Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R0621

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/621 van de Commissie van 17 april 2019 inzake de technische informatie die nodig is voor de technische controle van de te controleren punten, het gebruik van de aanbevolen controlemethoden, en de vaststelling van gedetailleerde regels inzake het gegevensformaat en de procedures om toegang te krijgen tot de relevante technische informatie (Voor de EER relevante tekst.)

C/2019/2859

PB L 108 van 23.4.2019, pp. 5–28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2019/621/oj

23.4.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/621 VAN DE COMMISSIE

van 17 april 2019

inzake de technische informatie die nodig is voor de technische controle van de te controleren punten, het gebruik van de aanbevolen controlemethoden, en de vaststelling van gedetailleerde regels inzake het gegevensformaat en de procedures om toegang te krijgen tot de relevante technische informatie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens te vergemakkelijken, moet de Commissie, overeenkomstig Richtlijn 2014/45/EU, uitvoeringshandelingen vaststellen waarin bepaald is welke technische informatie nodig is voor de te controleren punten en hoe de aanbevolen testmethoden moeten worden toegepast.

(2)

Bijlage I bij Richtlijn 2014/45/EU bevat de punten die minstens moeten worden gecontroleerd, de minimumnormen die moeten worden gebruikt en de aanbevolen testmethoden.

(3)

Om de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens te vergemakkelijken, moet de Commissie ook gedetailleerde voorschriften vaststellen inzake het formaat van de gegevens en de procedures voor het verkrijgen van toegang tot de relevante technische informatie.

(4)

De lidstaten mogen twee- of driewielige voertuigen, d.w.z. de voertuigcategorieën L3e, L4e, L5e en L7e met een cilinderinhoud van meer dan 125 cm3, vrijstellen van de technische controle op voorwaarde dat alternatieve verkeersveiligheidsmaatregelen zijn genomen. Om de invoering en harmonisatie van de technische controle van dergelijke voertuigen te vergemakkelijken, moet informatie worden gedefinieerd die als richtsnoer kan worden gebruikt.

(5)

De eisen en plichten in deze verordening moeten de eisen en plichten in de Verordeningen (EG) nr. 715/2007 (2) en (EG) nr. 595/2009 (3) van het Europees Parlement en de Raad onverlet laten.

(6)

De fabrikanten moeten voldoende tijd krijgen om de online-oplossingen toe te passen die nodig zijn om de technische informatie ter beschikking te stellen van de controlecentra en de relevante bevoegde autoriteiten.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen worden vastgesteld in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2014/45/EU ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   In deze verordening wordt het volgende uiteengezet met betrekking tot de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens:

a)

het geheel van technische informatie betreffende de remuitrusting, de stuurinrichting, het zicht, de lichten, de reflectoren, de elektronische apparatuur, de assen, de wielen, de banden, de ophanging, het chassis en met het chassis verbonden delen, overige uitrustingen en overlastfactoren die noodzakelijk is voor technische controles van de te controleren punten en het gebruik van de aanbevolen controlemethoden, overeenkomstig bijlage I, punt 3, van Richtlijn 2014/45/EU, en

b)

nadere regels betreffende het gegevensformaat en de procedures inzake de toegang tot de relevante technische informatie.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op voertuigen die overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/45/EU onderworpen zijn aan technische controle en die voor het eerst in een lidstaat zijn ingeschreven of in gebruik zijn genomen met ingang van 20 mei 2018.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   "fabrikant": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon als gedefinieerd in de Verordeningen (EU) nr. 167/2013 (4) en (EU) nr. 168/2013 (5) van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (6);

2)   "vertegenwoordiger van de fabrikant": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon als gedefinieerd in de Verordeningen (EU) nr. 167/2013 en (EU) nr. 168/2013 en Richtlijn 2007/46/EG;

3)   "machineleesbaar": direct bruikbaar door een computer;

4)   "reparatie- en onderhoudsinformatie": de informatie als gedefinieerd in de Verordeningen (EU) nr. 167/2013 en (EU) nr. 168/2013 en Richtlijn 2007/46/EG;

5)   "inschrijving": de administratieve goedkeuring voor de deelneming van een voertuig aan het wegverkeer, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Richtlijn 1999/37/EG van de Raad (7).

Artikel 4

Technische informatie over het voertuig

De technische informatie die nodig is het uitvoeren van de technische controle is opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 5

Procedures voor het verkrijgen van toegang tot de technische informatie over het voertuig

1.   De in de bijlage bij deze verordening vastgestelde technische informatie over het voertuig wordt op niet-discriminerende, gemakkelijk toegankelijke, onbeperkte, tijdige en samenhangende wijze ter beschikking gesteld van de controlecentra en de relevante bevoegde autoriteiten.

2.   Uiterlijk zes maanden na de inschrijving of de deelneming van het voertuig aan het wegverkeer wordt de technische informatie ter beschikking gesteld. Voor voertuigen die tussen 20 mei 2018 en 20 november 2019 worden ingeschreven of aan het wegverkeer deelnemen, wordt deze informatie echter op 20 mei 2020 ter beschikking gesteld.

3.   In de gevallen die zijn uiteengezet in artikel 5, lid 4, tweede en vijfde streepje, van Richtlijn 2014/45/EU, moet de fabrikant, bij wijze van uitzondering op lid 2, de technische informatie onmiddellijk ter beschikking stellen van het controlecentrum en de relevante bevoegde autoriteit als deze daarom verzoeken.

4.   De fabrikant stelt de latere wijzigingen en aanvullingen op de in lid 1 bedoelde technische informatie op hetzelfde ogenblik ter beschikking van de controlecentra en relevante bevoegde autoriteiten als de wijzigingen en aanvullingen op de reparatie- en onderhoudsinformatie van het voertuig.

5.   De technische informatie wordt ter beschikking gesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat van het controlecentrum of in een andere taal die met de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat is overeengekomen.

6.   Fabrikanten wijzen een contactpunt aan dat verantwoordelijk is voor het verlenen van toegang tot de technische informatie over het voertuig. De gegevens van het contactpunt worden bekendgemaakt op de website van de fabrikant. Het contactpunt mag ook de vertegenwoordiger van de fabrikant zijn.

7.   Om te garanderen dat een controlecentrum dat toegang tot technische informatie over een voertuig vraagt, een vergunning krijgt overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Richtlijn 2014/45/EU, verlenen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten de fabrikant passende bijstand.

Artikel 6

Gegevensformaat

1.   Op basis van het voertuigidentificatienummer stelt de fabrikant de technische informatie in een open source en gestructureerd gegevensformaat ter beschikking van:

a)

de bevoegde autoriteiten, op verzoek, in de vorm van een reeks machineleesbare offline-gegevensbestanden, en

b)

de controlecentra en de bevoegde autoriteiten die een online-oplossing gebruiken. Wanneer een online-oplossing wordt gebruikt, moet de technische informatie, die tegelijkertijd door de fabrikant, als onderdeel van de reparatie- en onderhoudsinformatie, moet worden verstrekt op een website, ter beschikking worden gesteld in hetzelfde gegevensformaat. Andere technische informatie over het voertuig wordt ter beschikking gesteld in het gegevensformaat dat gebruikt wordt voor soortgelijke informatie.

2.   De fabrikant mag van de in lid 1 vastgestelde eisen afwijken voor voertuigen met individuele of nationale typegoedkeuringen of voertuigen waarvoor in kleine series typegoedkeuring is verleend, zoals vermeld in de Verordeningen (EU) nr. 167/2013 en (EU) nr. 168/2013 en Richtlijn 2007/46/EG, of als de fabrikant niet hoeft te voldoen aan de Verordeningen (EG) nr. 715/2007, (EU) nr. 167/2013 of (EU) nr. 168/2013. De informatie moet echter op gemakkelijk toegankelijke en samenhangende wijze worden verstrekt, zodat ze met redelijke inspanningen kan worden verwerkt.

3.   In het geval van voertuigen met een stapsgewijze typegoedkeuring, gemengde typegoedkeuring of meerfasentypegoedkeuring, zoals vermeld in de Verordeningen (EU) nr. 167/2013 en (EU) nr. 168/2013 en Richtlijn 2007/46/EG, is de fabrikant die verantwoordelijk is voor een fase van de bouw er ook voor verantwoordelijk dat de technische informatie over systemen, onderdelen of technische eenheden die specifiek zijn voor die fase wordt meegedeeld aan de eindfabrikant. De eindfabrikant is verantwoordelijk voor het verstrekken van de technische informatie over het afgewerkte voertuig aan de bevoegde autoriteiten en de controlecentra.

4.   Lid 3 is niet van toepassing op voertuigen met individuele of nationale typegoedkeuringen of voertuigen waarvoor in kleine series typegoedkeuring is verleend, zoals vermeld in de Verordeningen (EU) nr. 167/2013 en (EU) nr. 168/2013 en Richtlijn 2007/46/EG.

Artikel 7

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ze is van toepassing met ingang van 20 mei 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 april 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 127 van 29.4.2014, blz. 51.

(2)  Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).

(6)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

(7)  Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PB L 138 van 1.6.1999, blz. 57).


BIJLAGE

1.   ALGEMEEN

I.

Met het oog op de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder "instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface":

I.1.

Een voertuigspecifieke beschrijving van de plaats van en toegang tot de elektronische voertuiginterface.

I.2.

Informatie over de vraag of het specifieke systeem diagnostische informatie ondersteunt (Ja/Nee). Indien ja:

I.2.1.

Een voertuigspecifieke omschrijving van de bustypes en protocols

I.2.2.

Een voertuigspecifieke omschrijving van de communicatieparameters van het geïnspecteerde systeem/de geïnspecteerde functie

I.3.

Voertuigspecifieke informatie over het origineel geïnstalleerde systeem.

II.

De technische informatie over voertuigen van categorie L en voertuigen die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/45/EU vallen, wordt als richtsnoer vermeld.

2.   INFORMATIE VOOR TECHNISCHE CONTROLE

Rubriek

Methode

Vereiste informatie

Categorie waarvoor de informatie nodig is

 

< 3,5 t

> 3,5 t

O

L

T

1.

REMSYSTEEM

 

1.1.

Mechanische toestand en werking

 

1.1.1.

Draaipunt van de bedrijfsrem/handrem

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

Opmerking: voor de controle van voertuigen met een bekrachtigd remsysteem moet de motor worden uitgeschakeld.

 

 

 

 

 

 

1.1.2.

Staat en slag van het bedieningspedaal/de handrem

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie wordt bediend

Opmerking: voor de controle van voertuigen met een bekrachtigd remsysteem moet de motor worden uitgeschakeld.

 

 

 

 

 

 

1.1.3.

Vacuümpomp of compressor en reservoirs

Visuele controle van de onderdelen bij normale werkdruk. Controle hoe lang het duurt totdat het vacuüm of de luchtdruk een veilige waarde heeft bereikt; controle van de werking van de signaalinrichting, de veiligheidsklep voor dubbel remcircuit en de overdrukklep.

Druk/max. uitschakeldruk — min. inschakeldruk [bar]

Zie VN R13 5.1.4.5.2

 

X

 

 

 

Sluitdruk van de veiligheidsklep voor dubbel remcircuit [bar]

Zie VN R13 5.1.4.5.2

 

X

 

 

X

1.1.4.

Lagedrukverklikker of manometer

Functionele controle

 

 

 

 

 

 

1.1.5.

Handremregelklep

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

 

 

 

 

 

 

1.1.6.

Parkeerrem, bedieningshendel, parkeerremvergrendeling, elektronische parkeerrem

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

Algemene beschrijving van de elektronische parkeerrem

X

X

 

 

X

1.1.7.

Remkleppen (voetkleppen, ontluchtingsventielen, regelkleppen)

Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.

 

 

 

 

 

 

1.1.8.

Koppelingskoppen voor remmen voor aanhangwagens (elektrisch en pneumatisch)

Koppel en ontkoppel de koppelingskoppen van de reminstallatie tussen het trekkende voertuig en de aanhangwagen.

 

 

 

 

 

 

1.1.9.

Energie- en drukreservoir

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

1.1.10.

Rembekrachtiging, hoofdcilinder (hydraulische systemen)

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie wordt bediend, indien mogelijk.

 

 

 

 

 

 

1.1.11.

Niet-flexibele remleidingen

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie wordt bediend, indien mogelijk.

 

 

 

 

 

 

1.1.12.

Flexibele remleidingen

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie wordt bediend, indien mogelijk.

 

 

 

 

 

 

1.1.13.

Remvoeringen en -blokken

Visuele controle.

Methode voor het beoordelen van de slijtage en de slijtagegrens

Zie VN R13 5.2.1.11.2 en 5.2.2.8.2.

X

X

X

X

 

1.1.14.

Remtrommels, remschijven

Visuele controle.

Methode voor het beoordelen van de slijtage en de slijtagegrens

Zie VN R13 5.2.1.11.2 en 5.2.2.8.2.

X

X

X

 

 

1.1.15.

Remkabels, -stangen, -hendels, -koppelingen

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie wordt bediend, indien mogelijk.

 

 

 

 

 

 

1.1.16.

Remcilinders (veerremcilinders of hydraulische remcilinders inbegrepen)

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie wordt bediend, indien mogelijk

Type remcilinder Bedrijf/Parkeer

Maximumslag [mm]

Lengte hefboom [mm]

Zie VN R13 5.1.4.5.2

 

X

X

 

 

1.1.17.

Lastafhankelijk ventiel

Visuele controle van de onderdelen terwijl de reminstallatie wordt bediend, indien mogelijk.

Ingangsdruk [bar]

 

X

X

 

 

Uitgangsdruk voor x % van de maximale asbelasting [bar]

VN R 13 bijlage 10 7.4 + Diagram 5

 

X

X

 

 

1.1.18.

Remverstellers en indicatoren

Visuele controle.

Maximumslag [mm]

Zie VN R13 5.1.4.5.2

 

X

X

 

 

werkingsbeginsel [automatisch/manueel bediend]

 

X

X

 

 

1.1.19.

Continureminstallatie (indien gemonteerd of voorgeschreven)

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

1.1.20.

Automatische bediening van remmen voor aanhangwagens

Koppel de remkoppelingskoppen tussen het trekkende voertuig en de aanhangwagen los.

 

 

 

 

 

 

1.1.21.

Volledig remsysteem

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

1.1.22.

Testkoppelingen (indien gemonteerd of voorgeschreven)

Visuele controle.

Plaats en identificatie van de testkoppelingen

Zie VN R 13 5.1.4.2

 

X

X

 

 

Plaats en identificatie van de testkoppelingen

Zie Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/68, bijlage I. 2.1.8.1

 

 

 

 

X

1.1.23.

Oplooprem

Visuele controle en controle door bediening

 

 

 

 

 

 

1.2.

Remkracht en efficiëntie van de bedrijfsrem

 

1.2.1.

Remkracht

Trap de rem geleidelijk in tot de maximale opgevoerde kracht tijdens een test op een remtestmachine of, indien dit onmogelijk is, tijdens een test op de weg.

Specifieke voorschriften voor het testen van een voertuig op een remtestmachine (testmodus)

X

X

X

X

X

1.2.2.

Efficiëntie

Test met een remtestmachine of, indien om technische redenen een dergelijke machine niet kan worden gebruikt, een test op de weg met een registrerende vertragingsmeter om het rempercentage vast te stellen dat gerelateerd is aan de maximaal toegestane massa of, in het geval van opleggers, aan de som van de toegestane belasting op de assen.

Voertuigen of aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3,5 ton moeten overeenkomstig de ISO 21069-normen of gelijkwaardige methoden worden gecontroleerd.

Testen op de weg moeten worden uitgevoerd in droge weersomstandigheden op een vlakke, rechte weg.

Ontwerpsysteemdruk voor maximumbelasting [bar]

Zie VN R13 5.1.4.5.2

 

X

X

 

 

Referentieremkracht [kN] bij de ingangsdruk [bar] as 1

 

X

X

 

 

Referentieremkracht [kN] bij de ingangsdruk [bar] as 2

 

X

X

 

 

Referentieremkracht [kN] bij de ingangsdruk [bar] as 3

 

X

X

 

 

Referentieremkracht [kN] bij de ingangsdruk [bar] as 4

Zie VN R13 5.1.4.6.2

 

X

X

 

 

Berekening van de druk voor elke as

 

X

X

 

 

1.3.

Remkracht en efficiëntie van de hulprem (indien afzonderlijk werkend systeem)

 

1.3.1.

Remkracht

Indien de hulprem afzonderlijk van het bedrijfsremsysteem werkt, gebruik de methode in 1.2.1.

Algemene beschrijving van het systeem, met inbegrip van de circuits (duidelijke definitie van de hulprem)

X

X

 

 

X

1.3.2.

Efficiëntie

Indien de hulprem afzonderlijk van het bedrijfsremsysteem werkt, gebruik de methode in 1.2.2.

 

 

 

 

 

 

1.4.

Remkracht en efficiëntie van de parkeerrem

 

1.4.1.

Remkracht

Trek de rem aan op een remtestmachine.

Algemene beschrijving van het systeem, met inbegrip van de aanbevolen testprocedure, in het geval een dynamische test (op een remtestmachine of op de weg) niet mogelijk is

X

X

X

 

 

1.4.2.

Efficiëntie

Test op een remtestmachine. Als dat niet kan, dan met een test op de weg met een vertragingsmeter die alleen aanduidt of ook registreert, of met het voertuig op een helling waarvan de hellingsgraad gekend is.

 

 

 

 

 

 

1.5.

Remkracht van de continurem

Visuele controle en, indien mogelijk, testen of de installatie werkt.

Algemene omschrijving

 

X

 

 

 

1.6.

Antiblokkeersysteem (ABS)

Visuele controle en controle van het waarschuwingssignaal en/of met gebruikmaking van de elektronische voertuiginterface.

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

X

X

X

1.7.

Elektronisch remsysteem (EBS)

Visuele controle en controle van het waarschuwingssignaal en/of met gebruikmaking van de elektronische voertuiginterface.

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

X

 

X

1.8.

Remvloeistof

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

2.

STUURINRICHTING

 

2.1.

Mechanische toestand

 

2.1.1.

Toestand van de stuurinrichting

Plaats het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting en draai met de wielen van de grond of op draaischijven het stuurwiel tot tegen de aanslag aan beide kanten. Visuele controle van werking van de stuurinrichting.

 

 

 

 

 

 

2.1.2.

Bevestiging van het stuurhuis

Plaats het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting met het gewicht van de wielen van het voertuig op de grond en draai aan het stuur met de wijzers van de klok mee en tegen de wijzers van de klok in of gebruik een wielspelingsdetector. Visuele controle van de bevestiging van het stuurhuis aan het chassis.

 

 

 

 

 

 

2.1.3.

Toestand stuuroverbrenging

Plaats het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting met de wielen op de grond en draai het stuurwiel met de wijzers van de klok mee en tegen de wijzers van de klok in of gebruik een wielspelingsdetector. Visuele controle of de stuuronderdelen geen slijtage, breuken of veiligheidsproblemen vertonen.

 

 

 

 

 

 

2.1.4.

Werking stuuroverbrenging

Plaats het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting met de wielen op de grond en draai het stuurwiel met de wijzers van de klok mee en tegen de wijzers van de klok in of gebruik een wielspelingsdetector. Visuele controle of de stuuronderdelen geen slijtage, breuken of veiligheidsproblemen vertonen.

 

 

 

 

 

 

2.1.5.

Stuurbekrachtiging

Contoleer of er lekken zijn in de stuurinrichting en controleer het peil van de hydraulische vloeistof in het reservoir (indien zichtbaar). Controleer met de wielen op de grond en met draaiende motor of de stuurbekrachtiging werkt.

 

 

 

 

 

 

2.2.

Stuur en stuurkolom

 

2.2.1.

Toestand van het stuur

Plaats het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting met het gewicht van het voertuig op de grond, duw en trek aan het stuur in een rechte lijn ten opzichte van de stuurkolom, duw het stuur in verschillende richtingen met rechte hoeken ten opzichte van de kolom/voorvork. Visuele controle van de speling en de toestand van de flexibele koppelingskoppen of kruiskoppelingen.

 

 

 

 

 

 

2.2.2.

Stuurwiel/kruiskoppelingen en vorken en stuurdempers

Plaats het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting met het gewicht van het voertuig op de grond, duw en trek aan het stuur in een rechte lijn ten opzichte van de stuurkolom, duw het stuur in verschillende richtingen met rechte hoeken ten opzichte van de kolom/voorvork. Visuele controle van de speling en de toestand van de flexibele koppelingskoppen of kruiskoppelingen.

Stuurdemper gemonteerd (JA/NEE)

 

 

 

X

 

2.3.

Speling op de stuurinrichting

Plaats het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting met het gewicht van het voertuig op de wielen, indien mogelijk met draaiende motor bij voertuigen met stuurbekrachtiging en met de wielen in rechte positie. Draai het stuurwiel licht en zo ver mogelijk met de wijzers van de klok mee en tegen de wijzers van de klok in zonder de wielen te bewegen. Visuele controle van de vrije beweging.

 

 

 

 

 

 

2.4.

Wieluitlijning (X)2

Controleer de uitlijning van de bestuurde wielen met de juiste apparatuur.

 

 

 

 

 

 

2.5.

Draaischijf van de as van de aanhangwagen

Visuele controle of met gebruik van een speciale testbank voor wielspeling.

 

 

 

 

 

 

2.6.

Elektronische stuurbekrachtiging (EPS)

Visuele controle en controle van de consistentie tussen de hoek van het stuurwiel en de hoek van de wielen bij het aan- en uitzetten van de motor en/of met gebruikmaking van de elektronische voertuiginterface

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

 

 

3.

ZICHT

 

3.1.

Gezichtsveld

Visuele controle vanaf de bestuurderszitplaats.

 

 

 

 

 

 

3.2.

Toestand van de ruiten

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

3.3.

Achteruitkijkspiegels of -toestellen

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

3.4.

Ruitenwissers

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

3.5.

Ruitensproeiers

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

3.6.

Ontwasemingssysteem (X)2

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.

LICHTEN, REFLECTERENDE INRICHTINGEN EN ELEKTRISCHE INSTALLATIES

 

4.1.

Koplampen

 

4.1.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

Categorie van de lichtbron […,…]

X

X

 

X

X

4.1.2.

Uitlijning

Bepaal het horizontale eindpunt van elke koplamp bij gedimd licht met behulp van een speciaal hiervoor bestemd toestel of een scherm of met gebruik van de elektronische voertuiginterface.

Uitlijning van de dimlichten [procent], zowel verticaal als wat de richting betreft

X

X

 

X

 

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

X

 

Bepalen van het horizontale eindpunt door gebruik te maken van informatie van de elektronische voertuiginterface over de bediening van de grootlichtafstelling, teneinde de uitlijning te beoordelen

X

X

 

X

 

4.1.3.

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening of met gebruikmaking van de elektronische voertuiginterface.

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

X

 

4.1.4.

Overeenstemming met de vereisten1.

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.1.5.

Verstelinrichting (indien verplicht)

Visuele controle en indien mogelijk controle door bediening, of met gebruikmaking van de elektronische voertuiginterface.

Bedieningsmodus [manueel/automatisch)

X

X

 

X

 

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

X

 

4.1.6.

Koplampwisser (indien verplicht)

Visuele controle en indien mogelijk controle door bediening.

Verplicht [J/N]

X

X

 

 

 

4.2.

Voor- en achterlichten, breedtelichten, markeringslichten en dagrijlichten

 

4.2.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

Dagrijlichten gemonteerd [J/N]

X

X

 

X

 

4.2.2

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.2.3.

Overeenstemming met de vereisten1

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.3.

Remlichten

 

4.3.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.3.2.

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening of met gebruikmaking van de elektronische voertuiginterface.

Geschiktheid van het noodstopsignaal, [J/N]

X

X

X

 

 

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

X

 

 

4.3.3.

Overeenstemming met de vereisten1.

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.4.

Richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten

 

4.4.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.4.2.

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.4.3.

Overeenstemming met de vereisten1.

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.4.4.

Knippersnelheid

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.5.

Mistlichten voor en achter

 

4.5.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.5.2.

Uitlijning (X)2

Door bediening en met het gebruik van een koplamptestapparaat.

 

 

 

 

 

 

4.5.3.

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.5.4.

Overeenstemming met de vereisten1.

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.6.

Achteruitrijlichten

 

4.6.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.6.2.

Overeenstemming met de vereisten1

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.6.3.

Schakelaars

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.7.

Achterkentekenplaatverlichting

 

4.7.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.7.2.

Overeenstemming met de vereisten1

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.8.

Retroreflectoren, veiligheidsmarkeringen (retroreflecterend) en markeringsborden

 

4.8.1.

Staat

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

4.8.2.

Overeenstemming met de vereisten1

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

4.9.

Verklikkersignalen voor lichtinrichting

 

4.9.1.

Toestand en werking

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.9.2.

Overeenstemming met de vereisten1

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.10.

Elektrische verbindingen tussen trekkend voertuig en aanhangwagen of oplegger

Visuele controle: onderzoek indien mogelijk de elektrische continuïteit van de verbinding.

 

 

 

 

 

 

4.11.

Elektrische bedrading

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting, ook in het motorcompartiment (indien van toepassing).

Bekabeling/kabelidentificatie (bv. kleur, afscherming, diameter, afmeting), isolatiemonitoring (hoogspanning)

X

X

 

X

 

Plaatsing van hoogspanningskabels

X

X

 

X

 

4.12.

Niet-verplichte lichten en retroreflectoren (X)2

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

4.13.

Accu('s)

Visuele controle.

Plaats van de accu('s)

X

X

 

X

X

Aantal accu's

X

X

 

X

X

Speciale regelingen voor hoogspanningsaccu's

X

X

 

X

 

Voertuigspecifieke informatie (VIN) over de accuschakelaar [J/N]

X

X

 

X

 

Voertuigspecifieke informatie (VIN) over de accu schakelaar [Ja/Nee]

X

X

 

X

 

Voertuigspecifieke informatie (VIN) over de accuventilatie [Ja/Nee]

X

X

 

X

 

Voertuigspecifieke (VIN) informatie over het werkingsbeginsel

X

X

 

X

 

5.

ASSEN, WIELEN, BANDEN EN OPHANGING

 

5.1.

Assen

 

5.1.1.

Assen

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting. Testbanken voor wielspeling kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton.

Algemene beschrijving, aantal assen

X

X

X

X

X

5.1.2.

Fusees

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting. Testbanken voor wielspeling kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton. Oefen een verticale of zijdelingse kracht uit op elk wiel en noteer de mate van beweging tussen het ashuis en de fusee.

 

 

 

 

 

 

5.1.3.

Wiellagers

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting. Testbanken voor wielspeling kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton. Schud het wiel of oefen een zijdelingse kracht uit op elk wiel en noteer de mate van opwaartse beweging van het wiel ten opzichte van de fusee.

 

 

 

 

 

 

5.2.

Wielen en banden

 

5.2.1.

Wielnaven

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

5.2.2.

Wielen

Visuele controle van beide zijden van elk wiel met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting.

Wielmaat/afmetingen/offset

X

X

X

X

X

5.2.3.

Banden

Visuele controle van de volledige band door ofwel het wiel te draaien met het voertuig van de grond boven een inspectieput of op een hefinrichting of door het voertuig achteruit en vooruit boven een inspectieput te rijden.

Bandenmaat,

X

X

X

X

X

laadvermogen,

X

X

X

X

X

snelheidscategorie

X

X

X

X

X

Systeem voor bandenspanningscontrole [N/J] direct/indirect

X

X

X

X

X

5.3.

Ophangingssysteem

 

5.3.1.

Veren en stabilisator

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting. Testbanken voor wielspeling kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton.

 

 

 

 

 

 

5.3.2.

Schokdempers

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting of, indien beschikbaar, met gebruik van speciale apparatuur.

 

 

 

 

 

 

5.3.2.1.

Controle van de dempingsefficiëntie (X)2

Gebruik speciale apparatuur en vergelijk de verschillen tussen links en rechts.

 

 

 

 

 

 

5.3.3.

Torsiebuizen, reactiearmen, wieldraagarmen en ophangarmen

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting. Testbanken voor wielspeling kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton.

 

 

 

 

 

 

5.3.4.

Veerverbinding

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting. Testbanken voor wielspeling kunnen worden gebruikt en zijn aanbevolen voor voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton.

 

 

 

 

 

 

5.3.5.

Luchtvering

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

6.

CHASSIS EN MET HET CHASSIS VERBONDEN DELEN

 

6.1.

Chassis of frame en bevestigingen

 

6.1.1.

Algemene staat

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting.

 

 

 

 

 

 

6.1.2.

Uitlaatpijpen en dempers

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting.

 

 

 

 

 

 

6.1.3.

Brandstoftanks en leidingen (incl. brandstoftanks en -leidingen voor verwarming)

Visuele controle met het voertuig boven een inspectieput of op een hefinrichting, gebruik van apparatuur voor het vaststellen van lekkage in het geval van LPG/CNG/LNG-systemen.

Algemene beschrijving en plaats, m.i.v. afscherming

X

X

 

X

X

6.1.4.

Bumpers, zijdelingse bescherming en onderrijbeveiliging aan de achterzijde

Visuele controle.

Zijdelingse bescherming en/of onderrijbeveiliging aan de achterzijde vrijgesteld (J/N)

 

X

X

 

 

6.1.5.

Bevestiging van het reservewiel (indien aanwezig)

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

6.1.6.

Mechanische koppelings- en trekinrichting

Visuele controle op slijtage en correcte bediening met speciale aandacht voor aanwezige veiligheidsvoorzieningen en/of het gebruik van meetapparatuur.

 

 

 

 

 

 

6.1.7.

Overbrenging

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

6.1.8.

Bevestiging van de motor

Visuele controle hoeft niet boven een inspectieput of op een hefinrichting.

 

 

 

 

 

 

6.1.9.

Motorprestaties (X)2

Visuele controle en/of met gebruikmaking van de elektronische interface.

Geldige configuratie van het motormanagementsysteem

X

X

 

X

X

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

X

X

Instructies voor het lezen van de kalibreringsidentificatie

X

X

 

X

X

Informatie over de geldige kalibreringsidentificaties

X

X

 

X

X

Software-identificatienummer, met inbegrip van controlesommen of vergelijkbare gegevens voor de validering van de integriteit.

X

X

 

X

X

6.2.

Cabine en koetswerk

 

6.2.1.

Staat

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

6.2.2.

Montage

Visuele controle boven een inspectieput of op een hefinrichting.

 

 

 

 

 

 

6.2.3.

Portieren en portiervangers

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

6.2.4.

Vloer

Visuele controle boven een inspectieput of op een hefinrichting.

 

 

 

 

 

 

6.2.5.

Bestuurdersstoel

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

6.2.6.

Andere stoelen

Visuele controle.

Max. aantal stoelen in totaal (bestuurdersstoel niet inbegrepen)

X

X

 

 

 

Aantal naar achteren gerichte stoelen

X

X

 

 

 

6.2.7.

Bedieningsapparatuur voor de bestuurder

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

6.2.8.

Cabinetreden

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

6.2.9.

Andere binnen- en buitenvoorzieningen en uitrusting

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

6.2.10.

Spatborden, spatschermen opspatafschermingsuitrusting

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

6.2.11.

Standaard

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

6.2.12.

Handgrepen en voetsteunen

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

7.

DIVERSE UITRUSTINGEN

 

7.1.

Veiligheidsgordels/sluitingen en beveiligingssystemen voor inzittenden (m.b.t. categorie L: L6/L7)

 

7.1.1.

Veiligheid van de bevestiging van veiligheidsgordels/sluitingen

Visuele controle.

Aantal en plaats van de verankeringspunten van de veiligheidsgordels

X

X

 

X

X

7.1.2.

Toestand van veiligheidsgordels/sluitingen

Visuele controle en controle door bediening.

Categorie veiligheidsgordels voor elke zitplaats

X

X

 

X

X

 

 

 

 

 

 

7.1.3.

Krachtbegrenzer van de veiligheidsgordel

Visuele controle en/of met gebruikmaking van de elektronische interface.

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

X

 

7.1.4.

Gordelspanners

Visuele controle en/of met gebruikmaking van de elektronische interface.

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

X

 

7.1.5.

Airbag

Visuele controle en/of met gebruikmaking van de elektronische interface.

Aantal en plaats van de airbags

X

X

 

X

 

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

X

 

7.1.6.

SRS-systemen

Visuele controle van waarschuwingslampje en/of met gebruikmaking van de elektronische interface.

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

X

 

7.2.

Brandblusser (X)2

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

7.3.

Sloten en beveiligingvoorzieningen tegen diefstal

Visuele controle en controle door bediening

 

 

 

 

 

 

7.4.

Gevarendriehoek (indien vereist) (X)2

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

7.5.

Verbandtrommel. (indien vereist) (X)2

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

7.6.

Wielblokken (wiggen) (indien vereist) (X)2

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

7.7.

Geluidssignaalinrichting

Visuele controle en controle door bediening

 

 

 

 

 

 

7.8.

Snelheidsmeter

Visuele controle of door bediening tijdens een test op de weg of door middel van elektronica.

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

 

X

 

 

 

7.9.

Tachograaf (indien aanwezig/vereist)

Visuele controle.

Plaats van de sensoren

 

X

 

 

 

Plaats van de zegels

 

X

 

 

X

7.10.

Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig/vereist)

Visuele controle en, indien uitrusting beschikbaar is, controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

7.11.

Kilometerteller (indien vereist) (X)2

Visuele controle en/of met gebruikmaking van de elektronische interface.

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

X

 

7.12.

Elektronische stabiliteitscontrole (ESC) indien aanwezig/vereist

Visuele controle en/of met gebruikmaking van de elektronische interface.

Instructies voor het gebruik van de elektronische voertuiginterface

X

X

 

 

 

8.

OVERLASTFACTOREN

 

8.1.

Geluid

 

8.1.1.

Geluidsonderdrukkingssysteem

Subjectieve beoordeling (tenzij de controleur van mening is dat het geluidsniveau wellicht tegen de grens zit, in welk geval een geluidstest met een geluidsmeter mag worden uitgevoerd)

Geluidsniveau van het stilstaande voertuig [dB(A) bij 1/min].

X

X

 

X

X

8.2.

Uitlaatemissies

 

8.2.1.

Emissies van voertuigen met compressieontsteking

 

8.2.1.1.

Uitlaatemissieregelsysteem

Visuele controle.

Algemene beschrijving emissiebeheersingssysteem.

Deeltjesvanger geïnstalleerd [J/N]

X

X

 

 

 

8.2.1.2.

Gasvormige emissies

Voor voertuigen tot emissieklassen Euro 5 en Euro V (1):

Meting met een uitlaatgasanalysator in overeenstemming met de vereisten (1) of aflezing van OBD. De uitlaatpijptest is altijd de standaardmethode voor de beoordeling van de uitlaatgassen. Op basis van een gelijkwaardigheidsbeoordeling en rekening houdend met de desbetreffende wetgeving inzake typegoedkeuring kunnen lidstaten het gebruik van OBD toestaan in overeenstemming met de aanbevelingen van de fabrikant en andere vereisten.

Voor voertuigen van emissieklassen Euro 6 en EURO VI (2):

meting met een uitlaatgasanalysator in overeenstemming met de vereisten1 of uitlezing van de OBD overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant en andere vereisten1.

Metingen niet toepasbaar voor tweetaktmotoren.

Niveau van de gasemissies, indien vermeld door de fabrikant

X

X

 

X

 

Specifieke informatie over het voertuig (VIN) of de motorcode

X

X

 

X

 

Voor uit- laat-tests:

Voorschriften voor de voorbereiding van de motor, zoals min. olietemp./watertemp. [°C] en procedures om de motor naar de testmodus van type II te brengen

X

X

 

X

 

Resultaten van de emissietest van type II

X

X

 

X

 

CO bij stationaire motor [%]

X

X

 

X

 

CO bij hoog toerental [%]

X

X

 

X

 

Lambda []

X

X

 

X

 

Voor OBD-gebruik:

Connector- & communicatieprotocol (norm, voedingsspanning, plaats)

X

X

 

 

 

Lijst van DTC's (klasse A, B1 en B2 momenteel alleen voor HDV)

X

X

 

 

 

8.2.2.

Emissies dieselmotor

 

8.2.2.1.

Uitlaatemissieregelsysteem

Visuele controle.

Algemene beschrijving emissiebeheersingssysteem. Zoals

DeNOx-systeem [J/N]

Deeltjesvanger geïnstalleerd [J/N]

X

X

 

 

 

Plaats van de EGR

X

X

 

 

 

Specifieke informatie over het type voertuig (VIN)/motor

X

X

8.2.2.2.   Opaciteit

Voertuigen die vóór 1 januari 1980 werden geregistreerd of in gebruik genomen, moeten niet aan deze vereiste voldoen

Voor voertuigen tot emissieklassen Euro 5 en Euro V (3):

De opaciteit van de uitlaatgassen wordt gemeten tijdens een vrije acceleratie (bij niet-belaste motor wordt het toerental opgevoerd van het stationair toerental tot het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt) met de versnellingspook in de vrije stand en niet-ontkoppelde motor of uitlezing van de OBD. De uitlaatpijptest is altijd de standaardmethode voor de beoordeling van de uitlaatgassen. Op basis van een gelijkwaardigheidsbeoordeling kunnen lidstaten het gebruik van OBD toestaan in overeenstemming met de aanbevelingen van de fabrikant en andere vereisten.

Voor voertuigen van emissieklassen Euro 6 en EURO VI (4):

De opaciteit van de uitlaatgassen wordt gemeten tijdens een vrije acceleratie (bij niet-belaste motor wordt het toerental opgevoerd van het stationair toerental tot het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt) met de versnellingspook in de vrije stand en niet-ontkoppelde motor of uitlezing OB overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant en andere vereisten1.

Voorbereiding van het voertuig

1.

Voertuigen kunnen worden gecontroleerd zonder voorbereiding, maar om veiligheidsredenen moet eerst worden nagegaan of de motor warm is en in een bevredigende mechanische staat verkeert.

2.

Voorbereidingsvoorschriften:

i)

de motor moet op temperatuur zijn, hetgeen bijvoorbeeld kan worden geconstateerd wanneer de temperatuur van de motorolie, gemeten door middel van een in de opening voor de oliepeilstok ingebrachte voeler, ten minste 80 °C bedraagt of de normale bedrijfstemperatuur wanneer deze lager is, dan wel wanneer de temperatuur van het motorblok, bepaald aan de hand van de hoeveelheid infraroodstraling, ten minste een vergelijkbare waarde bedraagt. Indien door de constructie van het voertuig deze meting in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is, kan op een andere wijze worden nagegaan of de motor zijn normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt, bijvoorbeeld door te wachten tot de ventilator aanslaat;

ii)

het uitlaatsysteem moet worden doorgeblazen door middel van ten minste drie vrije acceleratiecycli of een daarmee vergelijkbare methode.

Testprocedure:

1.

De motor en de eventueel gemonteerde turbolader moeten stationair draaien voor het begin van elke vrije acceleratiecyclus. Bij zware dieselmotoren moet ten minste 10 seconden worden gewacht na het loslaten van het gaspedaal.

2.

Bij aanvang van elke vrije acceleratiecyclus moet het gaspedaal snel en ononderbroken (d.i. in minder dan 1 seconde) maar wel rustig volledig worden ingedrukt, teneinde een maximale brandstoftoevoer door de injectiepomp te verkrijgen.

3.

Tijdens elke vrije acceleratiecyclus moet de motor het toerental bereiken waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt of, voor voertuigen met een automatische transmissie, het door de fabrikant voorgeschreven toerental dan wel, indien dit niet bekend is, een toerental dat twee derde bedraagt van het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt, alvorens het gaspedaal wordt losgelaten. Dit kan worden gecontroleerd door bijvoorbeeld het toerental te meten of door voldoende tijd te laten verlopen tussen het indrukken en het loslaten van het gaspedaal, namelijk, bij voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3, ten minste 2 seconden.

4.

Voertuigen dienen alleen te worden afgekeurd, indien het rekenkundig gemiddelde van ten minste de laatste drie vrije acceleratiecycli meer bedraagt dan de grenswaarde. Dit kan worden berekend door sterk van het gemeten gemiddelde afwijkende metingen of het resultaat van een andere statistische berekening die rekening houdt met de verstrooiing van de metingen buiten beschouwing te laten. De lidstaten kunnen een maximum opleggen voor het aantal testcycli.

5.

Om onnodige tests te vermijden kunnen de lidstaten voertuigen afkeuren wanneer aanzienlijk hogere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen. Om onnodige controles te vermijden, kunnen de lidstaten ook voertuigen goedkeuren wanneer na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen aanzienlijk lagere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten.

Specifieke informatie over het type voertuig (VIN)/motor

X

X

 

X

 

Voor uit-laat-tests:

Voorschriften voor de voorbereiding van de motor, zoals min. olietemp./watertemp. [°C] en procedures om de motor naar de testmodus van type II te brengen

X

X

 

X

 

Geregistreerde k-waarden op het voertuigplaatje van de fabrikant (resultaten van type II-emissietest)

X

X

 

X

 

Maximaal motortoerental bij tests van type II

Motortoerentalbegrenzer voor acceleratie zonder belasting [J/N]

X

X

 

X

 

Beschrijving van de deactivering van de motortoerentalbegrenzer, met het oog op de uitvoering van een vrije acceleratietest

X

X

 

X

 

Voor OBD-gebruik:

Toegestane DTC's bij OBD-scan {codes voor NOx-groep 3000 voor LDV}

X

X

 

X

 

Connector- & communicatieprotocol (norm, voedingsspanning, plaats)

X

X

 

X

 

Lijst van DTC's (klasse A, B1 en B2 momenteel alleen voor HDV)

X

X

 

X

 

8.3.

Onderdrukking elektromagnetische storingen

 

Radiostoring (X)2

 

 

 

 

 

 

 

8.4.

Andere punten die betrekking hebben op het milieu

 

8.4.1.

Vloeistoflekken

 

 

 

 

 

 

 

9.

AANVULLENDE CONTROLES VOOR PASSAGIERSVOERTUIGEN VAN DE CATEGORIEËN M2, M3

 

9.1.

Deuren

 

9.1.1.

In- en uitgangen

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

9.1.2.

Nooduitgangen

Visuele controle en controle door bediening (indien van toepassing).

 

 

 

 

 

 

9.2.

Ontwasemings- en ontdooisysteem (X)2

Visuele controle en controle door bediening

 

 

 

 

 

 

9.3.

Ventilatie- en verwarmingssysteem (X)2

Visuele controle en controle door bediening

 

 

 

 

 

 

9.4.

Zitplaatsen

 

9.4.1.

Passagierszitplaatsen (zitplaatsen voor begeleidende personen inbegrepen)

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

9.4.2.

Bestuurderszitplaats (aanvullende vereisten)

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

9.5.

Binnenverlichting en bestemmingsapparatuur (X)2

Visuele controle en controle door bediening

 

 

 

 

 

 

9.6.

Gangpaden, staanplaatsen

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

9.7.

Trappen en treden

Visuele controle en controle door bediening (indien van toepassing).

 

 

 

 

 

 

9.8.

Communicatiesysteem met passagiers (X)2

Visuele controle en controle door bediening.

 

 

 

 

 

 

9.9.

Berichten (X)2

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

9.10.

Vereisten voor het vervoer van kinderen (X)2

 

9.10.1.

Deuren

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

9.10.2

Signaleerinrichting en speciale uitrusting

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

9.11.

Vereisten voor het vervoer van personen met verminderde mobiliteit (X)2

 

9.11.1.

Portieren, laadplatforms en liften

Visuele controle en exploitatie

 

 

 

 

 

 

9.11.2.

Bevestigingssysteem voor rolstoelen

Visuele controle en, indien van toepassing, controle door bediening

 

 

 

 

 

 

9.11.3.

Signaleerinrichting en speciale uitrusting

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

9.12.

Andere speciale uitrusting (X)2

 

9.12.1.

Installaties voor maaltijdbereiding

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

9.12.2.

Sanitaire installatie

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

9.12.3.

Andere toestellen (bv. audiovisuele systemen)

Visuele controle.

 

 

 

 

 

 

OPMERKINGEN:

1

"Voorschriften" zijn vastgesteld in de typegoedkeuring op de datum van goedkeuring, eerste inschrijving of eerste ingebruikneming, alsook in aanpassingsverplichtingen of in nationale wetgevingen in het land van inschrijving. Deze redenen voor afkeuring gelden alleen wanneer is gecontroleerd of de vereisten worden nageleefd.

2

(X) wijst op punten die betrekking hebben op de toestand van het voertuig en zijn geschiktheid voor gebruik op de weg, maar die niet belangrijk zijn bij een technische controle.

(1)  Type goedgekeurd volgens Richtlijn 70/220/EEG, Verordening (EG) nr. 715/2007, bijlage I, tabel 5 (Euro 5), Richtlijn 88/77/EEG en Richtlijn 2005/55/EG.

(2)  Type goedgekeurd volgens Verordening (EG) nr. 715/2007, bijlage I, tabel 2 (Euro 6) en Verordening (EG) nr. 595/2009 (Euro VI).

(3)  Typegoedkeuring verkregen volgens Richtlijn 70/220/EEG, bijlage I, tabel 1 (Euro 5) van Verordening (EG) nr. 715/2007, Richtlijn 88/77/EEG en Richtlijn 2005/55/EG.

(4)  Typegoedkeuring verkregen volgens bijlage I, tabel 2 (Euro 6) van Verordening (EG) nr. 715/2007, en Verordening (EG) nr. 595/2009 (Euro VI).


Top