Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020R2224

    Verordening (EU) 2020/2224 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het goederen- en personenvervoer over de weg na het einde van de overgangsperiode bepaald in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 437 van 28.12.2020, p. 74–85 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2020

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2020/2224/oj

    28.12.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 437/74


    VERORDENING (EU) 2020/2224 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 23 december 2020

    betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het goederen- en personenvervoer over de weg na het einde van de overgangsperiode bepaald in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

    Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (het “terugtrekkingsakkoord”) (2) is door de Unie gesloten door middel van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad (3) en is op 1 februari 2020 in werking getreden. De in artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord bedoelde overgangsperiode, tijdens dewelke het Unierecht van toepassing blijft op en in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (het Verenigd Koninkrijk) overeenkomstig artikel 127 van het terugtrekkingsakkoord, loopt af op 31 december 2020. Op 25 februari 2020 heeft de Raad Besluit (EU, Euratom) 2020/266 (4) houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk over een nieuwe partnerschapsovereenkomst vastgesteld. Zoals uit de onderhandelingsrichtsnoeren blijkt, voorziet de machtiging onder meer in de nodige elementen om de betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk op het gebied van wegvervoer na het einde van de overgangsperiode alomvattend te behandelen. Het is echter onzeker of uiterlijk op het einde van die periode een overeenkomst tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk over hun toekomstige betrekkingen op het gebied van het goederen- en personenvervoer over de weg in werking zal zijn getreden.

    (2)

    Aan het eind van de overgangsperiode en bij gebrek aan bijzondere bepalingen zullen alle rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het Unierecht met betrekking tot markttoegang, zoals vastgesteld bij Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 (5) en (EG) nr. 1073/2009 (6) van het Europees Parlement en de Raad, eindigen, voor zover het de betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie en haar lidstaten betreft.

    (3)

    In een dergelijke situatie zou het internationale goederen- en personenvervoer over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk ernstig worden verstoord.

    (4)

    Gibraltar is uitgesloten van de territoriale werkingssfeer van deze verordening en de hierin vervatte verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk hebben geen betrekking op Gibraltar.

    (5)

    Het multilaterale quotasysteem van de Europese Conferentie van Ministers van Verkeer (ECMV) is het enige andere beschikbare juridische kader dat als grondslag zou kunnen dienen voor het goederenvervoer over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk. Als gevolg van het beperkte aantal vergunningen dat momenteel in het ECMV-systeem beschikbaar is en het beperkte toepassingsbereik wat betreft de bestreken soort wegvervoersactiviteiten, is dat systeem momenteel echter ontoereikend om volledig tegemoet te komen aan de behoeften van het goederenvervoer over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

    (6)

    Naar verwachting zullen zich ook in het personenvervoer over de weg ernstige verstoringen voordoen, onder meer wat betreft de openbare orde. De Overeenkomst betreffende het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (7) (de “Interbus-overeenkomst”) is het enige beschikbare rechtskader dat als grondslag zou kunnen dienen voor personenvervoer per autobus en touringcar tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk na het einde van de overgangsperiode. Het Verenigd Koninkrijk wordt op 1 januari 2021 een zelfstandige overeenkomstsluitende partij bij de Interbus-overeenkomst. De Interbus-overeenkomst heeft echter alleen betrekking op ongeregeld vervoer en is derhalve ontoereikend om de verstoringen van het internationale touringcar- en autobusvervoer tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie die het gevolg zijn van het einde van de overgangsperiode, aan te pakken. Er is onderhandeld over een protocol bij de Interbus-overeenkomst betreffende geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen en het Verenigd Koninkrijk zal dat protocol naar verwachting zo snel mogelijk ratificeren. Er wordt echter niet verwacht dat het protocol tijdig in werking zal treden om een haalbaar alternatief te bieden voor de periode onmiddellijk na het einde van de overgangsperiode. De beschikbare instrumenten voorzien derhalve niet in de behoefte aan geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer van personen per autobus en touringcar tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

    (7)

    Om te vermijden dat daardoor ernstige verstoringen ontstaan, onder meer wat betreft de openbare orde, moet bijgevolg een tijdelijk stel maatregelen worden vastgesteld die wegvervoerders en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten met een vergunning in het Verenigd Koninkrijk in staat stellen om goederen en personen over de weg te vervoeren tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie, of van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk waarbij een of meer lidstaten in doorvoer worden gepasseerd. Om een passend evenwicht tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie te garanderen, moeten de aldus toegekende rechten afhankelijk worden gesteld van de toekenning van gelijkwaardige rechten en moeten zij worden onderworpen aan bepaalde voorwaarden die eerlijke concurrentie waarborgen.

    (8)

    Het recht om binnen het grondgebied van een lidstaat en tussen lidstaten vervoersactiviteiten uit te voeren, is een fundamentele verworvenheid van de interne markt en mag na het einde van de overgangsperiode en bij gebreke van eventuele specifieke andersluidende bepalingen niet langer worden verleend aan wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk. Niettemin kunnen zich in de onmiddellijke nasleep van de overgangsperiode en bij gebreke van een toekomstig akkoord betreffende het goederenvervoer over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk verstoringen van de verkeersstromen en daaruit voortvloeiende bedreigingen voor de openbare orde voordoen, met name op de grensovergangspunten die beperkt zijn in aantal en waar extra controles van voertuigen en hun vracht moeten worden uitgevoerd. De opstoppingen bij de grensovergangspunten met het Verenigd Koninkrijk namen al toe voor het einde van de overgangsperiode. De crisis in verband met de COVID-19-pandemie heeft ook negatieve gevolgen gehad voor het wegvervoer, met een toename van het aantal lege ladingen, een tendens die nog zou kunnen worden versterkt indien er geen flexibiliteit is waardoor de wegvervoerders van het Verenigd Koninkrijk, zelfs in zeer beperkte mate, gedurende een strikt beperkte periode activiteiten binnen de Unie kunnen uitvoeren. Zulke verstoringen kunnen leiden tot situaties met een negatieve impact op kritieke toeleveringsketens die noodzakelijk worden geacht om de huidige COVID-19-pandemie te beheersen. Om de omvang van dergelijke verstoringen te beperken, moeten wegvervoerders van het Verenigd Koninkrijk tijdelijk een beperkt aantal aanvullende activiteiten op het grondgebied van de Unie kunnen uitvoeren in het kader van activiteiten tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie. Hun voertuigen zouden dan niet onmiddellijk naar het Verenigd Koninkrijk hoeven terug te keren en het is minder waarschijnlijk dat zij bij hun terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk leeg zouden zijn, waardoor het totale aantal voertuigen en daarmee de druk aan de grensovergangspunten zou afnemen. Het recht om dergelijke extra handelingen te verrichten, moet evenredig zijn, mag niet hetzelfde niveau van rechten hebben als de rechten die de wegvervoerders in de Unie krachtens de regels van de interne markt genieten en moet geleidelijk aan worden uitgefaseerd.

    (9)

    Grensoverschrijdende touringcar- en autobusdiensten tussen Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland zijn van bijzonder belang voor de gemeenschappen die in de grensregio's wonen, omdat zij basisconnectiviteit tussen gemeenschappen waarborgen, onder meer in het kader van het gemeenschappelijk reisgebied. Daarom moet exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk verder worden toegestaan om in de grensregio van Ierland passagiers op te nemen en af te zetten in het kader van internationaal personenvervoer per touringcar en autobus tussen Ierland en Noord-Ierland.

    (10)

    Om het tijdelijke karakter ervan weer te geven en geen precedent te scheppen, moet de reeks maatregelen waarin deze verordening voorziet, voor een korte periode gelden. Wat het goederenvervoer over de weg betreft, is die korte periode bedoeld om mogelijke regelingen voor basisconnectiviteit in het ECMV-systeem mogelijk te maken en geldt zij onverminderd de inwerkingtreding van een toekomstige overeenkomst inzake goederenvervoer over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk en toekomstige Unieregels inzake vervoer. Wat het personenvervoer per autobus en touringcar betreft, is die korte periode bedoeld om het Protocol bij de Interbus-overeenkomst betreffende geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen in werking te kunnen laten treden en op het Verenigd Koninkrijk van toepassing te laten zijn, hetzij door de bekrachtiging van, hetzij door de toetreding tot dat protocol door het Verenigd Koninkrijk, en geldt zij onverminderd een eventuele toekomstige overeenkomst over die aangelegenheid tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

    (11)

    Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vastleggen van voorlopige maatregelen inzake goederen- en personenvervoer over de weg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk wanneer een akkoord over hun toekomstige betrekkingen op het gebied van vervoer over de weg ontbreekt op het einde van de overgangsperiode, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van het voorgestelde optreden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

    (12)

    In het licht van de hoogdringendheid die voortvloeit uit het einde van de bovenvermelde overgangsperiode, wordt het passend geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken als bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

    (13)

    Deze verordening moet met spoed in werking treden en moet van toepassing zijn vanaf de dag na het einde van de overgangsperiode die is vastgesteld in het terugtrekkingsakkoord, tenzij een met het Verenigd Koninkrijk gesloten overeenkomst inzake wegvervoer in werking is getreden of, in voorkomend geval, voorlopig wordt toegepast op die datum. Deze verordening houdt op van toepassing te zijn tot de dag voor de inwerkingtreding of tot de dag voor de voorlopige toepassing van een internationale overeenkomst inzake wegvervoer tussen beide partijen. Met uitzondering van de specifieke bepalingen die in de grensregio van Ierland van toepassing zijn in het kader van geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer tussen Ierland en Noord-Ierland, moet het recht om geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer met touringcars en autobussen te verrichten ophouden van toepassing te zijn op de datum waarop het Protocol bij de Interbus-overeenkomst betreffende geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen in werking treedt voor de Unie en het Verenigd Koninkrijk. Deze verordening moet in ieder geval ophouden van toepassing te zijn op 30 juni 2021.

    (14)

    Wanneer dat nodig is om tegemoet te komen aan de behoeften van de markt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om de gelijkwaardigheid te herstellen van de rechten die door de Unie zijn toegekend aan wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk en aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk, ook wanneer de door het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten worden toegekend op grond van de lidstaat van herkomst of anderszins niet in gelijke mate voor alle exploitanten uit de Unie beschikbaar zijn, en teneinde gevallen van oneerlijke concurrentie die ten koste gaan van wegvervoerders uit de Unie en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie te verhelpen.

    (15)

    Deze gedelegeerde handelingen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel, en de voorwaarden moeten derhalve in verhouding staan tot de problemen die rijzen door het feit dat er geen gelijkwaardige rechten worden toegekend of door oneerlijke mededingingsvoorwaarden. De opschorting van de toepassing van deze verordening mag door de Commissie alleen worden overwogen in de ernstigste gevallen, waarin geen gelijkwaardige rechten worden toegekend aan wegvervoerders uit de Unie of aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie, of als de aldus toegekende rechten minimaal zijn of als de voorwaarden voor mededinging voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of voor exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk zo sterk verschillen van die voor exploitanten uit de Unie dat het verlenen van de betrokken diensten economisch niet haalbaar is voor exploitanten uit de Unie.

    (16)

    Bij de vaststelling van die gedelegeerde handelingen is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (8). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. De Commissie moet waarborgen dat dergelijke vastgestelde gedelegeerde handelingen de goede werking van de interne markt niet onnodig verstoren.

    (17)

    Om te waarborgen dat de door het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toegekende rechten die gelijkwaardig zijn aan de bij deze verordening aan wegvervoerders en exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten, in gelijke mate voor alle exploitanten uit de Unie beschikbaar zijn, moet het toepassingsgebied van de Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 en (EG) nr. 1073/2009 tijdelijk worden uitgebreid. Die verordeningen bestrijken reeds het deel van een traject tussen een lidstaat en een derde land op het grondgebied van alle in doorvoer gepasseerde lidstaten. In dergelijke gevallen moet er echter worden voor gezorgd dat Verordening (EG) nr. 1072/2009 ook van toepassing is op het deel van het traject op het grondgebied van de lidstaat waar goederen worden geladen of gelost, en dat Verordening (EG) nr. 1073/2009 van toepassing is op het deel van het traject op het grondgebied van de lidstaat waar passagiers in- of uitstappen. Een dergelijke uitbreiding heeft tot doel ervoor te zorgen dat exploitanten uit de Unie derdelandenvervoer naar of vanuit het Verenigd Koninkrijk kunnen verrichten, en bij het verrichten van personenvervoer extra stopplaatsen kunnen inlassen,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    Bij deze verordening worden tijdelijke maatregelen vastgesteld voor het goederenvervoer over de weg en voor geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer van personen per touringcar en autobus tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk na het einde van de in artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord bedoelde overgangsperiode.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1.

    “voertuig”:

    a)

    met betrekking tot goederenvervoer, een in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd motorvoertuig of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het motorvoertuig in het Verenigd Koninkrijk is geregistreerd, dat uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van goederen en dat ofwel eigendom is van de onderneming, ofwel door haar op krediet is gekocht ofwel door haar is gehuurd, in het laatste geval mits zij voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (9);

    b)

    met betrekking tot personenvervoer, een autobus of touringcar;

    2.

    “geautoriseerd goederenvervoer”:

    a)

    een rit met lading van een voertuig van het grondgebied van de Unie naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk of andersom, met of zonder doorvoer via een of meer lidstaten of derde landen;

    b)

    na een rit met lading van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van de Unie, als bedoeld onder a) van dit punt, het binnen zeven dagen na de lossing op het grondgebied van de Unie verrichten van maximaal twee extra laad- en losverrichtingen op het grondgebied van de Unie gedurende een periode van twee maanden vanaf de eerste dag van toepassing van deze verordening, als bedoeld in artikel 12, lid 2, eerste alinea, en één verrichting binnen zeven dagen na de lossing op het grondgebied van de Unie, gedurende de daaropvolgende drie maanden;

    c)

    een rit met lading van een voertuig van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, via het grondgebied van de Unie;

    d)

    een lege rit in verband met het onder a) en c) bedoelde vervoer;

    3.

    “geautoriseerd personenvervoer per touringcar en autobus”:

    a)

    een rit van een autobus of touringcar voor het vervoer van personen van het grondgebied van de Unie naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk of andersom, met of zonder doorvoer via een of meer lidstaten of derde landen;

    b)

    een rit van een autobus of touringcar voor het vervoer van personen van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, via het grondgebied van de Unie;

    c)

    een rit zonder passagiers in verband met het onder a) en b) bedoelde vervoer;

    d)

    het opnemen en afzetten van passagiers in de grensregio van Ierland tijdens geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer tussen Ierland en Noord-Ierland;

    4.

    “grensregio van Ierland”: de graafschappen van Ierland die grenzen aan de landgrens tussen Ierland enNoord-Ierland;

    5.

    “wegvervoerder uit de Unie”: een onderneming die actief is in het goederenvervoer over de weg en in het bezit is van een geldige communautaire vergunning overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1072/2009;

    6.

    “wegvervoerder uit het Verenigd Koninkrijk”: een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming die goederenvervoer over de weg mag verrichten en in het bezit is van een geldige vergunning voor internationaal vervoer van goederen met betrekking tot geautoriseerd goederenvervoer;

    7.

    “vergunning van het Verenigd Koninkrijk”: wanneer deze wordt afgegeven aan een wegvervoerder uit het Verenigd Koninkrijk een door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning ten behoeve van internationaal vervoer met betrekking tot geautoriseerd goederenvervoer, en wanneer deze wordt afgegeven aan een exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk een door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning ten behoeve van internationaal vervoer met betrekking tot geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus;

    8.

    “autobus of touringcar”: een in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd voertuig dat, vanwege zijn constructie en uitrusting, geschikt en bestemd is voor het vervoer van meer dan negen passagiers, met inbegrip van de bestuurder;

    9.

    “geregeld vervoer”: vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen reizigers worden opgenomen of afgezet;

    10.

    “bijzondere vormen van geregeld vervoer”: geregeld vervoer, ongeacht door wie het wordt georganiseerd, van bepaalde categorieën reizigers, met uitsluiting van andere reizigers;

    11.

    “exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie”: een onderneming die actief is in het personenvervoer met touringcars en autobussen en die in het bezit is van een geldige communautaire vergunning in overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1073/2009;

    12.

    “exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk”: een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming die personenvervoer met touringcars en autobussen mag verrichten en in het bezit is van een geldige vergunning voor internationaal vervoer met betrekking tot geautoriseerd personenvervoer met touringcars en autobussen;

    13.

    “exploitant”: ofwel een wegvervoerder, ofwel een exploitant van touringcar- en autobusdiensten;

    14.

    “mededingingsrecht”: eender welk recht dat tot doel heeft de volgende gedragingen aan te pakken voor zover die wegvervoersdiensten of touringcar- en autobusdiensten ongunstig kunnen beïnvloeden:

    a)

    gedragingen die bestaan in:

    i)

    overeenkomsten tussen respectievelijk wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en busdiensten, besluiten van verenigingen van wegvervoerders of van exploitanten van touringcar- en busdiensten, en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of verstoord;

    ii)

    misbruik van een machtspositie door een of meer wegvervoerders of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten;

    iii)

    maatregelen die het Verenigd Koninkrijk neemt of handhaaft met betrekking tot overheidsbedrijven en ondernemingen waaraan het bijzondere of uitsluitende rechten verleent en die in strijd zijn met punt i) of ii);

    b)

    concentraties tussen respectievelijk wegvervoerders of exploitanten van touringcar- of autobusdiensten, die de daadwerkelijke mededinging op significante wijze belemmeren, met name als gevolg van het creëren of versterken van een machtspositie;

    15.

    “subsidie”: alle door de regering of door een andere overheidsinstantie aan een exploitant verleende financiële bijdragen waarmee een voordeel wordt verleend, met inbegrip van:

    a)

    de directe overdracht van middelen, zoals subsidies, leningen of kapitaalinbreng, de mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen en het overnemen van verplichtingen, zoals leninggaranties, kapitaalinjecties, eigendom, bescherming tegen faillissement of verzekering;

    b)

    de derving of niet-inning van inkomsten die normaal gesproken de overheid toekomen;

    c)

    de levering van andere goederen of diensten dan algemene infrastructuur, of de inkoop van goederen of diensten;

    d)

    het verrichten van betalingen aan een financieringsmechanisme of het feit dat een particuliere instantie wordt belast met of de uitvoering krijgt opgedragen van een of meer onder a), b) en c) vermelde functies die de regering of een andere overheidsinstantie normaal gesproken zelf zou vervullen en die in werkelijkheid niet afwijken van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen.

    Met een financiële bijdrage van een regering of een andere overheidsinstantie wordt geacht geen voordeel te zijn verleend indien een particuliere marktdeelnemer die zich uitsluitend door winstgevenheidsvooruitzichten laat leiden, in dezelfde situatie als de betrokken overheidsinstantie, dezelfde financiële bijdrage had verstrekt;

    16.

    “onafhankelijke mededingingsautoriteit”: een autoriteit belast met de toepassing en handhaving van het mededingingsrecht en het toezicht op subsidies, en die aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a)

    de autoriteit is operationeel onafhankelijk en is afdoende uitgerust met de middelen die nodig zijn om haar taken uit te voeren;

    b)

    bij de vervulling van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden beschikt de autoriteit over de nodige garanties voor haar onafhankelijkheid van politieke of andere externe beïnvloeding en treedt zij onpartijdig op;

    c)

    de besluiten van de autoriteit zijn aan rechterlijke toetsing onderworpen;

    17.

    “discriminatie”: een onderscheid zonder objectieve rechtvaardiging ten aanzien van de levering van goederen of diensten, met inbegrip van openbare diensten, die worden gebruikt voor wegvervoersdiensten of touringcar- en autobusdiensten, of ten aanzien van de behandeling daarvan door overheidsinstanties die relevant zijn voor dergelijke diensten;

    18.

    “grondgebied van de Unie”: het grondgebied van de lidstaten waarop het VEU en het VWEU van toepassing zijn op de in die Verdragen neergelegde voorwaarden.

    Artikel 3

    Het recht om geautoriseerd goederenvervoer te verrichten

    1.   Wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk mogen, op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, geautoriseerd goederenvervoer verrichten.

    2.   De volgende soorten geautoriseerd vervoer mogen worden verricht door in het Verenigd Koninkrijk gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen, zonder dat een vergunning van het Verenigd Koninkrijk is vereist:

    a)

    postvervoer, als universele dienst;

    b)

    vervoer van beschadigde of onklare voertuigen;

    c)

    goederenvervoer met motorvoertuigen waarvan de toegestane massa in beladen toestand, met inbegrip van die van de aanhangwagen(s), niet meer dan 3,5 ton bedraagt;

    d)

    vervoer van geneesmiddelen, medische apparaten en uitrusting, alsmede van andere artikelen die nodig zijn voor eerstehulpverlening, met name in het geval van natuurrampen;

    e)

    goederenvervoer mits:

    i)

    de vervoerde goederen eigendom zijn van de onderneming of door haar zijn verkocht of gekocht, verhuurd of gehuurd, geproduceerd, gedolven, bewerkt of hersteld;

    ii)

    het doel van het vervoer is de goederen naar de onderneming te brengen of deze vanuit de onderneming te verzenden, ofwel deze te verplaatsen binnen of buiten de onderneming voor haar eigen behoeften;

    iii)

    de voor dat vervoer gebruikte motorvoertuigen worden bestuurd door personeel dat in dienst is of ter beschikking gesteld is van de onderneming krachtens een contractuele verplichting;

    iv)

    de voertuigen die de goederen vervoeren, eigendom zijn van de onderneming, door haar op krediet zijn gekocht of door haar zijn gehuurd, in het laatste geval mits zij voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2006/1/EG, en

    v)

    dat vervoer slechts een secundaire bedrijvigheid is in het kader van de algemene werkzaamheden van de onderneming.

    Artikel 4

    Het recht om geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer met touringcars en autobussen te verrichten

    1.   Exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk mogen, op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus verrichten in de vorm van geregeld touringcar- en autobusvervoer en bijzondere vormen van geregeld touringcar- en autobusvervoer.

    2.   Exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk moeten in het bezit zijn van een vergunning die vóór de datum van toepassing van deze verordening overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 11 van Verordening (EG) nr. 1073/2009 is afgegeven om voor rekening van derden of voor eigen rekening geregeld touringcar- en autobusvervoer en bijzondere vormen van geregeld touringcar- en autobusvervoer te verrichten.

    3.   Vergunningen die overeenkomstig lid 2 van dit artikel geldig blijven, kunnen, als zij onder dezelfde algemene voorwaarden zijn vernieuwd of als zij zijn gewijzigd met betrekking tot haltes, tarieven of dienstregeling en met inachtneming van de voorschriften en procedures die zijn opgenomen in de artikelen 6 tot en met 11 van Verordening (EG) nr. 1073/2009, uiterlijk tot en met 30 juni 2021 verder worden gebruikt voor de in lid 1 van dit artikel genoemde doelstellingen.

    4.   In het Verenigd Koninkrijk gevestigde natuurlijke of rechtspersonen mogen geautoriseerd vervoer van personen per touringcar en autobus verrichten voor niet-commerciële en niet-lucratieve doeleinden zonder over een vergunning van het Verenigd Koninkrijk te beschikken, op voorwaarde dat:

    a)

    de vervoersactiviteit slechts een bijkomende activiteit vormt voor die natuurlijke of rechtspersoon, en

    b)

    de gebruikte voertuigen eigendom van die natuurlijke of rechtspersoon zijn of door hem op afbetaling zijn aangekocht dan wel dat daarvoor een leasingovereenkomst op lange termijn is afgesloten, en zij worden bestuurd door een personeelslid van de natuurlijke of rechtspersoon of door de natuurlijke persoon zelf of door personeel dat in dienst is van de onderneming of krachtens een contractuele verbintenis ter beschikking van de onderneming is gesteld.

    Die vervoersactiviteiten zijn vrijgesteld van eender welke vergunningenregeling binnen de Unie, op voorwaarde dat de persoon die de activiteit verricht in het bezit is van een nationale vergunning die vóór de eerste dag van toepassing van deze verordening als bedoeld in artikel 12, lid 2, eerste alinea, van deze verordening is afgegeven overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1073/2009.

    5.   De omstandigheid dat het vervoer over een deel van het traject met een ander vervoermiddel geschiedt of dat tijdens het vervoer van voertuig wordt gewisseld, laat de toepassing van deze verordening onverlet.

    Artikel 5

    Bilaterale overeenkomsten of regelingen

    De lidstaten onderhandelen niet over, en zij sluiten geen bilaterale overeenkomsten of regelingen met het Verenigd Koninkrijk over kwesties die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

    Onverminderd bestaande multilaterale regelingen verlenen zij aan wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk geen andere rechten dan die welke in deze verordening zijn toegekend.

    Artikel 6

    Sociale en technische voorschriften

    Bij geautoriseerd vervoer van goederen of van personen per touringcar of autobus overeenkomstig deze verordening, wordt aan de volgende voorschriften voldaan:

    a)

    ten aanzien van mobiele werknemers en zelfstandige bestuurders: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) vastgestelde voorwaarden;

    b)

    ten aanzien van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer: de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (11);

    c)

    ten aanzien van tachografen in het wegvervoer: de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad (12);

    d)

    ten aanzien van de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) vastgestelde voorwaarden;

    e)

    ten aanzien van de maximaal toegestane afmetingen en gewichten van bepaalde wegvoertuigen: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 96/53/EG van de Raad (14) vastgestelde voorwaarden;

    f)

    ten aanzien van de installatie en het gebruik van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 92/6/EEG van de Raad (15) vastgestelde voorwaarden;

    g)

    ten aanzien van het verplichte gebruik van veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen in voertuigen: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 91/671/EEG van de Raad (16) vastgestelde voorwaarden;

    h)

    ten aanzien van de terbeschikkingstelling van werknemers: de door de lidstaten in overeenstemming met Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) vastgestelde voorwaarden;

    i)

    ten aanzien van passagiersrechten: de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad (18).

    Artikel 7

    Gelijkwaardigheid van rechten

    1.   De Commissie ziet toe op de door het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie en aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toegekende rechten en op de voorwaarden voor de uitoefening daarvan.

    2.   Wanneer de Commissie constateert dat de rechten die het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie of aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie toekent rechtens of feitelijk niet gelijkwaardig zijn aan die welke op grond van deze verordening aan exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk zijn toegekend, of wanneer die rechten niet in gelijke mate voor alle wegvervoerders uit de Unie of voor exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie beschikbaar zijn, stelt zij, om de gelijkwaardigheid te herstellen, zonder uitstel overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast om:

    a)

    de toepassing van artikel 3 of van artikel 4, leden 1 tot en met 4, op te schorten indien er geen gelijkwaardige rechten worden toegekend aan exploitanten uit de Unie, of indien de toegekende rechten minimaal zijn;

    b)

    grenzen te stellen aan de toegestane capaciteit die beschikbaar is voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk, of aan het aantal ritten, of aan beide, of

    c)

    operationele beperkingen vast te stellen betreffende de soorten voertuigen of betreffende de voorwaarden voor deelname aan het verkeer.

    Artikel 8

    Eerlijke concurrentie

    1.   De Commissie ziet toe op de voorwaarden waarop exploitanten uit de Unie concurreren met exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk bij het verrichten van wegvervoersdiensten en van touringcar- en autobusdiensten die onder deze verordening vallen.

    2.   Als de Commissie vaststelt dat, als gevolg van een van de in lid 3 van dit artikel bedoelde situaties, de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden merkbaar minder gunstig zijn dan die welke exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk genieten, stelt zij zonder uitstel en om die situatie te verhelpen overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast om:

    a)

    de toepassing van artikel 3 of van artikel 4, leden 1 tot en met 4, op te schorten indien de mededingingsvoorwaarden voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk zo sterk verschillen van de mededingingsvoorwaarden voor exploitanten uit de Unie dat de verlening van diensten door exploitanten uit de Unie economisch niet haalbaar is voor hen;

    b)

    grenzen te stellen aan de toegestane capaciteit die beschikbaar is voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk of exploitanten van touringcar- en autobusdiensten uit het Verenigd Koninkrijk, of aan het aantal ritten, of aan beide, of

    c)

    operationele beperkingen vast te stellen betreffende de soorten voertuigen of betreffende de voorwaarden voor deelname aan het verkeer.

    3.   De in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen worden onder de in dat lid gepreciseerde voorwaarden vastgesteld om de volgende situaties te verhelpen:

    a)

    de toekenning van subsidies door het Verenigd Koninkrijk;

    b)

    het feit dat het Verenigd Koninkrijk niet beschikt over mededingingsrecht of dat niet daadwerkelijk toepast;

    c)

    het feit dat het Verenigd Koninkrijk geen onafhankelijke mededingingsautoriteit opricht of in stand houdt;

    d)

    de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen voor de bescherming van werknemers, de veiligheid, de beveiliging of het milieu die minder streng zijn dan die welke in het Unierecht zijn vastgesteld of, bij gebrek aan bepalingen ter zake in het Unierecht, dan de normen die alle lidstaten toepassen, of die hoe dan ook minder streng zijn dan de desbetreffende internationale normen;

    e)

    de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen inzake de afgifte van vergunningen van het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders of aan exploitanten van touringcar- en autobusdiensten die minder streng zijn dan die welke zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad (19);

    f)

    de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen inzake de kwalificatie en opleiding van beroepschauffeurs die minder streng zijn dan die welke zijn vastgelegd in Richtlijn 2003/59/EG;

    g)

    de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van voorschriften inzake tolheffing en belastingheffing die afwijken van de voorschriften die in Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (20) zijn vastgesteld, en

    h)

    iedere vorm van discriminatie tegen exploitanten uit de Unie.

    4.   Voor de toepassing van lid 1 kan de Commissie de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk of exploitanten uit het Verenigd Koninkrijk om inlichtingen verzoeken. Als die de verlangde inlichtingen niet binnen de door de Commissie gestelde redelijke termijn verschaffen, of als zij onvolledige inlichtingen verschaffen, kan de Commissie overeenkomstig lid 2 handelen.

    Artikel 9

    Uitbreiding van de Verordeningen (EG) nr. 1072/2009 en (EG) nr. 1073/2009

    1.   In het kader van goederenvervoer tussen het grondgebied van de Unie en het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk door een wegvervoerder uit de Unie die gebruikmaakt van door het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten als bedoeld in artikel 7 van deze verordening, die gelijkwaardig zijn aan die welke uit hoofde van deze verordening worden verleend, is Verordening (EG) nr. 1072/2009 van toepassing op het deel van het traject op het grondgebied van de lidstaat waar de goederen worden geladen of gelost.

    2.   In het kader van personenvervoer tussen het grondgebied van de Unie en het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk door een exploitant van touringcar- en autobusdiensten uit de Unie die gebruikmaakt van door het Verenigd Koninkrijk toegekende rechten als bedoeld in artikel 7 van deze verordening, die gelijkwaardig zijn aan die welke uit hoofde van deze verordening worden verleend, is Verordening (EG) nr. 1073/2009 van toepassing op het deel van het traject op het grondgebied van de lidstaat waar passagiers worden opgenomen of afgezet.

    Artikel 10

    Overleg en samenwerking

    1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten overleggen en werken samen met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voor zover nodig is om de uitvoering van deze verordening te waarborgen.

    2.   De lidstaten verschaffen de Commissie op verzoek onverwijld alle in overeenstemming met lid 1 van dit artikel verkregen inlichtingen of alle andere inlichtingen die voor de uitvoering van de artikelen 7 en 8 van deze verordening relevant zijn.

    Artikel 11

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De in artikel 7, lid 2, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 30 juni 2021.

    2.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling op grond van artikel 7, lid 2, of artikel 8, lid 2, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    3.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    Artikel 12

    Inwerkingtreding en toepassing

    1.   Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2.   Deze verordening is van toepassing met ingang van de dag na die waarop het Unierecht ophoudt van toepassing te zijn op en in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de artikelen 126 en 127 van het terugtrekkingsakkoord.

    Zij is evenwel niet van toepassing indien een tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk gesloten internationale overeenkomst inzake wegvervoer uiterlijk op die datum in werking is getreden of, in voorkomend geval, voorlopig wordt toegepast.

    3.   Deze verordening is van toepassing tot de dag voor de inwerkingtreding of, in voorkomend geval, tot de dag voor de voorlopige toepassing van een tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk gesloten internationale overeenkomst inzake wegvervoer.

    Met uitzondering van het in artikel 2, lid 3, onder d), bedoelde personenvervoer met touringcars en autobussen houden de bepalingen van deze verordening die van toepassing zijn op personenvervoer met touringcars en autobussen, op van toepassing te zijn op de datum van inwerkingtreding voor de Unie en het Verenigd Koninkrijk van het Protocol bij de Interbus-overeenkomst betreffende het geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen.

    4.   Hoe dan ook houdt deze verordening uiterlijk op 30 juni 2021 op van toepassing te zijn.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 23 december 2020.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    D. M. SASSOLI

    Voor de Raad

    De voorzitter

    M. ROTH


    (1)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 december 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 december 2020.

    (2)   PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.

    (3)  Besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 1).

    (4)  Besluit (EU, Euratom) 2020/266 van de Raad van 25 februari 2020 houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland over een nieuwe partnerschapsovereenkomst (PB L 58 van 27.2.2020, blz. 53).

    (5)  Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).

    (6)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).

    (7)   PB L 321 van 26.11.2002, blz. 13.

    (8)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (9)  Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 82).

    (10)  Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).

    (11)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).

    (12)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

    (13)  Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).

    (14)  Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).

    (15)  Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27).

    (16)  Richtlijn 91/671/EEG van de Raad van 16 december 1991 betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen in voertuigen (PB L 373 van 31.12.1991, blz. 26).

    (17)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).

    (18)  Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 1).

    (19)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

    (20)  Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PB L 187 van 20.7.1999, blz. 42).


    Top