Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020R1191

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 van de Commissie van 11 augustus 2020 tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615

C/2020/5453

PB L 262 van 12.8.2020, pp. 6–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/08/2023: This act has been changed. Current consolidated version: 01/09/2023

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2020/1191/oj

12.8.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1191 VAN DE COMMISSIE

van 11 augustus 2020

tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 30,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (2), en met name artikel 22, lid 3, en artikel 52,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) (“het gespecificeerde plaagorganisme”) is momenteel noch in de lijst van EU-quarantaineorganismen, noch in de lijst van door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (3) opgenomen.

(2)

Sinds 2018 hebben lidstaten echter melding gemaakt van uitbraken van het gespecificeerde plaagorganisme bij tomatenplanten op hun grondgebied en van de maatregelen die zijn genomen om het te bestrijden. Duitsland en Italië hebben in 2018 respectievelijk 2019 een analyse van het fytosanitaire risico verricht waaruit is gebleken dat het gespecificeerde plaagorganisme en de schadelijke effecten ervan een belangrijk fytosanitair probleem voor de Unie kunnen opleveren, met name voor de productie van Solanum lycopersicum L. en Capsicum spp.

(3)

Naar aanleiding daarvan is Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 van de Commissie (4) vastgesteld om maatregelen ter voorkoming van het binnenbrengen in en verspreiden binnen de Unie van het gespecificeerde plaagorganisme vast te stellen.

(4)

Na de vaststelling van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 zijn recentere wetenschappelijke gegevens over de verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme en over testmethoden verzameld, die de vaststelling van gedetailleerdere maatregelen dan die van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 rechtvaardigen.

(5)

Meer bepaald moeten zaden van Solanum lycopersicum L. en Capsicum spp. ongeacht hun oorsprong worden getest. Dit is noodzakelijk wegens de onzekerheid over de aanwezigheid van het plaagorganisme in de verschillende delen van de wereld en omdat partijen zaden die worden verkocht, vaak zaden van verschillende oorsprong bevatten, waardoor het risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme toeneemt.

(6)

Daarnaast moeten voor de totstandbrenging van productielocaties die vrij zijn van het plaagorganisme, bepaalde maatregelen gelden om te waarborgen dat gezond materiaal wordt geproduceerd.

(7)

Variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, worden geacht geen risico op besmetting met en verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme in te houden. Daarom moeten deze variëteiten, als zij officieel resistent zijn verklaard, van de testvereisten worden vrijgesteld.

(8)

De bemonstering en de tests moeten onder specifieke voorwaarden op basis van de meest recente op Unie- en internationaal niveau verzamelde gegevens worden uitgevoerd. Voor de opsporing en identificatie van het gespecificeerde plaagorganisme zijn realtime-PCR-methoden het doeltreffendst. Van de Elisa-methode is aangetoond dat deze ook op andere tomatenvirussen reageert, wat betekent dat deze methode minder gevoelig en minder specifiek is. Wegens de COVID-19-pandemie is er echter een tekort aan kits voor de realtime-PCR-opsporingsmethoden. Tot en met 1 oktober 2020 moet ook de Elisa-methode worden aanvaard voor de opsporing en identificatie van het gespecificeerde plaagorganisme. Om een verhoogd niveau van fytosanitaire bescherming in de Unie te waarborgen, moeten deze bemonstering en tests worden uitgevoerd in aanvulling op de bemonstering voor de materiële controles die overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2130 van de Commissie (5) worden uitgevoerd.

(9)

De voorwaarden voor de verplaatsing van voor opplant bestemde planten mogen niet gelden voor planten die reeds overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 zijn geproduceerd, omdat het niet evenredig zou zijn om voor die zaden aanvullende tests te eisen en omdat die voorwaarden in de meeste gevallen praktisch gezien niet kunnen worden toegepast.

(10)

Bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2130 bevat de regels voor de werkzaamheden, waaronder bemonstering, die tijdens materiële controles van voor opplant bestemde planten moeten worden uitgevoerd. Om de frequentie van de bemonstering en tests aan het fytosanitaire risico van het gespecificeerde plaagorganisme aan te passen, moeten de lidstaten naast die regels ook de frequentie van de bemonstering en tests bij de invoer van zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten vastleggen. Die frequentie mag niet minder dan 20 % van de ingevoerde gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten bedragen, zodat een voldoende representatieve steekproef wordt gecontroleerd.

(11)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 moet worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen om rekening te houden met Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad en met Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie, die sinds 14 december 2019 van toepassing zijn.

(12)

Deze verordening moet van toepassing zijn tot en met 31 mei 2022, zodat er voldoende tijd is om de situatie te monitoren en de fytosanitaire status van het gespecificeerde plaagorganisme met betrekking tot de verspreiding in de Unie en de wereld te bepalen.

(13)

Om het fytosanitaire risico van het gespecificeerde plaagorganisme snel aan te pakken, moeten de regels van deze verordening zo spoedig mogelijk van toepassing worden. Deze verordening moet daarom op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in werking te treden.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“gespecificeerd plaagorganisme”: tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV);

b)

“gespecificeerde voor opplant bestemde planten”: voor opplant bestemde planten van de soorten Solanum lycopersicum L. en Capsicum spp., met uitzondering van zaden;

c)

“gespecificeerde zaden”: zaden van Solanum lycopersicum L. en Capsicum spp.;

d)

“gespecificeerde vruchten”: vruchten van Solanum lycopersicum L. en Capsicum spp.

Artikel 2

Verbodsbepaling betreffende het gespecificeerde plaagorganisme

Het gespecificeerde plaagorganisme mag niet worden binnengebracht op, verplaatst binnen, of gehouden, vermeerderd of vrijgelaten op het grondgebied van de Unie.

Artikel 3

Opsporing of vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme

1.   Elke persoon op het grondgebied van de Unie die de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme vaststelt of vermoedt, stelt de bevoegde autoriteit hiervan onmiddellijk op de hoogte en verstrekt haar alle relevante informatie over de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme.

2.   Wanneer de bevoegde autoriteit dergelijke informatie ontvangt, moet zij:

a)

de verstrekte informatie onmiddellijk registreren;

b)

alle maatregelen nemen die nodig zijn om de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme te bevestigen;

c)

ervoor zorgen dat elke persoon die verantwoordelijk is voor planten die mogelijk met het gespecificeerde plaagorganisme besmet zijn, onmiddellijk in kennis wordt gesteld van:

i)

de aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme, en

ii)

de mogelijke risico’s die het gespecificeerde plaagorganisme met zich meebrengt, alsook van de maatregelen die moeten worden genomen.

Artikel 4

Maatregelen naar aanleiding van de bevestigde aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme

Wanneer de aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op het grondgebied van een lidstaat wordt bevestigd, zorgt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat ervoor dat passende maatregelen worden genomen om het gespecificeerde plaagorganisme uit te roeien overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2016/2031.

Artikel 5

Onderzoeken naar de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme in de lidstaten

1.   De lidstaten verrichten op hun grondgebied jaarlijks onderzoek naar de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op gespecificeerde voor opplant bestemde planten, gespecificeerde zaden en gespecificeerde vruchten, onder andere op plaatsen waar gespecificeerde voor opplant bestemde planten en gespecificeerde zaden worden geproduceerd.

2.   Die onderzoeken:

a)

omvatten bemonstering en tests zoals vastgesteld in de bijlage, en

b)

zijn gebaseerd op:

i)

het ingeschatte risico op het binnenbrengen in en verspreiden binnen de betrokken lidstaat van het gespecificeerde plaagorganisme, en

ii)

deugdelijke wetenschappelijke en technische beginselen, wat de capaciteit om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen betreft.

3.   De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar in kennis van de resultaten van de in het voorgaande kalenderjaar verrichte onderzoeken.

Artikel 6

Verplaatsing van de gespecificeerde voor opplant bestemde planten binnen de Unie

1.   De gespecificeerde voor opplant bestemde planten mogen alleen binnen de Unie worden verplaatst als zij van een plantenpaspoort vergezeld gaan en als zij aan de twee volgende vereisten voldoen:

a)

de gespecificeerde planten zijn gekweekt op een productielocatie waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties bekend is dat het gespecificeerde plaagorganisme er niet voorkomt, en indien gespecificeerde planten symptomen van het gespecificeerde plaagorganisme vertonen, heeft de bevoegde autoriteit die planten bemonsterd en getest en is uit de tests gebleken dat de planten vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme;

b)

de partijen gespecificeerde voor opplant bestemde planten zijn van andere partijen gespecificeerde planten gescheiden gehouden door middel van passende hygiënemaatregelen en fysieke afzondering.

De in dit lid bedoelde bemonstering voor de tests wordt uitgevoerd zoals vastgesteld in de bijlage.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op:

a)

gespecificeerde planten die variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme;

b)

gespecificeerde voor opplant bestemde planten die overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 zijn geproduceerd.

Artikel 7

Verplaatsing van de gespecificeerde zaden binnen de Unie

1.   De gespecificeerde zaden mogen alleen binnen de Unie worden verplaatst als zij van een plantenpaspoort vergezeld gaan en als zij aan elk van de volgende vereisten voldoen:

a)

de moederplanten zijn geproduceerd op een productielocatie waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties bekend is dat het gespecificeerde plaagorganisme er niet voorkomt;

b)

de gespecificeerde zaden of de moederplanten zijn door de bevoegde autoriteit bemonsterd en op het gespecificeerde plaagorganisme getest, of zijn onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit door professionele marktdeelnemers bemonsterd en getest, en uit die tests is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme.

Indien wordt vermoed dat het gespecificeerde plaagorganisme aanwezig is, worden de bemonstering en tests alleen door de bevoegde autoriteit uitgevoerd overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van Verordening (EU) 2016/2031;

c)

de oorsprong van alle partijen gespecificeerde zaden wordt geregistreerd en gedocumenteerd.

2.   Gespecificeerde zaden die vóór 15 augustus 2020 nog waren opgeslagen, worden vóór zij binnen de Unie worden verplaatst, door de bevoegde autoriteit of onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit door professionele marktdeelnemers bemonsterd en op het gespecificeerde plaagorganisme getest en vrij van het gespecificeerde plaagorganisme bevonden.

3.   De bemonstering en tests van zaden worden uitgevoerd zoals vastgesteld in de bijlage.

4.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op gespecificeerde zaden van variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme.

Artikel 8

Binnenbrengen in de Unie van de gespecificeerde voor opplant bestemde planten

1.   Uit derde landen afkomstige gespecificeerde voor opplant bestemde planten, met uitzondering van die welke variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin onder “aanvullende verklaring” de volgende elementen zijn opgenomen:

a)

een officiële verklaring dat de gespecificeerde voor opplant bestemde planten voortkomen uit gespecificeerde zaden die overeenkomstig de bijlage zijn bemonsterd en op het gespecificeerde plaagorganisme getest, en dat uit die tests is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme;

b)

een officiële verklaring dat de gespecificeerde voor opplant bestemde planten zijn geproduceerd op een productielocatie die is geregistreerd door en onder toezicht staat van de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong, en waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties bekend is dat deze vrij is van het gespecificeerde plaagorganisme, en dat de gespecificeerde voor opplant bestemde planten, indien zij symptomen vertoonden, zijn onderworpen aan officiële bemonstering en tests op het gespecificeerde plaagorganisme waaruit is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme;

c)

de naam van de geregistreerde productielocatie.

2.   Uit derde landen afkomstige gespecificeerde planten die variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin die resistentie onder “aanvullende verklaring” wordt bevestigd.

Artikel 9

Binnenbrengen in de Unie van de gespecificeerde zaden

1.   Uit derde landen afkomstige gespecificeerde zaden, met uitzondering van zaden van variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin onder “aanvullende verklaring” de volgende elementen zijn opgenomen:

a)

een officiële verklaring dat aan elk van de volgende vereisten is voldaan:

i)

de moederplanten van de betrokken gespecificeerde zaden zijn geproduceerd op een productielocatie waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties bekend is dat het gespecificeerde plaagorganisme er niet voorkomt;

ii)

de betrokken gespecificeerde zaden of de moederplanten zijn onderworpen aan officiële bemonstering en tests op het gespecificeerde plaagorganisme waaruit is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme;

b)

de naam van de geregistreerde productielocatie.

2.   Uit derde landen afkomstige gespecificeerde zaden van variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin die resistentie onder “aanvullende verklaring” wordt bevestigd.

Artikel 10

Officiële controles op het binnenbrengen in de Unie

De bevoegde autoriteit in de grenscontrolepost van de eerste aankomst in de Unie bemonstert en test ten minste 20 % van de zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten, zoals vastgesteld in de bijlage.

Artikel 11

Intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 wordt ingetrokken met ingang van 15 augustus 2020.

Artikel 12

Toepassingsperiode

Deze verordening is van toepassing tot en met 31 mei 2022.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 augustus 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)   PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie

(PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 van de Commissie van 26 september 2019 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen (PB L 250 van 30.9.2019, blz. 91).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2130 van de Commissie van 25 november 2019 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd tijdens en na documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële controles van dieren en goederen die onderworpen zijn aan officiële controles aan grenscontroleposten (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 128).


BIJLAGE

1.   Bemonsteringsschema’s voor andere zaden dan zaden van variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme

De bemonstering van zaden voor tests wordt afhankelijk van de partijen zaden uitgevoerd volgens de volgende bemonsteringsschema’s die zijn opgenomen in de desbetreffende tabel van de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen nr. 31 Methodologies for sampling of consignments (ISPM31):

voor partijen van 3 000 zaden of minder: een hypergeometrisch bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 95 % een aanwezigheid van besmette planten van 10 % of meer kan worden aangetoond;

voor partijen van meer dan 3 000 maar minder dan 30 000 zaden: een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 95 % een aanwezigheid van besmette planten van 1 % of meer kan worden aangetoond;

voor partijen van meer dan 30 000 zaden: een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 95 % een aanwezigheid van besmette planten van 0,1 % of meer kan worden aangetoond.

Voor de PCR-methoden (polymerasekettingreactie) bestaan deelmonsters uit maximaal 1 000 zaden.

Voor de Elisa-methode (enzymgekoppelde immuunadsorbent-techniek) bestaan deelmonsters uit maximaal 250 zaden.

2.   Bemonsteringsschema’s voor andere voor opplant bestemde planten dan die welke variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme

In het geval van andere voor opplant bestemde planten dan die welke variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, worden per productielocatie en cultivar 200 bladeren verzameld, bij voorkeur jonge bladeren van het bovenste deel van de planten.

Wanneer planten symptomen vertonen, worden ten minste drie bladeren die symptomen vertonen, in de steekproef voor de tests opgenomen.

3.   Testmethoden om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen en te identificeren op andere zaden dan zaden van variëteiten van Capsicum spp. waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme

Voor de opsporing van het gespecificeerde plaagorganisme op de gespecificeerde zaden wordt een van de volgende testmethoden gebruikt:

Elisa, tot en met 1 oktober 2020 en uitsluitend om met het oog op de afgifte van een plantenpaspoort of fytosanitair certificaat te bevestigen dat de zaden vrij zijn van het plaagorganisme;

realtime-RT-PCR met de in het ISF-protocol (2020) (1) beschreven primers en probes;

realtime-RT-PCR met de primers en probe van Menzel en Winter (Acta Horticulturae, nog niet verschenen).

Indien de opsporingstest een positief resultaat oplevert, wordt de identificatie bevestigd door op hetzelfde monster een tweede test uit te voeren met een van de bovengenoemde realtime-RT-PCR-methoden, die verschilt van de methode die voor de opsporing is gebruikt. In het geval van inconsistente opsporings- en identificatieresultaten voor gecoat zaad, wordt de coating verwijderd en worden de zaden opnieuw getest.

4.   Testmethoden om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen en te identificeren op andere voor opplant bestemde planten dan die welke variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, en op gespecificeerde vruchten

Voor de opsporing van het gespecificeerde plaagorganisme op andere gespecificeerde voor opplant bestemde planten dan die welke variëteiten van Capsicum spp. zijn waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, alsook op gespecificeerde vruchten, wordt één van de volgende testmethoden gebruikt:

Elisa, uitsluitend voor materiaal dat symptomen vertoont;

conventionele RT-PCR met de primers van Alkowni et al. (2019);

conventionele RT-PCR met de primers van Rodriguez-Mendoza et al. (2019);

realtime-RT-PCR met de in het ISF-protocol (2020) (2) beschreven primers en probes;

realtime-RT-PCR met de primers en probe van Menzel en Winter (Acta Horticulturae, nog niet verschenen).

Indien de opsporingstest een positief resultaat oplevert, wordt de identificatie bevestigd door op hetzelfde monster een tweede test uit te voeren met een van de bovengenoemde RT-PCR-methoden, die verschilt van de methode die voor de opsporing is gebruikt.


(1)  Protocol ontwikkeld door de International Seed Federation (International Seed Health Initiative for Vegetable Crops (ISHI-Veg)).

(2)  Protocol ontwikkeld door de International Seed Federation (International Seed Health Initiative for Vegetable Crops (ISHI-Veg)).


Top