Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32022R0126

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC)

    C/2021/9115

    PB L 20 van 31.1.2022, p. 52–94 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 27/04/2024

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2022/126/oj

    31.1.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 20/52


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/126 VAN DE COMMISSIE

    van 7 december 2021

    tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 4, lid 8, artikel 13, lid 3, artikel 37, lid 5, artikel 38, lid 5, artikel 39, lid 3, artikel 45, punten a) tot en met i), artikel 56, punten a), b) en c), en artikel 84, punten a) en b),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Verordening (EU) 2021/2115 bevat een nieuw rechtskader voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) dat ervoor moet zorgen dat het beter presteert ten aanzien van de Uniedoelstellingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Die verordening werkt deze met het GLB te bereiken Uniedoelstellingen verder uit en omschrijft de interventietypes en de voor de lidstaten geldende gemeenschappelijke vereisten van de Unie, maar laat de lidstaten ruimte bij het ontwerpen van de in hun strategisch GLB-plan op te nemen interventies.

    (2)

    Om het gemeenschappelijke karakter van het GLB en de interne markt te waarborgen, verleent Verordening (EU) 2021/2115 de Commissie bevoegdheden om aanvullende eisen voor de opzet van de in de strategische GLB-plannen uit te werken interventies op het gebied van rechtstreekse betalingen, van bepaalde in Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) genoemde landbouwsectoren en van plattelandsontwikkeling vast te stellen, alsmede gemeenschappelijke voorschriften op deze gebieden ten aanzien van het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC). Bij de uitwerking van hun strategisch GLB-plan, dat alle betrokken gebieden bestrijkt, moeten de lidstaten rekening houden met al deze in de onderhavige verordening vast te leggen aanvullende eisen.

    (3)

    Wat de door de lidstaten in hun strategisch GLB-plan uit te werken interventies op het gebied van rechtstreekse betalingen betreft, moeten aanvullende eisen worden gesteld aan de interventies voor hennep en katoen. De toekenning van de betalingen moet afhankelijk worden gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen.

    (4)

    Bovendien moet worden voorzien in de procedure voor de bepaling van henneprassen en de verificatie van het tetrahydrocannabinolgehalte (THC-gehalte) ervan, als bedoeld in artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115. De verificatie van het THC-gehalte is noodzakelijk voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie, maar is ook van strategisch belang voor de bescherming van de volksgezondheid en voor de waarborging van de samenhang met andere wetgevingskaders, namelijk het strafrecht op het gebied van illegale drugshandel en de verbintenissen uit hoofde van internationale verplichtingen, zoals het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen (3). Derhalve zijn er voorschriften nodig voor de harmonisatie van de methoden en procedures die de lidstaten volgen bij de verificatie van henneprassen en bij de kwantitatieve bepaling van het THC-gehalte van hennep, teneinde vergelijkbare resultaten te waarborgen.

    (5)

    Er moet worden voorzien in een periode waarin vezelhennep na de bloei niet mag worden geoogst, zodat een doeltreffende en betrouwbare bepaling van het THC-gehalte van hennep mogelijk wordt.

    (6)

    Omwille van de duidelijkheid en rechtszekerheid moeten de lidstaten, wanneer het THC-gehalte van een ras gedurende twee opeenvolgende jaren hoger is dan het in artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde maximum, de nodige maatregelen nemen om de marktdeelnemers er tijdig van in kennis te stellen dat de teelt van dat ras geen recht geeft op rechtstreekse betalingen.

    (7)

    In de voorschriften voor de verificatie van henneprassen en voor de kwantitatieve bepaling van het THC-gehalte moet er rekening mee worden gehouden dat hennep als hoofdgewas of als vanggewas kan worden geteeld. In dit verband is het zinvol “als vanggewas geteelde hennep” te definiëren.

    (8)

    Titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, van Verordening (EU) 2021/2115 voorziet in een gewasspecifieke betaling voor katoen. Er moeten voorschriften en voorwaarden worden vastgesteld voor het verlenen van een vergunning voor landbouwgrond en rassen in het kader van die betaling. Voorts zijn er aanvullende voorwaarden nodig die een minimumactiviteit conform de doelstelling van de steun waarborgen.

    (9)

    De in artikel 36 van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde lidstaten moeten brancheorganisaties voor de productie van katoen erkennen op basis van objectieve criteria met betrekking tot de omvang en de interne werking van die organisaties. Bij de vaststelling van de minimale omvang van een brancheorganisatie moet er rekening mee worden gehouden dat elk bij de organisatie behorend egreneringsbedrijf toereikende hoeveelheden niet-geëgreneerde katoen in ontvangst moet kunnen nemen.

    (10)

    Er moet worden voorzien in specifieke verplichtingen met betrekking tot landbouwers die lid zijn van een brancheorganisatie. Deze moeten ervoor zorgen dat het lidmaatschap van landbouwers gemakkelijker kan worden beheerd en gecontroleerd en de potentiële efficiëntiewinst van de organisaties als gevolg van het aantal en de toewijding van hun leden wordt vergroot.

    (11)

    Wat betreft de door de lidstaten in hun strategisch GLB-plan uit te werken interventies voor de sector groenten en fruit, de bijenteeltsector, de wijnsector, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren moeten aanvullende eisen worden gesteld aan investeringen, agromilieuklimaatinterventies, coaching, afzetbevordering, communicatie en marketing, onderlinge fondsen, herbeplanting van boomgaarden, olijfgaarden of wijngaarden na verplichte rooiing, groen oogsten en niet oogsten, oogst- en productieverzekering, uitdemarktnemingen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking, en collectieve opslag. Daarnaast zijn er voorschriften nodig voor vormen van steun en soorten uitgaven, zoals het gebruik van forfaitaire tarieven en schalen van eenheidskosten of vaste bedragen, en voor administratieve en personeelskosten. Met het oog op goed financieel beheer en rechtszekerheid moet voor de sectoren groenten en fruit, bijenteelt, wijn, hop, olijfolie en tafelolijven en overige sectoren een lijst worden opgesteld van uitgaven die niet onder de strategische GLB-plannen mogen vallen, en een niet-uitputtende lijst van uitgaven die daar wel onder mogen vallen.

    (12)

    Voorts zijn er voor bepaalde sectorale interventietypes, namelijk voor de sectoren groenten en fruit, bijenteelt, wijn, hop en veehouderij, voorschriften nodig die rekening houden met een aantal specifieke kenmerken van die sectoren.

    (13)

    Wat betreft de sectorale interventietypes die door producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisaties, transnationale unies van producentenorganisaties of producentengroeperingen worden beheerd via operationele programma’s in de sectoren groenten en fruit, olijfolie en tafelolijven en overige sectoren, zijn er specifieke voorschriften nodig voor de eronder vallende producten en uitdemarktnemingen voor gratis verstrekking, en vooral de vervoers- en sorteer- en verpakkingskosten, gelet op het potentiële belang van die interventie. Met name moeten maximumsteunniveaus voor uitdemarktnemingen worden vastgesteld om te voorkomen dat uitdemarktnemingen een permanent alternatief worden voor het normaal op de markt brengen van producten. In alle gevallen moet om soortgelijke redenen per product en per producentenorganisatie een kwantitatieve bovengrens voor uitdemarktnemingen worden vastgesteld. Daarnaast zijn er specifieke voorschriften nodig voor de bestemmingen van uit de markt genomen producten, de door de ontvangers van uit de markt genomen producten in acht te nemen voorwaarden en de relevante normen waaraan uit de markt genomen producten moeten voldoen.

    (14)

    Om de toepassing van sectorale interventies via operationele programma’s te vergemakkelijken, moet de berekeningsmethode voor de waarde van de afgezette productie van producentenorganisaties worden vastgesteld, met inbegrip van de toepassing van een forfaitair tarief voor de berekening van de waarde van voor verwerking bestemde groenten en fruit. De berekeningsmethode voor de waarde van de afgezette productie moet het effect van jaarlijkse schommelingen of ontoereikende gegevens voor recentelijk erkende organisaties of groeperingen dempen. Om misbruik van de regeling te voorkomen, moet worden voorgeschreven dat de producentenorganisaties de methode voor de vaststelling van de referentieperiode normaliter niet mogen wijzigen gedurende de looptijd van een programma.

    (15)

    Om een goede werking van de interventietypes voor de sector groenten en fruit te waarborgen, moeten specifieke doelstellingen voor agromilieuklimaatinterventies worden vastgesteld.

    (16)

    Er moeten voorschriften worden vastgesteld voor de nationale financiële steun die de lidstaten mogen verlenen in regio’s waar de producenten van groenten en fruit bijzonder zwak zijn georganiseerd, met inbegrip van voorschriften voor de wijze waarop de mate van organisatie wordt berekend en een zwakke organisatie wordt aangetoond.

    (17)

    Om een goede werking van de interventietypes voor de bijenteeltsector te waarborgen, moeten voorschriften voor bijenkasten worden vastgesteld.

    (18)

    Om een goede werking van de interventietypes voor de wijnsector te waarborgen, moet een niet-uitputtende lijst worden opgesteld van marktdeelnemers die begunstigden mogen zijn van de steun voor de verschillende interventietypes. Ook zijn er specifieke subsidiabiliteitseisen nodig inzake de begunstigden van de interventietypes “herstructurering en omschakeling van wijngaarden”, “groen oogsten” en “oogstverzekering”, publiekrechtelijke instanties en particuliere ondernemingen. Voorts moeten producenten met onrechtmatige aanplant of met arealen die zonder vergunning zijn beplant, worden uitgesloten van steun van de Unie.

    (19)

    Om ervoor te zorgen dat de middelen van de Unie correct worden besteed, zijn er voorschriften nodig voor uitgaven voor de “herbeplanting van wijngaarden om sanitaire of fytosanitaire redenen” in de wijnsector. Met name moet worden bepaald dat dergelijke uitgaven niet hoger mogen zijn dan een bepaald bedrag van de totale jaarlijkse uitgaven voor de herstructurering en omschakeling van wijngaarden die de betrokken lidstaat in een bepaald landbouwbegrotingsjaar betaalt. Ook moet worden verduidelijkt dat de rooikosten en vergoedingen voor de gederfde inkomsten geen subsidiabele uitgaven mogen vormen in het kader van deze interventie, die uitsluitend is bedoeld om ondersteuning te bieden met betrekking tot de kosten van herbeplanting na verplichte fytosanitaire maatregelen.

    (20)

    Voor de interventies “herstructurering en omschakeling van wijngaarden” en “groen oogsten” zijn er voorschriften voor de meting van arealen nodig die met name omschrijven wat onder de met wijnstokken beplante oppervlakte valt, hetgeen van bijzonder belang is wanneer steun wordt betaald op basis van areaalgebonden standaardschalen van eenheidskosten.

    (21)

    Om een goede werking van de interventietypes voor de hopsector te waarborgen, zijn er regels nodig voor de berekening van de financiële steun van de Unie.

    (22)

    Om een goede werking van de interventietypes voor de veehouderijsector te waarborgen, zijn er regels nodig voor de aanvulling van de veestapel na verplichte slacht of wegens verliezen als gevolg van natuurrampen.

    (23)

    De voorwaarden die gelden voor verbintenissen om op landbouwbedrijven met uitsterven bedreigde dierenrassen en door genetische erosie bedreigde plantenrassen te behouden, en voor activiteiten voor de instandhouding, het duurzame gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen in land- en bosbouw, moeten bijdragen tot de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde GLB-doelstellingen als vermeld in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115. Met name moeten deze gericht zijn op de noodzaak om genetische diversiteit te beschermen, in stand te houden en te bevorderen.

    (24)

    Het dierenwelzijn moet worden verbeterd door steun te verlenen aan landbouwers die zich vastleggen op dierenhouderijnormen die verder gaan dan de desbetreffende dwingende eisen. De terreinen waarop dierenwelzijnsverbintenissen op basis van hogere normen voor productiemethoden kunnen worden aangegaan, moeten worden omschreven. Daarbij moet een overlap tussen enerzijds deze dierenwelzijnsverbintenissen en anderzijds de standaardlandbouwmethoden, en in het bijzonder vaccinaties ter voorkoming van ziekten, worden vermeden.

    (25)

    Nationale erkende kwaliteitsregelingen kunnen consumenten garanties bieden over de kwaliteit en kenmerken van het product of het productieproces. Voor de specificiteit van het eindproduct, de toegang tot de regeling, de verificatie van bindende productdossiers, de transparantie van de regeling en de traceerbaarheid van de producten zijn criteria nodig die de ondersteuning ervan in het kader van plattelandsontwikkelingsinterventies optimaliseren. Gezien de bijzondere kenmerken van katoen als landbouwproduct moet het voorgaande tevens van toepassing zijn op nationale kwaliteitsregelingen voor katoen.

    (26)

    Ter ondersteuning van vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten die door de lidstaten in het kader van plattelandsontwikkelingsinterventies worden erkend en die worden afgestemd op sectorale interventies, zijn er bepaalde objectieve criteria nodig.

    (27)

    Met het oog op een gelijk speelveld wat betreft het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) als genoemd in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, zijn er voorschriften nodig voor de methode voor het bepalen van zowel het referentieaandeel als het jaarlijkse aandeel blijvend grasland en van het niveau waarop deze kunnen worden vastgesteld.

    (28)

    Met het oog op de bescherming van het aandeel blijvend grasland moet ook worden bepaald dat de lidstaten stappen moeten zetten om ervoor te zorgen dat arealen weer worden omgezet wanneer het aandeel blijvend grasland is gedaald tot onder 5 %. Er moeten echter afwijkingen worden toegestaan voor de gevallen waarin het absolute areaal blijvend grasland relatief stabiel blijft of de daling van het aandeel tot onder de drempelwaarde het gevolg is van omzettingen van areaal voor milieu- en klimaatvriendelijke doelstellingen, en met name de bebossing en vernatting van arealen.

    (29)

    Aangezien de lidstaten bij het opstellen van hun strategisch GLB-plan rekening moeten houden met deze verordening, moet zij in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    TITEL I

    ONDERWERP

    Artikel 1

    Onderwerp

    Deze verordening vult Verordening (EU) 2021/2115 aan met:

    a)

    aanvullende eisen voor bepaalde door de lidstaten in hun strategisch GLB-plan voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 uitgewerkte interventietypes:

    i)

    in de vorm van rechtstreekse betalingen voor de teelt van hennep en katoen;

    ii)

    voor de in artikel 42 van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde landbouwsectoren;

    iii)

    voor genetische hulpbronnen en dierenwelzijn in het kader van milieu-, klimaat- en andere beheersverbintenissen en voor kwaliteitsregelingen op het gebied van plattelandsontwikkeling;

    b)

    regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC).

    TITEL II

    AANVULLENDE EISEN VOOR BEPAALDE INTERVENTIETYPES IN DE VORM VAN RECHTSTREEKSE BETALINGEN

    HOOFDSTUK I

    Hennep

    Artikel 2

    Aanvullende subsidiabiliteitseisen

    Bij het opnemen, in hun strategisch GLB-plan, van de definities uit hoofde van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 stellen de lidstaten de toekenning van betalingen voor de productie van hennep afhankelijk van het gebruik van zaad van henneprassen die aan de volgende eisen voldoen:

    a)

    ze staan in de overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad (4) gepubliceerde gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen die geldt op 15 maart van het jaar waarvoor de betaling wordt toegekend;

    b)

    het Δ9-tetrahydrocannabinolgehalte ervan (hierna “THC-gehalte” genoemd) was gedurende twee opeenvolgende jaren niet hoger dan het in artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 vastgelegde maximum;

    c)

    ze zijn gecertificeerd overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad (5) of, in het geval van instandhoudingsrassen, overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2008/62/EG van de Commissie (6).

    Artikel 3

    Verificatie van henneprassen en kwantitatieve bepaling van het THC-gehalte

    1.   De lidstaten zetten een verificatiesysteem voor de bepaling van het THC-gehalte van henneprassen op op basis waarvan zij de in bijlage I beschreven methode voor de verificatie van henneprassen en voor de kwantitatieve bepaling van het THC-gehalte van henneprassen kunnen toepassen.

    2.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat houdt de dossiers met de bevindingen inzake het THC-gehalte bij. Deze dossiers bevatten voor elk ras ten minste de gegevens inzake het tot op twee decimalen nauwkeurige, in procent uitgedrukte THC-gehalte van elk monster, de gevolgde procedure, het aantal uitgevoerde tests, een vermelding van het punt waar het monster is genomen, en de op nationaal niveau getroffen maatregelen.

    3.   Indien het gemiddelde van alle monsters van een bepaald ras hoger ligt dan het in artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 vastgelegde THC-gehalte, volgen de lidstaten met betrekking tot dat ras in het volgende claimjaar de in bijlage I bij de onderhavige verordening beschreven procedure B. Die procedure wordt tevens gedurende de daaropvolgende claimjaren gevolgd, tenzij bij alle analyses van het betrokken ras een THC-gehalte wordt geconstateerd dat lager ligt dan het in artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 vastgelegde maximum.

    4.   Indien het gemiddelde van alle monsters van een bepaald ras tijdens het tweede jaar hoger ligt dan het in artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 vastgelegde maximale THC-gehalte, meldt de lidstaat de Commissie uiterlijk op 15 januari van het eropvolgende claimjaar de naam van het betrokken ras. Vanaf dat claimjaar geeft de teelt van dat ras geen recht op rechtstreekse betalingen in de betrokken lidstaat.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de hennepproducenten tijdig in kennis worden gesteld van de namen van henneprassen die op grond van artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 na een melding uit hoofde van lid 4 van dit artikel niet voor rechtstreekse betalingen in aanmerking komen, door de gemelde informatie uiterlijk op de datum voor de indiening van de verzamelaanvraag openbaar te maken.

    Artikel 4

    Vanggewas

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder “als vanggewas geteelde hennep” verstaan: hennepgewas dat na 30 juni van een bepaald jaar is ingezaaid.

    Artikel 5

    Teelteisen

    Hennep wordt gedurende ten minste tien dagen na het einde van de bloei verder geteeld in normale teeltomstandigheden in overeenstemming met de plaatselijke gebruiken, zodat de voor de toepassing van dit artikel vereiste controles kunnen worden verricht.

    Als vanggewas geteelde hennep wordt in normale teeltomstandigheden in overeenstemming met de plaatselijke gebruiken verder geteeld tot ten minste het einde van de vegetatieperiode.

    De lidstaten kunnen echter toestemming geven om hennep vóór het einde van de periode van tien dagen na het einde van de bloei te oogsten, mits de oogst na het begin van de bloei plaatsvindt en de inspecteurs aangeven op welke representatieve delen van elk betrokken perceel het gewas gedurende ten minste tien dagen na het einde van de bloei verder moet worden geteeld om volgens de in bijlage I vermelde methode te kunnen worden geïnspecteerd.

    HOOFDSTUK II

    Katoen

    Artikel 6

    Verlenen van een vergunning voor landbouwgrond voor de productie van katoen

    De in artikel 36 van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde lidstaten stellen in hun strategisch GLB-plan objectieve criteria voor het verlenen van een vergunning voor landbouwgrond overeenkomstig artikel 37, lid 3, van die verordening vast.

    Deze criteria zijn gebaseerd op een of meer van de volgende elementen:

    a)

    de landbouweconomie van de regio’s waarvoor de productie van katoen belangrijk is;

    b)

    de bodem- en klimaatgesteldheid op de betrokken arealen;

    c)

    het irrigatiewaterbeheer;

    d)

    milieuvriendelijke vruchtwisselings- en teeltmethoden.

    Artikel 7

    Verlenen van een vergunning voor rassen voor inzaai

    De in artikel 36 van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde lidstaten vermelden in hun strategisch GLB-plan welke rassen die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen waarin Richtlijn 2002/53/EG voorziet, en die zijn aangepast aan hun marktbehoeften, mogen worden ingezaaid.

    Artikel 8

    Aanvullende voorwaarden voor het ontvangen van de gewasspecifieke betaling voor katoen

    Voor de in artikel 37, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde gewasspecifieke betaling voor katoen vermelden de in artikel 36 van die verordening genoemde lidstaten in hun strategisch GLB-plan een minimale gewasdichtheid op het ingezaaide areaal, die wordt vastgesteld op basis van de bodem- en klimaatgesteldheid en, in voorkomend geval, specifieke regionale kenmerken.

    Artikel 9

    Erkenning van brancheorganisaties

    1.   De lidstaat waar de egreneerbedrijven zijn gevestigd, erkent een brancheorganisatie in de zin van artikel 39, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 voor een periode van één jaar, die vroeg genoeg vóór de inzaai van dat jaar ingaat, mits de organisatie aan de volgende criteria voldoet:

    a)

    zij bestrijkt een areaal van ten minste 4 000 ha dat aan de criteria van artikel 6 van deze verordening betreffende het verlenen van een vergunning voldoet;

    b)

    zij heeft overeenkomstig de nationale en Unieregelgeving voorschriften inzake de interne werking, en met name inzake lidmaatschapsvoorwaarden en ledenbijdragen, vastgesteld.

    2.   Wanneer wordt geconstateerd dat een erkende brancheorganisatie niet meer aan de erkenningscriteria van lid 1 voldoet, trekt de lidstaat die de erkenning heeft verleend, de erkenning in, tenzij de niet-naleving binnen een door de lidstaat in het intrekkingsbesluit vast te stellen termijn wordt verholpen. De bevoegde autoriteit van de verantwoordelijke lidstaat stelt de brancheorganisatie vooraf in kennis van haar voornemen om een erkenning in te trekken, onder vermelding van de redenen voor de intrekking. Zij stelt de brancheorganisatie in de gelegenheid haar opmerkingen kenbaar te maken binnen een in de kennisgeving van de voorgenomen intrekking gestelde termijn.

    Landbouwers die zijn aangesloten bij een erkende brancheorganisatie waarvan de erkenning overeenkomstig de eerste alinea van dit lid wordt ingetrokken, komen niet in aanmerking voor de verhoging van de gewasspecifieke betaling voor katoen uit hoofde van artikel 40, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2115.

    Artikel 10

    Verplichtingen waaraan landbouwers moeten voldoen die katoen produceren

    1.   Een producent mag bij slechts één in artikel 39, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde erkende brancheorganisatie zijn aangesloten.

    2.   Een landbouwer die bij een erkende brancheorganisatie is aangesloten, levert katoen uitsluitend aan een egreneringsbedrijf dat tot diezelfde organisatie behoort.

    3.   Landbouwers zijn op vrijwillige basis lid van een erkende brancheorganisatie.

    TITEL III

    AANVULLENDE EISEN VOOR BEPAALDE INTERVENTIETYPES VOOR DE IN ARTIKEL 42 VAN VERORDENING (EU) 2021/2115 GENOEMDE SECTOREN

    HOOFDSTUK I

    Gemeenschappelijke voorschriften voor interventies in de sector groenten en fruit, de bijenteeltsector, de wijnsector, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en de overige sectoren als genoemd in titel III, hoofdstuk III, van Verordening (EU) 2021/2115

    Afdeling 1

    Gemeenschappelijke regels voor investeringen, agromilieuklimaatgerelateerde interventietypes, coaching, afzetbevordering en communicatie, onderlinge fondsen, herbeplanting, groen oogsten en niet oogsten, oogstverzekeringen, uitdemarktnemingen en collectieve opslag

    Artikel 11

    Investeringen in materiële en immateriële activa

    1.   Lidstaten die investeringen in materiële en immateriële activa als beoogd in de sector groenten en fruit, de bijenteeltsector, de wijnsector, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren in hun strategisch GLB-plan opnemen, bepalen het volgende:

    a)

    de verworven materiële en immateriële activa moeten worden gebruikt overeenkomstig de aard, de doelstellingen en het beoogde gebruik door de begunstigde, zoals beschreven in de gerelateerde interventies van het strategisch GLB-plan en, in voorkomend geval, in het goedgekeurde operationele programma;

    b)

    onverminderd lid 10 moeten de verworven materiële en immateriële activa zowel in eigendom als in bezit van de begunstigde blijven tot ten het einde van de fiscale afschrijvingsperiode of gedurende een periode van ten minste vijf jaar zoals door de lidstaten vastgesteld op basis van de aard van de activa. Elk van deze perioden wordt berekend vanaf de datum van verwerving van het activum of vanaf de datum waarop het activum ter beschikking van de begunstigde wordt gesteld.

    De lidstaten kunnen evenwel bepalen dat het activum gedurende een kortere periode in eigendom en in bezit van de begunstigde mag blijven, maar deze periode mag met het oog op het behoud van investeringen of van banen die worden gecreëerd door kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (7), niet korter zijn dan drie jaar.

    De in de eerste alinea bedoelde investeringen in materiële activa worden gedaan bij de begunstigde of, in voorkomend geval, bij zijn aangesloten producenten of zijn dochterondernemingen die voldoen aan de in artikel 31, lid 7, van deze verordening gestelde eis van 90 %. Voor de bijenteeltsector kunnen de lidstaten in hun strategisch GLB-plan echter ook voorzien in investeringen in materiële activa die niet bij de begunstigde worden gedaan.

    Wanneer de investering op in het kader van bijzondere nationale eigendomsregelgeving gepachte grond wordt gedaan, is de eis dat de activa in eigendom van de begunstigde moeten zijn, eventueel niet van toepassing; wel moeten ze ten minste gedurende de in de eerste alinea, punt b), voorgeschreven periode in bezit van de begunstigde zijn.

    2.   De lidstaten kunnen in hun strategisch GLB-plan bepalen dat steun voor investeringen in materiële en immateriële activa, met inbegrip van die in het kader van leaseovereenkomsten, kan worden gefinancierd in één bedrag of in tranches die, in voorkomend geval, in het operationele programma zijn goedgekeurd, of op een door de lidstaten in de desbetreffende interventies nader aangegeven wijze.

    Indien de in lid 1, eerste alinea, punt b), bedoelde periode voor een bepaalde investering langer is dan de looptijd van het operationele programma, zorgen de lidstaten ervoor dat deze naar een daaropvolgend operationeel programma kan worden overgedragen.

    Wanneer de lidstaten in hun strategisch GLB-plan steun verlenen voor investeringen in materiële en immateriële activa ter verwezenlijking van de agromilieuklimaatgerelateerde doelstellingen als bedoeld in artikel 46, punten e) en f), en artikel 57, punt b), van Verordening (EU) 2021/2115, worden met die investeringen een of meer van de in artikel 12, lid 1, van deze verordening genoemde doelen nagestreefd.

    3.   De lidstaten kunnen in hun strategisch GLB-plan steun verlenen voor investeringen in materiële activa bestaande uit systemen die energie opwekken, mits de opgewekte hoeveelheid energie niet groter is dan de hoeveelheid energie die jaarlijks voor de normale activiteiten van de begunstigde kan worden gebruikt.

    4.   De lidstaten kunnen in hun strategisch GLB-plan steun verlenen voor investeringen in irrigatie, mits:

    a)

    er voor zowel de potentiële als de daadwerkelijke vermindering van het watergebruik procentuele streefcijfers voor de minimale waterbesparing worden opgesteld die door de begunstigde van de steun moeten worden gehaald, en mits het strategisch GLB-plan aantoont dat bij het bepalen van dergelijke waterbesparingsstreefcijfers rekening is gehouden met de behoeften zoals beschreven in de stroomgebiedbeheerplannen als bedoeld in Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (8);

    b)

    op het niveau van het bedrijf of de relevante productie-eenheid een systeem waarmee het waterverbruik kan worden gemeten, aanwezig is of in het kader van de investering wordt geïnstalleerd;

    c)

    in het geval van specifieke investeringen in irrigatie als bedoeld in de leden 5 tot en met 8, aan de voorwaarden van die leden is voldaan.

    5.   Voor investeringen ter verbetering van bestaande irrigatie-installaties of bestaande irrigatie-infrastructuuronderdelen kan onder de volgende voorwaarden steun worden verleend:

    a)

    de begunstigde oordeelt vooraf dat de investeringen gezien de technische parameters van de bestaande installaties of infrastructuur tot waterbesparingen kunnen leiden;

    b)

    de investeringen hebben gevolgen voor oppervlakte- of grondwaterlichamen waarvan in het desbetreffende stroomgebiedbeheerplan waarin Richtlijn 2000/60/EG voorziet, de toestand om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid, als minder dan goed is aangemerkt, en het watergebruik wordt daadwerkelijk verminderd, waarmee in de zin van artikel 4, lid 1, van die richtlijn wordt bijgedragen tot het bereiken van een goede toestand van deze waterlichamen.

    De voorwaarden van de eerste alinea, punten a) en b), gelden niet voor investeringen ter verbetering van bestaande irrigatie-installaties of bestaande irrigatie-infrastructuuronderdelen die betrekking hebben op de aanleg van een reservoir of op het gebruik van teruggewonnen water als die investeringen geen gevolgen hebben voor een bepaald oppervlakte- of grondwaterlichaam.

    6.   Voor investeringen in irrigatie die leiden tot een nettotoename van het geïrrigeerde areaal en die gevolgen hebben voor een bepaald grond- of oppervlaktewaterlichaam, mag onder de volgende voorwaarden steun worden verleend:

    a)

    in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is de toestand van het waterlichaam niet om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid, als minder dan goed aangemerkt;

    b)

    uit een milieueffectanalyse blijkt dat de investering niet tot significante negatieve milieueffecten zal leiden. Die milieueffectbeoordeling is uitgevoerd dan wel goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

    7.   Voor investeringen in het gebruik van teruggewonnen water als alternatieve watervoorziening mag steun worden verleend indien het gebruik van dergelijk water in overeenstemming is met Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad (9).

    8.   Voor investeringen in de aanleg of uitbreiding van een reservoir voor irrigatiedoeleinden mag steun worden verleend indien deze geen significante negatieve milieueffecten hebben.

    9.   De lidstaten zorgen ervoor dat de financiële steun van de Unie bij de begunstigde wordt teruggevorderd indien zich in de in lid 1, eerste alinea, punt b), bedoelde periode een van de volgende situaties voordoet:

    a)

    een beëindiging van de activiteiten van de begunstigde of de overdracht aan een andere entiteit;

    b)

    een verplaatsing van een productieactiviteit naar een locatie buiten het geografische bebouwde gebied door de begunstigde of, in voorkomend geval, zijn leden;

    c)

    een verandering in de eigendom, met name wanneer een onderneming of een overheidsinstantie daardoor een onrechtmatig voordeel behaalt, of

    d)

    een andere significante verandering in de aard, doelstellingen of uitvoeringsvoorwaarden van de betrokken interventie waardoor de oorspronkelijke doelstellingen ervan worden ondermijnd.

    In geval van niet-naleving door de begunstigde van de voorwaarden die de lidstaten in hun strategisch GLB-plan op grond van de leden 1 tot en met 8 en de eerste alinea van dit lid stellen, zorgen de lidstaten ervoor dat de financiële steun van de Unie wordt teruggevorderd in verhouding tot de duur van de niet-naleving.

    De lidstaten kunnen ervoor kiezen de financiële steun van de Unie niet terug te vorderen wanneer de begunstigde een productieactiviteit beëindigt als gevolg van een niet-frauduleus faillissement.

    De lidstaten zorgen ervoor dat, indien een aangesloten producent zijn organisatie of producentengroepering verlaat, de investering of de restwaarde ervan door de begunstigde wordt teruggevorderd en dat de restwaarde ervan aan het actiefonds wordt toegevoegd.

    In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten bepalen dat de begunstigde niet verplicht is de investering of de restwaarde ervan terug te vorderen.

    10.   Bij vervanging van de activa waarvan de investeringen zijn gesteund, wordt de restwaarde van de vervangen investeringen:

    a)

    toegevoegd aan het actiefonds van de producentenorganisatie, of

    b)

    in mindering gebracht op de vervangingskosten.

    Onverminderd de eerste alinea mogen de lidstaten geen loutere vervanging van investeringen door identieke activa in hun strategisch GLB-plan opnemen.

    11.   De lidstaten verlenen geen steun voor investeringen die in hun strategisch GLB-plan zijn uitgewerkt als interventies die op grond van artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten h) tot en met k), van die verordening worden gesteund.

    Artikel 12

    Interventies in verband met agromilieuklimaatdoelstellingen

    1.   Lidstaten die interventies ter verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen in de sector groenten en fruit, de bijenteeltsector, de wijnsector, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven of de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren in hun strategisch GLB-plan opnemen, bepalen in hun strategisch GLB-plan dat de betrokken interventies bedoeld zijn om:

    a)

    het huidige gebruik van de productie-inputs, de uitstoot van verontreinigende stoffen of afval in het productieproces te verminderen;

    b)

    het gebruik van energie uit fossiele brandstofbronnen te vervangen door energie uit hernieuwbare bronnen;

    c)

    de milieurisico’s terug te dringen die verbonden zijn aan het gebruik van bepaalde productie-inputs of aan bepaalde residuen die bij de productie ontstaan, met inbegrip van gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, gier en andere dierlijke excreten;

    d)

    het watergebruik terug te dringen;

    e)

    te worden gekoppeld aan niet-productieve investeringen die nodig zijn om de agromilieuklimaatgerelateerde doelstellingen te verwezenlijken, met name wanneer die doelstellingen verband houden met de bescherming van habitats en biodiversiteit;

    f)

    broeikasgasemissies op doeltreffende en meetbare wijze terug te dringen of koolstof duurzaam vast te leggen;

    g)

    de productie beter bestand te maken tegen de risico’s van klimaatverandering, zoals bodemerosie;

    h)

    genetische hulpbronnen in stand te houden, duurzaam te gebruiken en te ontwikkelen, of

    i)

    het milieu te beschermen of te verbeteren.

    De lidstaten zorgen ervoor dat begunstigden wanneer zij het voorgestelde operationele programma of de interventie of de wijziging van een dergelijk programma of dergelijke interventie ter goedkeuring indienen, het bewijs van de verwachte positieve bijdrage aan een of meer milieudoelstellingen leveren.

    2.   De in lid 1 bedoelde interventies worden gedaan bij de begunstigde of, in voorkomend geval, bij zijn aangesloten producenten of bij zijn dochterondernemingen die voldoen aan de in artikel 31, lid 7, van deze verordening gestelde eis van 90 %. Voor de bijenteeltsector kunnen de lidstaten in hun strategisch GLB-plan echter ook voorzien in dergelijke interventies die niet bij de begunstigde worden gedaan. Het verwachte voordeel en extra effect van de interventie in verband met agromilieuklimaatdoelstellingen moet vooraf worden aangetoond met projectspecificaties of andere technische documenten die de begunstigde moet verstrekken wanneer hij de verrichting, het operationele programma of de wijziging van een dergelijk programma of dergelijke verrichting ter goedkeuring indient, en die de resultaten tonen die met de interventie kunnen worden behaald.

    3.   Bij het bepalen van de te dekken uitgaven houden de lidstaten rekening met de aanvullende gemaakte kosten en gederfde inkomsten als gevolg van de uitgevoerde interventies in verband met agromilieuklimaatdoelstellingen en met de vastgestelde streefcijfers.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat begunstigden die interventies in verband met agromilieuklimaatdoelstellingen uitvoeren, toegang hebben tot de relevante kennis en informatie die nodig is voor de uitvoering van zulke interventies, en dat passende opleiding beschikbaar wordt gesteld aan personen die dat nodig hebben, evenals toegang tot deskundigheid om bijstand te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de operationele programma’s voor verrichtingen in het kader van interventies in verband met agromilieuklimaatdoelstellingen in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren een herzieningsclausule bevatten, zodat ze kunnen worden aangepast bij wijziging van de toepasselijke opgelegde normen, eisen of verplichtingen.

    Artikel 13

    Coaching

    1.   Lidstaten die coachinginterventies in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven of de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren in hun strategisch GLB-plan opnemen, bepalen in hun strategisch GLB-plan dat de betrokken interventies bedoeld zijn om:

    a)

    beste praktijken uit te wisselen met betrekking tot interventies op het gebied van crisispreventie en crisisbeheersing die de begunstigde helpen om ervaring met de uitvoering van interventies op het gebied van crisispreventie en crisisbeheer te benutten;

    b)

    te bevorderen dat nieuwe producentenorganisaties worden opgericht, producentenorganisaties fuseren of individuele producenten zich bij een bestaande producentenorganisatie kunnen aansluiten, en producentengroeperingen advies te verlenen over hun weg naar erkenning als producentenorganisatie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013, of

    c)

    netwerkkansen voor aanbieders en ontvangers van coaching te scheppen om met name de afzetkanalen te versterken als middel voor crisispreventie en crisisbeheer.

    2.   De aanbieder van coaching is een producentenorganisatie, een unie van producentenorganisaties, een transnationale producentenorganisatie, een transnationale unie van producentenorganisaties of een producentengroepering. De aanbieder van coaching ontvangt de steun voor de coachinginterventie.

    3.   De ontvangers van coaching zijn een producentenorganisatie, een unie van producentenorganisaties, een transnationale producentenorganisatie, een transnationale unie van producentenorganisaties of een producentengroepering, de individuele al dan niet bij een producentenorganisatie, hun unies of een producentengroepering aangesloten producenten.

    4.   Alle subsidiabele kosten in verband met de coachingactiviteit worden betaald aan de aanbieder van de coaching die deze interventie in zijn operationele programma opneemt.

    5.   Coachinginterventies mogen niet worden uitbesteed.

    Artikel 14

    Afzetbevordering, communicatie en marketing

    Lidstaten die interventies op het gebied van afzetbevordering, communicatie en marketing in de sector groenten en fruit, de wijnsector, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven of de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren in hun strategisch GLB-plan opnemen, bepalen in hun strategisch GLB-plan dat de betrokken interventies bedoeld zijn om:

    a)

    meer bekendheid te geven aan de onderscheidende kwaliteiten van landbouwproducten uit de Unie en aan de hoge normen die voor de methoden voor de productie ervan in de Unie gelden;

    b)

    het concurrentievermogen en de consumptie van landbouwproducten en bepaalde verwerkte producten uit de Unie te vergroten en die producten zowel binnen als buiten de Unie meer bekendheid te geven voor andere sectoren dan wijn;

    c)

    de bekendheid met de kwaliteitsregelingen van de Unie te vergroten, zowel binnen als buiten de Unie;

    d)

    het marktaandeel van landbouwproducten uit de Unie en bepaalde verwerkte producten uit de Unie te vergroten, met bijzondere aandacht voor de markten in derde landen die het grootste groeipotentieel bieden;

    e)

    in voorkomend geval bij te dragen tot het herstel van de normale marktvoorwaarden op de markt van de Unie in het geval van ernstige marktverstoringen, een verlies van vertrouwen bij de consument of andere specifieke problemen;

    f)

    meer bekendheid te geven aan duurzame productie;

    g)

    de bekendheid van de consumenten met merknamen en handelsmerken van producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisaties of transnationale unies van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit te vergroten;

    h)

    de markten voor wijnen uit de Unie in derde landen te diversifiëren, open te stellen en te consolideren en de bekendheid met de intrinsieke kwaliteiten van wijnen uit de Unie op die markten te vergroten. Een verwijzing naar de oorsprong van wijn en wijnmerknamen mag alleen worden gebruikt wanneer deze een aanvulling vormt op de afzetbevordering, communicatie en marketing van wijnen uit de Unie in derde landen, of

    i)

    de consument voor te lichten over verantwoorde consumptie van wijn. De lidstaten zorgen ervoor dat het voor algemene afzetbevordering en voor de afzetbevordering voor kwaliteitsmerken bedoelde afzetbevorderingsmateriaal is voorzien van het embleem van de Unie en van de volgende vermelding: “Gefinancierd door de Europese Unie”. Het embleem en de financieringsvermelding worden afgebeeld overeenkomstig de technische kenmerken die zijn vastgelegd in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 821/2014 van de Commissie (10).

    Artikel 15

    Onderlinge fondsen

    1.   Lidstaten die interventies op het gebied van onderlinge fondsen in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven of de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren in hun strategisch GLB-plan opnemen, bepalen de uitvoeringsvoorwaarden voor de administratieve kosten van het oprichten van onderlinge fondsen en voor het vullen en, in voorkomend geval, aanvullen ervan.

    2.   De subsidiabele uitgaven voor de administratieve kosten van het oprichten van onderlinge fondsen in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren omvatten zowel de financiële steun van de Unie als de bijdrage van de begunstigde. Het bedrag van de subsidiabele uitgaven mag niet hoger zijn dan 20 %, 16 % of 8 % van de bijdrage van de begunstigde in het kapitaal van het onderlinge fonds in respectievelijk het eerste, het tweede en het derde jaar van de werking van het onderlinge fonds.

    3.   Een begunstigde kan slechts eenmaal en alleen in de eerste drie jaar van de werking van een onderling fonds steun ontvangen voor de administratieve kosten van het oprichten van een onderling fonds in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren.

    Wanneer een begunstigde alleen in het tweede of het derde jaar van de werking van de onderlinge fondsen steun aanvraagt, bedraagt de steun 16 % of 8 % van de bijdrage van de begunstigde in het kapitaal van het onderlinge fonds in respectievelijk het tweede en derde jaar van de werking van dat fonds.

    4.   Lidstaten die interventies op het gebied van onderlinge fondsen in de wijnsector als bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt l), van Verordening (EU) 2021/2115, in hun strategisch GLB-plan opnemen, beperken de steun van de Unie tot de administratieve kosten van het oprichten van onderlinge fondsen in de wijnsector tot:

    a)

    20 % van de bijdrage van de producenten aan het onderlinge fonds in het eerste jaar;

    b)

    16 % van de bijdrage van de producenten aan het onderlinge fonds in het tweede jaar;

    c)

    8 % van de bijdrage van de producenten aan het onderlinge fonds in het derde jaar.

    De steunperiode mag niet langer zijn dan drie jaar.

    Artikel 16

    Herbeplanting van boomgaarden, olijfgaarden of wijngaarden na verplichte rooiing

    1.   Lidstaten die interventies in de sector groenten en fruit, de sector olijfolie en tafelolijven, de wijnsector of de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren in de vorm van herbeplanting van boomgaarden, olijfgaarden of wijngaarden na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen of, in het geval van boomgaarden en olijfgaarden, met het oog op aanpassing aan klimaatverandering in hun strategisch GLB-plan opnemen, zorgen ervoor dat de begunstigden bij de uitvoering van deze interventies voldoen aan Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (11).

    2.   De uitgaven voor herbeplanting van boomgaarden of olijfgaarden mogen niet meer bedragen dan 20 % van de totale uitgaven in het kader van elk operationeel programma of elke relevante interventie.

    Artikel 17

    Groen oogsten en niet oogsten

    1.   Lidstaten die interventies in de sector groenten en fruit, de wijnsector, in de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven of de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren in de vorm van “groen oogsten” voor deze sectoren en “niet oogsten” voor deze sectoren, behalve de wijnsector, in hun strategisch GLB-plan opnemen, zorgen ervoor dat deze interventies een aanvulling vormen op en afwijken van de normale teeltmethoden en betrekking hebben op 100 % van de verwachte productie van het betrokken product op een bepaald perceel.

    Onder “groen oogsten” wordt verstaan het oogsten op een bepaald areaal van de totale hoeveelheid onrijpe, niet-afzetbare producten die vóór het groen oogsten niet beschadigd zijn. Onder “niet oogsten” wordt verstaan de beëindiging van de aan de gang zijnde productiecyclus op het betrokken areaal wanneer het product goed ontwikkeld en van gezonde handelskwaliteit is.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat interventies op het gebied van groen oogsten in de groeiseizoenen plaatsvinden voordat het product een stadium bereikt waarin het kan worden afgezet, en niet plaatsvinden voor producten waarvan de normale oogst al is begonnen.

    3.   De lidstaten stellen in hun strategisch GLB-plan maximumtermijnen tijdens het productieseizoen voor de toepassing van de interventies op het gebied van groen oogsten vast voor elk product waarop dergelijke interventies betrekking hebben, alsmede andere subsidiabiliteitsvoorwaarden voor groen oogsten en niet oogsten, in voorkomend geval met inbegrip van rassen en categorieën producten.

    4.   De lidstaten sluiten financiële vergoedingen voor interventies op het gebied van niet oogsten uit wanneer het betrokken areaal tijdens de gewone productiecyclus al commerciële productie heeft opgeleverd.

    5.   Steun voor groen oogsten mag alleen betrekking hebben op producten die fysiek op de velden aanwezig zijn en daadwerkelijk groen worden geoogst. Voor andere sectoren dan de wijnsector worden de vergoedingen, bestaande uit zowel de financiële steun van de Unie als de bijdrage van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering voor groen oogsten en niet oogsten, door de lidstaat als betalingen per hectare vastgesteld op een niveau van niet meer dan 90 % van het maximumsteunniveau voor uitdemarktnemingen, behalve gratis verstrekking, dat van toepassing is op hetzelfde product.

    6.   De lidstaten bepalen dat begunstigden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vooraf langs schriftelijke of elektronische weg moeten melden dat zij van plan zijn om groen te oogsten of niet te oogsten.

    7.   De lidstaten stellen in hun strategisch GLB-plan het volgende vast:

    a)

    bepalingen inzake de uitvoering van die interventies, waaronder de desbetreffende inhoud en termijnen, de te betalen vergoeding en de toepassing van de interventies, alsmede de lijst van producten die in het kader van de interventies subsidiabel zijn;

    b)

    bepalingen die ervoor zorgen dat de uitvoering van de interventies geen negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft;

    c)

    een verbod op het verlenen van steun in de sector groenten en fruit indien, in het geval van groen oogsten, een aanzienlijk deel van de normale oogst heeft plaatsgevonden en, in het geval van niet oogsten, een aanzienlijk deel van de commerciële productie al is weggenomen.

    8.   De lidstaten waarborgen het volgende:

    a)

    het betrokken areaal is goed onderhouden, er heeft nog geen oogst plaatsgevonden, het product is goed ontwikkeld en niet beschadigd en zou in het algemeen van een gezonde handelskwaliteit zijn;

    b)

    de geoogste producten zijn niet gedenatureerd;

    c)

    de interventie waarvoor de producentenorganisatie verantwoordelijk is, heeft geen negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen;

    d)

    bij de berekening van de maximumopbrengsten zoals vastgesteld in de productdossiers van wijnen met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding, wordt geen rekening gehouden met het areaal van een wijnperceel waarop groen is geoogst;

    e)

    in afwijking van de leden 2 en 4 is in de sector groenten en fruit bij groente- en fruitplanten met een oogstperiode van meer dan een maand groen oogsten mogelijk nadat de normale oogst al is begonnen, en is niet oogsten mogelijk, ook al heeft het betrokken areaal tijdens de gewone productiecyclus commerciële productie opgeleverd. In zulke gevallen wordt met de financiële vergoeding alleen de productie vergoed die in de zes weken na het groen oogsten en niet oogsten zou worden geoogst en niet is afgezet als gevolg van dergelijke verrichtingen. Deze groente- en fruitplanten worden in hetzelfde groeiseizoen niet gebruikt voor verdere productiedoeleinden;

    f)

    in de sector groenten en fruit, met uitzondering van het in punt e) bedoelde geval, kunnen interventies op het gebied van groen oogsten en niet oogsten in een bepaald jaar niet tegelijkertijd gelden voor hetzelfde product en areaal.

    Artikel 18

    Oogst- en productieverzekering

    Lidstaten die oogst- en productieverzekering als interventie in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven of de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren in hun strategisch GLB-plan opnemen, kunnen aanvullende nationale financiering voor onder het actiefonds vallende oogst- en productieverzekeringsacties verlenen. De totale overheidssteun mag echter niet meer bedragen dan 80 % van de verzekeringspremies die de producenten betalen om zich tegen verliezen te verzekeren.

    Oogst- en productieverzekeringsinterventies mogen niet betrekking hebben op verzekeringsuitkeringen die meer dan 100 % van het door de producent geleden inkomensverlies dekken, inclusief vergoedingen die de producent ontvangt op grond van andere steun- of verzekeringsregelingen voor het verzekerde risico.

    Artikel 19

    Uitdemarktnemingen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking

    Lidstaten die interventies in de vorm van “uitdemarktnemingen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking” in hun strategisch GLB-plan opnemen, zorgen ervoor dat een bepaald product op zodanige wijze definitief uit de markt wordt genomen dat het niet meer voor voedingsdoeleinden op de markt terecht kan komen.

    De lidstaten mogen alleen interventies in de vorm van “uitdemarktnemingen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking” in de sector groenten en fruit en in de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren in hun strategisch GLB-plan opnemen, en alleen voor bederfelijke producten die zonder koeling niet duurzaam kunnen worden opgeslagen in het normale handelsstadium van die producten.

    De lidstaten nemen in hun strategisch GLB-plan geen interventies in de vorm van “uitdemarktnemingen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking” op voor dierlijke producten en producten van de suikersector als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    Artikel 20

    Collectieve opslag

    1.   Lidstaten die in artikel 47, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventies op het gebied van collectieve opslag in hun strategisch GLB-plan opnemen, voorzien in een tijdelijke uitdemarktneming van een product in een periode van bepaalde marktdruk en nemen regels aan die ervoor zorgen dat het product onder de verantwoordelijkheid van de begunstigde wordt opgeslagen onder zodanige omstandigheden dat de normale handelswaarde ervan behouden blijft en de toepasselijke sanitaire voorschriften in acht worden genomen. Voor producten die in verse toestand beperkt houdbaar zijn, bepalen de lidstaten dat het product in bevroren of verwerkte vorm moet worden opgeslagen. Producten waarvoor in het kader van hun normale productieproces een bepaalde rijpingsperiode vereist is of waarbij een dergelijk rijpingsproces de waarde van het product verhoogt, komen pas voor collectieve opslag in aanmerking wanneer die rijpingsperiode volledig is voltooid.

    2.   De lidstaten stellen voor elk product waarvoor deze interventie is opgenomen in hun strategisch GLB-plan, de minimumopslagduur en het maximumbedrag van de vergoeding per producteenheid en per opslagdag vast, alsmede de relevante opslagvoorwaarden. Het maximumbedrag dat uit het actiefonds mag worden gefinancierd, mag niet hoger zijn dan de som van de kosten van de fysieke opslag, in voorkomend geval in bevroren of verwerkte vorm, en de financiële kosten als gevolg van het fixeren van de waarde van het product tegen de geldende marktprijzen. Dit maximumbedrag mag niet de eventuele invries- of verwerkingskosten of de mogelijke waardevermindering van het product omvatten. De lidstaten stellen ook de controleprocedures vast, met inbegrip van controles ter plaatse, om er zeker van te zijn dat de producten niet worden vervangen en de opslagvoorwaarden en de opslagperiode in acht worden genomen.

    Afdeling 2

    Vormen van steun en soorten uitgaven

    Artikel 21

    Vormen van steun

    1.   In de in artikel 42 van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde sectoren voorzien de lidstaten in steunbetalingen op basis van de door de begunstigde gemaakte werkelijke kosten, die worden gestaafd met documenten, zoals facturen, die door de begunstigden worden ingediend in het kader van de uitvoering van een door de lidstaat in zijn strategisch GLB-plan uitgewerkte interventie.

    De lidstaten kunnen er echter voor kiezen om te voorzien in steunbetalingen op basis van forfaitaire standaardtarieven, schalen van eenheidskosten of vaste bedragen. Bij de vaststelling van deze forfaitaire tarieven, schalen en vaste bedragen houden de lidstaten rekening met specifieke regionale of lokale kenmerken en baseren zij hun berekening op stukken waaruit blijkt dat de berekening de marktprijs van de onder de betrokken interventie vallende verrichtingen of acties weergeeft.

    2.   In de sector groenten en fruit nemen de lidstaten de maximumbedragen van de uitgaven en de sorteer- en verpakkingskosten zoals vermeld in de bijlagen V en VII, in acht die kunnen worden betaald in verband met de in hun strategisch GLB-plan uitgewerkte relevante interventies.

    3.   Wanneer de lidstaten in hun strategisch GLB-plan voorzien in steunbetalingen in de vorm van forfaitaire standaardtarieven, schalen van eenheidskosten of vaste bedragen, worden deze periodiek herzien op basis van een indexering of een economische verandering.

    4.   Lidstaten die gebruikmaken van de in het kader van artikel 44, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 vastgestelde eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode, bewaren alle bewijsstukken betreffende de vaststelling van forfaitaire standaardtarieven, schalen van eenheidskosten of vaste bedragen en de herziening daarvan als bedoeld in lid 3 van dit artikel.

    5.   Wanneer de lidstaten in hun strategisch GLB-plan interventies in de wijnsector opnemen die verband houden met de herstructurering en omschakeling van wijngaarden en met investeringen in materiële en immateriële activa, gelden de volgende regels:

    a)

    indien lidstaten besluiten om het steunbedrag te berekenen aan de hand van standaardschalen van eenheidskosten op basis van een eenheid voor de meting van de oppervlakte, stemt het bedrag overeen met de daadwerkelijke oppervlakte als gemeten volgens artikel 42 van deze verordening;

    b)

    indien lidstaten besluiten om het steunbedrag te berekenen aan de hand van standaardschalen van eenheidskosten op basis van andere meeteenheden of op basis van de werkelijke kosten die voortvloeien uit bewijsstukken die de begunstigden moeten indienen, stellen zij voorschriften vast inzake adequate controlemethoden om te bepalen in hoeverre de verrichting daadwerkelijk is uitgevoerd.

    6.   Dit artikel geldt niet voor financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding die wordt uitgevoerd overeenkomstig de beperkingen die zijn vastgesteld in deel II, afdeling D, van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    Artikel 22

    Soorten uitgaven

    1.   Onder de interventietypes vallende soorten uitgaven als bedoeld in titel III, hoofdstuk III, van Verordening (EU) 2021/2115, mogen geen vergoeding voor de belasting over de toegevoegde waarde op de subsidiabele uitgaven van de begunstigde bevatten, tenzij deze krachtens de nationale btw-wetgeving niet terugvorderbaar is.

    2.   De in de lid 1 bedoelde soorten uitgaven mogen niet de in bijlage II vermelde soorten uitgaven omvatten.

    3.   De in bijlage III vermelde soorten uitgaven worden door de lidstaten bij het omschrijven van de desbetreffende interventies subsidiabel geacht en kunnen worden gedekt door de operationele programma’s of op een door de lidstaten in de desbetreffende interventies nader aangegeven wijze. De lidstaten kunnen andere soorten uitgaven in hun strategisch GLB-plan subsidiabel achten, mits deze niet in bijlage II zijn vermeld.

    4.   De lidstaten stellen in hun strategisch GLB-plan de voorwaarden vast waaronder uitgaven in verband met de in de artikelen 11 en 12 bedoelde interventies kunnen worden meegeteld als bijdragend aan de doelstellingen van 15 % en 2 % van de uitgaven in het kader van operationele programma’s als bedoeld in artikel 50, lid 7, respectievelijk punten a) en c), van Verordening (EU) 2021/2115, en van 5 % van de uitgaven in het kader van interventies als bedoeld in artikel 60, lid 4, van die verordening. Dergelijke voorwaarden zorgen ervoor dat met deze interventies de daarmee samenhangende doelen van de artikelen 46 en 57 van die verordening voor respectievelijk de sector groenten en fruit en de wijnsector doeltreffend worden nagestreefd.

    Artikel 23

    Administratieve en personeelskosten

    1.   Personeelskosten die worden gemaakt door de begunstigde, door dochterondernemingen in de zin van artikel 31, lid 7, of, bij goedkeuring door de lidstaat, door een coöperatie die lid is van een producentenorganisatie, worden subsidiabel geacht indien deze verband houden met de voorbereiding, uitvoering of follow-up van een bepaalde ondersteunde interventie.

    Dergelijke personeelskosten omvatten onder meer kosten van het personeel dat de begunstigde aanwerft, alsmede de kosten voor het deel van de werkuren dat het vaste personeel van de begunstigde aan de uitvoering van een interventie besteedt.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de begunstigde bewijsstukken indient met daarin de details van de werkzaamheden die in het kader van de betrokken interventie daadwerkelijk zijn uitgevoerd, en dat het bedrag van de daarmee verband houdende personeelskosten onafhankelijk kan worden beoordeeld en geverifieerd. Het bedrag van de personeelskosten bij een bepaalde interventie mag niet hoger zijn dan de kosten die op de betrokken markt algemeen aanvaard zijn voor dezelfde soort dienst.

    Om de personeelskosten te bepalen die verband houden met de uitvoering van een interventie door het vaste personeel van de begunstigde, mag het geldende uurtarief worden berekend door de meest recente, met documenten gestaafde jaarlijkse bruto arbeidskosten van de specifieke werknemers die aan de uitvoering van de verrichting hebben gewerkt, te delen door 1 720 uren, of op pro-ratabasis in het geval van werknemers die parttime werken.

    Voor de interventies “afzetbevordering, communicatie en marketing” en “communicatieacties” als bedoeld in artikel 47, lid 1, punt f), en lid 2, punt l), van Verordening (EU) 2021/2115, en voor de acties van brancheorganisaties en afzetbevordering en communicatie in derde landen als bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten i), j) en k), van die verordening, mogen de uitgaven die worden gedaan in het kader van administratieve en personeelskosten die rechtstreeks door de begunstigden worden gedragen, niet meer dan 50 % van de totale kosten van de interventie bedragen.

    2.   Administratieve kosten die worden gemaakt door de begunstigde, door dochterondernemingen in de zin van artikel 31, lid 7, of, bij goedkeuring door de lidstaat, door een coöperatie die lid is van een producentenorganisatie, worden subsidiabel geacht indien deze verband houden met de voorbereiding, uitvoering of follow-up van een bepaalde ondersteunde interventie.

    De administratieve kosten worden subsidiabel geacht indien deze niet hoger zijn dan 4 % van de totale subsidiabele kosten van de uitgevoerde interventie.

    De kosten van externe audits worden subsidiabel geacht wanneer deze audits worden verricht door een onafhankelijke en gekwalificeerde externe instantie.

    3.   De lidstaten kunnen voor de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven of de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren een forfaitair standaardtarief voor de personeelskosten en administratieve kosten in verband met het beheer van het actiefonds of met de voorbereiding, uitvoering en follow-up van het operationele programma in hun strategisch GLB-plan opnemen tot maximaal 2 % van het goedgekeurde actiefonds, bestaande uit zowel de financiële steun van de Unie als de bijdrage van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering.

    HOOFDSTUK II

    Specifieke regels voor de sector groenten en fruit, de sector olijfolie en tafelolijven en de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren

    Afdeling 1

    Betrokken producten en vervoerskosten

    Artikel 24

    Betrokken producten

    Alleen producten waarvoor de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering is erkend, vallen onder het interventietype, mits de waarde van de onder het operationele programma vallende producten goed zijn voor meer dan 50 % van de waarde van alle producten die die organisatie in de onder het operationele programma vallende sector afzet. Daarnaast zijn de betrokken producten afkomstig van de leden van de producentenorganisatie of van bij een andere producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aangesloten producenten.

    Artikel 25

    Vervoerskosten en sorteer- en verpakkingseis bij gratis verstrekking

    1.   Lidstaten die interventies in de vorm van “uit de marktnemen voor gratis verstrekking of andere bestemmingen” als bedoeld in artikel 47, lid 2, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115, in hun strategisch GLB-plan opnemen, stellen de vervoerskosten die verbonden zijn aan de gratis verstrekking van alle producten die in het kader van operationele programma’s uit de markt worden genomen, vast op basis van de schaal van eenheidskosten zoals vastgesteld op basis van de afstand tussen de plaats van uitdemarktneming en de plaats van levering voor gratis verstrekking. Alleen vervoerskosten tot een afstand van 750 km mogen worden vergoed.

    2.   De vervoerskostenvergoeding wordt betaald aan de partij die de financiële kosten van het betrokken vervoer daadwerkelijk draagt. De betaling van deze vergoeding vindt plaats tegen overlegging van bewijsstukken waarin met name de volgende gegevens zijn vermeld:

    a)

    de naam van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering;

    b)

    de hoeveelheid producten in kwestie;

    c)

    aanvaarding door de in artikel 52, lid 6, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde ontvangers en het gebruikte vervoermiddel;

    d)

    de afstand tussen de plaats van uitdemarktneming en de plaats van levering.

    3.   Voor de sortering en verpakking van producten die in het kader van operationele programma’s voor gratis verstrekking uit de markt zijn genomen, geldt het volgende:

    a)

    de verpakkingen van voor gratis verstrekking bestemde producten zijn voorzien van het in artikel 15, lid 2, bedoelde embleem van de Unie, alsmede van een of meer van de in bijlage IV opgenomen vermeldingen. Betaling vindt plaats tegen indiening van bewijsstukken waarin met name de volgende gegevens zijn vermeld:

    i)

    de naam van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie of transnationale unie van producentenorganisaties;

    ii)

    de hoeveelheid producten in kwestie;

    b)

    aanvaarding door de in artikel 52, lid 6, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde ontvanger, met vermelding van de presentatie.

    Afdeling 2

    Maximumniveau van de financiële steun van de Unie voor uitdemarktnemingen

    Artikel 26

    Steun

    1.   Bij het in artikel 47, lid 2, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventietype “uit de markt nemen voor gratis verstrekking of andere bestemmingen” in verband met producten die in bijlage V zijn vermeld, mag de som van de vervoerskosten, de in artikel 33 van deze verordening bedoelde sorteer- en verpakkingskosten van voor gratis verstrekking uit de markt genomen producten en het steunbedrag voor uitdemarktnemingen niet hoger zijn dan de gemiddelde marktprijs “af producentenorganisatie” van het betrokken product in de voorgaande drie jaar, in voorkomend geval ook na verwerking.

    2.   Bij het in artikel 47, lid 2, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventietype “uit de markt nemen voor gratis verstrekking of andere bestemmingen” voor andere dan de in bijlage V bij deze verordening vermelde producten stellen de lidstaten maximumsteunbedragen, bestaande uit de financiële steun van de Unie, de nationale bijdrage in voorkomend geval en de bijdrage van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering, vast op een niveau van niet meer dan 40 % van de gemiddelde marktprijzen “af producentenorganisatie” over de voorgaande vijf jaar in geval van gratis verstrekking en op een niveau van niet meer dan 30 % van de gemiddelde marktprijzen “af producentenorganisatie” over de voorgaande vijf jaar voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking.

    3.   Wanneer een producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering een vergoeding van derden voor de uit de markt genomen producten heeft ontvangen, wordt een bedrag dat gelijk is aan de ontvangen vergoeding, in mindering gebracht op de in de eerste alinea bedoelde steun. Om voor steun in aanmerking te komen, mogen de betrokken producten niet opnieuw in het commerciële circuit terechtkomen.

    4.   Het percentage uitdemarktnemingen voor andere doeleinden dan gratis verstrekking van een bepaald product van een bepaalde producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering in een bepaald jaar wordt als volgt bepaald:

    a)

    het mag niet meer bedragen dan 10 % van het gemiddelde volume van de afgezette productie van die producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering in de voorgaande drie jaar;

    b)

    en voor groenten en fruit mag de totale som van de percentages van drie opeenvolgende jaren niet meer dan 15 bedragen, na optelling van het overeenkomstig punt a) berekende aandeel voor het lopende jaar en de aandelen van de uitdemarktnemingen van de twee voorgaande jaren, berekend op basis van het respectieve volume van de afgezette productie van die producentenorganisatie in die twee voorgaande jaren.

    Als de informatie over het volume van de afgezette productie voor een of meer van de voorgaande jaren niet beschikbaar is, wordt het volume gebruikt van de afgezette productie waarvoor de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering is erkend.

    Hoeveelheden uitdemarktnemingen voor gratis verstrekking die worden weggewerkt op een van de in artikel 52, lid 6, van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde wijzen of voor een in artikel 27, lid 2, van deze verordening bedoelde, door de lidstaten goedgekeurde andere gelijkwaardige bestemming, tellen echter niet mee in het aandeel uitdemarktnemingen.

    5.   Met betrekking tot de in bijlage V vermelde producten mag de steun voor uitdemarktnemingen, bestaande uit zowel de financiële steun van de Unie als de bijdrage van de producentenorganisatie, niet hoger zijn dan de bedragen van die bijlage.

    De financiële steun van de Unie voor uitdemarktnemingen van groenten en fruit die worden weggewerkt door gratis verstrekking aan in artikel 52, lid 6, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde liefdadigheidsinstellingen of -organisaties, mag slechts worden gebruikt voor betalingen voor de overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel weggewerkte producten, waarbij de sorteer- en verpakkingskosten de in artikel 33 van deze verordening bedoelde kosten zijn.

    Artikel 27

    Bestemmingen van uit de markt genomen producten

    1.   Lidstaten die interventies in de vorm van “uit de markt nemen voor gratis verstrekking of andere bestemmingen” in de sector groenten en fruit, de sector olijfolie en tafelolijven en de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren in hun strategisch GLB-plan opnemen, bepalen de toegestane bestemmingen van uit de markt genomen producten en zorgen ervoor dat de uitdemarktneming of de bestemming van de betrokken producten geen negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft.

    2.   Op verzoek van de in artikel 52, lid 6, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde liefdadigheidsinstellingen en -organisaties mogen de lidstaten hun toestaan om een bijdrage van de eindontvangers van uit de markt genomen producten te vragen.

    De betrokken, in artikel 52, lid 6, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde liefdadigheidsinstellingen en -organisaties die toestemming hebben gekregen, voeren een financiële boekhouding voor de verrichting in kwestie.

    De lidstaten mogen betalingen in natura door begunstigden van de gratis verstrekking aan verwerkers van de betrokken producten toestaan wanneer met die betaling alleen de verwerkingskosten worden vergoed en wanneer de lidstaat waar de betaling wordt verricht, regels heeft aangenomen die ervoor zorgen dat verwerkte producten bedoeld zijn om door de in de tweede alinea bedoelde eindontvangers te worden geconsumeerd.

    De lidstaten zetten de nodige stappen om de contacten en samenwerking te vergemakkelijken tussen producentenorganisaties en de in artikel 52, lid 6, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde liefdadigheidsinstellingen en -organisaties.

    3.   Uit de markt genomen producten kunnen aan het bedrijfsleven beschikbaar worden gesteld voor verwerking tot niet-voedingsproducten. De lidstaten nemen bepalingen aan die ervoor zorgen dat dit voor de betrokken bedrijfstakken in de Unie of voor ingevoerde producten geen verstoring van de mededinging veroorzaakt, en dat de uit de markt genomen producten niet opnieuw in het commerciële voedingscircuit terechtkomen. Uit distillatie verkregen alcohol wordt uitsluitend gebruikt voor industriële of energiedoeleinden.

    Artikel 28

    Voorwaarden die de ontvangers van uit de markt genomen producten moeten naleven

    1.   De ontvangers van voor gratis verstrekking uit de markt genomen producten van de in artikel 42, punten a), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde sectoren verbinden zich ertoe:

    a)

    aan de voorschriften betreffende handelsnormen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 te voldoen;

    b)

    voor de betrokken verrichtingen in het kader van de uitdemarktneming een aparte voorraadboekhouding te voeren;

    c)

    zich te onderwerpen aan de controles waarin het nationaal en het Unierecht voorzien;

    d)

    de bewijsstukken te verstrekken betreffende de eindbestemming van elk betrokken product in de vorm van een overnamecertificaat of gelijkwaardig document waarin staat dat de uit de markt genomen producten door een derde zijn overgenomen om gratis te worden verstrekt.

    De lidstaten kunnen bepalen dat de ontvangers geen boekhouding hoeven te voeren als bedoeld in de eerste alinea, punt b), indien zij geringe hoeveelheden ontvangen die onder een maximum liggen dat door de lidstaten wordt bepaald op basis van een gedocumenteerde risicoanalyse.

    2.   De ontvangers van voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking uit de markt genomen producten verbinden zich ertoe:

    a)

    aan de voorschriften betreffende handelsnormen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 te voldoen;

    b)

    een aparte voorraadboekhouding en financiële boekhouding voor de betrokken verrichtingen te voeren indien de lidstaat dat nodig acht, ook al is het product vóór levering gedenatureerd;

    c)

    zich te onderwerpen aan de controles waarin het nationaal en het Unierecht voorzien;

    d)

    geen aanvullende steun te vragen voor de uit de betrokken producten verkregen alcohol indien de uit de markt genomen producten bestemd zijn voor distillatie.

    Artikel 29

    Handelsnormen voor uit de markt genomen producten

    1.   Een voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking uit de markt genomen product van de in artikel 42, punten a), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde sectoren voldoet aan de relevante norm en regels voor de afzet van dat product zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 1308/2013, behalve wat de presentatie- en de aanduidingsvoorschriften betreft.

    Wanneer groenten en fruit in bulk uit de markt worden genomen, worden de minimumeisen van klasse II als omschreven in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (12), in acht genomen.

    De in de betrokken norm omschreven miniproducten van de sector groenten en fruit voldoen echter aan de geldende handelsnorm, met inbegrip van de presentatie- en aanduidingsvoorschriften.

    2.   Indien voor een bepaald groente- of fruitproduct geen handelsnorm geldt, wordt voldaan aan de minimumeisen van bijlage VI. De lidstaten kunnen voorschriften ter aanvulling van die minimumeisen vastleggen.

    Afdeling 3

    Grondslag voor de berekening van financiële steun van de Unie

    Artikel 30

    Waarde van de afgezette productie voor pas erkende organisaties of groeperingen

    Wanneer in de drie jaar na haar erkenning geen historische gegevens over de afgezette productie voor een producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering in de in artikel 42, punten a), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde sectoren beschikbaar zijn over de voorgaande drie jaar, aanvaarden de lidstaten de waarde van de afgezette of afzetbare productie over een periode van twaalf opeenvolgende maanden zoals meegedeeld door de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering, waarvoor de betrokken organisatie of de producentengroepering ten genoegen van de lidstaat kan aantonen dat zij de werkelijke capaciteit heeft om deze namens haar aangesloten producenten af te zetten.

    Als de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering de waarde van de afgezette productie met het oog op haar erkenning heeft meegedeeld, mag de lidstaat echter alleen deze waarde aanvaarden.

    Artikel 31

    Grondslag voor de berekening van de waarde van de afgezette productie

    1.   De waarde van de afgezette productie voor een producentenorganisatie, transnationale producentenorganisatie of producentengroepering in de in artikel 42, punten a), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde sectoren wordt berekend op basis van de productie van de producentenorganisatie, transnationale producentenorganisatie of producentengroepering zelf en daarbij aangesloten producenten die door deze organisatie of groepering op de markt is gebracht, en omvat uitsluitend de productie van de producten waarvoor de producentenorganisatie, transnationale producentenorganisatie of producentengroepering is erkend. In de waarde van de afgezette productie mogen producten worden meegerekend die niet aan de handelsnormen hoeven te voldoen, wanneer die normen niet van toepassing zijn.

    De waarde van de afgezette productie voor een unie van producentenorganisaties of transnationale unie van producentenorganisaties wordt berekend op basis van de door de unie van producentenorganisaties of transnationale unie van producentenorganisaties zelf en door daarbij aangesloten producentenorganisaties afgezette productie en omvat uitsluitend de productie van de producten waarvoor de unie van producentenorganisaties of transnationale unie van producentenorganisaties is erkend. Wanneer operationele programma’s worden goedgekeurd voor een unie van producentenorganisaties of transnationale unie van producentenorganisaties en afzonderlijk voor daarbij aangesloten producentenorganisaties, wordt de waarde van de afgezette productie die meegeteld is voor de operationele programma’s van de leden, echter niet meegerekend in de waarde van de afgezette productie van de unie.

    Bovendien mag voor de in artikel 42, punten e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde sectoren de waarde van de afgezette productie ook de waarde van de productie omvatten die valt onder contracten die door de producentenorganisatie, transnationale producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering namens haar leden zijn uitonderhandeld.

    2.   De waarde van de afgezette productie wordt berekend voor de fase waarin deze vers is of de fase van eerste verwerking waarin het product gewoonlijk wordt afgezet, in bulk wanneer de producten in bulk mogen worden afgezet, en mag niet de kosten van verdere verwerking of verdere sortering en verpakking of de waarde van de verwerkte eindproducten omvatten. De lidstaten vermelden in hun strategisch GLB-plan op welke wijze de waarde van de afgezette productie voor elke sector wordt berekend.

    Indien een producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, daarbij aangesloten producenten of hun dochterondernemingen die voldoen aan lid 7 van dit artikel, voor verwerking bestemde groenten en fruit zelf of via uitbesteding hebben verwerkt tot groente- en fruitproducten als vermeld in bijlage I, deel X, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013, of tot enig ander verwerkt product als bedoeld in dit lid, wordt de waarde van de afgezette productie van voor verwerking bestemde groenten en fruit berekend als forfaitair percentage van de gefactureerde waarde van die verwerkte producten. Dit forfaitaire percentage bedraagt:

    a)

    53 % voor vruchtensappen;

    b)

    73 % voor geconcentreerde sappen;

    c)

    77 % voor tomatenconcentraat;

    d)

    62 % voor ingevroren groenten en fruit;

    e)

    48 % voor groente- en fruitconserven;

    f)

    70 % voor conserven van Agaricus bisporus-paddenstoelen en andere in pekel verduurzaamde, gekweekte paddenstoelen;

    g)

    81 % voor voorlopig in pekel verduurzaamde vruchten;

    h)

    81 % voor gedroogde vruchten;

    i)

    27 % voor andere verwerkte groenten en fruit dan die welke in de punten a) tot en met h) worden bedoeld;

    j)

    12 % voor verwerkte aromatische kruiden;

    k)

    41 % voor paprikapoeder.

    3.   De lidstaten mogen de begunstigde toestaan de waarde van de bijproducten mee te tellen in de waarde van de afgezette productie.

    4.   De waarde van de afgezette productie omvat de waarde van uitdemarktnemingen voor gratis verstrekking. De waarde van uitdemarktnemingen voor gratis verstrekking wordt berekend op basis van de gemiddelde prijs van die producten zoals afgezet door de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering in de betrokken periode.

    5.   Alleen de productie van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties, producentengroepering of daarbij aangesloten producenten die door die producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering is afgezet, wordt meegerekend in de waarde van de afgezette productie.

    De productie van de aangesloten producenten van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering zoals afgezet door een andere producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering die door hun eigen organisatie is aangewezen, wordt meegerekend in de waarde van de afgezette productie van de organisatie, unie of groepering die de productie heeft afgezet. Dubbeltelling is verboden.

    6.   Tenzij lid 7 van toepassing is, wordt de afgezette productie van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering gefactureerd “af producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering” voor de fase waarin deze gereed is voor afzet, exclusief:

    a)

    btw;

    b)

    kosten van intern vervoer bij de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering.

    7.   De waarde van de afgezette productie kan echter ook worden berekend “af dochteronderneming”, op de grondslag zoals beschreven in lid 6, mits ten minste 90 % van de aandelen of het kapitaal van de dochteronderneming in handen is van:

    a)

    één producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering, of

    b)

    aangesloten producenten van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering indien de lidstaat dit goedkeurt en indien aldus wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van de in artikel 152, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde doelstellingen.

    8.   Bij uitbesteding wordt de waarde van de afgezette productie berekend “af producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering” en omvat deze de toegevoegde economische waarde van de activiteit die de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering heeft uitbesteed aan haar leden, aan derden of aan een andere dan de in lid 7 bedoelde dochteronderneming.

    9.   Bij een teruggang van de productie als gevolg van een natuurramp, weersomstandigheden, planten- of dierziekten of plagen mogen de op grond daarvan door de verzekering uitgekeerde vergoedingen in het kader van in artikel 18 bedoelde oogst- of productieverzekeringsacties of gelijkwaardige acties van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering of daarbij aangesloten producenten worden meegeteld in de waarde van de afgezette productie van de referentieperiode van twaalf maanden waarin die vergoedingen daadwerkelijk zijn betaald.

    Artikel 32

    Referentieperiode en maximum voor financiële steun van de Unie

    1.   De lidstaten stellen voor elke producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering een referentieperiode van twaalf maanden vast die niet eerder begint dan op 1 januari drie jaar vóór het jaar waarvoor de steun wordt gevraagd, en uiterlijk afloopt op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de steun wordt gevraagd.

    De referentieperiode van twaalf maanden is het boekjaar van de betrokken producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering.

    De methode voor de vaststelling van de referentieperiode mag gedurende de looptijd van een programma niet worden gewijzigd, tenzij daarvoor gegronde redenen worden aangevoerd.

    2.   De lidstaten bepalen of het maximum voor de financiële steun van de Unie aan het actiefonds jaarlijks wordt berekend hetzij:

    a)

    op basis van de waarde van de in de referentieperiode afgezette productie van de producenten die lid zijn van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering op 1 januari van het jaar waarvoor de steun wordt gevraagd, of

    b)

    op basis van de werkelijke waarde van de in de betrokken referentieperiode afgezette productie van de betrokken producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering. In dat geval is het voorschrift van toepassing op alle niet-transnationale begunstigden in die lidstaat.

    3.   Wanneer bij een product de waarde van de in een bepaald jaar afgezette productie met ten minste 35 % is gedaald ten opzichte van het gemiddelde van drie voorgaande referentieperioden van twaalf maanden, geldt het volgende:

    a)

    indien de daling heeft plaatsgevonden om redenen die buiten de verantwoordelijkheid en controle van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering vallen, wordt de waarde van de afgezette productie van dat product geacht 65 % van de gemiddelde waarde in de drie voorgaande referentieperioden van twaalf maanden te bedragen;

    b)

    indien de daling het gevolg is van natuurrampen, weersomstandigheden, plantenziekten of plagen die buiten de verantwoordelijkheid en controle van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering vallen, wordt de waarde van de afgezette productie van dat product geacht 85 % van de gemiddelde waarde in de drie voorgaande referentieperioden van twaalf maanden te bedragen.

    In beide gevallen toont de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat aan dat deze redenen buiten haar verantwoordelijkheid en controle vielen.

    Wanneer de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie, transnationale unie van producentenorganisaties of producentengroepering ten genoegen van de betrokken lidstaat aantoont dat deze redenen buiten haar verantwoordelijkheid en controle vielen en dat zij de nodige preventieve maatregelen heeft genomen, wordt de waarde van de afgezette productie van dat product geacht 100 % van de gemiddelde waarde ervan in de drie voorafgaande referentieperioden van twaalf maanden te bedragen.

    HOOFDSTUK III

    Sector groenten en fruit

    Artikel 33

    Sorteer- en verpakkingskosten in het kader van gratis verstrekking

    De betalingen van uitgaven aan de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, transnationale producentenorganisatie of transnationale unie van producentenorganisaties in verband met de sorteer- en verpakkingskosten van groenten en fruit die in het kader van operationele programma’s uit de markt zijn genomen voor gratis verstrekking, zijn vermeld in bijlage VII.

    Artikel 34

    Berekening van de mate van organisatie van de producenten met het oog op de nationale financiële steun

    1.   Bij de bepaling van de hoogte van nationale financiële steun in de sector groenten en fruit overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EU) 2021/2115 wordt de mate van organisatie in een regio van een lidstaat berekend op basis van de waarde van de in de betrokken regio geproduceerde en door de organisaties afgezette groenten en fruit en mag deze alleen de producten omvatten waarvoor die organisaties zijn erkend. Artikel 31 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

    2.   Alleen de groente- en fruitproductie in de regio als bedoeld in lid 3, wordt in aanmerking genomen voor de toepassing van dit artikel.

    3.   De lidstaten omschrijven regio’s als op grond van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun agronomische en economische kenmerken en hun potentieel op het gebied van landbouw of groenten en fruit, of hun institutionele of administratieve structuur, op zich staande delen van hun nationale grondgebied waarvoor gegevens beschikbaar zijn om de in lid 1 bedoelde mate van organisatie te berekenen.

    De door een lidstaat opgestelde lijst van regio’s mag gedurende ten minste vijf jaar niet worden gewijzigd, tenzij een dergelijke wijziging objectief gerechtvaardigd is, in het bijzonder door redenen die geen verband houden met de berekening van de mate van organisatie van de producenten in de desbetreffende regio of regio’s.

    4.   De lidstaten stellen de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 januari in kennis van de lijst van de regio’s die aan de criteria van artikel 53, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2021/2115 voldoen, en van het bedrag van de aan de producentenorganisaties in die regio’s toegekende nationale financiële steun.

    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke wijziging van de lijst van de regio’s.

    5.   Een producentenorganisatie die nationale financiële steun wil aanvragen, wijzigt zo nodig haar operationele programma.

    Artikel 35

    Driejaarsgemiddelde voor uitdemarktnemingen voor gratis verstrekking

    1.   Het in artikel 52, lid 6, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 genoemde maximumpercentage van 5 % van het volume van de afgezette productie wordt berekend op basis van het gemiddelde van de totale volumes van de producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend en die tijdens de voorgaande drie jaar via de producentenorganisatie zijn afgezet.

    2.   Voor recentelijk erkende producentenorganisaties wordt gebruikgemaakt van de volgende gegevens over de verkoopseizoenen die aan de erkenning voorafgingen:

    a)

    met betrekking tot organisaties die voordien producentengroeperingen waren, de overeenkomstige gegevens voor die producentengroepering, of

    b)

    het volume dat van toepassing was in het kader van de erkenningsaanvraag.

    HOOFDSTUK IV

    Sector bijenteelt

    Artikel 36

    Definitie van bijenkast

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder “bijenkast” verstaan de eenheid die een honingbijenkolonie bevat die voor de productie van honing, andere producten van de bijenteelt of kweekmateriaal voor honingbijen wordt gebruikt, en alle elementen die voor het overleven van die kolonie nodig zijn.

    Artikel 37

    Berekeningsmethode voor het aantal bijenkasten

    Het aantal bijenkasten dat tussen 1 september en 31 december op het grondgebied van de lidstaten klaar is om te overwinteren, wordt jaarlijks berekend volgens een gevestigde betrouwbare methode die in het strategisch GLB-plan is vastgelegd.

    Artikel 38

    Kennisgeving van het aantal bijenkasten

    De in artikel 55, lid 7, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde jaarlijkse kennisgeving van het aantal bijenkasten zoals berekend overeenkomstig artikel 37 van deze verordening, wordt met ingang van 2023 elk jaar uiterlijk op 15 juni gedaan.

    Artikel 39

    Minimumbijdrage van de Unie

    De minimumbijdrage van de Unie in de uitgaven voor de uitvoering van de in artikel 55 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde en door de lidstaten in hun strategisch GLB-plan uitgewerkte interventietypes voor de bijenteeltsector bedraagt 30 %.

    HOOFDSTUK V

    Sector wijn

    Artikel 40

    Begunstigden

    1.   De lidstaten bepalen welke marktdeelnemers in aanmerking kunnen komen voor in hun strategisch GLB-plan uitgewerkte interventies in de wijnsector. Deze marktdeelnemers omvatten de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde begunstigden, alsmede beroepsorganisaties, wijnproducentenorganisaties, unies van wijnproducentenorganisaties, tijdelijke of permanente verenigingen van twee of meer wijnproducenten en brancheorganisaties.

    2.   De lidstaten bepalen dat wijnbouwers de enige begunstigden mogen zijn van de interventietypes “herstructurering en omschakeling van wijngaarden”, “groen oogsten” en “oogstverzekering” als genoemd in artikel 58, lid 1, eerste alinea, respectievelijk de punten a), c) en d), van Verordening (EU) 2021/2115.

    3.   Een publiekrechtelijke instantie kan niet in aanmerking komen voor steun in het kader van de interventietypes voor de wijnsector. De lidstaten kunnen evenwel toestaan dat een publiekrechtelijke instantie voor de steun in aanmerking komt:

    a)

    bij acties van brancheorganisaties als bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten i) en j), van Verordening (EU) 2021/2115;

    b)

    bij voorlichtingsacties en afzetbevordering en communicatie in derde landen als bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten h) en k), van Verordening (EU) 2021/2115, mits zij niet de enige begunstigde is van de met betrekking tot die interventies verleende steun.

    4.   Particuliere ondernemingen kunnen begunstigden zijn bij afzetbevordering en communicatie in derde landen als bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt k), van Verordening (EU) 2021/2115.

    5.   Er wordt geen steun verleend aan producenten met onrechtmatige aanplant of met arealen die zonder vergunning met wijnstokken zijn beplant, op grond van artikel 71 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    Artikel 41

    Herbeplanting van wijngaarden om sanitaire of fytosanitaire redenen

    De jaarlijkse uitgaven die een lidstaat doet voor steun voor interventies die in zijn strategisch GLB-plan zijn uitgewerkt met betrekking tot de herbeplanting van wijngaarden na verplichte rooiing, mogen niet hoger zijn dan 15 % van de totale jaarlijkse uitgaven van de betrokken lidstaat voor de herstructurering en omschakeling van wijngaarden in het kader van artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115 in een bepaald landbouwbegrotingsjaar.

    De rooikosten en de vergoedingen van de gederfde inkomsten mogen geen subsidiabele uitgaven in het kader van dit interventietype vormen.

    Artikel 42

    Beplant areaal

    1.   Voor de toepassing van artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten a) en c), van Verordening (EU) 2021/2115 wordt een met wijnstokken beplant areaal begrensd door de externe omtrek van de aanplant met de wijnstokken, met toevoeging van een bufferzone waarvan de breedte gelijk is aan de helft van de afstand tussen de rijen.

    2.   Wanneer een lidstaat besluit de subsidiabele kosten van verrichtingen voor de herstructurering en omschakeling van wijngaarden en groen oogsten uitsluitend te verifiëren op basis van standaardschalen van eenheidskosten die berusten op andere meeteenheden dan de oppervlakte, of op basis van door de begunstigden in te dienen bewijsstukken, kunnen de bevoegde autoriteiten besluiten het beplante areaal niet te meten zoals aangegeven in lid 1.

    HOOFDSTUK VI

    Sector hop

    Artikel 43

    Financiële steun van de Unie

    De aan elke producentenorganisatie of unie toe te wijzen maximale financiële steun van de Unie als bedoeld in artikel 62, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115, wordt pro rata berekend op basis van de subsidiabele hoparealen van daarbij aangesloten producenten. De hoparealen zijn subsidiabel indien ze een uniforme dichtheid hebben van ten minste 1 500 planten per hectare bij dubbele leibedrading of ten minste 2 000 planten per hectare bij enkele leibedrading.

    De arealen omvatten uitsluitend de arealen die worden begrensd door de lijn die wordt gevormd door de buitenste tuien waarmee het dradenstelsel is vastgezet. Bevinden zich op deze lijn hopplanten, dan wordt aan elke zijde van die oppervlakte een extra werkstrook toegevoegd die even breed is als de gemiddelde breedte van de werkstroken binnen die oppervlakte. Deze extra werkstrook mag niet tot de openbare weg behoren. De twee aan de uiteinden van de rijen hopplanten gelegen stukken grond die nodig zijn voor het manoeuvreren van de landbouwmachines, mogen eveneens tot die oppervlakte worden gerekend voor zover zij elk niet meer dan acht meter lang zijn, slechts één keer worden geteld en niet tot de openbare weg behoren.

    De arealen mogen geen arealen omvatten die zijn beplant met jonge hopplanten die hoofdzakelijk als kwekerijproducten worden geteeld.

    HOOFDSTUK VII

    Sector veehouderij

    Artikel 44

    Aanvulling van de veestapel nadat dieren om gezondheidsredenen verplicht zijn geruimd of na verliezen als gevolg van natuurrampen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het interventietype “aanvulling van de veestapel nadat dieren om gezondheidsredenen verplicht zijn geruimd of na verliezen als gevolg van natuurrampen” als bedoeld in artikel 47, lid 2, punt e), van Verordening (EU) 2021/2115, pas wordt uitgevoerd wanneer ziektebestrijdingsmaatregelen zijn genomen overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlementen de Raad (13).

    2.   De uitgaven voor aanvulling van de veestapel mogen niet meer dan 20 % van de totale uitgaven in het kader van operationele programma’s bedragen.

    TITEL IV

    AANVULLENDE EISEN VOOR BEPAALDE INTERVENTIETYPES VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

    Artikel 45

    Instandhouding, duurzaam gebruik en ontwikkeling van genetische hulpbronnen in land- en bosbouw

    1.   Lidstaten die in hun strategisch GLB-plan interventies opnemen die verband houden met de instandhouding, het duurzame gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen in land- en bosbouw als bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU) 2021/2115, mogen alleen steun verlenen bij wijze van:

    a)

    agromilieuklimaatverbintenissen voor het behoud van op landbouwbedrijven met uitsterven bedreigde dierenrassen en door genetische erosie bedreigde plantenrassen, of

    b)

    steun voor activiteiten op het gebied van de instandhouding, het duurzame gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen in land- en bosbouw.

    Activiteiten die onder het in de eerste alinea, punt a), bedoelde type agromilieuklimaatverbintenissen vallen, zijn niet subsidiabel op grond van die alinea, punt b).

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat in het kader van de in lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde agromilieuklimaatverbintenissen voor de instandhouding van op landbouwbedrijven met uitsterven bedreigde dierenrassen en met genetische erosie bedreigde plantenrassen de verplichting bestaat om:

    a)

    landbouwhuisdieren van lokale rassen te fokken die door een lidstaat zijn erkend als zijnde met uitsterven bedreigd, die genetisch zijn aangepast aan een of meer traditionele productiesystemen of omgevingen in die lidstaat en waarvoor de status van met uitsterven bedreigd ras wetenschappelijk is vastgesteld door een orgaan dat over de nodige vaardigheden en kennis op het gebied van met uitsterven bedreigde rassen beschikt, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 24), van Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad (14), of

    b)

    plantaardige genetische hulpbronnen die van nature aan de plaatselijke en regionale omstandigheden zijn aangepast en door genetische erosie worden bedreigd, te behouden.

    3.   De volgende soorten landbouwhuisdieren van lokale rassen als bedoeld in lid 2, punt a), kunnen voor steun in aanmerking komen:

    a)

    runderen;

    b)

    schapen;

    c)

    geiten;

    d)

    paardachtigen (Equus caballus en Equus asinus);

    e)

    varkens;

    f)

    vogels;

    g)

    konijnen;

    h)

    bijen.

    4.   De lidstaten mogen de in lid 2, punt a), bedoelde lokale rassen alleen subsidiabel achten indien aan de volgende eisen is voldaan:

    a)

    er is vastgesteld om hoeveel vrouwelijke fokdieren het op nationaal niveau gaat;

    b)

    een naar behoren erkende relevante stamboekvereniging registreert het stamboek voor het betrokken ras en werkt het bij.

    5.   De lidstaten merken de in lid 2, punt b), bedoelde plantaardige genetische hulpbronnen aan als zijnde door genetische erosie bedreigd, indien voldoende bewijs van de genetische erosie is geleverd op basis van wetenschappelijke resultaten of indicatoren betreffende de teruggang van inheemse of oorspronkelijke lokale rassen, de diversiteit van de betrokken populaties en, in voorkomend geval, betreffende wijzigingen van de op plaatselijk niveau overheersende landbouwmethoden.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat verrichtingen op het gebied van de instandhouding, het duurzame gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen in land- en bosbouw, als bedoeld in lid 1, eerste alinea, punt b), het volgende omvatten:

    a)

    gerichte acties ter bevordering van de instandhouding in situ en ex situ, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in land- en bosbouw, met inbegrip van de totstandbrenging van op internet gebaseerde inventarissen van de genetische hulpbronnen die momenteel in situ in stand worden gehouden, de instandhouding op het landbouw- of bosbouwbedrijf daaronder begrepen, en verzamelingen ex situ en databases;

    b)

    gecoördineerde acties ter bevordering van de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde organisaties van lidstaten ten behoeve van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in land- of bosbouw in de Unie;

    c)

    begeleidende actie: voorlichting, verspreiding, adviesverlening, opleiding en opstelling van technische rapporten waarbij niet-gouvernementele organisaties en andere belanghebbenden betrokken zijn.

    7.   Voor de toepassing van lid 1, eerste alinea, punt b), gelden de volgende definities:

    a)

    “instandhouding in situ” in de landbouw: de instandhouding van genetisch materiaal in ecosystemen en natuurlijke habitats en het behoud en herstel van levensvatbare populaties van soorten of wilde rassen in hun natuurlijke omgeving en, in het geval van gedomesticeerde dierenrassen of gekweekte plantensoorten, in het agrarische milieu waar deze hun onderscheidende kenmerken hebben ontwikkeld;

    b)

    “instandhouding in situ” in de bosbouw: de instandhouding van genetisch materiaal in ecosystemen en natuurlijke habitats en het behoud en herstel van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving;

    c)

    “instandhouding op het landbouw- of bosbouwbedrijf”: instandhouding en ontwikkeling in situ op het niveau van het landbouw- of bosbouwbedrijf;

    d)

    “instandhouding ex situ”: de instandhouding van genetisch materiaal voor de land- of bosbouw buiten de natuurlijke habitat ervan;

    e)

    “verzameling ex situ”: een verzameling van genetisch materiaal voor de land- of bosbouw die buiten de natuurlijke habitat ervan wordt onderhouden.

    Artikel 46

    Dierenwelzijn

    Lidstaten die in hun strategisch GLB-plan interventies opnemen die verband houden met de in artikel 70 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde dierenwelzijnsverbintenissen, zorgen ervoor dat dierenwelzijnsverbintenissen hogere normen voor productiemethoden op ten minste een van de volgende gebieden bevatten:

    a)

    water, voer en dierenverzorging in overeenstemming met de natuurlijke behoeften van de dieren;

    b)

    huisvestingsomstandigheden die het comfort van dieren en hun bewegingsvrijheid vergroten, zoals meer beschikbare ruimte per dier, vloermateriaal, natuurlijk licht, microklimaatbeheersing, en huisvestingsomstandigheden als vrij werpen of groepshuisvesting, afhankelijk van de natuurlijke behoeften van dieren;

    c)

    omstandigheden die ruimte bieden voor het vertonen van natuurlijk gedrag, zoals omgevingsverrijking of late spening;

    d)

    uitloop en grazen;

    e)

    methoden die de robuustheid van dieren vergroten en hun levensduur verlengen, met inbegrip van trager groeiende rassen;

    f)

    methoden om verminking of castratie van dieren te vermijden. In specifieke gevallen waarin verminking of castratie van dieren toch nodig wordt geacht, wordt gebruikgemaakt van anesthetica, analgesie en ontstekingsremmers of immunocastratie;

    g)

    sanitaire maatregelen die niet-overdraagbare ziekten voorkomen en waarbij geen gebruik hoeft te worden gemaakt van medische stoffen als vaccins, insecticiden of middelen tegen parasieten.

    Artikel 47

    Kwaliteitsregelingen

    Lidstaten die in hun strategisch GLB-plan interventies opnemen die verband houden met de in artikel 77, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde kwaliteitsregelingen, zorgen ervoor dat de nationale erkende kwaliteitsregelingen betrekking hebben op:

    a)

    door de lidstaten erkende kwaliteitsregelingen, waaronder regelingen inzake de certificering van landbouwbedrijven, voor landbouwproducten, katoen of levensmiddelen die aan de volgende criteria voldoen:

    i)

    de specificiteit van het eindproduct in het kader van dergelijke regelingen vloeit voort uit duidelijke verplichtingen die het volgende garanderen:

    specifieke productkenmerken,

    specifieke landbouw- of productiemethoden, of

    een kwaliteit van het eindproduct die uit het oogpunt van de gezondheid van mens, dier of plant, het dierenwelzijn of milieubescherming de voor het handelsproduct geldende normen in aanzienlijke mate overtreft;

    ii)

    de regeling staat open voor alle producenten;

    iii)

    de regeling brengt het opstellen van een bindend productdossier mee en de naleving daarvan wordt geverifieerd door de openbare autoriteiten of door een onafhankelijke inspectieorganisatie;

    iv)

    de regeling is transparant en staat borg voor de integrale traceerbaarheid van de producten;

    b)

    door de lidstaten erkende vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten die voldoen aan de Unierichtsnoeren inzake de beste methoden voor de toepassing van vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, als vervat in de mededeling van de Commissie van 16 december 2010“EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen” (15).

    TITEL V

    REGELS INZAKE HET AANDEEL IN HET KADER VAN GLMC-NORM 1

    Artikel 48

    Regels inzake het aandeel in het kader van GLMC-norm 1

    1.   Met het oog op de instandhouding van blijvend grasland in het kader van GLMC-norm 1 als vermeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, voorkomen de lidstaten dat het aandeel blijvend grasland in het landbouwareaal met meer dan 5 % afneemt ten opzichte van een referentieaandeel, dat elke lidstaat in zijn strategisch GLB-plan moet vaststellen door arealen blijvend grasland te delen door het totale landbouwareaal.

    Voor de vaststelling van het in de eerste alinea bedoelde referentieaandeel wordt verstaan onder:

    a)

    “arealen blijvend grasland”: blijvend grasland dat in 2018 overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) is aangegeven door landbouwers die rechtstreekse betalingen ontvangen, en dat is geconstateerd als bedoeld in artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt (23), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie (17), en zo nodig door de lidstaten is gecorrigeerd voor de gevolgen van een mogelijke wijziging, met name in de definitie van blijvend grasland die de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115 moeten opstellen;

    b)

    “totaal landbouwareaal”: het landbouwareaal dat in 2018 overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 is aangegeven door landbouwers die rechtstreekse betalingen ontvangen, en dat is geconstateerd als bedoeld in artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt (23), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie, en zo nodig door de lidstaten is gecorrigeerd voor met name de gevolgen van een mogelijke wijziging van de definitie van landbouwarealen die de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115 moeten opstellen.

    2.   Het aandeel blijvend grasland wordt jaarlijks bepaald op basis van de arealen die voor het betrokken jaar overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad (18) zijn aangegeven door de begunstigden van rechtstreekse betalingen uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2115 of de jaarlijkse betalingen uit hoofde van de artikelen 70, 71 en 72 van laatstgenoemde verordening.

    De lidstaten kunnen het aandeel blijvend grasland en het referentieaandeel op nationaal, regionaal, subregionaal niveau of op het niveau van groepen bedrijven of individuele bedrijven vaststellen.

    3.   Wanneer blijkt dat het in lid 2 bedoelde aandeel met meer dan 5 % is afgenomen op het niveau waarop GLMC-norm 1 wordt toegepast, legt de betrokken lidstaat verplichtingen op bedrijfsniveau op om land weer in blijvend grasland om te zetten of een areaal blijvend grasland vast te stellen voor een aantal of alle landbouwers die over land beschikken dat van blijvend grasland was omgezet in land voor andere vormen van grondgebruik gedurende een periode in het verleden.

    Wanneer het areaal blijvend grasland in een bepaald jaar echter in absolute termen binnen 0,5 % van de overeenkomstig lid 1, tweede alinea, punt a), vastgestelde arealen blijvend grasland in stand blijft, wordt geacht aan de verplichting van lid 1, eerste alinea, te zijn voldaan.

    4.   Lid 3, eerste alinea, is niet van toepassing wanneer de afname tot onder de drempel van 5 % het gevolg is van aangegane verbintenissen of van verplichtingen als bedoeld in artikel 4, lid 4, punten b) en c), van Verordening (EU) 2021/2115, als gevolg waarvan op de betrokken arealen geen landbouwactiviteit meer wordt uitgeoefend en die geen betrekking hebben op de aanplant van kerstbomen of de teelt van gewassen of bomen voor energieproductie.

    5.   Voor de berekening van het in lid 2 bedoelde aandeel worden arealen die weer in blijvend grasland zijn omgezet of overeenkomstig lid 3 als blijvend grasland zijn aangelegd of in het kader van de uitvoering door de lidstaten van GLMC-norm 1 als blijvend grasland zijn aangelegd, vanaf de eerste dag van de heromzetting of aanleg als blijvend grasland beschouwd. Die arealen worden na de heromzetting of aanleg voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen overeenkomstig de definitie van artikel 4, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2021/2115 gebruikt gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren of, bij al voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen gebruikte arealen, gedurende het aantal jaren dat resteert om uit te komen op vijf opeenvolgende jaren.

    TITEL VI

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 49

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 7 december 2021.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)  PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1.

    (2)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

    (3)  https://www.unodc.org/unodc/en/treaties/single-convention.html

    (4)  Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1).

    (5)  Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74).

    (6)  Richtlijn 2008/62/EG van de Commissie van 20 juni 2008 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen (PB L 162 van 21.6.2008, blz. 13).

    (7)  Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

    (8)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

    (9)  Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).

    (10)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 821/2014 van de Commissie van 28 juli 2014 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gedetailleerde regelingen voor de overdracht en het beheer van programmabijdragen, de verslaglegging over financieringsinstrumenten, de technische kenmerken van voorlichtings- en communicatiemaatregelen voor concrete acties, en het systeem voor de vastlegging en opslag van gegevens (PB L 223 van 29.7.2014, blz. 7).

    (11)  Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).

    (12)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1).

    (13)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

    (14)  Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (“Fokkerijverordening”) (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 66).

    (15)  PB C 341 van 16.12.2010, blz. 5.

    (16)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

    (17)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB L 181 van 20.6.2014, blz. 48).

    (18)  Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187).


    BIJLAGE I

    Uniemethode voor de verificatie van henneprassen en de bepaling van het gehalte aan Δ9-tetrahydrocannabinol in henneprassen als bedoeld in artikel 3

    1.   Toepassingsgebied

    Het doel van de in deze bijlage vastgestelde methode is de bepaling van het gehalte aan Δ9-tetrahydrocannabinol (hierna “THC-gehalte” genoemd) van henneprassen (Cannabis sativa L.). Al naargelang van het geval wordt procedure A of B gevolgd, zoals beschreven in deze bijlage.

    De methode berust op de kwantitatieve bepaling van THC door middel van gaschromatografie na extractie met een oplosmiddel.

    1.1.   Methode A

    Procedure A wordt gebruikt voor de controle van de productie van hennep, wanneer de steekproef voor de jaarlijks uitgevoerde controles ten minste 30 % van de overeenkomstig artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 aangegeven arealen voor de productie van hennep omvat.

    1.2.   Methode B

    Methode B wordt gebruikt wanneer een lidstaat een systeem van voorafgaande vergunningen voor de teelt van hennep invoert en het minimumniveau van de controles ter plaatse ten minste 20 % van de overeenkomstig artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 aangegeven arealen voor de productie van hennep omvat.

    2.   Bemonstering

    2.1.   Voorwaarden voor het nemen van de monsters

    De monsters worden overdag genomen en hierbij wordt een systematische route gevolgd zodat een representatieve steekproef van het perceel verkregen wordt; daarbij wordt de rand van het perceel niet bemonsterd.

    2.1.1.   Procedure A:

    uit een populatie van een bepaald hennepras wordt van elke geselecteerde plant een stuk van 30 cm met ten minste één vrouwelijke bloemtop genomen. De bemonstering wordt uitgevoerd in de periode tussen twintig dagen na het begin van de bloei en tien dagen na het einde van de bloei.

    De lidstaat kan toestaan dat monsters worden genomen in de periode tussen het begin van de bloei en 20 dagen na het begin van de bloei, op voorwaarde dat voor elk geteeld ras overeenkomstig de eerste alinea andere representatieve monsters worden genomen in de periode tussen 20 dagen na het begin en tien dagen na het einde van de bloei.

    Voor hennep die als vanggewas wordt geteeld, wordt, bij gebrek aan vrouwelijke bloemtoppen, de bovenste 30 cm van de plantenstengel genomen. In dat geval wordt de bemonstering uitgevoerd vlak voor het einde van de vegetatieperiode, zodra de bladeren de eerste tekenen van gele verkleuring beginnen te vertonen, maar niet later dan het begin van een voorspelde vorstperiode.

    2.1.2.   Procedure B:

    uit een populatie van een bepaald hennepras wordt het bovenste derde van elke geselecteerde plant genomen. De bemonstering wordt uitgevoerd in de tien dagen na het einde van de bloei of, als de hennep als vanggewas wordt geteeld, bij gebrek aan vrouwelijke bloemtoppen vlak voor het einde van de vegetatieperiode, zodra de bladeren de eerste tekenen van gele verkleuring beginnen te vertonen, maar niet later dan het begin van een voorspelde vorstperiode. Bij een tweehuizig ras worden alleen de vrouwelijke planten bemonsterd.

    2.2.   Omvang van het monster

    Procedure A: van elk perceel worden monsters van 50 planten genomen.

    Procedure B: van elk perceel worden monsters van 200 planten genomen.

    Elk monster wordt zonder aandrukken in een stoffen of papieren zak gedaan en naar het analyselaboratorium gezonden.

    De lidstaten kunnen bepalen dat een tweede monster voor een eventuele contra-analyse wordt genomen en hetzij door de teler, hetzij door de voor de analyse verantwoordelijke instantie wordt bewaard.

    2.3.   Droging en opslag van het monster

    De monsters moeten zo snel mogelijk en in elk geval binnen 48 uur worden gedroogd volgens ongeacht welke methode waarbij de temperatuur onder 70 °C blijft.

    De monsters worden gedroogd tot constant gewicht en een vochtigheid van 8 % tot 13 %.

    De droge monsters worden zonder aandrukken in het donker op een temperatuur beneden 25 °C bewaard.

    3.   Bepaling van het THC-gehalte

    3.1.   Prepareren van het testmonster

    De droge monsters worden van stengels en zaden van meer dan 2 mm ontdaan.

    De gedroogde monsters worden tot een halffijn poeder gemalen (maaswijdte van de zeef: 1 mm).

    Het poeder mag maximaal tien weken droog, in het donker en op een temperatuur beneden 25 °C bewaard worden.

    3.2.   Reagentia en extractievloeistof

    Reagentia

    zuivere Δ9-tetrahydrocannabinol voor chromatografie,

    zuivere squalaan voor chromatografie als interne standaard.

    Extractievloeistof

    35 mg squalaan per 100 ml hexaan.

    3.3.   Extractie van THC

    100 mg poedervormig analysemonster wordt afgewogen en in een centrifugebuis gedaan; 5 ml extractievloeistof met interne standaard wordt toegevoegd.

    Het monster wordt gedurende 20 minuten in een ultrasoonbad geplaatst. Het wordt gedurende vijf minuten op 3 000 toeren per minuut gecentrifugeerd en daarna wordt de bovenstaande vloeistof met de opgeloste THC afgeschonken. Deze vloeistof wordt in de chromatograaf geïnjecteerd en daarna wordt een kwantitatieve bepaling verricht.

    3.4.   Gaschromatografie

    a)

    Apparatuur

    gaschromatograaf voorzien van een vlamionisatiedetector en een split/splitless-injector

    kolom waarmee een goede scheiding van cannabinoïden wordt verkregen, bijvoorbeeld een glazen capillaire kolom van 25 m lengte en 0,22 mm diameter, geïmpregneerd met een apolaire fase van het type 5 % fenyl-methyl-siloxaan.

    b)

    IJkoplossingen

    Ten minste drie punten voor procedure A en vijf punten voor procedure B, met de punten 0,04 en 0,50 mg/ml THC per ml extractievloeistof.

    c)

    Instelling van de apparatuur

    De volgende instellingen worden als voorbeeld voor de in punt a) genoemde kolom gegeven:

    temperatuur van de oven: 260 °C

    temperatuur van de injector: 300 °C

    temperatuur van de detector: 300 °C.

    d)

    Geïnjecteerd volume: 1 μl.

    4.   Resultaten

    Het resultaat wordt in twee decimalen uitgedrukt als g THC per 100 g van het analysemonster, gedroogd tot constant gewicht. Het resultaat mag een maximale afwijking van 0,03 g per 100 g hebben.

    Procedure A: per te analyseren monster wordt één bepaling verricht.

    Als het resultaat boven de in artikel 4, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 vermelde grens ligt, wordt per te analyseren monster een tweede bepaling verricht en wordt het gemiddelde van de twee bepalingen als resultaat genomen.

    Procedure B: per te analyseren monster worden twee bepalingen verricht, waarvan het gemiddelde wordt genomen.


    BIJLAGE II

    Lijst van niet-subsidiabele soorten uitgaven als bedoeld in artikel 22, lid 2

    DEEL I

    In de sector groenten en fruit, de bijenteeltsector, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en de in artikel 42, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde overige sectoren

    1.

    Algemene productiekosten, en met name kosten voor mycelium, zaaizaad en niet-blijvende teelten (zelfs niet indien gecertificeerd); gewasbeschermingsproducten (inclusief middelen voor geïntegreerde bestrijding); meststoffen en andere inputs; ophaalkosten en vervoerskosten (intern en extern); opslagkosten; verpakkingskosten (inclusief het gebruik en beheer van verpakkingen), zelfs in het kader van nieuwe procedés; exploitatiekosten (met name elektriciteit, brandstoffen en onderhoud).

    2.

    Aflossing van kredieten die zijn opgenomen voor een interventie.

    3.

    Aankoop van onbebouwde grond voor een bedrag dat hoger is dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken verrichting.

    4.

    Investeringen in door de begunstigde in de bijenteeltsector te gebruiken vervoersmiddelen of voor de afzet of distributie van goederen door de producentenorganisatie.

    5.

    Kosten voor het gebruik van gehuurde goederen.

    6.

    Uitgaven die verband houden met een leaseovereenkomst (belastingen, rente, verzekeringskosten enz.) en de desbetreffende exploitatiekosten.

    7.

    Onderaannemings- of uitbestedingscontracten betreffende de verrichtingen of uitgaven die in deze lijst als niet-subsidiabel zijn aangemerkt.

    8.

    Nationale of regionale belastingen of fiscale heffingen.

    9.

    Debetrente, tenzij de bijdrage wordt verleend in een andere vorm dan niet terug te betalen rechtstreekse bijstand.

    10.

    Investeringen in aandelen of kapitaal van ondernemingen als het om een financiële investering gaat.

    11.

    Kosten die worden gemaakt door andere partijen dan de begunstigde, producentenorganisatie of haar leden, unies van producentenorganisaties of daarbij aangesloten producenten of een dochteronderneming of een entiteit binnen een keten van dochterondernemingen in de zin van artikel 31, lid 7, of, bij goedkeuring door de lidstaat, door een coöperatie die lid is van een producentenorganisatie.

    12.

    Interventies die niet plaatsvinden op de bedrijven en/of bij de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of daarbij aangesloten producenten of een dochteronderneming of een entiteit binnen een keten van dochterondernemingen in de zin van artikel 31, lid 7, of, bij goedkeuring van de lidstaat, door een coöperatie die lid is van een producentenorganisatie.

    13.

    Interventies die door de begunstigde, de producentenorganisatie buiten de Unie zijn uitbesteed of uitgevoerd, met uitzondering van het interventietype afzetbevordering, communicatie en marketing als bedoeld in artikel 47, lid 1, punt f), van Verordening (EU) 2021/2115.

    DEEL II

    In de wijnsector

    1.

    Dagelijkse beheer van een wijngaard

    2.

    Bescherming tegen schade door wild, vogels of hagel

    3.

    Aanleg van windbrekingen en windschermen

    4.

    Rijpaden en liften

    5.

    Aankoop van trekkers of ongeacht welke transportvoertuigen

    6.

    Rooien van besmette wijngaarden en inkomstenderving na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen.

    BIJLAGE III

    Lijst van subsidiabele soorten uitgaven als bedoeld in artikel 22, lid 3

    1.

    Specifieke kosten voor:

    kwaliteitsverbeteringsmaatregelen;

    biologische gewasbeschermingsmiddelen (bijv. lokstoffen en predatoren) die bij biologische, geïntegreerde of conventionele productie worden gebruikt;

    agromilieuklimaatinterventies als bedoeld in artikel 12;

    biologische, geïntegreerde of experimentele productie, inclusief specifieke kosten van biologisch zaai- en plantgoed;

    monitoring van de inachtneming van de in titel II van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde normen, van de fytosanitaire voorschriften en van de maximumresidugehalten.

    Met specifieke kosten worden de aanvullende kosten bedoeld, die worden berekend als het verschil tussen de traditionele productiekosten en de werkelijk gemaakte kosten, en inkomsten die worden gederfd als gevolg van een actie, exclusief aanvullende inkomsten en kostenbesparingen.

    2.

    Diergeneesmiddelen tegen vijanden van bijenvolken en bijenziekten.

    3.

    Kosten die verbonden zijn aan het herstel van bijenbestanden en de bijenteelt.

    4.

    Aankoop van machines en uitrusting voor de verbetering van de productie en inzameling van honing.

    5.

    Administratieve en personeelskosten in verband met de uitvoering van operationele programma’s of de betrokken interventies, met inbegrip van rapporten, studies, kosten voor het voeren en beheren van de boekhouding, verplichte loon- en salarislasten indien deze rechtstreeks worden gedragen door de begunstigde, dochterondernemingen of een entiteit binnen een keten van dochterondernemingen in de zin van artikel 31, lid 7, of, bij goedkeuring van de lidstaat, door een coöperatie die lid is van een producentenorganisatie.

    6.

    Aankoop van onbebouwde grond die nodig is voor een in het operationele programma opgenomen investering, mits de grond minder kost dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken verrichting. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor verrichtingen ten behoeve van milieubehoud.

    7.

    Aankoop of huur van materiële activa, met inbegrip van tweedehands materiële activa, mits deze niet in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de aankoop of huur binnen de grenzen van de netto marktwaarde van het materiële activum met nationale steun of Uniesteun zijn aangekocht.

    8.

    Huur van fysieke activa wanneer dit een economisch verantwoord alternatief voor aankoop is en de lidstaat goedkeuring verleent.

    9.

    Voor de in artikel 42, punten a), d), e) en f), van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde sectoren, investeringen in transportvoertuigen wanneer de producentenorganisatie ten genoegen van de betrokken lidstaat motiveert dat het transportvoertuig wordt gebruikt voor intern vervoer bij de producentenorganisatie. Investeringen in extra truckvoorzieningen voor koeltransport of CA-vervoer.

    10.

    Investeringen in aandelen of kapitaal van ondernemingen indien deze investeringen rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma.


    BIJLAGE IV

    Op de verpakking van producten aan te brengen vermelding als bedoeld in artikel 25, lid 3, punt a)

    Продукт, предназначен за безвъзмездно разпределяне (Делегиран регламент (ЕС) 2022/126)

    Producto destinado a su distribución gratuita [Reglamento Delegado (UE) 2022/126]

    Produkt určený k bezplatné distribuci (nařízení v přenesené pravomoci (EU) 2022/126)

    Produkt til gratis uddeling (delegeret forordning (EU) 2022/126)

    Zur kostenlosen Verteilung bestimmtes Erzeugnis (delegierte Verordnung (EU) 2022/126)

    Tasuta jagamiseks mõeldud tooted [delegeeritud määrus (EL) 2022/126]

    Προϊόν προοριζόμενο για δωρεάν διανομή [κατ’εξουσιοδότηση κανονισμός (ΕΕ) 2022/126]

    Product for free distribution (Delegated Regulation (EU) 2022/126)

    Produit destiné à la distribution gratuite [règlement délégué (UE) 2022/126]

    Proizvod za besplatnu distribuciju (Delegirana uredba (EU) 2022/126)

    Prodotto destinato alla distribuzione gratuita [regolamento delegato (UE) 2022/126]

    Produkts paredzēts bezmaksas izplatīšanai [Deleģētā regula (ES) 2022/126]

    Nemokamai platinamas productas (Deleguotasis reglamentas (ES) 2022/126)

    Ingyenes szétosztásra szánt termék ((EU) 2022/126 felhatalmazáson alapuló rendelet)

    Prodott għad-distribuzzjoni bla ħlas (Ir-Regolament Delegat (UE) 2022/126)

    Voor gratis verstrekking bestemd product (Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126)

    Produkt przeznaczony do bezpłatnej dystrybucji [Rozporządzenie delegowane (UE) 2022/126]

    Produto destinado a distribuição gratuita [Regulamento Delegado (UE) 2022/126]

    Produs destinat distribuirii gratuite [Regulamentul delegat (UE) 2022/126]

    Výrobok určený na bezplatnú distribúciu [delegované nariadenie (EÚ) 2022/126]

    Proizvod, namenjen za prosto razdelitev (Delegirana uredba (EU) 2022/126)

    Ilmaisjakeluun tarkoitettu tuote (delegoitu asetus (EU) 2022/126)

    Produkt för gratisutdelning (delegerad förordning (EU) 2022/126)

    Táirge lena dháileadh saor in aisce (Rialachán Tarmligthe (AE) 2022/126)


    BIJLAGE V

    Maximumsteunbedragen voor uitdemarktnemingen als bedoeld in artikel 26, lid 1, en lid 4, eerste alinea

    Producten

    Maximumsteun (EUR/100 kg)

    Gratis verstrekking

    Overige bestemmingen

    Bloemkool

    21,05

    15,79

    Tomaten (uit de markt genomen in de periode 1 juni — 31 oktober)

    7,25

    7,25

    Tomaten (uit de markt genomen in de periode 1 november — 31 mei)

    33,96

    25,48

    Appelen

    24,16

    18,11

    Druiven

    53,52

    40,14

    Abrikozen

    64,18

    48,14

    Nectarines

    37,82

    28,37

    Perziken

    37,32

    27,99

    Peren

    33,96

    25,47

    Aubergines

    31,2

    23,41

    Meloenen

    48,1

    36,07

    Watermeloenen

    9,76

    7,31

    Sinaasappelen

    21,00

    21,00

    Mandarijnen

    25,82

    19,50

    Clementines

    32,38

    24,28

    Satsuma’s

    25,56

    19,50

    Citroenen

    29,98

    22,48


    BIJLAGE VI

    Minimumeisen voor uit de markt genomen producten als bedoeld in artikel 29, lid 2

    1.   

    Deze producten moeten als volgt zijn:

    intact, als het om verse rauwe producten gaat,

    gezond; niet toegestaan zijn producten die zijn aangetast door rot of die een zodanige kwaliteitsvermindering vertonen dat ze niet meer geschikt zijn voor consumptie,

    zuiver, nagenoeg vrij van zichtbare ongerechtigheden,

    in voorkomend geval, nagenoeg vrij van plagen en van aantastingen door plagen,

    vrij van abnormaal vocht,

    vrij van een vreemde geur of smaak.

    2.   

    De producten moeten geschikt zijn voor afzet en consumptie, in voorkomend geval voldoende ontwikkeld en voldoende rijp zijn, rekening houdend met de normale kenmerken ervan.

    3.   

    In voorkomend geval moeten de producten de kenmerken van het ras of het handelstype of de handelskwaliteit hebben.


    BIJLAGE VII

    Sorteer- en verpakkingskosten als bedoeld in artikel 33

    Product

    Sorteer- en verpakkingskosten (EUR/ton)

    Appelen

    187,70

    Peren

    159,60

    Sinaasappelen

    240,80

    Clementines

    296,60

    Perziken

    175,10

    Nectarines

    205,80

    Watermeloenen

    167,00

    Bloemkool

    169,10

    Overige producten

    201,10


    Top