van een vaartuig of vliegtuig kunnen worden gepleegd.

(52)

De lidstaten moeten rechtsmacht vestigen met betrekking tot in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten indien de schade, die een constitutief bestanddeel vormt van het strafrechtelijk delict, zich op hun grondgebied heeft voorgedaan. In overeenstemming met het nationale recht en het territorialiteitsbeginsel kan een lidstaat rechtsmacht vestigen met betrekking tot strafrechtelijke delicten die geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied zijn gepleegd.

(53)

Met het oog op een succesvolle handhaving van het milieustrafrecht moeten de lidstaten doeltreffende onderzoeksmiddelen voor strafrechtelijke milieudelicten ter beschikking stellen van de bevoegde autoriteiten, zoals die welke op grond van hun nationale recht beschikbaar zijn voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit of andere ernstige strafrechtelijke delicten, indien en in de mate dat het gebruik van die middelen passend en evenredig is ten opzichte van de aard en de ernst van de strafrechtelijke delicten zoals bepaald in het nationale recht. Die middelen kunnen bestaan uit het onderscheppen van communicatie, het schaduwen van personen, met inbegrip van elektronisch toezicht, gecontroleerde aflevering, het controleren van bankrekeningen en andere middelen voor financieel onderzoek. Die middelen moeten worden gebruikt in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en met volledige inachtneming van het Handvest. Het is absoluut noodzakelijk dat het recht op de bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd.

(54)

Strafrechtelijke milieudelicten schaden de natuur en de samenleving. Personen die inbreuken op het milieurecht van de Unie melden, vervullen een dienst van openbaar belang en spelen een sleutelrol bij het aan het licht brengen en voorkomen van dergelijke inbreuken, en aldus bij het waarborgen van het milieu en het welzijn van de samenleving. Personen die in het kader van hun werkgerelateerde activiteiten contact hebben met een organisatie zijn vaak de eersten die op de hoogte zijn van bedreigingen van of schade aan het openbaar belang en het milieu. Personen die onregelmatigheden melden, staan bekend als “klokkenluiders”. Potentiële klokkenluiders worden vaak ontmoedigd om hun zorgen of vermoedens te melden uit angst voor represailles. Die melders komen in aanmerking voor een evenwichtige en doeltreffende klokkenluidersbescherming uit hoofde van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (12), waarvan het toepassingsgebied ook Richtlijnen 2008/99/EG en 2009/123/EG (13) van het Europees Parlement en de Raad omvat. Na de vervanging van de Richtlijnen 2008/99/EG en 2009/123/EG door deze richtlijn moeten personen die inbreuken op het milieurecht van de Unie melden, die bescherming uit hoofde van deze richtlijn blijven genieten van de lidstaten die erdoor gebonden zijn.

(55)

Ook andere personen dan die welke uit hoofde van Richtlijn (EU) 2019/1937 inbreuken op het Unierecht melden, zouden waardevolle informatie kunnen bezitten over mogelijke strafrechtelijke milieudelicten. Het zou daarbij kunnen gaan om leden van de getroffen gemeenschap of leden van de samenleving in het algemeen die een actieve rol spelen bij de bescherming van het milieu. Personen die strafrechtelijke milieudelicten melden en personen die meewerken aan de handhaving van dergelijke delicten moeten in het kader van strafrechtelijke procedures de nodige steun en bijstand krijgen, zodat zij niet worden benadeeld als gevolg van hun medewerking, maar worden gesteund en bijgestaan. Die personen moeten kunnen beschikken over de nodige ondersteunings- en bijstandsmaatregelen in overeenstemming met hun procedurele rechten in het kader van het nationale recht, en die maatregelen moeten ten minste alle ondersteunings- en bijstandsmaatregelen omvatten die beschikbaar zijn voor personen die overeenkomstige procedurele rechten hebben in strafrechtelijke procedures betreffende andere strafrechtelijke delicten. Die personen moeten, in overeenstemming met hun procedurele rechten in het nationale recht, ook worden beschermd tegen vervolging wegens het melden van strafrechtelijke milieudelicten of wegens hun medewerking aan de strafrechtelijke procedure. In deze richtlijn is niet vastgesteld wat de nodige ondersteunings- en bijstandsmaatregelen moeten inhouden; dat moet worden bepaald door de lidstaten. Van de lidstaten wordt niet geëist dat zij de ondersteunings- en bijstandsmaatregelen beschikbaar stellen aan personen die verdachte of beklaagde zijn in het kader van de strafrechtelijke procedure in kwestie.

(56)

De lidstaten moeten beoordelen of het nodig is personen in staat te stellen strafrechtelijke milieudelicten anoniem te melden, indien die mogelijkheid nog niet bestaat.

(57)

Aangezien de natuur zichzelf in strafrechtelijke procedures niet als slachtoffer kan vertegenwoordigen, moeten leden van het betrokken publiek de mogelijkheid hebben om op te treden namens het milieu als een collectief goed, in overeenstemming met het nationale recht en met inachtneming van de relevante procedurele voorschriften.

(58)

Deze richtlijn verplicht de lidstaten er niet toe nieuwe procedurele rechten in te voeren voor de leden van het betrokken publiek. Indien dergelijke procedurele rechten voor leden van het betrokken publiek in een lidstaat bestaan in vergelijkbare situaties met betrekking tot andere strafrechtelijke delicten dan die waarin op grond van deze richtlijn wordt voorzien, zoals het recht om zich burgerlijke partij te stellen in een procedure, moeten die procedurele rechten ook worden toegekend aan de leden van het betrokken publiek in procedures met betrekking tot de in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke milieudelicten. De rechten van de leden van het betrokken publiek doen geen afbreuk aan de rechten van slachtoffers als opgenomen in Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad (14). Het begrip “leden van het betrokken publiek” en het begrip “slachtoffers” moeten twee afzonderlijke concepten blijven, en de lidstaten mogen er niet toe worden verplicht de rechten van slachtoffers toe te passen op leden van het betrokken publiek. Deze richtlijn houdt voor de lidstaten geen verplichting in om de leden van het betrokken publiek de procedurele rechten in strafrechtelijke procedures toe te kennen die zij toekennen aan andere categorieën van personen dan leden van het betrokken publiek.

(59)

De lidstaten moeten passende maatregelen nemen, onder meer in de vorm van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes die gericht zijn op relevante belanghebbenden in de publieke en private sector, alsook onderzoeks- en onderwijsprogramma’s, teneinde het totale aantal strafrechtelijke milieudelicten terug te dringen en het risico op milieucriminaliteit te verkleinen. Waar passend moeten de lidstaten samenwerken met die belanghebbenden. In dat verband kunnen maatregelen ter verbetering van de preventie van strafrechtelijke milieudelicten onder meer bestaan uit het bevorderen van nalevings- en zorgvuldigheidsregelingen, het aanmoedigen van marktdeelnemers om nalevingsfunctionarissen aan te wijzen om de naleving van het milieurecht van de Unie te helpen waarborgen, en het bevorderen van transparantie om de naleving van het milieustrafrecht te versterken. Bovendien zouden bijkomende straffen die uit hoofde van deze richtlijn aan rechtspersonen worden opgelegd een verplichting voor ondernemingen kunnen inhouden om zorgvuldigheidsregelingen in te voeren om de naleving van milieunormen te verbeteren, waarmee ook wordt bijgedragen tot het voorkomen van verdere strafrechtelijke milieudelicten. Bovendien kunnen de lidstaten overwegen een fonds op te richten ter ondersteuning van preventiemaatregelen met betrekking tot strafrechtelijke milieudelicten en de verwoestende gevolgen daarvan.

(60)

Het gebrek aan middelen en handhavingsbevoegdheden voor de nationale autoriteiten die strafrechtelijke milieudelicten opsporen, onderzoeken, vervolgen of berechten, vormt een belemmering voor de doeltreffende preventie en bestraffing van die delicten. Het gebrek aan middelen kan er met name toe leiden dat de autoriteiten niet optreden of hun handhavingsacties beperken, waardoor de daders aan hun aansprakelijkheid kunnen ontsnappen of een straf krijgen die niet in verhouding staat tot de ernst van het strafrechtelijk delict. Daarom moeten er minimumcriteria inzake middelen en handhavingsbevoegdheden worden vastgesteld.

(61)

De effectieve werking van de handhavingsketen hangt af van een reeks gespecialiseerde vaardigheden. Aangezien de complexiteit van de uitdagingen die strafrechtelijke milieudelicten met zich meebrengen en de technische aard van dergelijke delicten een multidisciplinaire aanpak vereisen, zijn een hoog niveau van juridische kennis en technische deskundigheid, financiële steun, alsook een hoog niveau van opleiding en specialisatie bij alle betrokken bevoegde autoriteiten noodzakelijk. De lidstaten moeten zorgen voor opleidingen die zijn afgestemd op de functies van degenen die belast zijn met het opsporen, onderzoeken, vervolgen of berechten van milieucriminaliteit. Waar passend moeten de lidstaten, rekening houdend met hun constitutionele tradities en de structuur van hun rechtsstelsel, alsook met andere omstandigheden, waaronder de omvang van de lidstaat in kwestie, beoordelen of het nodig is het specialisatieniveau van die autoriteiten op het gebied van strafrechtelijke milieudelicten te verhogen, in overeenstemming met het nationale recht. Wanneer de lidstaat in kwestie klein is en slechts een beperkt aantal bevoegde autoriteiten heeft, kan uit de beoordeling worden geconcludeerd dat specialisatie gezien dat beperkte aantal niet mogelijk of raadzaam is. Met name om het professionalisme en de doeltreffendheid van de handhavingsketen te maximaliseren, moeten de lidstaten ook overwegen om gespecialiseerde onderzoekseenheden, officieren van justitie en rechters aan te wijzen voor de behandeling van milieustrafzaken. De algemene strafrechtbanken zouden kunnen voorzien in gespecialiseerde kamers. Technische deskundigheid moet ter beschikking worden gesteld van alle betrokken handhavingsinstanties.

(62)

Om te zorgen voor een doeltreffend, geïntegreerd en samenhangend handhavingssysteem dat bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen omvat, moeten de lidstaten interne samenwerking en communicatie organiseren tussen al hun bij bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving betrokken bevoegde autoriteiten, met inbegrip van alle autoriteiten die preventieve, bestraffende en corrigerende functies uitoefenen.

(63)

In overeenstemming met de toepasselijke voorschriften moeten de lidstaten ook met elkaar samenwerken via agentschappen van de Unie, met name Eurojust en Europol, en met instanties van de Unie, waaronder het Europees Openbaar Ministerie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding, op hun respectieve bevoegdheidsgebieden. Onverminderd de regels inzake grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse rechtshulp in strafzaken moet in dergelijke samenwerking worden voorzien met het oog op een doeltreffend optreden tegen de in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten; die samenwerking moet technische en operationele bijstand omvatten die, waar passend, door Eurojust aan de nationale bevoegde autoriteiten wordt verleend indien die autoriteiten zulke bijstand behoeven om hun onderzoeken te coördineren. De Commissie zou waar passend kunnen voorzien in bijstand. Dergelijke bijstand mag niet inhouden dat de Commissie deelneemt aan de onderzoeks- of vervolgingsprocedures voor individuele strafzaken die door de nationale bevoegde autoriteiten worden gevoerd, en mag niet worden begrepen als bestaande uit financiële steun of enige andere begrotingsvastleggingen door de Commissie.

(64)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat informatie over personen die veroordeeld zijn voor de in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten wordt uitgewisseld tussen de nationale bevoegde autoriteiten in overeenstemming met Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad (15).

(65)

Met het oog op een samenhangende aanpak van de bestrijding van milieucriminaliteit dienen de lidstaten een nationale strategie ter bestrijding van strafrechtelijke milieudelicten vast te stellen, bekend te maken, uit te voeren en op gezette tijden te evalueren, waarin de doelstellingen, de prioriteiten en de maatregelen en middelen die daarvoor nodig zijn worden vastgesteld. In die nationale strategie moet met name aandacht worden besteed aan de doelstellingen en prioriteiten van het nationale beleid inzake milieucriminaliteit, de methoden voor coördinatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, de procedures en mechanismen voor regelmatige monitoring en evaluatie van de bereikte resultaten, en de assistentie van Europese netwerken die zich bezighouden met aangelegenheden die rechtstreeks van belang zijn voor de bestrijding van strafrechtelijke milieudelicten en gerelateerde inbreuken. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om zelf te bepalen welke vorm passend is voor een dergelijke strategie, die zou kunnen worden afgestemd op hun constitutionele tradities wat de scheiding der machten en bevoegdheden betreft en die ofwel sectoraal kan zijn, ofwel deel kan uitmaken van een breder strategisch document. Ongeacht of de lidstaten voorzien in de vaststelling van een of meer strategieën, moet de algemene inhoud ervan het grondgebied van de gehele lidstaat bestrijken.

(66)

Om de in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke milieudelicten doeltreffend te kunnen aanpakken, is het noodzakelijk dat de bevoegde autoriteiten in de lidstaten nauwkeurige, consistente en vergelijkbare statistische gegevens verzamelen over die delicten. De lidstaten moeten derhalve zorgen voor een geschikt systeem voor de registratie, productie en toezending van bestaande statistische gegevens over de in deze richtlijn gedefinieerde delicten. Die statistische gegevens moeten worden gebruikt door de lidstaten voor de strategische en operationele planning van handhavingsactiviteiten, voor het analyseren van de omvang en de trends op het gebied van strafrechtelijke milieudelicten en voor het verstrekken van informatie aan burgers. De lidstaten moeten de Commissie relevante statistische gegevens over milieucriminaliteitsprocedures toezenden, die zijn geëxtraheerd uit gegevens die reeds op gecentraliseerd of gedecentraliseerd niveau in de gehele lidstaat bestaan. De Commissie moet de resultaten van haar beoordeling op basis van de door de lidstaten toegezonden statistische gegevens regelmatig beoordelen en bekendmaken in een verslag.

(67)

De krachtens deze richtlijn toegezonden statistische gegevens over strafrechtelijke milieudelicten moeten tussen de lidstaten vergelijkbaar zijn en geëxtraheerd worden op basis van gemeenschappelijke minimumnormen. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om het standaardformaat voor de toezending van statistische gegevens vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (16).

(68)

Het standaardformaat voor de toezending aan de Commissie van statistische gegevens over de soorten en niveaus van sancties, met inbegrip van informatie over de daarmee verband houdende categorieën delicten, overeenkomstig deze richtlijn moet worden vastgesteld volgens de comitéprocedure waarin deze richtlijn voorziet.

(69)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend is voor, noch van toepassing op Ierland.

(70)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend is voor, noch van toepassing op Denemarken.

(71)

Deze richtlijn strekt tot wijziging en uitbreiding van de bepalingen van Richtlijn 2008/99/EG. Aangezien de aan te brengen wijzigingen zowel in aantal als wat betreft hun inhoud aanzienlijk zijn, dient Richtlijn 2008/99/EG ter wille van de duidelijkheid integraal te worden vervangen voor de door deze richtlijn gebonden lidstaten.

(72)

Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) is aangevuld door Richtlijn 2009/123/EG met bepalingen inzake strafrechtelijke delicten inzake en sancties voor verontreiniging vanaf schepen. Dergelijke delicten en sancties moeten binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Voor de lidstaten die gebonden zijn door deze richtlijn, moet Richtlijn 2009/123/EG derhalve dienovereenkomstig worden vervangen. Die vervanging vindt plaats onverminderd de verplichting van die lidstaten betreffende de datum van omzetting van die richtlijn in nationaal recht. Bijgevolg moeten voor de door deze richtlijn gebonden lidstaten verwijzingen naar de bepalingen van Richtlijn 2005/35/EG die werden toegevoegd of vervangen door Richtlijn 2009/123/EG, gelden als verwijzingen naar deze richtlijn. Niet door deze richtlijn gebonden lidstaten moeten gebonden blijven door Richtlijn 2005/35/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2009/123/EG.

(73)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het zorgen voor gemeenschappelijke definities van strafrechtelijke milieudelicten en voor de beschikbaarheid van doeltreffende, afschrikkende en evenredige strafrechtelijke sancties voor ernstige delicten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar onder meer vanwege de grensoverschrijdende schade die aan het milieu kan worden toegebracht door de desbetreffende wederrechtelijke gedragingen en vanwege de omvang en de gevolgen van de benodigde respons beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(74)

De verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn doen geen afbreuk aan het Unierecht inzake procedurele rechten in strafrechtelijke procedures en de lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafrechtelijke procedures ten volle worden geëerbiedigd.

(75)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest, waaronder de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging, het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake strafrechtelijke delicten en sancties, en het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft. Deze richtlijn strekt ertoe die rechten en beginselen volledig te waarborgen en moet dienovereenkomstig ten uitvoer worden gelegd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze richtlijn worden minimumvoorschriften met betrekking tot de bepaling van strafrechtelijke delicten en sancties vastgesteld teneinde het milieu doeltreffender te beschermen middels de preventie en bestrijding van milieudelicten, alsook met betrekking tot maatregelen ter voorkoming en bestrijding van milieucriminaliteit en ter effectieve handhaving van het milieurecht van de Unie.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de in deze richtlijn gebruikte termen om de in artikel 3, lid 2, genoemde gedragingen te beschrijven, gelden indien toepasselijk de definities die zijn vastgelegd in het Unierecht als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt a).

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

“rechtspersoon”: iedere juridische entiteit die die hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van staten of overheidslichamen in de uitoefening van het overheidsgezag en van publiekrechtelijke internationale organisaties;

b)

“beschermde habitat”: een habitat van een soort waarvoor een gebied als speciale beschermingszone is ingedeeld op grond van artikel 4, lid 1, of artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2009/147/EG, of elke natuurlijke habitat of habitat van een soort waarvoor een gebied als speciale beschermingszone is aangemerkt overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG of waarvoor een gebied is aangeduid als gebied van communautair belang overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn 92/43/EEG;

c)

“ecosysteem”: een dynamisch geheel van gemeenschappen van planten, dieren, schimmels en micro-organismen en hun niet-levende omgeving die een functionele eenheid vormen, waaronder habitattypen, habitats van soorten en soortenpopulaties.

Artikel 3

Strafrechtelijke delicten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in de leden 2 en 3 van dit artikel genoemde gedragingen, indien zij opzettelijk zijn, en de in lid 4 van dit artikel bedoelde gedragingen, indien zij ten minste uit grove nalatigheid worden begaan, strafrechtelijke delicten vormen wanneer die gedragingen wederrechtelijk zijn.

Voor de toepassing van deze richtlijn is een gedraging wederrechtelijk wanneer zij in strijd is met:

a)

het Unierecht dat bijdraagt tot het nastreven van een van de doelstellingen van het milieubeleid van de Unie als bedoeld in artikel 191, lid 1, VWEU, of

b)

een nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling van een lidstaat, of een besluit van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, ter uitvoering van het in punt a) bedoelde Unierecht.

Dergelijke gedragingen zijn wederrechtelijk zelfs indien ze worden begaan uit hoofde van een door een bevoegde instantie van een lidstaat verleende machtiging, indien die machtiging op frauduleuze wijze of door middel van corruptie, afpersing of dwang is verkregen of indien die machtiging kennelijk in strijd is met materiële wettelijke vereisten.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende gedragingen strafrechtelijke delicten vormen wanneer zij wederrechtelijk en opzettelijk worden begaan:

a)

het lozen, uitstoten of anderszins brengen van een hoeveelheid materialen of stoffen, energie of ioniserende straling in de lucht, de bodem of het water, waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water of aan een ecosysteem, dieren of planten wordt veroorzaakt dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

b)

het in de handel brengen, in strijd met een verbod of een andere vereiste ter bescherming van het milieu, van een product waarvan het gebruik op een grotere schaal, dat wil zeggen het gebruik van het product door verschillende personen, ongeacht hun aantal, leidt tot het lozen, uitstoten of anderszins brengen van een hoeveelheid materialen of stoffen, energie of ioniserende straling in de lucht, de bodem of het water, en waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water of aan een ecosysteem, dieren of planten wordt veroorzaakt dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

c)

het vervaardigen, in de handel brengen of aanbieden, uitvoeren of gebruiken van stoffen, als zodanig, in mengsels of voorwerpen, met inbegrip van de verwerking ervan in voorwerpen, indien door dergelijke gedragingen de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water of aan een ecosysteem, dieren of planten wordt veroorzaakt dan wel dreigt te worden veroorzaakt en:

i)

ten aanzien daarvan beperkingen gelden op grond van titel VIII van en bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (18);

ii)

dat verboden is op grond van titel VII van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

iii)

dat niet in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (19);

iv)

dat niet in overeenstemming is met Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (20);

v)

dat niet in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (21), of

vi)

dat verboden is op grond van bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad (22);

d)

de vervaardiging, het gebruik, de opslag, de invoer of de uitvoer van kwik, kwikverbindingen, mengsels van kwik en kwikhoudende producten, indien dergelijke gedragingen niet in overeenstemming zijn met de voorschriften van Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad (23), en de dood van of ernstig letsel aan personen, dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water of aan een ecosysteem, dieren of planten veroorzaken dan wel dreigen te veroorzaken;

e)

de uitvoering van projecten in de zin van artikel 1, lid 2, punt a), als bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (24), indien dergelijke gedragingen zonder vergunning worden begaan en aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht of bodem, aan de kwaliteit of toestand van water of aan een ecosysteem, dieren of planten veroorzaken dan wel dreigen te veroorzaken;

f)

het inzamelen, vervoeren of verwerken van afvalstoffen, het bedrijfstoezicht op die procedures en de nazorg voor verwijderingslocaties, met inbegrip van de handelingen die door handelaren of makelaars worden verricht, indien dergelijke gedragingen:

i)

betrekking hebben op gevaarlijke afvalstoffen als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (25) en wanneer het een niet-verwaarloosbare hoeveelheid van dergelijk afval betreft, of

ii)

betrekking hebben op andere afvalstoffen dan bedoeld in punt i) en de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water of aan een ecosysteem, dieren of planten veroorzaken dan wel dreigen te veroorzaken;

g)

de overbrenging van afvalstoffen, in de zin van artikel 2, punt 26), van Verordening (EU) 2024/1157 van het Europees Parlement en de Raad (26), indien dergelijke gedragingen een niet-verwaarloosbare hoeveelheid betreffen, ongeacht of de overbrenging tot stand komt door één enkel transport dan wel door meerdere, kennelijk met elkaar in verband staande transporten;

h)

scheepsrecycling binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1257/2013, indien dergelijke gedragingen niet in overeenstemming zijn met de vereisten als bedoeld in artikel 6, lid 2, punt a), van die verordening;

i)

het lozen van verontreinigende stoffen vanaf schepen die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 3, van Richtlijn 2005/35/EG in een gebied als bedoeld in artikel 3, lid 1, van die richtlijn, behalve indien dergelijke lozingen vanaf schepen voldoen aan de voorwaarden voor uitzonderingen van artikel 5 van die richtlijn, waardoor een verslechtering van de waterkwaliteit of schade aan het mariene milieu wordt veroorzaakt dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

j)

het exploiteren of sluiten van een installatie waar een gevaarlijke activiteit wordt verricht of waar gevaarlijke stoffen of mengsels worden opgeslagen of gebruikt, indien dergelijke gedragingen en dergelijke gevaarlijke activiteiten, stoffen of mengsels binnen het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad (27) of van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (28), en indien dergelijke gedragingen de dood van of ernstig letsel aan personen of aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water of aan een ecosysteem, dieren of planten veroorzaken dan wel dreigen te veroorzaken;

k)

het bouwen, exploiteren en ontmantelen van een installatie, indien dergelijke gedragingen en een dergelijke installatie binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad (29) vallen en indien dergelijke gedragingen de dood van of ernstig letsel aan personen of aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water of aan een ecosysteem, dieren of planten veroorzaken dan wel dreigen te veroorzaken;

l)

het vervaardigen, produceren, bewerken, hanteren, gebruiken, voorhanden hebben, opslaan, vervoeren, invoeren, uitvoeren of verwijderen van radioactief materiaal of radioactieve stoffen, indien dergelijke gedragingen en dat materiaal of die stoffen binnen het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad (30), Richtlijn 2014/87/Euratom van de Raad (31) of Richtlijn 2013/51/Euratom van de Raad (32), en indien dergelijke gedragingen de dood van of ernstig letsel aan personen of aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water of aan een ecosysteem, dieren of planten veroorzaken dan wel dreigen te veroorzaken;

m)

het onttrekken van oppervlaktewater of grondwater in de zin van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (33), indien door dergelijke gedragingen aanzienlijke schade aan de ecologische toestand of het ecologisch potentieel van oppervlaktewaterlichamen of aan de kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen wordt veroorzaakt dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

n)

het doden, vernietigen, vangen, bezitten, verkopen of te koop aanbieden van een specimen of specimens van in het wild levende dier- of plantensoorten als genoemd in bijlage IV, of bijlage V indien soorten in die bijlage onder dezelfde maatregelen vallen die ook zijn vastgesteld voor soorten in bijlage IV, bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (34) en van een specimen of specimens als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (35), tenzij dergelijke gedragingen betrekking hebben op een verwaarloosbare hoeveelheid van die specimens;

o)

het verhandelen van een specimen of specimens, of delen of afgeleide producten daarvan, van in het wild levende dier- of plantensoorten zoals genoemd in de bijlagen A en B bij Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad (36), en de invoer van een specimen of specimens, of delen of afgeleide producten daarvan, van dergelijke soorten zoals genoemd in bijlage C bij die verordening, tenzij dergelijke gedragingen een te verwaarlozen hoeveelheid van dergelijke specimens betreffen;

p)

het in de Unie in de handel brengen, het op de markt van de Unie aanbieden of het uitvoeren uit de markt van de Unie van desbetreffende grondstoffen of desbetreffende producten, in strijd met het verbod van artikel 3 van Verordening (EU) 2023/1115, tenzij die gedragingen betrekking hebben op een verwaarloosbare hoeveelheid;

q)

elke gedraging die schade toebrengt aan een beschermde habitat, of die in een beschermingszone diersoorten vermeld in punt a) van bijlage II bij Richtlijn 92/43/EEG verstoort, in de zin van artikel 6, lid 2, van die Richtlijn, indien die schade of verstoring aanzienlijk is;

r)

het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie, het in de handel brengen, het houden, fokken, vervoeren, gebruiken, uitwisselen, het toestaan te reproduceren, te doen groeien of te telen, het in het milieu brengen of verspreiden van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten, indien dergelijke gedragingen in strijd zijn met:

i)

de beperkingen van artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (37) en de dood van of ernstig letsel aan personen of aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water of aan een ecosysteem, dieren of planten veroorzaken dan wel dreigen te veroorzaken, of

ii)

een voorwaarde van een vergunning die is afgegeven uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1143/2014 of een machtiging die is verleend uit hoofde van artikel 9 van die verordeningen de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, bodem of water of aan een ecosysteem, dieren of planten veroorzaken dan wel dreigen te veroorzaken;

s)

de productie, het in de handel brengen, de invoer, de uitvoer, het gebruik of de afgifte van ozonafbrekende stoffen, alleen of als mengsels, als bedoeld in artikel 2, punt a), van Verordening (EU) 2024/590 van het Europees Parlement en de Raad (38), of de productie, het in de handel brengen, de invoer, de uitvoer of het gebruik van producten en apparaten en onderdelen daarvan die ozonafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, als bedoeld in artikel 2, punt b), van die verordening;

t)

de productie, het in de handel brengen, de invoer, de uitvoer, het gebruik of de afgifte van gefluoreerde broeikasgassen, alleen of als mengsels, als bedoeld in artikel 2, punt a), van Verordening (EU) 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad (39), of de productie, het in de handel brengen, de invoer, de uitvoer of het gebruik van producten en apparaten en onderdelen daarvan die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, als bedoeld in artikel 2, punt b), van die verordening, of de ingebruikneming van dergelijke producten en apparatuur.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat strafrechtelijke delicten die verband houden met de in lid 2 genoemde gedragingen gekwalificeerde strafrechtelijke delicten vormen indien dergelijke gedragingen:

a)

de vernietiging veroorzaken van, of wijdverbreide en aanzienlijke schade die onomkeerbaar of langdurig is veroorzaken aan, een ecosysteem van aanzienlijke omvang of milieuwaarde of een beschermde habitat, of

b)

wijdverbreide en aanzienlijke schade die onomkeerbaar of langdurig is veroorzaken aan de kwaliteit van lucht, bodem of water.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 2, punten a) tot en met d), punten f) en g), punten i) tot en met q), punt r), ii), en punten s) en t), genoemde gedragingen strafrechtelijke delicten vormen wanneer die gedragingen wederrechtelijk zijn en ten minste uit grove nalatigheid worden begaan.

5.   Naast de strafrechtelijke delicten in verband met de in lid 2 genoemde gedragingen kunnen de lidstaten, overeenkomstig hun nationale recht, aanvullende strafrechtelijke delicten bepalen ter bescherming van het milieu.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij de beoordeling of de schade of waarschijnlijke schade aanzienlijk is met betrekking tot in lid 2, punten a) tot en met e), punt f), ii), punten j) tot en met m) en punt r), genoemde gedragingen, rekening wordt gehouden met een of meer van de volgende elementen indien relevant:

a)

de referentietoestand van het aangetaste milieu;

b)

de vraag of de schade van lange, middellange of korte duur is;

c)

de ernst van de schade;

d)

de omkeerbaarheid van de schade.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij de beoordeling of een in lid 2, punten a) tot en met e), punt f), ii), punten i) tot en met m) en punt r), genoemde gedraging schade dreigt te veroorzaken aan de kwaliteit van lucht of bodem, aan de kwaliteit of de toestand van water, of aan een ecosysteem, dieren of planten, indien relevant rekening wordt gehouden met een of meer van de volgende elementen:

a)

de gedragingen hebben betrekking op een vergunningplichtige activiteit die als risicovol of gevaarlijk wordt beschouwd voor het milieu of de menselijke gezondheid en waarvoor geen machtiging is afgegeven of waarbij in strijd met de machtigingsvoorwaarden is gehandeld;

b)

de mate waarin een wettelijke drempel, waarde of andere voorgeschreven parameter die is opgenomen in het Unierecht of het nationale recht als bedoeld in lid 1, tweede alinea, punten a) en b), of in een voor de relevante activiteit afgegeven machtiging, is overschreden;

c)

de vraag of het materiaal of de stof als gevaarlijk of anderszins als schadelijk voor het milieu of de menselijke gezondheid is aangemerkt.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij de beoordeling of de hoeveelheid al dan niet verwaarloosbaar is voor de toepassing van lid 2, punt f), i), en punten g), n), o) en p), indien relevant rekening wordt gehouden met een of meer van de volgende elementen:

a)

het aantal betreffende eenheden;

b)

de mate waarin een wettelijke drempel, waarde of andere voorgeschreven parameter die is opgenomen in het Unierecht of het nationale recht als bedoeld in lid 1, tweede alinea, punten a) en b), is overschreden;

c)

de staat van instandhouding van de desbetreffende dier- of plantensoorten;

d)

de kosten van het herstel van het milieu, waar het haalbaar is om die kosten te beoordelen.

Artikel 4

Uitlokking, medeplichtigheid en poging

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het uitlokken van en medeplichtig zijn aan het plegen van een strafrechtelijk delict dat valt onder artikel 3, leden 2 en 3, als strafrechtelijke delicten strafbaar worden gesteld.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat een poging om een strafrechtelijk delict te plegen dat valt onder artikel 3, lid 2, punten a) tot en met d), f), g), i) tot en met m), o), p), r), s) en t), als een strafrechtelijk delict strafbaar wordt gesteld.

Artikel 5

Sancties tegen natuurlijke personen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat strafrechtelijke delicten als bedoeld in de artikelen 3 en 4 strafbaar worden gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

a)

strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 2, punten a) tot en met d), f), j), k), l) en r), strafbaar worden gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste tien jaar indien zij de dood van een persoon veroorzaken;

b)

strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 3, strafbaar worden gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste acht jaar;

c)

strafrechtelijke delicten die onder artikel 3, lid 4, vallen, wanneer dat lid verwijst naar artikel 3, lid 2, punten a) tot en met d), f), j), k) en l), strafbaar worden gesteld met een maximale gevangenisstraf van ten minste vijf jaar indien zij de dood van een persoon veroorzaken;

d)

strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 2, punten a) tot en met l), p), s) en t), strafbaar worden gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste vijf jaar;

e)

strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 2, punten m), n), o), q) en r), strafbaar worden gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste drie jaar.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat natuurlijke personen die in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten hebben gepleegd, onderworpen kunnen worden aan bijkomende strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen, die het volgende kunnen inhouden:

a)

een verplichting om:

i)

het milieu binnen een bepaalde termijn te herstellen, indien de schade omkeerbaar is, of

ii)

vergoeding van milieuschade te betalen indien de schade onomkeerbaar is of de dader niet in staat is een dergelijk herstel uit te voeren;

b)

geldboeten die in verhouding staan tot de ernst van de gedraging en tot de individuele, financiële en andere omstandigheden van de betrokken natuurlijke persoon en, indien relevant, worden vastgesteld met inachtneming van de ernst en de duur van de aan het milieu toegebrachte schade en van de financiële voordelen die uit het delict voortvloeien;

c)

uitsluiting van toegang tot overheidsfinanciering, waaronder aanbestedingsprocedures, subsidies, concessies en vergunningen;

d)

een verbod om in een rechtspersoon een leidende positie te bekleden van hetzelfde type dat voor het plegen van het delict is gebruikt;

e)

intrekking van vergunningen en machtigingen voor de uitoefening van activiteiten die hebben geleid tot het desbetreffende strafrechtelijk delict;

f)

een tijdelijk verbod op kandidaatstelling voor openbare ambten;

g)

indien er sprake is van een algemeen belang, na een beoordeling per geval, de volledige of gedeeltelijke bekendmaking van de rechterlijke beslissing die betrekking heeft op het gepleegde strafrechtelijk delict en de opgelegde straffen of maatregelen, die alleen in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen de persoonsgegevens van veroordeelde personen kunnen omvatten.

Artikel 6

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten indien die tot voordeel van die rechtspersonen zijn gepleegd door individueel of als lid van een orgaan van de betrokken rechtspersoon handelende personen die in die rechtspersoon een leidende positie bekleden, op grond van:

a)

de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b)

de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c)

de bevoegdheid om bij de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld indien ten gevolge van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon, een in de artikelen 3 en 4 bedoeld strafrechtelijk delict kon worden begaan ten voordele van die rechtspersoon door een onder het gezag daarvan staande persoon.

3.   De aansprakelijkheid van een rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 van dit artikel sluit strafvervolging niet uit van natuurlijke personen die een in de artikelen 3 en 4 bedoeld strafrechtelijk delict plegen, uitlokken of daaraan medeplichtig zijn.

Artikel 7

Sancties tegen rechtspersonen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon die op grond van artikel 6, lid 1, of artikel 6, lid 2, aansprakelijk wordt gesteld, kan worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat sancties aan of maatregelen voor rechtspersonen die op grond van artikel 6, lid 1, of artikel 6, lid 2, aansprakelijk worden gesteld voor de in artikel 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten, strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke geldboeten omvatten, en zij kunnen ook andere strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen omvatten, zoals bijvoorbeeld:

a)

een verplichting om:

i)

het milieu binnen een bepaalde termijn te herstellen, indien de schade omkeerbaar is, of

ii)

vergoeding van milieuschade te betalen indien de schade onomkeerbaar is of de dader niet in staat is een dergelijk herstel uit te voeren;

b)

uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun;

c)

uitsluiting van toegang tot overheidsfinanciering, waaronder aanbestedingsprocedures, subsidies, concessies en vergunningen;

d)

een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten;

e)

intrekking van vergunningen en machtigingen voor de uitoefening van activiteiten die hebben geleid tot het desbetreffende strafrechtelijk delict;

f)

plaatsing onder rechterlijk toezicht;

g)

gerechtelijke ontbinding;

h)

sluiting van inrichtingen die zijn gebruikt voor het plegen van het delict;

i)

een verplichting om de naleving van milieunormen op basis van zorgvuldig onderzoek te verbeteren;

j)

wanneer er sprake is van een algemeen belang, de publicatie van de rechterlijke beslissing — in haar geheel of een gedeelte ervan — die verband houdt met het gepleegde strafrechtelijk delict en de opgelegde sancties of maatregelen, onverminderd de regels inzake de privacy en de bescherming van persoonsgegevens.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ten minste voor rechtspersonen die op grond van artikel 6, lid 1, aansprakelijk zijn, strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 2, strafbaar worden gesteld met strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke geldboeten, waarvan het bedrag evenredig is aan de ernst van de gedraging en de individuele, financiële en andere omstandigheden van de betrokken rechtspersoon. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het maximale bedrag van die geldboeten niet lager is dan:

a)

voor strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 2, punten a) tot en met l), p), s) en t):

i)

5 % van de totale wereldwijde omzet van de rechtspersoon, hetzij in het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin het delict is gepleegd, hetzij in het boekjaar voorafgaand dat waarin het besluit tot oplegging van de geldboete is genomen, of

ii)

een bedrag dat overeenkomt met 40 000 000 EUR;

b)

voor strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 2, punten m), n), o), q) en r):

i)

3 % van de totale wereldwijde omzet van de rechtspersoon, hetzij in het boekjaar voorafgaand aan dat waarin het delict is gepleegd, hetzij in het boekjaar voorafgaand aan dat waarin het besluit tot oplegging van de geldboete is genomen, of

ii)

een bedrag dat overeenkomt met 24 000 000 EUR.

De lidstaten kunnen regels vaststellen voor gevallen waarin het niet mogelijk is het bedrag van de geldboete te bepalen op basis van de totale wereldwijde omzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin het delict is gepleegd, of in het boekjaar voorafgaand aan dat waarin het besluit tot oplegging van de geldboete is genomen.

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen die op grond van artikel 6 aansprakelijk worden gesteld voor de strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 3, worden bestraft met zwaardere strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen dan die welke gelden voor de strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 2.

Artikel 8

Verzwarende omstandigheden

Voor zover de volgende omstandigheden geen deel uitmaken van de bestanddelen van de in artikel 3 bedoelde strafrechtelijke delicten, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in verband met de desbetreffende in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten een of meer van de volgende omstandigheden, overeenkomstig het nationale recht, als verzwarend kunnen worden beschouwd:

a)

het delict heeft vernietiging of onomkeerbare dan wel langdurige aanzienlijke schade aan een ecosysteem tot gevolg gehad;

b)

het delict is gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (40);

c)

bij het delict werden door de dader valse of vervalste documenten gebruikt;

d)

het delict werd door een overheidsfunctionaris gepleegd bij de uitvoering van zijn of haar taken;

e)

de dader is al eerder definitief veroordeeld voor delicten van dezelfde aard als de in artikel 3 of artikel 4 bedoelde delicten;

f)

het delict heeft aanzienlijk financieel voordeel opgeleverd, zou naar verwachting aanzienlijk financieel voordeel opleveren of heeft aanzienlijke uitgaven voorkomen, direct of indirect, voor zover dergelijke voordelen of uitgaven kunnen worden vastgesteld;

g)

de dader vernietigde bewijsmateriaal of intimideerde getuigen of klagers;

h)

het delict is gepleegd in een gebied dat als speciale beschermingszone is geclassificeerd op grond van artikel 4, lid 1, of artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2009/147/EG, of in een gebied dat als speciale beschermingszone is aangemerkt overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG of een gebied dat is aangeduid als gebied van communautair belang overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn 92/43/EEG.

De in punt a) van dit artikel bedoelde verzwarende omstandigheid is niet van toepassing op de strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 3.

Artikel 9

Verzachtende omstandigheden

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in verband met de desbetreffende in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten een of meer van de volgende omstandigheden, overeenkomstig het nationale recht, als verzachtend kunnen worden beschouwd:

a)

de dader herstelt de natuur in de oorspronkelijke toestand wanneer een dergelijk herstel geen verplichting is uit hoofde van Richtlijn 2004/35/EG, of onderneemt vóór het begin van een strafrechtelijk onderzoek stappen om de impact en omvang van de schade tot een minimum te beperken of de schade te verhelpen;

b)

de dader verstrekt de bestuurlijke of gerechtelijke autoriteiten informatie die zij niet anderszins hadden kunnen verkrijgen, en met behulp waarvan zij:

i)

andere daders kunnen identificeren of voor het gerecht brengen;

ii)

bewijsmateriaal kunnen opsporen.

Artikel 10

Bevriezing en confiscatie

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de opsporing, identificatie, bevriezing en confiscatie van de hulpmiddelen die zijn gebruikt bij en de opbrengsten van de in de artikelen 3 en 4 genoemde strafrechtelijke delicten mogelijk te maken.

De lidstaten die gebonden zijn door Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad (41) nemen de in de eerste alinea bedoelde maatregelen overeenkomstig die richtlijn.

Artikel 11

Verjaringstermijnen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in een zodanige verjaringstermijn dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten voldoende lange tijd nadat zij zijn gepleegd, nog het voorwerp kunnen zijn van onderzoek, vervolging, een proces en een rechterlijke beslissing, zodat die strafrechtelijke delicten effectief kunnen worden aangepakt.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in een zodanige verjaringstermijn dat de handhaving van sancties die werden opgelegd na een onherroepelijke veroordeling voor in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten, nog een voldoende lange tijd na die veroordeling mogelijk is.

2.   De in lid 1, eerste alinea, bedoelde verjaringstermijn wordt als volgt vastgelegd:

a)

ten minste tien jaar na het plegen van een strafrechtelijk delict waarvoor een maximumgevangenisstraf van ten minste tien jaar kan worden opgelegd;

b)

ten minste vijf jaar na het plegen van een strafrechtelijk delict waarvoor een maximumgevangenisstraf van ten minste vijf jaar kan worden opgelegd;

c)

ten minste drie jaar na het plegen van een strafrechtelijk delict waarvoor een maximumgevangenisstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

3.   De in lid 1, tweede alinea, bedoelde verjaringstermijn wordt als volgt vastgelegd:

a)

ten minste tien jaar na de datum van de onherroepelijke veroordeling in de volgende gevallen:

i)

een gevangenisstraf van meer dan vijf jaar, dan wel

ii)

een gevangenisstraf voor een strafrechtelijk delict waarvoor een maximumgevangenisstraf van ten minste tien jaar kan worden opgelegd;

b)

ten minste vijf jaar na de datum van de onherroepelijke veroordeling in de volgende gevallen:

i)

een gevangenisstraf van meer dan één jaar, dan wel

ii)

een gevangenisstraf voor een strafrechtelijk delict waarvoor een maximumgevangenisstraf van ten minste vijf jaar kan worden opgelegd, en

c)

ten minste drie jaar na de datum van de onherroepelijke veroordeling in de volgende gevallen:

i)

een gevangenisstraf tot één jaar, dan wel

ii)

een gevangenisstraf voor een strafrechtelijk delict waarvoor een maximumgevangenisstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

4.   In afwijking van de leden 2 en 3 kunnen de lidstaten een verjaringstermijn van minder dan tien jaar doch van ten minste vijf jaar vaststellen, mits die verjaringstermijn door bepaalde handelingen kan worden gestuit of geschorst.

Artikel 12

Rechtsmacht

1.   Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten, indien:

a)

het delict geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied werd gepleegd;

b)

het delict werd gepleegd aan boord van een vaartuig of een vliegtuig dat in de lidstaat in kwestie is geregistreerd of er de vlag van voert;

c)

de schade, die een van de constitutieve bestanddelen vormt van het delict, zich op zijn grondgebied heeft voorgedaan, of

d)

de dader onderdaan van die lidstaat is.

2.   Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht uit te breiden naar een of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde strafrechtelijke delicten die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, indien:

a)

de dader gewoonlijk verblijft op zijn grondgebied;

b)

het delict is gepleegd ten voordele van een op zijn grondgebied gevestigde rechtspersoon;

c)

de benadeelde van het delict een onderdaan of ingezetene van die lidstaat is, of

d)

door het delict een ernstig risico is ontstaan voor het milieu op zijn grondgebied.

Wanneer een in de artikelen 3 en 4 genoemd strafrechtelijk delict onder de rechtsmacht van meer dan één lidstaat valt, werken die lidstaten samen om te bepalen welke lidstaat de strafprocedure moet voeren. Waar passend wordt de zaak overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad (42) naar Eurojust verwezen.

3.   In de in lid 1, punten c) en d), bedoelde gevallen nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitoefening van hun rechtsmacht niet is onderworpen aan de voorwaarde dat alleen tot vervolging kan worden overgegaan na een aangifte van de lidstaat waarin de plaats is gelegen waar het strafrechtelijk delict is gepleegd.

Artikel 13

Onderzoeksmiddelen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat er doeltreffende en evenredige onderzoeksmiddelen ter beschikking staan voor het onderzoeken of vervolgen van de in de artikelen 3 en 4 genoemde strafrechtelijke delicten. Waar passend omvatten die middelen speciale onderzoeksmiddelen, zoals die welke worden ingezet bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit of andere ernstige criminaliteit.

Artikel 14

Bescherming van personen die strafrechtelijke milieudelicten melden of medewerking verlenen aan het onderzoek daarnaar

Onverminderd Richtlijn (EU) 2019/1937 nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle personen die in de artikelen 3 en 4 van deze richtlijn bedoelde strafrechtelijke delicten melden, bewijsmateriaal verstrekken of anderszins samenwerken met bevoegde autoriteiten, toegang hebben tot ondersteunings- en bijstandsmaatregelen in het kader van strafprocedures, overeenkomstig het nationale recht.

Artikel 15

Publicatie van informatie met het oog op het openbaar belang en toegang tot de rechter voor het betrokken publiek

De lidstaten zorgen ervoor dat personen die worden getroffen of waarschijnlijk worden getroffen door de in de artikelen 3 en 4 van deze richtlijn bedoelde strafrechtelijke delicten, en personen die een voldoende belang hebben bij of stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, alsook niet-gouvernementele organisaties die milieubescherming bevorderen en voldoen aan de vereisten uit hoofde van het nationale recht, passende procedurele rechten hebben in procedures betreffende die delicten, indien dergelijke procedurele rechten voor het betrokken publiek in de lidstaat bestaan in procedures betreffende andere strafrechtelijke delicten, bijvoorbeeld als civiele partij. De lidstaten zorgen er in dergelijke gevallen in overeenstemming met hun nationale recht ook voor dat de informatie over de voortgang van de procedures wordt gedeeld met het betrokken publiek, wanneer dat gebeurt in procedures met betrekking tot andere strafrechtelijke delicten.

Artikel 16

Preventie

De lidstaten nemen passende maatregelen, onder meer in de vorm van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes die gericht zijn op alle relevante belanghebbenden in de overheids- en privésector, en onderzoeks- en educatieprogramma’s, die tot doel hebben strafrechtelijke milieudelicten terug te dringen en het risico van milieucriminaliteit te verkleinen. Waar nuttig werken de lidstaten met zulke belanghebbenden samen.

Artikel 17

Middelen

De lidstaten zorgen ervoor dat nationale instanties die strafrechtelijke milieudelicten vaststellen, onderzoeken, vervolgen of berechten, beschikken over voldoende gekwalificeerde medewerkers en over voldoende financiële, technische en technologische middelen voor een doeltreffende uitoefening van hun taken in het kader van de uitvoering van deze richtlijn. De lidstaten beoordelen, rekening houdend met de constitutionele tradities en structuur van hun rechtsstelsel, alsook met andere nationale omstandigheden, of het nodig is het specialisatieniveau van die autoriteiten op het gebied van het milieustrafrecht te vergroten, overeenkomstig het nationale recht.

Artikel 18

Opleiding

Onverminderd de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en verschillen in de organisatie van de rechterlijke macht in de Unie nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechters, aanklagers, politie en medewerkers van justitie en van bevoegde instanties die betrokken zijn bij strafrechtelijke procedures en onderzoeken geregeld gespecialiseerde opleidingen over de doelen van deze richtlijn ontvangen, met betrekking tot de doelstellingen van deze richtlijn en afgestemd op de functies van die rechters, aanklagers, politie- en justitieel personeel en personeel van de bevoegde instanties.

Artikel 19

Coördinatie en samenwerking tussen bevoegde instanties binnen een lidstaat

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te komen tot passende regelingen voor coördinatie en samenwerking op strategisch en operationeel niveau tussen al hun bevoegde instanties die betrokken zijn bij de preventie en de bestrijding van strafrechtelijke milieudelicten. Met dergelijke regelingen moet ten minste het volgende worden beoogd:

a)

waarborgen van gezamenlijke prioriteiten en zienswijzen ten aanzien van het verband tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving;

b)

uitwisselen van informatie voor strategische en operationele doeleinden, binnen de grenzen van het toepasselijk Unierecht en nationaal recht;

c)

raadpleging bij individuele onderzoeken, binnen de grenzen van het toepasselijke Unierecht en nationale recht;

d)

uitwisselen van beste praktijken;

e)

bijstand verlenen aan Europese netwerken van functionarissen die werken aan zaken die van belang zijn voor de bestrijding van strafrechtelijke milieudelicten en aanverwante overtredingen.

De in de eerste alinea bedoelde mechanismen kunnen de vorm aannemen van gespecialiseerde coördinatieorganen, memoranda van overeenstemming tussen bevoegde instanties, nationale handhavingsnetwerken en gezamenlijke opleidingsactiviteiten.

Artikel 20

Samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie, en instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie

Wanneer wordt vermoed dat strafrechtelijke milieudelicten een grensoverschrijdend karakter hebben, overwegen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in kwestie de informatie met betrekking tot die delicten door te geven aan relevante bevoegde instanties.

Onverminderd de regels inzake grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse rechtshulp in strafzaken, werken de lidstaten, Eurojust, Europol, het Europees Openbaar Ministerie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en de Commissie binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden samen bij de bestrijding van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten. Daartoe verstrekt Eurojust waar passend de technische en operationele bijstand die de bevoegde nationale autoriteiten nodig hebben om de coördinatie van hun onderzoeken te vergemakkelijken. De Commissie kan waar passend voorzien in bijstand.

Artikel 21

Nationale strategie

1.   De lidstaten stellen een nationale strategie voor de bestrijding van strafrechtelijke milieudelicten op en maken die bekend uiterlijk op 21 mei 2027.

De lidstaten nemen maatregelen om hun nationale strategie zonder onnodige vertraging uit te voeren. De nationale strategie pakt ten minste het volgende aan:

a)

de doelstellingen en prioriteiten van het nationale beleid op het gebied van strafrechtelijke milieudelicten, ook in grensoverschrijdende gevallen, en regelingen voor een regelmatige evaluatie van de vraag of die worden verwezenlijkt;

b)

de taken en verantwoordelijkheden van alle bevoegde autoriteiten die betrokken zijn bij de bestrijding van strafrechtelijke milieudelicten, onder meer wat betreft de coördinatie en samenwerking tussen de nationale bevoegde autoriteiten en met de bevoegde organen van de Unie en wat betreft het verlenen van bijstand aan Europese netwerken die actief zijn op het gebied van aangelegenheden die rechtstreeks van belang zijn voor de bestrijding van die delicten, ook in grensoverschrijdende gevallen;

c)

de manier waarop de specialisatie van handhavingsprofessionals zal worden ondersteund, een raming van de middelen die aan de bestrijding van milieucriminaliteit worden toegewezen en een evaluatie van de toekomstige behoeften in dat verband.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale strategie regelmatig en ten minste om de vijf jaar op basis van een op risico gebaseerde analyse wordt geëvalueerd en bijgewerkt, om rekening te houden met relevante ontwikkelingen en trends en daaraan gerelateerde dreigingen op het gebied van milieucriminaliteit.

Artikel 22

Statistische gegevens

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een systeem wordt opgezet voor het registreren, produceren en verstrekken van geanonimiseerde statistische gegevens over de meldings-, onderzoeks- en gerechtelijke fasen met betrekking tot de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten, teneinde de doeltreffendheid van hun maatregelen voor de bestrijding van strafrechtelijke milieudelicten te monitoren.

2.   Tot de in lid 1 bedoelde statistische gegevens behoren ten minste gegevens over:

a)

het aantal door de lidstaten geregistreerde en berechte strafrechtelijke delicten;

b)

het aantal geseponeerde rechtszaken, waaronder het aantal seponeringen wegens het verstrijken van de verjaringstermijn voor het desbetreffende strafrechtelijk delict;

c)

het aantal natuurlijke personen dat:

i)

vervolgd is,

ii)

veroordeeld is;

d)

het aantal rechtspersonen dat:

i)

vervolgd is,

ii)

veroordeeld of beboet is;

e)

de soorten en niveaus van de opgelegde sancties.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat er ten minste iedere drie jaar een geconsolideerd overzicht van hun statistieken wordt gepubliceerd.

4.   De lidstaten zenden de Commissie jaarlijks de in lid 2 van dit artikel bedoelde statistische gegevens toe in het in artikel 23 bedoelde standaardformaat.

5.   De Commissie publiceert ten minste om de drie jaar een verslag dat is gebaseerd op de door de lidstaten toegezonden statistische gegevens. Drie jaar nadat het in artikel 23 bedoelde standaardformaat is vastgesteld, wordt dat verslag voor het eerst vastgesteld.

Artikel 23

Uitvoeringsbevoegdheden

1.   Uiterlijk op 21 mei 2027 stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een gemakkelijk toegankelijk en vergelijkbaar standaardformaat vast voor de in artikel 22, lid 4, bedoelde toezending van statistische gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Het standaardformaat voor de toezending van statistische gegevens omvat de volgende elementen:

a)

een classificatie van strafrechtelijke milieudelicten;

b)

teleenheden;

c)

een rapportageformaat.

Er wordt gezorgd voor een gemeenschappelijke interpretatie van de in de eerste alinea bedoelde elementen.

Artikel 24

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 25

Evaluatie, verslaglegging en herziening

1.   De Commissie dient uiterlijk op 21 mei 2028 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen. De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor het opstellen van dat verslag.

2.   Uiterlijk op 21 mei 2031 evalueert de Commissie de effecten van deze richtlijn, waarbij zij ingaat op de noodzaak om de lijst van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke milieudelicten te actualiseren, en zendt zij een verslag aan het Europees Parlement en de Raad. De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor het opstellen van dat verslag, waaronder een samenvatting over de uitvoering van deze richtlijn en de overeenkomstig de artikelen 16 tot en met 21 genomen maatregelen en statistische gegevens, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende samenwerking. Dat verslag gaat indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

3.   De Commissie gaat regelmatig na of de omschrijving van de strafrechtelijke delicten die vallen onder artikel 3, lid 2, moet worden gewijzigd.

Artikel 26

Vervanging van Richtlijn 2008/99/EG

Richtlijn 2008/99/EG wordt vervangen voor de door deze richtlijn gebonden lidstaten, onverminderd de verplichtingen van die lidstaten betreffende de datum van omzetting van die richtlijn in nationaal recht. Voor de door deze richtlijn gebonden lidstaten gelden verwijzingen naar Richtlijn 2008/99/EG als verwijzingen naar deze richtlijn. Niet door deze richtlijn gebonden lidstaten blijven gebonden door Richtlijn 2008/99/EG.

Artikel 27

Vervanging van Richtlijn 2009/123/EG

Richtlijn 2009/123/EG wordt vervangen ten aanzien van de door deze richtlijn gebonden lidstaten, onverminderd de verplichtingen van die lidstaten met betrekking tot de datum van omzetting van die richtlijn.

Wat de door deze richtlijn gebonden lidstaten betreft, gelden verwijzingen naar die bepalingen van Richtlijn 2005/35/EG die zijn toegevoegd of vervangen door Richtlijn 2009/123/EG als verwijzingen naar deze richtlijn.

Niet door deze richtlijn gebonden lidstaten blijven gebonden door Richtlijn 2005/35/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2009/123/EG.

Artikel 28

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 21 mei 2026 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 30

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 11 april 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 290 van 29.7.2022, blz. 143.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 februari 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 maart 2024.

(3)  Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).

(4)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 330 van 10.12.2013, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 206).

(8)  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).

(9)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(10)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(11)  Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 138).

(12)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

(13)  Richtlijn 2009/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken (PB L 280 van 27.10.2009, blz. 52).

(14)  Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).

(15)  Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 23).

(16)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(17)  Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en de invoering van sancties, met inbegrip van strafrechtelijke sancties, voor verontreinigingsdelicten (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11).

(18)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(19)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(21)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45).

(23)  Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 (PB L 137 van 24.5.2017, blz. 1).

(24)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(25)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(26)  Verordening (EU) 2024/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1257/2013 en (EU) 2020/1056 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1013/2006 (PB L, 2024/1157, 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1157/oj).

(27)  Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).

(28)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(29)  Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66).

(30)  Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PB L 13 van 17.1.2014, blz. 1).

(31)  Richtlijn 2014/87/Euratom van de Raad van 8 juli 2014 houdende wijziging van Richtlijn 2009/71/Euratom tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 219 van 25.7.2014, blz. 42).

(32)  Richtlijn 2013/51/Euratom van de Raad van 22 oktober 2013 tot vaststelling van voorschriften voor de bescherming van de volksgezondheid tegen radioactieve stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 296 van 7.11.2013, blz. 12).

(33)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(34)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(35)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(36)  Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1).

(37)  Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).

(38)  Verordening (EU) 2024/590 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1005/2009 (PB L, 2024/590, 20.2.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/590/oj).

(39)  Verordening (EU) 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014 (PB L, 2024/573, 20.2.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/573/oj).

(40)  Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

(41)  Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).

(42)  Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42).


ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1203/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top