Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017R0423

    Uitvoeringsverordening (EU) 2017/423 van de Commissie van 9 maart 2017 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Vietnam en geproduceerd door Fujian Viscap Shoes Co. Ltd, Vietnam Ching Luh Shoes Co. Ltd, Vinh Thong Producing-Trading-Service Co. Ltd, Qingdao Tae Kwang Shoes Co. Ltd, Maystar Footwear Co. Ltd, Lien Phat Company Ltd, Qingdao Sewon Shoes Co. Ltd, Panyu Pegasus Footwear Co. Ltd, PanYu Leader Footwear Corporation, Panyu Hsieh Da Rubber Co. Ltd, An Loc Joint Stock Company, Qingdao Changshin Shoes Company Limited, Chang Shin Vietnam Co. Ltd, Samyang Vietnam Co. Ltd, Qingdao Samho Shoes Co. Ltd, Min Yuan, Chau Giang Company Limited, Foshan Shunde Fong Ben Footwear Industrial Co. Ltd en Dongguan Texas Shoes Limited Co., ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14

    C/2017/1554

    PB L 64 van 10.3.2017, p. 72–104 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 11/03/2022

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2017/423/oj

    10.3.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 64/72


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/423 VAN DE COMMISSIE

    van 9 maart 2017

    betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Vietnam en geproduceerd door Fujian Viscap Shoes Co. Ltd, Vietnam Ching Luh Shoes Co. Ltd, Vinh Thong Producing-Trading-Service Co. Ltd, Qingdao Tae Kwang Shoes Co. Ltd, Maystar Footwear Co. Ltd, Lien Phat Company Ltd, Qingdao Sewon Shoes Co. Ltd, Panyu Pegasus Footwear Co. Ltd, PanYu Leader Footwear Corporation, Panyu Hsieh Da Rubber Co. Ltd, An Loc Joint Stock Company, Qingdao Changshin Shoes Company Limited, Chang Shin Vietnam Co. Ltd, Samyang Vietnam Co. Ltd, Qingdao Samho Shoes Co. Ltd, Min Yuan, Chau Giang Company Limited, Foshan Shunde Fong Ben Footwear Industrial Co. Ltd en Dongguan Texas Shoes Limited Co., ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”), en met name artikel 266,

    Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 14, leden 1 en 3,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    (1)

    Op 23 maart 2006 heeft de Commissie Verordening (EG) nr. 553/2006 (2) tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder („schoeisel”) uit de Volksrepubliek China („VRC” of „China”) en Vietnam („de voorlopige verordening”) vastgesteld.

    (2)

    Bij Verordening (EG) nr. 1472/2006 (3) heeft de Raad voor een periode van twee jaar definitieve antidumpingrechten, variërend van 9,7 % tot 16,5 %, ingesteld op bepaald schoeisel met bovendeel van leder uit Vietnam en de VRC („Verordening (EG) nr. 1472/2006” of „de litigieuze verordening”).

    (3)

    Bij Verordening (EG) nr. 388/2008 (4) heeft de Raad het definitieve antidumpingrecht op schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de VRC uitgebreid tot de verzending van hetzelfde product uit de SAR (Speciale Administratieve Regio) Macau, al dan niet aangegeven als zijnde van oorsprong uit de SAR Macau.

    (4)

    Na een op 3 oktober 2008 geopend nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen (5) heeft de Raad de antidumpingmaatregelen bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 (6) met 15 maanden verlengd, d.w.z. tot en met 31 maart 2011, waarna de maatregelen kwamen te vervallen („Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009”).

    (5)

    Brosmann Footwear (HK) Ltd, Seasonable Footwear (Zhongshan) Ltd, Lung Pao Footwear (Guangzhou) Ltd en Risen Footwear (HK) Co Ltd alsmede Zhejiang Aokang Shoes Co. Ltd („de verzoekers”) hebben bij het Gerecht van eerste aanleg (thans: „het Gerecht”) beroep ingesteld tegen de litigieuze verordening. Bij arresten van 4 maart 2010 in zaak T-401/06, Brosmann Footwear (HK) e.a./Raad, en van 4 maart 2010 in de gevoegde zaken T-407/06 en T-408/06, Zhejiang Aokang Shoes en Wenzhou Taima Shoes/Raad, heeft het Gerecht deze beroepen verworpen.

    (6)

    De verzoekers hebben tegen die arresten hogere voorziening ingesteld. In zijn arresten van 2 februari 2012 in zaak C-249/10 P, Brosmann Footwear (HK) e.a./Raad, en van 15 november 2012 in zaak C-247/10 P, Zhejiang Aokang Shoes/Raad („de arresten Brosmann en Aokang”), heeft het Hof van Justitie die arresten vernietigd. Het Hof was van oordeel dat het Gerecht blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het had geoordeeld dat de Commissie niet verplicht was om de op artikel 2, lid 7, onder b) en c), van de basisverordening gebaseerde verzoeken om behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) van de niet in de steekproef opgenomen marktdeelnemers te onderzoeken (punt 36 van het arrest in zaak C-249/10 P en punten 29 en 32 van het arrest in zaak C-247/10 P).

    (7)

    Het Hof deed de zaak vervolgens zelf af. Het oordeelde dat „de Commissie de met bewijsmateriaal gestaafde verzoeken had moeten onderzoeken die rekwirantes haar uit hoofde van artikel 2, lid 7, sub b en c, van de basisverordening hadden doen toekomen teneinde voor een BMO in aanmerking te komen in het kader van de antidumpingprocedure waarop de litigieuze verordening betrekking heeft. Vervolgens moet worden geconstateerd dat het niet uitgesloten is dat een dergelijk onderzoek er voor hen toe zou hebben geleid dat hun een ander definitief antidumpingrecht werd opgelegd dan het recht van 16,5 % dat volgens artikel 1, lid 3, van de litigieuze verordening op hen is toegepast. Uit deze bepaling blijkt immers dat een definitief antidumpingrecht van 9,7 % is opgelegd aan de enige voor de steekproef geselecteerde Chinese marktdeelnemer die als een marktgerichte onderneming is behandeld. Zoals uit punt 38 van het onderhavige arrest volgt, hadden rekwirantes eveneens voor laatstgenoemd tarief in aanmerking moeten komen indien de Commissie had vastgesteld dat ook zij op marktvoorwaarden opereerden en indien geen individuele dumpingmarge kon worden berekend.” (punt 42 van het arrest in zaak C-249/10 P en punt 36 van het arrest in zaak C-247/10 P).

    (8)

    Dientengevolge heeft het Hof de litigieuze verordening nietig verklaard voor zover zij de betrokken verzoekers betreft.

    (9)

    In oktober 2013 heeft de Commissie met een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt bericht (7) aangekondigd dat zij had besloten de antidumpingprocedure te hervatten op het precieze punt waarop de onwettigheid zich heeft voorgedaan en na te gaan of de verzoekers in de periode van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005 op marktvoorwaarden opereerden. Met dat bericht werden belanghebbenden uitgenodigd contact op te nemen en zich kenbaar te maken.

    (10)

    In maart 2014 heeft de Raad bij Uitvoeringsbesluit 2014/149/EU (8) het voorstel van de Commissie voor een uitvoeringsverordening van de Raad betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Brosmann Footwear (HK) Ltd, Seasonable Footwear (Zhongshan) Ltd, Lung Pao Footwear (Guangzhou) Ltd, Risen Footwear (HK) Co. Ltd en Zhejiang Aokang Shoes Co. Ltd verworpen en de procedure met betrekking tot deze producenten stopgezet. Het standpunt van de Raad luidde dat bij de importeurs die schoenen van deze producenten-exporteurs hadden gekocht en aan wie de relevante douaneheffingen waren terugbetaald door de bevoegde nationale autoriteiten op basis van artikel 236 van Verordening (EEG) nr. 2913/1992 van de Raad (9) („het communautair douanewetboek”) een gewettigd vertrouwen was ontstaan op basis van artikel 1, lid 4, van de litigieuze verordening, dat de bepalingen van het communautair douanewetboek en met name artikel 221 daarvan op de heffing van de rechten van toepassing verklaart.

    (11)

    Drie importeurs van het betrokken product, C&J Clark International Ltd („Clark”), Puma SE („Puma”) en Timberland Europe B.V. („Timberland”) („de betrokken importeurs”), hebben bezwaar aangetekend tegen de antidumpingrechten op schoeisel uit China en Vietnam en beriepen zich bij hun nationale gerechten op de in de overwegingen 5 tot en met 7 vermelde rechtspraak. Deze hebben de zaken naar het Hof van Justitie verwezen voor een prejudiciële beslissing.

    (12)

    Op 4 februari 2016 heeft het Hof in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14, C & J Clark International Limited en Puma (10), Verordening (EG) nr. 1472/2006 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 ongeldig verklaard voor zover de Europese Commissie de verzoeken om BMO en individuele behandeling („IB”) van de niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC en Vietnam niet heeft onderzocht („de arresten”), wat in strijd is met de voorschriften van artikel 2, lid 7, onder b), en artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad (11).

    (13)

    In zaak C-571/14, Timberland Europe, heeft het Hof van Justitie op 11 april 2016 besloten om de zaak in het register door te halen op verzoek van de verwijzende nationale rechter.

    (14)

    Artikel 266 VWEU bepaalt dat de instellingen de maatregelen moeten nemen die nodig zijn ter uitvoering van de arresten van het Hof. Indien een door de instellingen in het kader van een bestuurlijke procedure, zoals de antidumpingprocedure, vastgestelde handeling nietig wordt verklaard, wordt aan een arrest van het Hof uitvoering gegeven door de nietig verklaarde handeling te vervangen door een nieuwe waarin de door het Hof vastgestelde onwettigheid wordt opgeheven (12).

    (15)

    Volgens de rechtspraak van het Hof mag de procedure ter vervanging van de nietig verklaarde handeling weer worden hervat op het precieze punt waarop de onwettigheid is ontstaan (13). Dit houdt onder meer in dat wanneer een handeling tot afsluiting van een bestuurlijke procedure nietig wordt verklaard, de nietigverklaring niet noodzakelijkerwijs betrekking heeft op de voorbereidende handelingen, zoals die tot inleiding van de antidumpingprocedure. Indien een verordening tot instelling van definitieve antidumpingmaatregelen nietig wordt verklaard, betekent dit dat de antidumpingprocedure na de nietigverklaring nog hangende is, aangezien de tot afsluiting van de antidumpingprocedure vastgestelde handeling uit de rechtsorde van de Unie verdwijnt (14), tenzij de onwettigheid reeds in het stadium van de inleiding van de procedure is ontstaan.

    (16)

    Met uitzondering van het feit dat de instellingen de verzoeken om BMO en IB van de niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC en Vietnam niet hebben onderzocht, blijven alle andere bepalingen van Verordening (EG) nr. 1472/2006 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 van kracht.

    (17)

    In het onderhavige geval heeft de onwettigheid zich na de inleiding van de procedure voorgedaan. De Commissie heeft derhalve besloten de onderhavige na de arresten nog hangende antidumpingprocedure te hervatten op het precieze punt waar de onwettigheid zich heeft voorgedaan, en na te gaan of de betrokken producenten-exporteurs in de met het onderzoektijdvak overeenkomende periode van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005 („het onderzoektijdvak”) op marktvoorwaarden werkten. Waar passend heeft de Commissie ook onderzocht of de betrokken producenten-exporteurs in aanmerking kwamen voor een IB overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (15) van de Raad (de „basisverordening vóór wijziging”) (16).

    (18)

    Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395 van de Commissie (17) is opnieuw een definitief antidumpingrecht ingesteld en is het voorlopige recht definitief geïnd op schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de VRC dat door Clark en Puma wordt ingevoerd en wordt vervaardigd door dertien Chinese producenten-exporteurs die verzoeken om BMO en IB hebben ingediend, maar die niet in de steekproef waren opgenomen.

    (19)

    Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647 van de Commissie (18) is opnieuw een definitief antidumpingrecht ingesteld en is het voorlopige recht definitief geïnd op schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit Vietnam dat door Clark, Puma en Timberland wordt ingevoerd en wordt vervaardigd door bepaalde Vietnamese producenten-exporteurs die verzoeken om BMO en IB hadden ingediend, maar die niet in de steekproef waren opgenomen.

    (20)

    Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1731 (19) heeft de Commissie opnieuw een definitief antidumpingrecht ingesteld en definitief het voorlopige antidumpingrecht geïnd op door Puma en Timberland ingevoerd schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door General Footwear Ltd, alsmede van oorsprong uit Vietnam en vervaardigd door Diamond Vietnam Co Ltd en Ty Hung Footgearmex/Footwear Co. Ltd („Ty Hung Co. Ltd”), die verzoeken om BMO en IB hebben ingediend, maar die niet in de steekproef zijn opgenomen.

    (21)

    De geldigheid van de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/1395, (EU) 2016/1647 en (EU) 2016/1731 is door Puma en Timberland voor het Gerecht betwist in de zaken T-781/16, Puma e.a./Commissie, en T-782/16, Timberland Europe/Commissie. De geldigheid van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395 is voor het Gerecht ook betwist door Clark in de zaken T-790/16, C & J Clark International/Commissie, en T-861/16, C & J Clark International/Commissie.

    (22)

    Met het oog op de uitvoering van het arrest in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14, C & J Clark International Limited en Puma, zoals vermeld in overweging 12, heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 tot vaststelling van een procedure voor de beoordeling van bepaalde verzoeken om behandeling als marktgerichte onderneming en verzoeken om individuele behandeling van producenten-exporteurs uit China en Vietnam en tot uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 (20) vastgesteld. In artikel 1 van die verordening heeft de Commissie de nationale douaneautoriteiten gelast alle verzoeken om terugbetaling van de definitieve antidumpingrechten die zijn betaald in verband met de invoer van schoeisel van oorsprong uit China en Vietnam door importeurs op basis van artikel 236 van het communautair douanewetboek en gebaseerd op het feit dat een niet in de steekproef opgenomen producent-exporteur om BMO of IB had verzocht in het onderzoek dat had geleid tot instelling van de definitieve maatregelen bij Verordening (EG) nr. 1472/2006 („oorspronkelijke onderzoek”), door te sturen. De Commissie beoordeelt het desbetreffende verzoek om BMO of IB en stelt opnieuw het toepasselijke recht vast. Op deze basis moeten de nationale douaneautoriteiten vervolgens een besluit nemen over het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding van de antidumpingrechten.

    (23)

    De geldigheid van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 is voorwerp van een prejudiciële vraag die op 9 mei 2016 door het Finanzgericht Düsseldorf is ingediend (zaak C-256/16, Deichmann). Voornoemd verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een geschil tussen Deichmann, een Duitse importeur van schoeisel, en de desbetreffende nationale douaneautoriteit, het Hauptzollamt Duisburg. Het geschil betreft de terugbetaling van antidumpingrechten die zijn betaald door Deichmann in verband met de invoer van schoeisel van onder andere zijn Chinese leverancier Chengdu Sunshine Shoes Co. Ltd, welke onderneming een verzoek om BMO en IB had ingediend en niet in de steekproef was opgenomen. Een tweede verzoek om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 is op 28 november 2016 ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) van het Verenigd Koninkrijk (zaak C-612/16, C & J Clark International).

    (24)

    Naar aanleiding van een kennisgeving van de Franse douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 onderzocht de Commissie voorts verzoeken om BMO/IB van drie Chinese producenten-exporteurs, Chengdu Sunshine Shoes Co. Ltd, Foshan Nanhai Shyang Yuu Footwear Ltd en Fujian Sunshine Footwear Co. Ltd.

    (25)

    Als gevolg daarvan stelde de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2257 (21) opnieuw een definitief antidumpingrecht in en inde zij definitief het voorlopige recht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China dat wordt vervaardigd door drie producenten-exporteurs die verzoeken om BMO en IB hadden ingediend, maar die niet in de steekproef waren opgenomen.

    (26)

    Op 12 juli 2016 hebben de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk de Commissie overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 in kennis gesteld van verzoeken om terugbetaling van importeurs in de Unie en hebben zij ondersteunende documenten verstrekt.

    (27)

    Op 13 juli 2016 hebben de Belgische douaneautoriteiten de Commissie overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 in kennis gesteld van verzoeken om terugbetaling van importeurs in de Unie en hebben zij ondersteunende documenten verstrekt.

    (28)

    Op 26 juli 2016 hebben de Zweedse douaneautoriteiten de Commissie overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 in kennis gesteld van verzoeken om terugbetaling van importeurs in de Unie en hebben zij ondersteunende documenten verstrekt.

    (29)

    In die kennisgevingen, die het voorwerp zijn van deze verordening, worden in totaal 246 ondernemingen genoemd als leveranciers van schoeisel uit China en Vietnam.

    (30)

    Voor een groot aantal van deze bedrijven (168 ondernemingen vermeld in bijlage III bij deze verordening) heeft de Commissie geen weet van de indiening van een aanvraag voor BMO of IB in het oorspronkelijke onderzoek. Onder deze ondernemingen bevonden zich ook ondernemingen die niet betrokken zijn bij het onderzoek omdat zij bijvoorbeeld niet in China of Vietnam zijn gevestigd of het handelsondernemingen of slechts verwerkende bedrijven betrof die in elk geval geen recht op een individuele dumpingmarge hebben. De ondernemingen in bijlage III konden ook niet aantonen dat zij verbonden waren met een van de Chinese of Vietnamese producenten-exporteurs die tijdens het oorspronkelijke onderzoek een verzoek om BMO/IB hadden ingediend. Zoals in overweging 79 wordt gezegd, erkent de Commissie evenwel dat mogelijk niet alle importeurs die van die handelaren schoeisel kochten, wisten dat zij de Commissie de namen moesten meedelen van de producenten-exporteurs van wie die handelaren hun schoeisel betrokken. In overweging 79 wordt ook in detail uiteengezet waarom de Commissie op grond daarvan heeft beslist het onderzoek van de in bijlage III genoemde ondernemingen tijdelijk op te schorten.

    (31)

    Van de resterende ondernemingen waren er twintig reeds eerder beoordeeld, hetzij afzonderlijk of als onderdeel van een groep ondernemingen die was opgenomen in de steekproef van Chinese of Vietnamese producenten-exporteurs in het oorspronkelijke onderzoek (vermeld in bijlage IV bij deze verordening). Aangezien voor geen van deze ondernemingen een individueel recht is vastgesteld, wordt op de invoer van schoeisel van deze ondernemingen het recht van 16,5 % voor China of van 10 % voor Vietnam toegepast. Het in overweging 12 vermelde arrest had geen gevolgen voor deze rechten.

    (32)

    Van de resterende ondernemingen waren er 31 (vermeld in bijlage V bij deze verordening) reeds eerder beoordeeld, hetzij afzonderlijk of als onderdeel van een groep ondernemingen, in het kader van de uitvoering van het in overweging 12 genoemde arrest, namelijk in Uitvoeringsbesluit 2014/149/EU of in Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/1395, (EU) 2016/1647, (EU) 2016/1731 of 2016/2257. Die beoordelingen betroffen mede acht ondernemingen die bij de Commissie werden aangemeld en die na de mededeling van feiten en overwegingen zijn geïdentificeerd aan de hand van opmerkingen van de Federation of the European Sporting Goods Industry („FESI”) en de Footwear Coalition volgens welke zij verbonden zijn met een van de ondernemingen of groepen ondernemingen die in een van de genoemde verordeningen reeds eerder zijn beoordeeld.

    (33)

    Zoals vermeld in overweging 10, is aan ondernemingen of groepen ondernemingen die zijn beoordeeld in Uitvoeringsbesluit 2014/149/EU niet opnieuw een antidumpingrecht opgelegd, op grond dat de rechten reeds aan die ondernemingen waren terugbetaald en bij hen dus een gewettigd vertrouwen was gewekt dat niet opnieuw rechten zouden worden opgelegd. De verzoeken om terugbetaling van importeurs in de Unie die verbonden zijn met ondernemingen of groepen ondernemingen die zijn beoordeeld in de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/1395, 2016/1647, (EU) 2016/1731 en (EU) 2016/2257 kunnen daarentegen niet worden ingewilligd. Die importeurs bevinden zich immers in een andere rechtpositie dan die welke zijn beoordeeld in Uitvoeringsbesluit 2014/149/EU, met name nu bij hen geen gewettigd vertrouwen is gewekt.

    (34)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen is een ter kennis van de Commissie gebrachte Chinese producent-exporteur via opmerkingen van FESI en de Footwear Coalition geïdentificeerd als een onderneming die tijdens het oorspronkelijke onderzoek een aanvraag voor BMO/IB had ingediend maar niet in de steekproef was opgenomen, en evenmin was beoordeeld in eerdere uitvoeringshandelingen, genoemd in de overwegingen 18 tot en met 20 en 25. Dezelfde partijen identificeerden ook vier andere ondernemingen die ter kennis van de Commissie waren gebracht en die verbonden waren met Chinese of Vietnamese producenten-exporteurs die tijdens het oorspronkelijke onderzoek een aanvraag voor BMO/IB hadden ingediend maar niet in de steekproef waren opgenomen, en evenmin waren beoordeeld in eerdere uitvoeringshandelingen, genoemd in de overwegingen 18 tot en met 20 en 25. In totaal moet dus van vijf ondernemingen (vermeld in bijlage VI) of van hun verbonden ondernemingen het verzoek om BMO/IB worden beoordeeld. Die beoordelingen kunnen niet worden afgerond binnen de termijn voor deze uitvoeringsverordening, en zullen bijgevolg het voorwerp zijn van een volgende uitvoeringshandeling. De behandeling van de verzoeken van importeurs in de Unie die bij die ondernemingen betrekken (vermeld in bijlage VI) om terugbetaling moet derhalve tijdelijk worden opgeschort in afwachting van de beoordeling van de verzoeken om BMO/IB van de betrokken leveranciers in China en/of Vietnam.

    (35)

    Ten slotte stelden dezelfde partijen na de mededeling van feiten en overwegingen dat zes in bijlage III genoemde ondernemingen verbonden waren met een onderneming of groep ondernemingen die reeds was beoordeeld in eerdere uitvoeringshandelingen, en bijgevolg als zodanig moesten worden aangemerkt. De stukken in het dossier leverden echter geen bewijs voor die stelling, die hoe dan ook niet werd gestaafd door enig ander bewijsmateriaal. Dit argument wordt daarom afgewezen.

    (36)

    De overige negentien ondernemingen waren Chinese en Vietnamese producenten-exporteurs die niet waren opgenomen in de steekproef voor het oorspronkelijke onderzoek en die een aanvraag voor BMO/IB hadden ingediend. Derhalve heeft de Commissie de door deze ondernemingen ingediende verzoeken om BMO en IB beoordeeld. Die beoordeling betrof mede twee ondernemingen die bij de Commissie werden aangemeld en die na de mededeling van feiten en overwegingen zijn geïdentificeerd aan de hand van opmerkingen van FESI en de Footwear Coalition volgens welke zij verbonden zijn met een Chinese producent-exporteur die thans wordt beoordeeld.

    (37)

    Kortom, de Commissie heeft in de onderhavige verordening de aanvragen voor BMO/IB beoordeeld van: Fujian Viscap Shoes Co. Ltd, Vietnam Ching Luh Shoes Co Ltd, Vinh Thong Producing-Trading-Service Co. Ltd, Qingdao Tae Kwang Shoes Co. Ltd, Maystar Footwear Co. Ltd, Lien Phat Company Ltd, Qingdao Sewon Shoes Co. Ltd, Panyu Pegasus Footwear Co. Ltd, PanYu Leader Footwear Corporation, Panyu Hsieh Da Rubber Co. Ltd, An Loc Joint Stock Company, Qingdao Changshin Shoes Company Limited, Chang Shin Vietnam Co. Ltd, Samyang Vietnam Co. Ltd, Qingdao Samho Shoes Co. Ltd, Min Yuan, Chau Giang Company Limited, Foshan Shunde Fong Ben Footwear Industrial Co. Ltd en Dongguan Texas Shoes Limited Co.

    B.   UITVOERING VAN HET ARREST VAN HET HOF VAN JUSTITIE IN DE GEVOEGDE ZAKEN C-659/13 EN C-34/14 VOOR INVOER UIT CHINA

    (38)

    De Commissie heeft de mogelijkheid om alleen de aspecten van de litigieuze verordening te corrigeren die tot de nietigverklaring ervan hebben geleid en de delen van de beoordeling waarop het arrest geen betrekking heeft, ongewijzigd te laten (22).

    (39)

    Deze verordening heeft tot doel de aspecten van de litigieuze verordening te corrigeren die onverenigbaar met de basisverordening zijn bevonden en die hebben geleid tot de nietigverklaring van de verordening voor zover zij betrekking heeft op de in overweging 37 genoemde producenten-exporteurs.

    (40)

    Alle andere bevindingen in de litigieuze verordening en in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009, die het Hof niet nietig heeft verklaard, blijven geldig en worden opgenomen in deze verordening.

    (41)

    De hierna volgende overwegingen blijven dan ook beperkt tot de nieuwe beoordeling die nodig is om de arresten van het Hof uit te voeren.

    (42)

    De Commissie heeft onderzocht of BMO of IB moest worden toegekend aan de in overweging 37 genoemde producenten-exporteurs („de betrokken producenten-exporteurs”) die met betrekking tot het onderzoektijdvak een verzoek om BMO/IB hadden ingediend. Daarmee wil de Commissie nagaan in welke mate de betrokken importeurs recht hebben op een terugbetaling van de antidumpingrechten die zij op de uitvoer van deze leveranciers hebben betaald.

    (43)

    Indien de analyse zou uitwijzen dat BMO had moeten worden toegekend aan de betrokken producenten-exporteurs op wier uitvoer antidumpingrechten zijn betaald door de betrokken importeurs, dan zou een individueel recht moeten worden toegekend aan die producent-exporteur en de terugbetaling van de rechten beperkt zijn tot een bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen het betaalde recht en het individuele recht, namelijk in het geval van invoer uit China het verschil tussen 16,5 % en het recht dat werd ingesteld voor de enige exporteur in de steekproef aan wie BMO is toegekend, te weten 9,7 %, en in het geval van invoer uit Vietnam het verschil tussen 10 % en het eventuele individuele recht dat is berekend voor de betrokken producent-exporteur.

    (44)

    Indien de analyse zou uitwijzen dat IB had moeten worden toegekend aan een producent-exporteur wiens verzoek om BMO was afgewezen, dan zou een individueel recht moeten worden toegekend aan die producent-exporteur en de terugbetaling van de rechten beperkt zijn tot een bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen het betaalde recht, namelijk in het geval van invoer uit China 16,5 % en in het geval van invoer uit Vietnam 10 %, en het eventuele individuele recht dat voor de betrokken producent-exporteur werd berekend.

    (45)

    Zou de analyse van de verzoeken om BMO en IB daarentegen uitwijzen dat zowel BMO als IB moet worden afgewezen, dan kan geen terugbetaling van de antidumpingrechten worden toegestaan.

    (46)

    Zoals uiteengezet in overweging 12, heeft het Hof de litigieuze verordening en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 nietig verklaard wat de uitvoer van bepaald schoeisel van bepaalde Chinese en Vietnamese producenten-exporteurs betreft, voor zover de Commissie de verzoeken om BMO en IB die door deze producenten-exporteurs waren ingediend, niet heeft onderzocht.

    (47)

    De Commissie heeft daarom de verzoeken om BMO en IB van de betrokken producenten-exporteurs onderzocht teneinde het recht vast te stellen dat op hun uitvoer moet worden toegepast. Uit de beoordeling kwam naar voren dat uit de verstrekte informatie niet bleek dat de betrokken producenten-exporteurs op marktvoorwaarden opereerden of in aanmerking kwamen voor een individuele behandeling (zie voor een nadere toelichting overwegingen 48 en volgende).

    1.   Beoordeling van de BMO-verzoeken

    (48)

    Er zij op gewezen dat de bewijslast overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening rust op de producent die een BMO-verzoek indient. Daartoe is in artikel 2, lid 7, onder c), eerste alinea, bepaald dat het door een producent ingediende verzoek voldoende bewijs moet bevatten van het feit dat de producent op marktvoorwaarden opereert als bedoeld in dat lid. De instellingen van de Unie hoeven derhalve niet te bewijzen dat de producent niet voldoet aan de voorwaarden om voor behandeling als marktgerichte onderneming in aanmerking te komen. Het staat daarentegen aan deze instellingen om te beoordelen of het door de betrokken producent geleverde bewijs volstaat om aan te tonen dat is voldaan aan de in artikel 2, lid 7, onder c), eerste alinea, van de basisverordening gestelde criteria om BMO te kunnen toekennen, en aan de rechter van de Unie om na te gaan of die beoordeling niet op een kennelijke onjuistheid berust (punt 32 van het arrest in zaak C-249/10 P en punt 24 van het arrest in zaak C-247/10 P).

    (49)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening moet zijn voldaan aan de vijf criteria van dat artikel om BMO aan een producent-exporteur toe te kennen. Daarom heeft de Commissie besloten dat wanneer aan ten minste één criterium niet was voldaan, dat voldoende was om het BMO-verzoek af te wijzen.

    (50)

    Geen enkele van de betrokken producenten-exporteurs kon aantonen dat hij voldeed aan criterium 1 (besluiten van bedrijven). De Commissie heeft meer bepaald vastgesteld dat de meeste van de betrokken producenten-exporteurs (ondernemingen 7, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25) (23) niet vrijelijk hun op de binnenlandse en de buitenlandse markt te verkopen hoeveelheden konden vaststellen. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat er beperkingen golden aangaande de productie en/of een beperking van de verkoophoeveelheden op specifieke markten (binnenlandse markt en exportmarkt). Bovendien hebben sommige van de betrokken producenten-exporteurs (ondernemingen 8, 9, 10, 15) geen essentiële en volledige informatie verstrekt (bv. bewijsmateriaal betreffende de structuur en het kapitaal van de onderneming, bewijsmateriaal of verduidelijking betreffende de besluitvorming in de onderneming) om aan te tonen dat de besluiten van hun bedrijf werden genomen als reactie op marktsignalen zonder staatsinmenging van betekenis.

    (51)

    Met betrekking tot criterium 2 (boekhouding) hebben de ondernemingen 8, 10, 13, 14, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 24 en 25 bovendien niet aangetoond dat zij beschikten over een basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen. Met name is uit de BMO-beoordelingen gebleken dat deze ondernemingen de Commissie geen advies/rapport van een externe accountant hebben overgelegd, dat hun rekeningen niet werden gecontroleerd, of dat bij verschillende posten op de balans en de winst- en verliesrekening toelichtingen ontbraken.

    (52)

    Met betrekking tot criterium 3 (activa en „doorwerking”) hebben de ondernemingen 7, 8, 9, 10, 11, 13, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23 en 25 niet aangetoond dat er geen verstoringen waren die nog voortvloeiden uit het vroegere systeem zonder markteconomie. Met name hebben deze ondernemingen geen wezenlijke en volledige informatie verstrekt over onder meer de activa van de onderneming en de voorwaarden en de waarde van de grondgebruiksrechten.

    (53)

    Ten slotte heeft de Commissie, gelet op de in overweging 49 genoemde redenen, voor geen van de betrokken producenten-exporteurs de criteria 4 (faillissements- en eigendomswetten) en 5 (omrekening van munteenheden) onderzocht. De Commissie heeft de betrokken producenten-exporteurs in kennis gesteld van de BMO-bevindingen en hen uitgenodigd opmerkingen te maken. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

    2.   Beoordeling van de IB-verzoeken

    (54)

    Overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening vóór wijziging wordt, wanneer artikel 2, lid 7, onder a), van dezelfde verordening van toepassing is, een individueel recht vermeld voor exporteurs die kunnen aantonen dat zij voldoen aan alle criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening vóór wijziging.

    (55)

    Net als in overweging 48 moet erop worden gewezen dat de bewijslast rust op de producent die een IB-verzoek indient overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening vóór wijziging. Daartoe is in artikel 9, lid 5, eerste alinea, bepaald dat het ingediende verzoek met bewijsmateriaal moet worden ondersteund. De instellingen van de Unie hoeven derhalve niet te bewijzen dat de exporteur niet voldoet aan de voorwaarden om voor een individuele behandeling in aanmerking te komen. Het staat daarentegen aan de instellingen van de Unie om te beoordelen of het door de betrokken exporteur geleverde bewijs volstaat om aan te tonen dat is voldaan aan de in artikel 9, lid 5, van de basisverordening vóór wijziging vastgestelde criteria om een IB te kunnen verlenen.

    (56)

    Overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening vóór wijziging moeten exporteurs op grond van met bewijsmateriaal ondersteunde verzoeken aantonen dat aan de vijf criteria van dat artikel is voldaan, zodat hun een IB kan worden toegekend. Daarom heeft de Commissie besloten dat wanneer aan één criterium niet was voldaan, dat voldoende was om het IB-verzoek te weigeren.

    (57)

    Dit zijn de vijf criteria:

    1.

    in geval van ondernemingen of joint ventures die geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijn, zijn de exporteurs vrij om kapitaal en winsten te repatriëren;

    2.

    de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden worden vrij vastgesteld;

    3.

    het merendeel van de aandelen is in het bezit van particulieren; staatsambtenaren die deel uitmaken van de raad van bestuur of die leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging;

    4.

    omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers; en

    5.

    de staatsinmenging is niet dusdanig dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

    (58)

    Alle negentien betrokken producenten-exporteurs die om BMO hebben verzocht, verzochten ook om IB voor het geval hun geen BMO zou worden toegekend. De Commissie heeft daarom de IB-verzoeken van elke betrokken producent-exporteur onderzocht.

    (59)

    Met betrekking tot criterium 1 (repatriëring van kapitaal en winsten) hebben de ondernemingen 9 en 20 niet bewezen dat zij vrij zijn kapitaal en winsten te repatriëren; zij hebben dus niet aangetoond dat aan dit criterium was voldaan.

    (60)

    Met betrekking tot criterium 2 (uitvoerhoeveelheden en -prijzen kunnen vrij worden vastgesteld) heeft de Commissie geconcludeerd dat de ondernemingen 7, 8, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 22, 23 en 24 niet hadden bewezen dat zakelijke besluiten zoals de vaststelling van uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden vrij worden vastgesteld in reactie op marktsignalen, aangezien het onderzochte bewijsmateriaal, zoals statuten of bedrijfsvergunningen, blijk geeft van een beperking van de productie en/of de verkoop van schoeisel in specifieke markten.

    (61)

    Aangaande criterium 3 (onderneming — management en aandeelhouders — is voldoende vrij van staatsinmenging) hebben de ondernemingen 7, 8, 9, 10, 13, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23 en 25 niet de nodige informatie verstrekt om aan te tonen dat zij voldoende vrij waren van staatsinmenging. Met name werd geen informatie gegeven over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de grondgebruiksrechten werden overgedragen aan deze ondernemingen.

    (62)

    Voorts hebben de ondernemingen 8, 10, 17, 18 en 25 niet aangetoond dat zij voldeden aan criterium 5 (ontwijking), aangezien geen informatie is verstrekt over de besluitvorming in de onderneming.

    (63)

    Ten slotte heeft de Commissie, gelet op de in overweging 56 genoemde bepalingen, voor geen van de betrokken producenten-exporteurs criterium 4 (omrekening van munteenheden tegen de marktkoers) onderzocht.

    (64)

    Geen van de negentien betrokken producenten-exporteurs voldeed aan de voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening vóór wijziging, zodat aan geen van deze ondernemingen IB werd toegekend. De Commissie heeft de betrokken producenten-exporteurs daarvan in kennis gesteld en hen uitgenodigd opmerkingen te maken. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

    (65)

    Het residuele antidumpingrecht ten aanzien van China en Vietnam, van respectievelijk 16,5 % en 10 %, moet derhalve worden ingesteld op de uitvoer van de negentien betrokken producenten-exporteurs voor de periode waarin Verordening (EG) nr. 1472/2006 van toepassing was. De toepassingsperiode van die verordening liep oorspronkelijk van 7 oktober 2006 tot 7 oktober 2008. Na de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen werd die termijn op 30 december 2009 verlengd tot en met 31 maart 2011. De in de arresten geconstateerde onwettigheid bestaat in het feit dat de instellingen van de Unie hebben nagelaten te bepalen of de door de betrokken producenten-exporteurs vervaardigde producten moeten worden onderworpen aan het residuele antidumpingrecht of aan een individueel recht. Gelet op de door het Hof geconstateerde onwettigheid is er geen rechtsgrond om de producten van de betrokken producenten-exporteurs volledig vrij te stellen van de betaling van antidumpingrechten. In een nieuwe handeling waarmee de door het Hof geconstateerde onwettigheid wordt verholpen, moeten bijgevolg niet de maatregelen als zodanig, maar alleen het toepasselijke antidumpingrecht opnieuw worden beoordeeld.

    (66)

    Aangezien de conclusie luidt dat ten aanzien van de betrokken producenten-exporteurs opnieuw de residuele rechten voor China en Vietnam moeten worden ingesteld met handhaving van het oorspronkelijk bij de litigieuze verordening en bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 vastgestelde tarief, hoeft Verordening (EG) nr. 388/2008 niet te worden gewijzigd. Die verordening blijft van kracht.

    C.   CONCLUSIES

    (67)

    Op basis van de gemaakte opmerkingen en de analyse daarvan wordt geconcludeerd dat het voor China en Vietnam geldende residuele antidumpingrecht, d.w.z. respectievelijk 16,5 % en 10 %, opnieuw moet worden ingesteld voor de periode gedurende welke de litigieuze verordening van toepassing was.

    D.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

    (68)

    De betrokken producenten-exporteurs en alle belanghebbenden die zich kenbaar hadden gemaakt, zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was aan te bevelen om het definitieve antidumpingrecht ten aanzien van de uitvoer afkomstig van de negentien betrokken producenten-exporteurs opnieuw in te stellen. Zij konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen ten aanzien van de mededeling van feiten en overwegingen.

    E.   OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN NA DE MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

    (69)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de Commissie opmerkingen ontvangen namens i) FESI en de Footwear Coalition (24), als vertegenwoordigers van de importeurs van schoeisel in de Unie, en ii) Cortina NV („Cortina”), een importeur van schoeisel in de Unie.

    (70)

    In hun opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen hebben FESI en de Footwear Coalition eerst opgemerkt dat de huidige uitvoeringsverordening is gebaseerd op dezelfde rechtsgrondslag en motivering als de eerder door de Commissie vastgestelde verordeningen met betrekking tot dezelfde uitvoeringsprocedure, te weten de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/1395, (EU) 2016/1647, (EU) 2016/1731 en (EU) 2016/2257. In hun antwoord op de mededeling van feiten en overwegingen hebben zij derhalve verwezen naar de opmerkingen die zij in verband met voornoemde verordeningen op 16 december 2015, respectievelijk 6 juni 2016, 16 juni 2016 en 11 augustus 2016 hadden ingediend, en hebben zij deze opmerkingen door middel van verwijzing in hun antwoord opgenomen, maar zonder die opmerkingen en argumenten te specificeren.

    (71)

    In antwoord op deze opmerkingen verwijst de Commissie naar de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/1395, (EU) 2016/1647, (EU) 2016/1731 en (EU) 2016/2257, waarin uitvoerig werd ingegaan op de opmerkingen die FESI en de Footwear Coalition thans in het kader van de huidige uitvoeringsverordening formuleren. Aangezien FESI en de Footwear Coalition hun argumenten niet verder hebben uitgewerkt, is de Commissie van oordeel dat die met de voornoemde verordeningen volledig zijn beantwoord; de conclusies die in dit verband in die verordeningen zijn getrokken, worden hierbij bevestigd.

    (72)

    Daarnaast hebben FESI en de Footwear Coalition opmerkingen gemaakt die hieronder in detail worden behandeld.

    Status van de in bijlage III vermelde ondernemingen

    (73)

    FESI en de Footwear Coalition hebben aangevoerd dat de Commissie ten aanzien van de in bijlage III vermelde ondernemingen een onwettige aanpak heeft gevolgd. Door in bijlage III ondernemingen op te nemen die zijn verbonden met ondernemingen die zij reeds had beoordeeld in het kader van haar Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/1395, (EU) 2016/1647, (EU) 2016/1731 of (EU) 2016/2257, heeft de Commissie gehandeld in strijd met het begrip „één economische eenheid” dat zij in het oorspronkelijke onderzoek had toegepast. Bovendien zou een dergelijke aanpak juridische inconsistenties meebrengen, aangezien de Commissie via de bovengenoemde verordeningen opnieuw antidumpingrechten heeft ingesteld ten aanzien van deze ondernemingen, terwijl die in bijlage III zijn opgenomen als ondernemingen die blijkbaar geen verzoek om BMO/IB in het kader van het oorspronkelijke onderzoek hebben ingediend.

    (74)

    Niet-verbonden handelaren hoefden hoe dan ook niet in bijlage III te worden vermeld, aangezien zij niet wettelijk verplicht waren in de loop van het oorspronkelijke onderzoek om een BMO/IB te verzoeken.

    (75)

    Ten slotte hebben FESI en de Footwear Coalition betoogd dat de met Chinese of Vietnamese leveranciers verbonden ondernemingen die in het oorspronkelijke onderzoek om een BMO/IB hadden verzocht, maar nog niet in een van de in overweging 63 genoemde verordeningen in het kader van de uitvoering van de in overweging 12 bedoelde arresten zijn beoordeeld, evenmin in bijlage III hadden moeten worden opgenomen. Volgens hen zou een dergelijke aanpak de Commissie met name beletten om in de toekomst elk verzoek om BMO/IB van de zijde van hun verbonden leveranciers in China en Vietnam te beoordelen. Ook zou de Commissie verplicht zijn na te gaan welke ondernemingen/handelaren die op de lijst van door de nationale douaneautoriteiten aangemelde ondernemingen staan, tot dezelfde groep van ondernemingen behoren, en vast te stellen of zij deel uitmaken van een van de Chinese of Vietnamese producenten-exporteurs die in de loop van het oorspronkelijke onderzoek een BMO-/IB-verzoek hadden ingediend, maar tijdens dat onderzoek niet in de steekproef zijn opgenomen. Anders zou de Commissie de belanghebbenden een onmogelijke bewijslast opleggen.

    (76)

    Zoals vermeld in overweging 34, hebben FESI en de Footwear Coalition na de mededeling van feiten en overwegingen vastgesteld dat er inderdaad met Chinese of Vietnamese producenten-exporteurs verbonden ondernemingen waren die tijdens het oorspronkelijke onderzoek een BMO-/IB-verzoek hadden ingediend, maar die niet in de steekproef waren opgenomen en evenmin waren beoordeeld in het kader van de eerdere uitvoeringsverordeningen die worden vermeld in de overwegingen 18 tot en met 20 en 25. De informatie van deze belanghebbenden is bevestigd door de informatie in het dossier, zodat de door deze ondernemingen ingediende verzoeken om BMO/IB zullen worden beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling zal het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke rechtshandeling. Het verzoek ten aanzien van deze ondernemingen werd dus ingewilligd en die ondernemingen worden niet in bijlage III vermeld.

    (77)

    Wat de handelaren betreft die om terugbetaling van de betaalde rechten hebben verzocht (al dan niet verbonden met Chinese of Vietnamese leveranciers), is de Commissie van oordeel dat de bewijslast op deze handelaren rust.

    (78)

    Geen van de in bijlage III vermelde handelaren heeft evenwel informatie of bewijs verstrekt met betrekking tot zijn leveranciers in China of Vietnam (met uitzondering van die bedoeld in overweging 76).

    (79)

    De Commissie erkent evenwel dat mogelijkerwijs niet alle importeurs die schoeisel bij die handelaren hebben gekocht, wisten dat zij de Commissie de namen moesten meedelen van de producenten-exporteurs van wie die handelaren hun schoeisel betrokken. Om te waarborgen dat hun recht van verweer volledig wordt geëerbiedigd, heeft de Commissie derhalve besloten om specifiek contact met de betrokken importeurs op te nemen en hen van hun situatie op de hoogte te brengen en bewust te maken van hun bewijslast. Om hiervoor voldoende tijd te hebben, wordt het onderzoek van de in bijlage III vermelde ondernemingen tijdelijk opgeschort totdat de Commissie contact heeft opgenomen met de betrokken importeurs en hun de tijd heeft gegeven om te reageren. De termijn van acht maanden voor de beoordeling van de verzoeken om BMO/IB zal ingaan op de dag waarop de importeur de Commissie de namen en adressen van de betrokken producenten-exporteurs meedeelt of, wanneer geen antwoord wordt ontvangen binnen de door de Commissie bepaalde termijn, op de dag waarop die termijn verstrijkt.

    Opschorting van de lopende uitvoering

    (80)

    FESI en de Footwear Coalition hebben tevens betoogd dat de Commissie in het belang van de rechtszekerheid geen verdere rechtshandelingen moet vaststellen en bekendmaken met betrekking tot de uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14, zolang het Hof geen uitspraak heeft gedaan in de aanhangige prejudiciële zaken betreffende de geldigheid van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 (zie overweging 23), Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647 (zie overweging 19) en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1731 (zie overweging 20). In dit verband hebben zij aangevoerd dat artikel 278 VWEU, dat bepaalt dat juridische stappen tegen door de instellingen vastgestelde rechtshandelingen geen opschortende werking hebben, in het onderhavige geval niet van toepassing is omdat niet wordt gevraagd om de toepassing van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 op te schorten, maar om geen verdere verordeningen vast te stellen waarbij opnieuw definitieve antidumpingrechten worden ingesteld op uit China en Vietnam ingevoerd schoeisel. Om dezelfde redenen achtten zij ook de arresten Zuckerfabrik Süderdithmarschen/Altana geen juridisch relevant referentiekader.

    (81)

    Wat artikel 278 VWEU en de arresten Zuckerfabrik Süderdithmarschen/Altana betreft, is de Commissie het met FESI en de Footwear Coalition eens dat deze rechtspraak niet relevant is voor de beoordeling of de uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 al dan niet moet worden opgeschort. De Commissie is echter van oordeel dat zij verplicht is om dat arrest binnen een redelijke termijn uit te voeren en dat nog aanhangige procedures met betrekking tot eerdere handelingen tot uitvoering van dat arrest geen geldige reden vormen om geen volledige uitvoering aan het arrest te geven. Door het arrest niet volledig uit te voeren, zou zij met name andere belanghebbenden dan FESI en de Footwear Coalition de mogelijkheid ontnemen hun rechten in het kader van de administratieve procedure en een eventuele gerechtelijke procedure uit te oefenen.

    (82)

    Met betrekking tot de geldigheid van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647 en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1731 hebben FESI en de Footwear Coalition aangevoerd dat aan deze verordeningen en aan elke nieuwe verordening betreffende het opnieuw instellen van definitieve rechten op schoeisel van oorsprong uit China en Vietnam dezelfde rechtsgrondslag en dezelfde aanpak en redenering van de Commissie ten grondslag liggen, zodat de nietigverklaring van de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/1647 en (EU) 2016/1731 ook zou inhouden dat elke latere soortgelijke verordening eveneens ongeldig zou zijn. Uit de benadering van de Commissie zou derhalve geen uitvoering te goeder trouw blijken bij het arrest in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14, C & J Clark International en Puma, dat in overweging 12 wordt genoemd.

    (83)

    Ten slotte hebben FESI en de Footwear Coalition betoogd dat voor de uitvoering van bovenbedoeld arrest geen door het Hof van Justitie gestelde termijn zou gelden en dat de uitvoering daarvan negatieve gevolgen zou hebben voor de importeurs in de Unie, maar anderzijds geen enkel financieel voordeel voor de Unie zou meebrengen. Om deze redenen zou de Commissie geen uitvoering aan het arrest moeten geven, in afwachting van de uitkomst van de bij het Hof aanhangige zaken die worden genoemd in overweging 80.

    (84)

    De Commissie verwijst naar de in overweging 81 uiteengezette redenen.

    Procedurele vereisten voor de beoordeling van BMO- en IB-verzoeken

    (85)

    FESI en de Footwear Coalition hebben aangevoerd dat de bewijslast bij de beoordeling van verzoeken om BMO/IB bij de Commissie ligt, omdat de Chinese en Vietnamese producenten-exporteurs aan de bewijslast hadden voldaan door in de loop van het oorspronkelijke onderzoek BMO-/IB-verzoeken in te dienen. Ook hadden de producenten-exporteurs op wie de huidige uitvoeringsverordening betrekking heeft dezelfde procedurele rechten moeten krijgen als de tijdens het oorspronkelijke onderzoek in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. Met name waren er enkel controles op stukken in plaats van controlebezoeken ter plaatse uitgevoerd, en de Chinese en Vietnamese producenten-exporteurs was geen enkele gelegenheid geboden om hun BMO-/IB-verzoek aan te vullen naar aanleiding van schriftelijke aanmaningen tot het verstrekken van de ontbrekende gegevens.

    (86)

    Verder hebben FESI en de Footwear Collection verklaard dat de producenten-exporteurs op wie deze uitvoeringsverordening betrekking heeft niet dezelfde procedurele waarborgen genoten als die welke in standaardantidumpingonderzoeken worden toegepast, maar dat strengere normen werden gehanteerd. Volgens hen heeft de Commissie geen rekening gehouden met de tijd die is verstreken tussen het indienen van de verzoeken om BMO/IB in het oorspronkelijke onderzoek en de beoordeling van die verzoeken. Daarenboven kregen de producenten-exporteurs tijdens het oorspronkelijke onderzoek slechts 15 dagen de tijd om hun verzoeken om BMO/IB in te vullen, in plaats van de gebruikelijke 21 dagen.

    (87)

    Op basis hiervan hebben FESI en de Footwear Coalition aangevoerd dat het fundamentele rechtsbeginsel dat belanghebbenden hun recht van verweer ten volle moeten kunnen uitoefenen, dat is neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, niet is geëerbiedigd. Volgens hen heeft de Commissie derhalve, door de producenten-exporteurs niet in de gelegenheid te stellen onvolledige informatie aan te vullen, misbruik van bevoegdheid gemaakt en de bewijslast in de fase van de uitvoering in feite omgekeerd.

    (88)

    Ten slotte zou deze benadering niet alleen discriminerend zijn jegens de Chinese en Vietnamese producenten-exporteurs die in het oorspronkelijke onderzoek in de steekproef waren opgenomen, maar ook jegens andere producenten-exporteurs in landen zonder markteconomie die voorwerp waren van een antidumpingonderzoek en in het kader van dat onderzoek verzoeken om BMO/IB hadden ingediend. Daarom zouden voor de Chinese en Vietnamese ondernemingen waarop de huidige uitvoeringsverordening betrekking heeft, niet dezelfde vereisten voor informatieverstrekking als bij een normaal onderzoek van 15 maanden moeten gelden en zouden op hen geen strengere procedurele normen van toepassing mogen zijn.

    (89)

    FESI en de Footwear Coalition hebben eveneens aangevoerd dat de Commissie feitelijk de beschikbare gegevens in de zin van artikel 18, lid 1, van de basisverordening heeft toegepast, maar zich daarbij niet heeft gehouden aan de procedureregels van artikel 18, lid 4, van de basisverordening.

    (90)

    De Commissie herinnert eraan dat de bewijslast volgens de rechtspraak overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening rust op de producent die een BMO-/IB-verzoek indient. Daartoe wordt in artikel 2, lid 7, onder c), eerste alinea, bepaald dat het door een dergelijke producent ingediende verzoek voldoende bewijs moet bevatten van het feit dat de producent op marktvoorwaarden opereert als bedoeld in dat lid. Zoals het Hof in de arresten Brosmann en Aokang heeft vastgesteld, hoeven de instellingen derhalve niet te bewijzen dat de producent niet voldoet aan de voorwaarden om voor behandeling als marktgerichte onderneming in aanmerking te komen. Het staat daarentegen aan de Commissie om te beoordelen of het door de betrokken producent geleverde bewijs volstaat om aan te tonen dat is voldaan aan de in artikel 2, lid 7, onder c), eerste alinea, van de basisverordening vastgestelde criteria voor het verlenen van een BMO/IB (zie overweging 48). In dat verband zij erop gewezen dat de Commissie niet verplicht is de producent-exporteur te verzoeken zijn BMO-/IB-verzoek met nadere informatie aan te vullen. Zij kan haar beoordeling baseren op de door de producent-exporteur ingediende informatie.

    (91)

    Met betrekking tot het argument dat enkel controles op stukken zijn uitgevoerd, merkt de Commissie op dat het bij de controle op stukken om een procedure gaat waarbij de verzoeken om BMO/IB worden geanalyseerd op basis van de door de producent-exporteur ingediende documenten. Alle verzoeken om BMO/IB worden onderworpen aan een controle op stukken door de Commissie. De Commissie kan bovendien besluiten inspecties ter plaatse uit te voeren. Inspecties ter plaatse zijn echter niet verplicht en worden evenmin voor elk verzoek om BMO/IB uitgevoerd. Als inspecties ter plaatse worden uitgevoerd, hebben zij gewoonlijk tot doel een bepaalde voorlopige beoordeling door de instellingen te bevestigen en/of de juistheid van de door de betrokken producent-exporteur verstrekte inlichtingen na te gaan. Met andere woorden, indien uit de door de producent-exporteur overgelegde bewijzen duidelijk blijkt dat een BMO/IB niet gerechtvaardigd is, blijft de aanvullende en facultatieve fase van inspecties ter plaatse doorgaans achterwege. Het staat aan de Commissie te beoordelen of een controlebezoek nuttig is (25). Zij heeft een discretionaire bevoegdheid om te beslissen hoe de informatie in een BMO-/IB-verzoek wordt gecontroleerd. Wanneer de Commissie dus, zoals in het onderhavige geval, aan de hand van een controle op stukken vaststelt dat zij over voldoende bewijs beschikt om over een BMO-/IB-verzoek te kunnen beslissen, is een controlebezoek niet noodzakelijk en kan dit niet worden verlangd.

    (92)

    Met betrekking tot het argument dat het recht van verweer niet naar behoren is geëerbiedigd doordat de Commissie heeft besloten geen schriftelijke aanmaningen tot het verstrekken van de ontbrekende gegevens te versturen, dient in de eerste plaats in herinnering te worden gebracht dat het recht van verweer een subjectief recht is en dat FESI en de Footwear Coalition zich niet kunnen beroepen op schending van een subjectief recht van andere ondernemingen. In de tweede plaats betwist de Commissie dat het gebruikelijk is dat aanzienlijke hoeveelheden informatie worden uitgewisseld en dat op getailleerde wijze ontbrekende gegevens worden aangevuld wanneer alleen een controle op stukken plaatsvindt, in tegenstelling tot de situatie waarin een controle op stukken gepaard gaat met een verificatie ter plaatse. FESI en de Footwear Coalition hebben geen bewijs van het tegendeel kunnen leveren.

    (93)

    De opmerkingen van FESI en de Footwear Coalition over discriminatie zijn eveneens ongegrond. Er wordt aan herinnerd dat het beginsel van gelijke behandeling wordt geschonden wanneer de instellingen van de Unie vergelijkbare situaties verschillend behandelen en daardoor bepaalde marktdeelnemers ten opzichte van andere benadelen, zonder dat dit onderscheid in behandeling door het bestaan van objectieve verschillen van een zeker gewicht wordt gerechtvaardigd (26). Dat doet de Commissie nu juist niet: door van de niet in de steekproef opgenomen Chinese en Vietnamese producenten-exporteurs te verlangen dat zij met het oog op een herbeoordeling verzoeken om BMO/IB indienen, is zij voornemens deze voordien niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs te behandelen op gelijke voet met hen die wel in de steekproef van het oorspronkelijke onderzoek waren opgenomen. Aangezien de basisverordening in dit verband niet in een minimumtermijn voorziet, is er bovendien geen sprake van discriminatie zolang de betrokken termijn redelijk is en de partijen voldoende gelegenheid geeft om de noodzakelijke informatie (opnieuw) te verzamelen, en tegelijkertijd hun recht van verweer wordt veiliggesteld.

    (94)

    Wat artikel 18, lid 1, van de basisverordening betreft, heeft de Commissie in dit geval de door de betrokken producenten-exporteurs verstrekte informatie aanvaard, heeft zij deze informatie niet verworpen en heeft zij haar beoordeling erop gebaseerd. Bijgevolg heeft de Commissie artikel 18 niet toegepast. De procedure van artikel 18, lid 4, van de basisverordening hoefde dan ook niet te worden gevolgd. De procedure van artikel 18, lid 4, wordt gevolgd wanneer de Commissie van plan is bepaalde door de belanghebbende verstrekte informatie te verwerpen en in de plaats daarvan de beschikbare gegevens te gebruiken.

    Rechtsgrondslag voor het heropenen van het onderzoek

    (95)

    FESI en de Footwear Coalition hebben aangevoerd dat de Commissie zou handelen in strijd met artikel 266 VWEU, aangezien dit artikel haar niet de rechtsgrondslag voor het heropenen van het onderzoek in verband met een vervallen maatregel biedt. Zij hebben er nogmaals op gewezen dat het op grond van artikel 266 VWEU niet is toegestaan met terugwerkende kracht antidumpingrechten in te stellen, wat ook zou worden bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-458/98 P, Industrie des poudres sphériques/Raad.

    (96)

    Volgens hen is de antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van schoeisel uit China en Vietnam met het vervallen van de maatregelen op 31 maart 2011 beëindigd. Daartoe had de Commissie op 16 maart 2011 een bericht van het vervallen van de rechten bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (27) („bericht van het vervallen van maatregelen”); de bedrijfstak van de Unie had geen melding gemaakt van voortzetting van dumping en het bericht van het vervallen van maatregelen is evenmin ongeldig verklaard bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    (97)

    Voorts biedt ook de basisverordening geen rechtsgrondslag om het antidumpingonderzoek te heropenen.

    (98)

    In deze context hebben zij verder aangevoerd dat de hervatting van het onderzoek en de beoordeling van de verzoeken om BMO/IB die de betrokken Chinese en Vietnamese producenten-exporteurs in het oorspronkelijke onderzoek hebben ingediend, in strijd zijn met het universele beginsel van verjaring of verval. Dit beginsel is neergelegd in de WTO-overeenkomst en in de basisverordening die voorzien in een geldigheidsduur van vijf jaar voor de maatregelen, en in artikel 236, lid 1, en artikel 221, lid 3, van het communautair douanewetboek die voorzien in een periode van drie jaar waarbinnen enerzijds de importeurs kunnen verzoeken om terugbetaling van antidumpingrechten en anderzijds de nationale douaneautoriteiten invoerrechten en antidumpingrechten kunnen heffen (28). Artikel 266 VWEU staat geen afwijking van dit beginsel toe.

    (99)

    Ten slotte is betoogd dat de Commissie geen redenen of eerdere rechtspraak heeft aangevoerd ter onderbouwing van het gebruik van artikel 266 VWEU als rechtsgrondslag voor het heropenen van de procedure.

    (100)

    Wat het ontbreken van een rechtsgrondslag voor het heropenen van het onderzoek betreft, verwijst de Commissie naar de rechtspraak die wordt geciteerd in overweging 15, volgens welke zij het onderzoek mag hervatten op het precieze punt waarop de onwettigheid zich heeft voorgedaan. Volgens de rechtspraak moet de wettigheid van een antidumpingverordening worden beoordeeld in het licht van de objectieve regels van het recht van de Unie en niet in het licht van een besluitvormingspraktijk, zelfs wanneer die zou bestaan (wat hier niet het geval is). Derhalve kan de eerdere praktijk van de Commissie, waarvan hier geen sprake is, geen gewettigd vertrouwen wekken: volgens vaste rechtspraak van het Hof kan het gewettigd vertrouwen alleen worden gewekt wanneer de instellingen nauwkeurige toezeggingen hebben gedaan waaruit een belanghebbende op goede gronden kan afleiden dat de instellingen van de Unie op een bepaalde manier zouden handelen (29). Noch FESI noch de Footwear Coalition heeft getracht aan te tonen dat in casu dergelijke toezeggingen zijn gedaan. Dat geldt des te meer omdat de genoemde eerdere praktijk niet overeenkomt met de feitelijke en juridische situatie van de huidige zaak en de verschillen kunnen worden verklaard aan de hand van feitelijke en juridische verschillen met de huidige zaak.

    (101)

    Het gaat om de volgende verschillen: de door het Hof geconstateerde onwettigheid heeft geen betrekking op de bevindingen inzake dumping, schade en belang van de Unie, en dus ook niet op het beginsel van de instelling van rechten, maar alleen op de precieze hoogte van die rechten. De eerdere nietigverklaringen waarop de belanghebbenden zich beroepen, hadden daarentegen wel betrekking op de bevindingen inzake dumping, schade en belang van de Unie. Het is de instellingen dus toegestaan de precieze hoogte van de rechten voor de betrokken producenten-exporteurs te herberekenen.

    (102)

    Met name was het in de onderhavige zaak niet nodig om de belanghebbenden om aanvullende informatie te verzoeken. De Commissie moest in de plaats daarvan informatie beoordelen die weliswaar was verstrekt maar niet was beoordeeld vóór de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1472/2006. Zoals opgemerkt in overweging 100, houdt de praktijk in vorige zaken hoe dan ook geen precieze en onvoorwaardelijke toezegging in voor de huidige zaak.

    (103)

    Ten slotte zijn alle partijen waartegen de procedure is gericht, namelijk de betrokken producenten-exporteurs, de partijen in de rechtszaken en de vereniging die één van die partijen vertegenwoordigt, via de mededeling van feiten en overwegingen op de hoogte gebracht van de relevante feiten waarop de Commissie zich wil baseren om de huidige BMO/IB-beoordeling aan te nemen. Hun recht van verweer wordt dus geëerbiedigd. In dit verband moet in het bijzonder worden opgemerkt dat niet-verbonden importeurs in een antidumpingprocedure geen recht van verweer genieten aangezien die procedure niet tegen hen is gericht.

    (104)

    Wat het argument betreft dat de maatregelen in kwestie op 31 maart 2011 zijn vervallen, ziet de Commissie niet in waarom het vervallen van de maatregelen zou verhinderen dat de Commissie na een arrest waarbij de oorspronkelijke handeling nietig werd verklaard, een nieuwe handeling vaststelt ter vervanging van de nietig verklaarde handeling. Volgens de rechtspraak waarnaar in overweging 15 wordt verwezen, moet de administratieve procedure worden hervat op het punt waarop de onwettigheid zich heeft voorgedaan.

    (105)

    Als gevolg van de nietigverklaring van de tot besluit van de procedure vastgestelde rechtshandeling is de antidumpingprocedure nog hangende. De Commissie is verplicht die procedure af te sluiten; in artikel 9, lid 4, van de basisverordening wordt bepaald dat een onderzoek door een besluit van de Commissie wordt afgesloten.

    Artikel 236 van het communautair douanewetboek

    (106)

    FESI en de Footwear Coalition hebben tevens aangevoerd dat de procedure voor het heropenen van het onderzoek en het met terugwerkende kracht instellen van antidumpingrechten neerkomt op misbruik van bevoegdheid door de Commissie en in strijd is met het Verdrag betreffende de Europese Unie. Volgens hen is de Commissie niet bevoegd tussenbeide te komen in de toepassing van artikel 236, lid 1, van het communautair douanewetboek door de terugbetaling van de antidumpingrechten te beletten. Het stond aan de nationale douaneautoriteiten om de consequenties te trekken uit een nietigverklaring van een handeling waarbij antidumpingrechten worden ingesteld, en die autoriteiten zouden tevens verplicht zijn die rechten terug te betalen die door het Hof ongeldig waren verklaard.

    (107)

    In dit verband staat volgens FESI en de Footwear Coalition artikel 14, lid 3, van de basisverordening de Commissie niet toe af te wijken van artikel 236 van het communautair douanewetboek, aangezien de basisverordening en het douanewetboek regelingen van gelijke orde zijn, en de basisverordening niet kan worden beschouwd als een lex specialis van het communautair douanewetboek.

    (108)

    Voorts, zo voegen zij hieraan toe, verwijst artikel 14, lid 3, van de basisverordening niet naar artikel 236 van het communautair douanewetboek en bepaalt het alleen dat de Commissie bijzondere bepalingen kan vaststellen, maar geen afwijkingen van het communautair douanewetboek.

    (109)

    In antwoord hierop moet worden benadrukt dat artikel 14, lid 1, van de basisverordening de bepalingen met betrekking tot de douanewetgeving van de Unie niet automatisch van toepassing verklaart op de instelling van individuele antidumpingrechten (30). Integendeel, artikel 14, lid 3, van de basisverordening verleent de instellingen van de Unie het recht de bepalingen met betrekking tot de douanewetgeving van de Unie, waar nodig en zinvol, om te zetten en toepasselijk te maken (31).

    (110)

    Voor deze omzetting is niet vereist dat alle bepalingen van de douanewetgeving van de Unie volledig worden toegepast. Artikel 14, lid 3, van de basisverordening voorziet uitdrukkelijk in de vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende de gemeenschappelijke definitie van het begrip „oorsprong van goederen”; dit is een goed voorbeeld van een afwijking van de bepalingen van de douanewetgeving van de Unie. Op basis hiervan heeft de Commissie gebruikgemaakt van de uit artikel 14, lid 3, van de basisverordening voortvloeiende bevoegdheden en van de nationale douaneautoriteiten verlangd dat zij tijdelijk geen enkele terugbetaling verrichten. Dit laat de exclusieve bevoegdheid van de nationale douaneautoriteiten met betrekking tot geschillen over douaneschulden onverlet: de beslissingsbevoegdheid blijft bij de douaneautoriteiten van de lidstaten. Zij beslissen nog steeds op basis van de conclusies van de Commissie ten aanzien van de verzoeken om BMO en IB of al dan niet terugbetaling moet worden toegestaan.

    (111)

    Hoewel niets in de douanewetgeving van de Unie in de weg kan staan aan de terugbetaling van ten onrechte betaalde douanerechten, kan dit met zoveel woorden dus niet worden gezegd met betrekking tot de terugbetaling van antidumpingrechten. Derhalve, en gezien de algemene noodzaak om de eigen middelen van de Unie te beschermen tegen ongegronde verzoeken om terugbetaling en de daarmee verband houdende moeilijkheid om onterechte terugbetalingen vervolgens terug te vorderen, kon de Commissie niet anders dan tijdelijk afwijken van de douanewetgeving van de Unie door gebruik te maken van haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 14, lid 3, van de basisverordening.

    Ontbreken van rechtsgrondslag

    (112)

    FESI en de Footwear Coalition hebben eveneens aangevoerd dat de Commissie in strijd met artikel 296 VWEU heeft nagelaten een passende motivering te geven en evenmin de rechtsgrondslag heeft vermeld op basis waarvan de rechten met terugwerkende kracht opnieuw zijn ingesteld en de terugbetaling van de rechten is geweigerd aan de importeurs op wie de huidige uitvoeringsverordening betrekking heeft. Derhalve heeft de Commissie volgens hen het recht van de belanghebbenden op doeltreffende rechterlijke bescherming geschonden.

    (113)

    De Commissie is van oordeel dat de uitgebreide juridische onderbouwing in het algemene informatiedocument en in deze verordening een afdoende motivering van deze verordening vormt.

    Gewettigd vertrouwen

    (114)

    FESI en de Footwear Coalition hebben voorts aangevoerd dat het met terugwerkende kracht corrigeren van vervallen maatregelen in strijd is met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. FESI heeft in de eerste plaats verklaard dat de partijen, met inbegrip van de importeurs, de zekerheid hadden gekregen dat de maatregelen op 31 maart 2011 zouden vervallen en dat de partijen — gezien de tijd die was verstreken sinds het oorspronkelijke onderzoek — er op goede gronden van mochten uitgaan dat het oorspronkelijke onderzoek niet zou worden hervat of heropend. Zo mochten ook de Chinese en Vietnamese producenten-exporteurs er op goede gronden op vertrouwen dat hun in het kader van het oorspronkelijke onderzoek ingediende verzoeken om BMO/IB niet meer door de Commissie zouden worden onderzocht, alleen al omdat deze verzoeken niet waren beoordeeld binnen de termijn van drie maanden die daarvoor in het oorspronkelijke onderzoek geldt.

    (115)

    Wat het gewettigd vertrouwen van de belanghebbenden betreft dat de antidumpingmaatregelen zijn vervallen en dat het onderzoek niet meer zal worden heropend, wordt verwezen naar de overwegingen 104 en 105, waarin deze argumenten in detail zijn behandeld.

    (116)

    Wat het gewettigd vertrouwen van de Chinese en Vietnamese producenten-exporteurs betreft dat hun verzoeken om BMO/IB niet meer zullen worden onderzocht, wordt verwezen naar overweging 100, waarin dit argument tevens is behandeld in het licht van de rechtspraak van het Hof op dit gebied.

    Beginsel van non-discriminatie

    (117)

    FESI en de Footwear Coalition hebben verklaard dat door de retroactieve instelling van antidumpingmaatregelen i) de importeurs op wie de huidige uitvoeringsverordening betrekking heeft, worden gediscrimineerd ten opzichte van de importeurs op wie de uitvoering van de arresten Brosmann en Aokang (genoemd in overweging 6) betrekking heeft en aan wie de rechten die zijn betaald op de invoer van schoeisel afkomstig van de vijf producenten-exporteurs op wie deze arresten eveneens betrekking hebben, zijn terugbetaald, en ii) de producenten-exporteurs op wie de huidige uitvoeringsverordening betrekking heeft, worden gediscrimineerd ten opzichte van de vijf producenten-exporteurs op wie de uitvoering van de arresten Brosmann en Aokang eveneens betrekking heeft en die ingevolge Uitvoeringsbesluit 2014/149/EU aan geen enkel recht waren onderworpen.

    (118)

    Wat het argument inzake discriminatie betreft, wijst de Commissie eerst op de voorwaarden die moeten zijn vervuld om van discriminatie te kunnen spreken, zoals uiteengezet in overweging 93.

    (119)

    Vervolgens merkt zij op dat het verschil tussen de importeurs op wie de huidige uitvoeringsverordening betrekking heeft en de importeurs op wie de uitvoering van de arresten Brosmann en Aokang betrekking heeft, is dat de laatstbedoelde importeurs, anders dan de eerstbedoelde importeurs, hebben besloten Verordening (EG) nr. 1472/2009 voor het Gerecht aan te vechten.

    (120)

    Een besluit van een instelling van de Unie dat niet binnen de in artikel 263, zesde alinea, VWEU gestelde termijn is aangevochten door degene tot wie het is gericht, wordt te zijnen aanzien definitief. Deze regel is met name gebaseerd op de overweging dat beroepstermijnen de rechtszekerheid beogen te waarborgen door te voorkomen dat handelingen van de Unie die rechtsgevolgen teweegbrengen, onbeperkt in geding kunnen worden gebracht (32).

    (121)

    Dit procesrechtelijke beginsel van Unierecht leidt onvermijdelijk tot twee groepen: zij die zijn opgekomen tegen een handeling van de Unie en daardoor mogelijk in een gunstige positie zijn terechtgekomen (zoals Brosmann en de vier overige producenten-exporteurs), en zij die dat niet hebben gedaan. Dit betekent evenwel niet dat de Commissie de twee partijen ongelijk heeft behandeld en daardoor het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden. Door te kennen te geven dat een partij tot deze laatste categorie behoort vanwege een bewuste beslissing om niet tegen een handeling van de Unie op te komen, wordt deze groep niet gediscrimineerd.

    (122)

    Alle belanghebbenden hebben dus te allen tijde rechterlijke bescherming genoten voor de rechterlijke instanties van de Unie.

    (123)

    Aangaande de vermeende discriminatie van de producenten-exporteurs op wie de huidige uitvoeringsverordening betrekking heeft en die ingevolge Uitvoeringsbesluit 2014/149/EU aan geen enkel recht waren onderworpen, moet worden opgemerkt dat het besluit van de Raad om niet opnieuw rechten in te stellen duidelijk is genomen met het oog op de bijzondere omstandigheden van de specifieke situatie zoals die bestond op het tijdstip waarop de Commissie haar voorstel voor het opnieuw instellen van die rechten heeft ingediend, in het bijzonder dat de desbetreffende antidumpingrechten reeds waren terugbetaald, en voor zover de oorspronkelijke mededeling van de schuld aan de betrokken schuldenaar in het verlengde van de arresten Brosmann en Aokang was ingetrokken. Volgens de Raad had deze terugbetaling bij de betrokken importeurs een gewettigd vertrouwen gewekt. Aangezien er geen vergelijkbare terugbetaling aan andere importeurs heeft plaatsgevonden, bevinden deze zich niet in een situatie die vergelijkbaar is met de situatie van de importeurs op wie het besluit van de Raad betrekking heeft.

    (124)

    Hoe dan ook kan het feit dat de Raad ervoor heeft gekozen op een bepaalde manier te handelen, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval dat aan hem is voorgelegd, de Commissie er niet toe verplichten om op precies dezelfde wijze uitvoering aan een ander arrest te geven.

    Bevoegdheid van de Commissie om definitieve antidumpingmaatregelen in te stellen

    (125)

    Bovendien hebben FESI en de Footwear Coalition aangevoerd dat de Commissie in het kader van de huidige uitvoering niet bevoegd is tot vaststelling van de verordening waarbij met terugwerkende kracht een antidumpingrecht wordt ingesteld, en dat deze bevoegdheid hoe dan ook aan de Raad zou toekomen. Wordt namelijk het onderzoek hervat op het precieze punt waarop de onwettigheid is ontstaan, dan moeten ook dezelfde regels worden toegepast als bij het oorspronkelijke onderzoek, in het kader waarvan de Raad definitieve maatregelen heeft aangenomen. Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad (33) (ook „algemene handelswet I” genoemd) is de nieuwe besluitvormingsprocedure op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek in de onderhavige context niet van toepassing, aangezien vóór de inwerkingtreding van de algemene handelswet I i) de Commissie reeds een handeling had vastgesteld (de voorlopige verordening), ii) de raadplegingen die waren vereist krachtens Verordening (EG) nr. 384/96, waren begonnen en beëindigd, en iii) de Commissie reeds een voorstel had aangenomen voor een verordening van de Raad tot vaststelling van definitieve maatregelen. Op basis hiervan concludeerden FESI en de Footwear Coalition dat de besluitvormingsprocedures van vóór de inwerkingtreding van de algemene handelswet I moesten worden toegepast.

    (126)

    Dat argument is echter toegespitst op de datum van opening van het onderzoek (die inderdaad relevant is wat de overige inhoudelijke wijzigingen betreft die in de basisverordening zijn aangebracht), maar gaat eraan voorbij dat Verordening (EU) nr. 37/2014 een ander criterium (namelijk de inleiding van de bij het vaststellen van maatregelen te volgen procedure) hanteert. Het standpunt van FESI en de Footwear Coalition is derhalve gebaseerd op een onjuiste uitlegging van de overgangsbepaling in Verordening (EU) nr. 37/2014.

    (127)

    Gezien de vermelding van „procedures die zijn ingeleid voor de vaststelling van maatregelen” in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 37/2014, waarin de overgangsbepalingen voor de wijzigingen in de besluitvormingsprocedures voor de vaststelling van antidumpingmaatregelen zijn opgenomen, en gezien de betekenis van het begrip „procedure” in de basisverordening voor een onderzoek dat werd geopend vóór de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 37/2014, maar in het kader waarvan de Commissie het relevante comité nog niet had geraadpleegd met het oog op de vaststelling van maatregelen vóór die inwerkingtreding, zijn namelijk op de procedure voor de vaststelling van bovengenoemde antidumpingmaatregelen de nieuwe bepalingen van toepassing. Dat geldt ook voor procedures waarbij maatregelen op basis van de oude bepalingen zijn ingesteld en opnieuw worden onderzocht, of voor maatregelen waarbij op basis van de oude bepalingen voorlopige rechten zijn ingesteld, maar de procedure voor de vaststelling van definitieve maatregelen bij de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 37/2014 nog niet was begonnen. Anders gezegd, Verordening (EU) nr. 37/2014 is van toepassing op een specifieke „procedure voor vaststelling” en niet op de gehele duur van een bepaald onderzoek of zelfs een bepaalde procedure.

    (128)

    Derhalve was de juiste besluitvormingsprocedure die moest worden toegepast, die welke was ingevoerd bij de algemene handelswet I.

    (129)

    Cortina heeft in de eerste plaats betoogd dat de Commissie niet over een rechtsgrondslag beschikt voor het onderzoek van de door producenten-exporteurs in het kader van het oorspronkelijke onderzoek ingediende BMO-/IB-verzoeken. Volgens haar werd de procedure, die is afgesloten met het verstrijken van de maatregelen op 31 maart 2011, niet ongeldig door het arrest in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14, en kan zij daarom niet worden heropend.

    (130)

    In antwoord hierop verwijst de Commissie naar de uiteenzetting in de overwegingen 104 en 105.

    (131)

    Cortina heeft in de tweede plaats aangevoerd dat de huidige procedure in strijd is met de beginselen van niet-terugwerkende kracht en rechtszekerheid, die zijn verankerd in artikel 10 van de basisverordening.

    (132)

    Met betrekking tot het argument in verband met de terugwerkende kracht op basis van artikel 10 van de basisverordening en artikel 10 van de WTO-antidumpingovereenkomst („WTO ADA”) zij erop gewezen dat artikel 10, lid 1, van de basisverordening de bewoordingen van artikel 10, lid 1, van de WTO ADA overneemt en bepaalt dat voorlopige maatregelen en definitieve antidumpingrechten uitsluitend worden toegepast op producten die na de inwerkingtreding van het krachtens artikel 7, lid 1, respectievelijk artikel 9, lid 4, van de basisverordening genomen besluit in het vrije verkeer worden gebracht. In het onderhavige geval worden de antidumpingrechten in kwestie uitsluitend toegepast op producten die na de inwerkingtreding van de krachtens artikel 7, lid 1, respectievelijk artikel 9, lid 4, van de basisverordening vastgestelde voorlopige en litigieuze (definitieve) verordening in het vrije verkeer zijn gebracht. De terugwerkende kracht in de zin van artikel 10, lid 1, van de basisverordening heeft echter uitsluitend betrekking op een situatie waarin de goederen in het vrije verkeer werden gebracht voordat maatregelen werden ingesteld, zoals blijkt uit de tekst zelf van die bepaling en uit de uitzondering waarin artikel 10, lid 4, van de basisverordening voorziet.

    (133)

    De Commissie merkt ook op dat er in het onderhavige geval noch sprake is van schending van het beginsel van terugwerkende kracht, noch van schending van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.

    (134)

    Om te beoordelen of er bij een maatregel sprake is van terugwerkende kracht wordt in de rechtspraak van het Hof een onderscheid gemaakt tussen de toepassing van een nieuwe regel op een situatie die een definitief karakter heeft gekregen (ook aangeduid als bestaande of definitieve rechtssituatie) (34) en een situatie die reeds bestond vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regel, maar die nog geen definitief karakter heeft (ook aangeduid als tijdelijke situatie) (35).

    (135)

    In het onderhavige geval is de situatie van de invoer van de betrokken producten tijdens de toepassingsperiode van Verordening (EG) nr. 1472/2006 nog niet definitief omdat het op de producten toepasselijke antidumpingrecht als gevolg van de nietigverklaring van de litigieuze verordening nog niet definitief is vastgesteld. Tevens werden de importeurs van schoeisel door de bekendmaking van het bericht van inleiding (36) en de voorlopige verordening gewaarschuwd dat mogelijk dergelijke rechten zouden worden ingesteld. Volgens de vaste rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie kunnen marktdeelnemers niet van een gewettigd vertrouwen uitgaan zolang de instellingen geen handeling hebben vastgesteld tot afsluiting van de bestuurlijke procedure waardoor deze een definitief karakter krijgt (37).

    (136)

    De onderhavige verordening wordt onmiddellijk toegepast op de toekomstige gevolgen van een bestaande situatie: de invoerrechten op schoeisel zijn geheven door de nationale douaneautoriteiten. Als gevolg van de verzoeken om terugbetaling, waarover nog geen definitieve beslissing is genomen, vormen zij een bestaande situatie. Deze verordening stelt het op die invoer toepasselijke recht vast en regelt dus de toekomstige gevolgen van een bestaande situatie.

    (137)

    In elk geval is terugwerkende kracht, zelfs wanneer er sprake zou zijn van terugwerkende kracht in de zin van het recht van de Unie (quod non), hoe dan ook gerechtvaardigd, om de volgende reden.

    (138)

    De materieelrechtelijke voorschriften van de Unie kunnen van toepassing zijn op situaties die vóór de inwerkingtreding ervan bestonden, voor zover er blijkens hun bewoordingen, doelstellingen of opzet zulke gevolgen aan moeten worden toegekend (38). Met name werd in zaak C-337/88, Società agricola fattoria alimentare (SAFA), geoordeeld dat: „ofschoon het beginsel van rechtszekerheid zich in het algemeen ertegen verzet dat een gemeenschapsbesluit reeds vóór zijn afkondiging van kracht is, hiervan bij wijze van uitzondering [kan] worden afgeweken, indien dit voor het te bereiken doel noodzakelijk is en het gewettigd vertrouwen van de betrokkenen naar behoren is in acht genomen”. (39).

    (139)

    In het onderhavige geval bestaat het te bereiken doel in de nakoming van de verplichting van de Commissie als bedoeld in artikel 266 VWEU. Aangezien het Hof in de in overweging 12 genoemde arresten alleen een onwettigheid heeft vastgesteld met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van het toepasselijke recht, en niet met betrekking tot de instelling van de maatregelen als zodanig (dat wil zeggen ten aanzien van de bevindingen inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie), mochten de betrokken producenten-exporteurs er niet op vertrouwen dat geen definitieve antidumpingrechten zouden worden ingesteld. Bijgevolg kan de instelling van die rechten, ook al had deze met terugwerkende kracht plaatsgevonden (quod non), niet worden geacht in strijd te zijn met het vertrouwensbeginsel.

    (140)

    In de derde plaats heeft Cortina aangevoerd dat de vaststelling van de Commissie in overweging 46 dat het Hof van Justitie de litigieuze verordening en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 nietig heeft verklaard wat de uitvoer van bepaald schoeisel van bepaalde Chinese en Vietnamese producenten-exporteurs betreft, onjuist is, voor zover Verordening (EG) nr. 1472/2006 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 bij het arrest in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 niet nietig zijn verklaard jegens de negentien betrokken producenten/exporteurs, maar met werking erga omnes. Indien de Commissie uitsluitend ten aanzien van de invoer van de negentien betrokken producenten-exporteurs opnieuw een antidumpingrecht zou instellen, en niet ten aanzien van de invoer van alle andere producenten-exporteurs op wie het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14, C & J Clark International en Puma, in gelijke mate ziet, dan zou dit ongerechtvaardigde discriminatie inhouden ten aanzien van de invoer van deze andere producenten-exporteurs, zulks in strijd met artikel 266 VWEU.

    (141)

    Wat betreft het argument van discriminerende behandeling van de invoer van andere producenten-exporteurs op wie het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14, C & J Clark International en Puma, ziet, merkt de Commissie op dat de producenten-exporteurs en enkele importeurs op wie de onderhavige verordening betrekking heeft, daartegen rechterlijke bescherming genieten voor de rechterlijke instanties van de Unie. Andere importeurs genieten deze bescherming via de nationale rechterlijke instanties, die als rechter van gemeen recht van de Unie fungeren.

    (142)

    Zoals vermeld in overweging 21, heeft de Commissie met het oog op de uitvoering van het arrest in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14, C & J Clark International en Puma, Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 vastgesteld. Volgens artikel 1 van deze verordening moeten nationale douaneautoriteiten alle verzoeken om terugbetaling van de in verband met de invoer van schoeisel van oorsprong uit China en Vietnam betaalde definitieve antidumpingrechten die door importeurs zijn ingediend op basis van artikel 236 van het communautair douanewetboek en die zijn gebaseerd op het feit dat een niet in de steekproef opgenomen producent-exporteur in het kader van het oorspronkelijke onderzoek om BMO of IB had verzocht, doorzenden naar de Commissie. De Commissie zal het desbetreffende verzoek om BMO of IB beoordelen en opnieuw het toepasselijke recht instellen. Op basis hiervan zullen de nationale douaneautoriteiten vervolgens een beslissing nemen over het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding van de antidumpingrechten.

    (143)

    Daarom zal de Commissie, indien aan de bovenstaande criteria is voldaan, voor alle invoer van schoeisel de BMO- en IB-verzoeken onderzoeken, en zullen er opnieuw antidumpingrechten worden ingesteld op basis van de objectieve criteria van artikel 2, lid 7, onder b), en artikel 9, lid 5, van de basisverordening vóór de wijziging ervan. Derhalve zullen alle andere niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC en Vietnam en hun importeurs in een later stadium op dezelfde manier worden behandeld volgens de procedure van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223. Enkel wanneer er geen nationale procedures aanhangig zijn, vindt er geen beoordeling van de BMO- en IB-verzoeken plaats, aangezien deze geen praktisch nut zou hebben.

    (144)

    In de vierde plaats heeft Cortina betoogd dat het discriminerend zou zijn om opnieuw een antidumpingrecht ten aanzien van de negentien betrokken producenten-exporteurs in te stellen, aangezien er na de arresten Brosmann en Aokang niet opnieuw antidumpingrechten werden ingesteld.

    (145)

    Dit argument is ongegrond. Importeurs die hebben ingevoerd van Brosmann en de overige vier producenten-exporteurs waarop het arrest in de zaken C-247/10 P en C-249/10 P betrekking heeft, bevinden zich in een andere juridische en feitelijke situatie aangezien hun producenten-exporteurs hebben besloten beroep aan te tekenen tegen de litigieuze verordening en aangezien de rechten hun zijn terugbetaald, zodat zij zijn beschermd door artikel 221, lid 3, van het communautair douanewetboek. Van een dergelijk beroep of een dergelijke terugbetaling is voor anderen geen sprake. Zie in dit verband ook de overwegingen 118 tot en met 122.

    (146)

    In de vijfde plaats heeft Cortina betoogd dat er sprake was van diverse procedurele onregelmatigheden in het kader van dit onderzoek. Om te beginnen is het mogelijk dat de betrokken producenten-exporteurs niet langer in staat zijn om relevante opmerkingen in te dienen en aanvullend bewijs te verstrekken ter onderbouwing van de door hen een aantal jaren geleden gedane verzoeken om een BMO/IB. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de ondernemingen niet langer bestaan of dat documenten ter zake niet langer beschikbaar zijn.

    (147)

    Daarnaast zouden, anders dan bij het oorspronkelijke onderzoek, de maatregelen van de Commissie de facto en de jure alleen gevolgen voor importeurs hebben, aangezien zij niet over middelen voor een doeltreffende input beschikken en niet van hun leveranciers kunnen verlangen dat zij met de Commissie samenwerken.

    (148)

    De Commissie merkt op dat niets in de basisverordening haar verplicht exporterende ondernemingen die om BMO/IB verzoeken de mogelijkheid te bieden ontbrekende feitelijke informatie aan te vullen. Zij herinnert eraan dat volgens de rechtspraak de bewijslast overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening rust op de producent die een BMO-/IB-verzoek indient. Daartoe wordt in artikel 2, lid 7, onder c), eerste alinea, bepaald dat het door een dergelijke producent ingediende verzoek voldoende bewijs moet bevatten van het feit dat hij op marktvoorwaarden opereert als bedoeld in dat lid. Zoals het Hof in de arresten Brosmann en Aokang heeft vastgesteld, hoeven de instellingen derhalve niet te bewijzen dat de producent niet voldoet aan de voorwaarden om voor behandeling als marktgerichte onderneming in aanmerking te komen. Het staat daarentegen aan de Commissie om te beoordelen of het door de betrokken producent geleverde bewijs volstaat om aan te tonen dat is voldaan aan de in artikel 2, lid 7, onder c), eerste alinea, van de basisverordening vastgestelde criteria om een BMO/IB te kunnen toekennen (zie overweging 44). Het recht gehoord te worden betreft de beoordeling van die feiten, maar houdt niet het recht in onvolledige informatie aan te vullen. Anders zou de producent-exporteur de beoordeling tot in het oneindige kunnen verlengen door de informatie beetje bij beetje te verstrekken.

    (149)

    In dat verband zij erop gewezen dat de Commissie niet verplicht is de producent-exporteur te verzoeken zijn BMO-/IB-verzoek met nadere informatie aan te vullen. Zoals aangegeven in de vorige overweging, kan de Commissie haar beoordeling baseren op de informatie die de producent-exporteur heeft ingediend. In elk geval hebben de betrokken producenten-exporteurs de beoordeling van hun BMO-/IB-verzoeken door de Commissie niet aangevochten, en evenmin hebben zij aangegeven over welke documenten of medewerkers zij niet langer beschikken. De bewering is daarom dermate abstract dat de instellingen bij de beoordeling van de BMO-/IB-verzoeken geen rekening kunnen houden met dergelijke moeilijkheden. Vanwege het speculatieve karakter van dit argument en het ontbreken van nadere mededelingen omtrent de documenten en medewerkers die niet meer ter beschikking staan en omtrent het belang van die documenten en medewerkers voor de beoordeling van het BMO-/IB-verzoek, wordt dit argument afgewezen.

    (150)

    Wat het argument betreft dat importeurs geen middelen zouden hebben om een zinvolle input te verstrekken, merkt de Commissie het volgende op. Ten eerste ontberen importeurs een recht van verweer, aangezien de antidumpingmaatregel niet tegen hen, maar tegen de producenten-exporteurs gericht is. Ten tweede hadden importeurs reeds tijdens de aan de vaststelling van de litigieuze verordening voorafgaande administratieve procedure de gelegenheid om opmerkingen over dat punt in te dienen. Ten derde hadden importeurs die meenden dat er sprake was van een onregelmatigheid in dit verband, de noodzakelijke contractuele regelingen moeten treffen met hun leveranciers om te verzekeren dat de noodzakelijke documentatie ter beschikking stond. Dit argument moet bijgevolg worden afgewezen.

    (151)

    In de zesde plaats heeft Cortina betoogd dat de Commissie niet heeft onderzocht of het instellen van de antidumpingrechten in het belang van de Unie zou zijn; volgens haar waren de maatregelen in strijd met het belang van de Unie omdat zij i) al bij de eerste instelling het beoogde effect hadden; ii) geen extra voordeel voor de bedrijfstak van de Unie zouden opleveren; iii) geen gevolgen zouden hebben voor de producenten-exporteurs en iv) aanzienlijke kosten zouden meebrengen voor de importeurs in de Unie.

    (152)

    De onderhavige zaak betreft enkel de verzoeken om BMO/IB omdat dat het enige punt is waarop het Hof van Justitie een onjuiste rechtsopvatting heeft vastgesteld. Wat het belang van de Unie aangaat, blijft de beoordeling in Verordening (EG) nr. 1472/2006 volledig van kracht. Daarenboven is de huidige maatregel gerechtvaardigd om het financiële belang van de Unie te beschermen.

    (153)

    In de zevende plaats heeft Cortina aangevoerd dat het antidumpingrecht bij hernieuwde instelling niet langer zou kunnen worden geïnd omdat de verjaringstermijn van artikel 221, lid 3, van het communautair douanewetboek (thans artikel 103, lid 1, van het douanewetboek van de Unie) was verstreken. Volgens haar zou deze situatie neerkomen op misbruik van bevoegdheid door de Commissie.

    (154)

    De Commissie herinnert eraan dat volgens artikel 221, lid 3, van het communautair douanewetboek (artikel 103, lid 1, van het douanewetboek van de Unie) de verjaringstermijn niet van toepassing is wanneer overeenkomstig artikel 243 van het communautair douanewetboek (artikel 44, lid 2, van het douanewetboek van de Unie) beroep wordt ingesteld, zoals het geval is in alle onderhavige zaken, waarin het gaat om beroepen op grond van artikel 236 van het communautair douanewetboek (artikel 119 van het douanewetboek van de Unie). Het recht op beroep in de zin van artikel 103, lid 3, van het douanewetboek van de Unie strekt zich, gezien de in artikel 44, lid 2, daarvan verstrekte verduidelijking, uit van de aanvankelijke betwisting van de beslissing van de nationale douaneautoriteiten waarbij de rechten worden ingesteld tot de definitieve uitspraak van de nationale rechterlijke instanties, in voorkomend geval ook in de vorm van een verzoek om een prejudiciële beslissing. De periode van drie jaar wordt derhalve opgeschort met ingang van de datum waarop het beroep wordt ingesteld.

    (155)

    Ten slotte heeft Cortina aangevoerd dat de Commissie zich na het verstrijken van punt 15, onder a), ii), van het Protocol inzake toetreding van China tot de WTO op 11 december 2016 niet langer kan baseren op de methode die werd gebruikt om in het kader van het oorspronkelijke onderzoek de normale waarde voor Chinese exporteurs vast te stellen (d.w.z. de referentielandmethode in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening).

    (156)

    De litigieuze verordening werd in 2006 aangenomen. De op deze procedure toepasselijke wetgeving is Verordening (EU) 2016/1036. Daarom wordt dit argument afgewezen.

    (157)

    Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op schoeisel met bovendeel van leder of kunstleder, met uitzondering van sportschoeisel, volgens een speciale techniek vervaardigd schoeisel, pantoffels en ander huisschoeisel en schoeisel met beschermende neus, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Vietnam en vervaardigd door de producenten-exporteurs die zijn opgenomen in de lijst in bijlage II bij deze verordening, ingedeeld onder de GN-codes 6403 20 00, ex 6403 30 00 (40), ex 6403 51 11, ex 6403 51 15, ex 6403 51 19, ex 6403 51 91, ex 6403 51 95, ex 6403 51 99, ex 6403 59 11, ex 6403 59 31, ex 6403 59 35, ex 6403 59 39, ex 6403 59 91, ex 6403 59 95, ex 6403 59 99, ex 6403 91 11, ex 6403 91 13, ex 6403 91 16, ex 6403 91 18, ex 6403 91 91, ex 6403 91 93, ex 6403 91 96, ex 6403 91 98, ex 6403 99 11, ex 6403 99 31, ex 6403 99 33, ex 6403 99 36, ex 6403 99 38, ex 6403 99 91, ex 6403 99 93, ex 6403 99 96, ex 6403 99 98 en ex 6405 10 00 (41), dat in de Europese Unie werd ingevoerd tijdens de toepassingsperiode van Verordening (EG) nr. 1472/2006 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009. De Taric-codes zijn opgenomen in bijlage I bij deze verordening.

    2.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

    —   „sportschoeisel”: schoeisel in de zin van aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie (42);

    —   „volgens een speciale techniek vervaardigd schoeisel”: schoeisel met een cif-prijs per paar van 7,5 EUR of meer, bestemd voor sportieve bezigheden, voorzien van een gegoten zool — niet-gespoten — bestaande uit een of meer lagen, vervaardigd van synthetische materialen, speciaal ontworpen om schokken als gevolg van verticale of zijwaartse bewegingen op te vangen en met technische kenmerken zoals luchtdichte kussentjes gevuld met gas of met vloeistoffen, met mechanische bestanddelen die de schokken opvangen of neutraliseren, of met materialen zoals polymeren met een lage dichtheid, ingedeeld onder de GN-codes ex 6403 91 11, ex 6403 91 13, ex 6403 91 16, ex 6403 91 18, ex 6403 91 91, ex 6403 91 93, ex 6403 91 96, ex 6403 91 98, ex 6403 99 91, ex 6403 99 93, ex 6403 99 96 en ex 6403 99 98;

    —   „schoeisel met beschermende neus”: schoeisel met een beschermende neus met een energieweerstand van ten minste 100 joule (43), ingedeeld onder de GN-codes ex 6403 30 00 (44), ex 6403 51 11, ex 6403 51 15, ex 6403 51 19, ex 6403 51 91, ex 6403 51 95, ex 6403 51 99, ex 6403 59 11, ex 6403 59 31, ex 6403 59 35, ex 6403 59 39, ex 6403 59 91, ex 6403 59 95, ex 6403 59 99, ex 6403 91 11, ex 6403 91 13, ex 6403 91 16, ex 6403 91 18, ex 6403 91 91, ex 6403 91 93, ex 6403 91 96, ex 6403 91 98, ex 6403 99 11, ex 6403 99 31, ex 6403 99 33, ex 6403 99 36, ex 6403 99 38, ex 6403 99 91, ex 6403 99 93, ex 6403 99 96, ex 6403 99 98 en ex 6405 10 00;

    —   „pantoffels en ander huisschoeisel”: schoeisel dat is ingedeeld onder de GN-code ex 6405 10 00.

    3.   Het definitieve antidumpingrecht, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door de producenten-exporteurs die zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening, bedraagt 16,5 % voor de betrokken Chinese producenten-exporteurs en 10 % voor de betrokken Vietnamese producenten-exporteurs.

    Artikel 2

    De bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 553/2006, worden definitief geïnd. De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van de definitieve antidumpingrechten overschrijden, worden vrijgegeven.

    Artikel 3

    De beoordeling van de situatie van de in bijlage III bij deze verordening vermelde ondernemingen wordt tijdelijk opgeschort totdat de importeur die de nationale douaneautoriteiten om terugbetaling heeft verzocht, de Commissie de namen en adressen heeft meegedeeld van de producenten-exporteurs bij wie de betrokken handelaren het schoeisel hebben gekocht of, wanneer geen antwoord wordt ontvangen binnen de door de Commissie voor het verstrekken van die informatie bepaalde termijn, tot de datum waarop die termijn verstrijkt. Die termijn wordt vastgesteld in een brief van de Commissie aan de betrokken importeur, en mag in geen geval korter zijn dan één maand.

    De Commissie onderzoekt de ontvangen informatie binnen acht maanden na de datum van ontvangst ervan. De nationale douaneautoriteiten wordt opgedragen de geïnde douanerechten niet terug te betalen totdat de Commissie de beoordeling van de desbetreffende verzoeken heeft afgerond.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 9 maart 2017.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

    (2)  Verordening (EG) nr. 553/2006 van de Commissie van 23 maart 2006 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam (PB L 98 van 6.4.2006, blz. 3).

    (3)  Verordening (EG) nr. 1472/2006 van de Raad van 5 oktober 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Vietnam (PB L 275 van 6.10.2006, blz. 1).

    (4)  Verordening (EG) nr. 388/2008 van de Raad van 29 april 2008 tot uitbreiding van de bij Verordening (EG) nr. 1472/2006 ingestelde definitieve antidumpingmaatregelen ten aanzien van schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de verzending van hetzelfde product uit de SAR Macau, al dan niet aangegeven als zijnde van oorsprong uit de SAR Macau (PB L 117 van 1.5.2008, blz. 1).

    (5)  PB C 251 van 3.10.2008, blz. 21.

    (6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit Vietnam en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaald schoeisel met bovendeel van leder verzonden vanuit de SAR Macau, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de SAR Macau, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad (PB L 352 van 30.12.2009, blz. 1).

    (7)  PB C 295 van 11.10.2013, blz. 6.

    (8)  Uitvoeringsbesluit 2014/149/EU van de Raad van 18 maart 2014 tot verwerping van het voorstel voor een uitvoeringsverordening betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Brosmann Footwear (HK) Ltd, Seasonable Footwear (Zhongshan) Ltd, Lung Pao Footwear (Guangzhou) Ltd, Risen Footwear (HK) Co. Ltd en Zhejiang Aokang Shoes Co. Ltd (PB L 82 van 20.3.2014, blz. 27).

    (9)  Verordening (EEG) nr. 2913/1992 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1 ).

    (10)  PB C 106 van 21.3.2016, blz. 2.

    (11)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1).

    (12)  Arrest van het Hof van Justitie van 26 april 1988, Asteris AE e.a. en Helleense Republiek/Commissie, gevoegde zaken 97, 193, 99 en 215/86 (Jurispr. 1988, blz. 2181, punten 27 en 28).

    (13)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 november 1998, Spanje/Commissie, zaak C-415/96 (Jurispr. 1998, blz. I-6993, punt 31); arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2000, Industrie des Poudres Sphériques/Raad, zaak C-458/98 P (Jurispr. 2000, blz. I-8147, punten 80—85); arrest van het Gerecht van 9 juli 2008, Alitalia/Commissie, zaak T-301/01 (Jurispr. 2008, blz. II-1753, punten 99 en 142); arrest van het Gerecht van 12 mei 2011, Région Nord-Pas de Calais/Commissie, gevoegde zaken T-267/08 en T-279/08 (Jurispr. 2011, blz. II-1999, punt 83).

    (14)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 november 1998, Spanje/Commissie, zaak C-415/96 (Jurispr. 1998, blz. I-6993, punt 31); arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2000, Industrie des Poudres Sphériques/Raad, zaak C-458/98 P (Jurispr. 2000, blz. I-8147, punten 80—85).

    (15)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).

    (16)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 werd later gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 765/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 237 van 3.9.2012, blz. 1). Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU) nr. 765/2012 zijn de door de verordening ingevoerde wijzigingen enkel van toepassing op procedures die na de inwerkingtreding van die verordening worden ingeleid. De huidige procedure werd echter ingeleid op 7 juli 2005 (PB C 166 van 7.7.2005, blz. 14).

    (17)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395 van de Commissie van 18 augustus 2016 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Buckinghan Shoe Mfg Co., Ltd, Buildyet Shoes Mfg., DongGuan Elegant Top Shoes Co. Ltd, Dongguan Stella Footwear Co Ltd, Dongguan Taiway Sports Goods Limited, Foshan City Nanhai Qun Rui Footwear Co., Jianle Footwear Industrial, Sihui Kingo Rubber Shoes Factory, Synfort Shoes Co. Ltd, Taicang Kotoni Shoes Co. Ltd, Wei Hao Shoe Co. Ltd, Wei Hua Shoe Co. Ltd, Win Profile Industries Ltd, en tot uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 (PB L 225 van 19.8.2016, blz. 52).

    (18)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647 van de Commissie van 13 september 2016 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit Vietnam en geproduceerd door Best Royal Co. Ltd, Lac Cuong Footwear Co. Ltd, Lac Ty Co. Ltd, Saoviet Joint Stock Company (Megastar Joint Stock Company), VMC Royal Co. Ltd, Freetrend Industrial Ltd en haar verbonden onderneming Freetrend Industrial A (Vietnam) Co. Ltd, Fulgent Sun Footwear Co., Ltd, General Shoes Ltd, Golden Star Co. Ltd, Golden Top Company Co., Ltd, Kingmaker Footwear Co. Ltd, Tripos Enterprise Inc., Vietnam Shoe Majesty Co., Ltd, en tot uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 (PB L 245 van 14.9.2016, blz. 16).

    (19)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1731 van de Commissie van 28 september 2016 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en uit Vietnam en vervaardigd door General Footwear Ltd (China), Diamond Vietnam Co. Ltd en Ty Hung Footgearmex/Footwear Co. Ltd, en tot uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 (PB L 262 van 29.9.2016, blz. 4).

    (20)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/223 van de Commissie van 17 februari 2016 tot vaststelling van een procedure voor de beoordeling van bepaalde verzoeken om behandeling als marktgerichte onderneming en verzoeken om individuele behandeling van producenten-exporteurs uit China en Vietnam en tot uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 (PB L 41 van 18.2.2016, blz. 3).

    (21)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2257 van de Commissie van 14 december 2016 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Chengdu Sunshine Shoes Co. Ltd, Foshan Nanhai Shyang Yuu Footwear Ltd en Fujian Sunshine Footwear Co. Ltd, en tot uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-659/13 en C-34/14 (PB L 340 I van 15.12.2016, blz. 1).

    (22)  Arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2000, Industrie des Poudres Sphériques/Raad, C-458/98 P, Jurispr. 2000, blz. I-8147, punten 80—85.

    (23)  Teneinde de vertrouwelijkheid te beschermen, zijn de namen van de ondernemingen vervangen door cijfers. De ondernemingen 1 tot en met 3 zijn onderzocht in de in overweging 20 genoemde Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1731, de ondernemingen 4 tot en met 6 in de in overweging 24 genoemde Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2257. Aan de ondernemingen die de onderhavige verordening aangaat, zijn de opeenvolgende nummers 7 tot en met 25 toegekend.

    (24)  Wolverine Europe BV, Wolverine Europe Limited en Damco Netherlands BV hebben in hun antwoord op het algemene informatiedocument verwezen naar de opmerkingen van FESI en de Footwear Coalition.

    (25)  Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2011, Transnational Company „Kazchrome” en ENRC Marketing/Raad, T-192/08, Jurispr. blz. II-7449, punt 298. Het arrest is in hogere voorziening bevestigd bij het arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2013, Transnational Company „Kazchrome” en ENRC Marketing/Raad, C-10/12 P, ECLI:EU:C:2013:865.

    (26)  Arrest van het Gerecht van 23 oktober 2003, Changzhou Hailong Electronics & Light Fixtures Co. Ltd en Zhejiang Yankon Group Co. Ltd/Raad, T-255/01, Jurispr. blz. II-4741, punt 60.

    (27)  Bericht van het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen (PB C 82 van 16.3.2011, blz. 4).

    (28)  Die termijn is thans te vinden in artikel 103, lid 1, en artikel 121, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

    (29)  Arrest van het Hof van Justitie van 2 april 2009, Mebrom/Commissie, C-373/07 P, Jurispr. blz. I-54, punten 91-94.

    (30)  Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie over de uitvoering van de arresten van het Hof van Justitie van 2 februari 2012, Brosmann Footwear (HK) e.a./Raad, C-249/10 P, en van 15 november 2012, Zhejiang Aokang Shoes/Raad, C-247/10 P, gehecht aan het voorstel voor een Uitvoeringsverordening van de Raad betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en geproduceerd door Brosmann Footwear (HK) Ltd, Seasonable Footwear (Zhongshan) Ltd, Lung Pao Footwear (Guangzhou) Ltd, Risen Footwear (HK) Co. Ltd en Zhejiang Aokang Shoes Co. Ltd (SWD/2014/046 final, punten 45-48).

    (31)  Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2010, Stils Met, C-382/09, Jurispr. blz. I-9315, punten 42-43. Zo berust de Taric, die ook wordt gebruikt als een manier om ervoor te zorgen dat de handelsbeschermingsmaatregelen worden nageleefd, op artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

    (32)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 februari 2001, Nachi Europe, C-239/99, Jurispr. blz. I-1197, punt 29.

    (33)  Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2014 tot wijziging van bepaalde verordeningen op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek voor wat de procedures tot het nemen van bepaalde maatregelen betreft (PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1).

    (34)  Arresten van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Licata/ESC, 270/84, Jurispr. blz. 2305, punt 31; van 29 juni 1999, Butterfly Music, C-60/98, Jurispr. blz. I-3939, punt 24; van 14 april 1970, Bundesknappschaft/Brock, 68/69, Jurispr. blz. 171, punt 6; van 4 juli 1973, Westzucker GmbH/Einfuhr- und Vorratsstelle für Zucker, 1/73, Jurispr. blz. 723, punt 5; van 5 december 1973, SOPAD/FORMA e.a., 143/73, Jurispr. blz. 1433, punt 8; van 15 februari 1978, Bauche, 96/77, Jurispr. blz. 383, punt 48; van 25 oktober 1978, Koninklijke Scholten-Honig NV e.a./Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten, 125/77, Jurispr. blz. 1991, punt 37; van 5 februari 1981, Ρ./Commissie, 40/79, Jurispr. blz. 361, punt 12; arrest van het Gerecht van 19 november 2008, Griekenland/Commissie, T-404/05, Jurispr. blz. II-272, punt 77; arrest van het Hof van Justitie van 11 december 2008, Commissie/Freistaat Sachsen, C-334/07 Ρ, Jurispr. blz. I-9465, punt 53;

    (35)  Arrest van het Gerecht van 18 november 2004, Ferrière Nord/Commissie, T-176/01, Jurispr. blz. II-3931, punt 139; arrest Commissie/Freistaat Sachsen.

    (36)  PB C 166 van 7.7.2005, blz. 14.

    (37)  Arrest van 14 januari 1997, Spanje/Commissie, C-169/95, Jurispr. 1997, blz. I-135, punten 51-54; arrest van het Gerecht van 5 augustus 2003, P & O European Ferries (Vizcaya)/Commissie, T-116/01 en T-118/01, Jurispr. blz. II-2957, punt 205.

    (38)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 1993, GruSa Fleisch/Hauptzollamt Hamburg-Jonas, C-34/92, Jurispr. blz. I-4147, punt 22. Dezelfde of een eendere formulering is onder meer gebruikt in de arresten van het Hof van Justitie van 12 november 1981, Meridionale Industria Salumi e.a., 212/80 tot en met 217/80, Jurispr. blz. 2735, punten 9-10; en van 10 februari 1982, Bout, 21/81, Jurispr. blz. 381, punt 13; arresten van het Gerecht van 19 februari 1998, Eyckeler & Malt/Commissie, T-42/96, Jurispr. blz. II-401, punten 53 en 55-56; en van 28 januari 2004, Euroagri/Commissie, T-180/01, Jurispr. blz. II-369, punten 36-37.

    (39)  Arrest van het Hof van Justitie van 9 januari 1990, SAFA/Amministrazione delle finanze dello Stato, 337/88, Jurispr. blz. I-1, punt 13.

    (40)  Bij Verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 301 van 31.10.2006, blz. 1) is deze GN-code met ingang van 1 januari 2007 vervangen door de GN-codes ex 6403 51 05, ex 6403 59 05, ex 6403 91 05 en ex 6403 99 05.

    (41)  Zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 286 van 28.10.2005, blz. 1). De productomschrijving wordt bepaald door een combinatie van de beschrijving van het product in artikel 1, lid 1, en die in de desbetreffende GN-codes.

    (42)  Zie voetnoot 41.

    (43)  De energieweerstand wordt gemeten volgens de Europese Norm EN345 of EN346.

    (44)  Bij Verordening (EG) nr. 1549/2006 is deze GN-code met ingang van 1 januari 2007 vervangen door de GN-codes ex 6403 51 05, ex 6403 59 05, ex 6403 91 05 en ex 6403 99 05.


    BIJLAGE I

    Taric-codes voor schoeisel met bovendeel van leder of kunstleder zoals omschreven in artikel 1

    a)

    Vanaf 7 oktober 2006:

    6403300039, 6403300089, 6403511190, 6403511590, 6403511990, 6403519190, 6403519590, 6403519990, 6403591190, 6403593190, 6403593590, 6403593990, 6403599190, 6403599590, 6403599990, 6403911199, 6403911399, 6403911699, 6403911899, 6403919199, 6403919399, 6403919699, 6403919899, 6403991190, 6403993190, 6403993390, 6403993690, 6403993890, 6403999199, 6403999329, 6403999399, 6403999629, 6403999699, 6403999829, 6403999899 en 6405100080

    b)

    Vanaf 1 januari 2007:

    6403510519, 6403510599, 6403511190, 6403511590, 6403511990, 6403519190, 6403519590, 6403519990, 6403590519, 6403590599, 6403591190, 6403593190, 6403593590, 6403593990, 6403599190, 6403599590, 6403599990, 6403910519, 6403910599, 6403911199, 6403911399, 6403911699, 6403911899, 6403919199, 6403919399, 6403919699, 6403919899, 6403990519, 6403990599, 6403991190, 6403993190, 6403993390, 6403993690, 6403993890, 6403999199, 6403999329, 6403999399, 6403999629, 6403999699, 6403999829, 6403999899 en 6405100080

    c)

    Vanaf 7 september 2007:

    6403510515, 6403510518, 6403510595, 6403510598, 6403511191, 6403511199, 6403511591, 6403511599, 6403511991, 6403511999, 6403519191, 6403519199, 6403519591, 6403519599, 6403519991, 6403519999, 6403590515, 6403590518, 6403590595, 6403590598, 6403591191, 6403591199, 6403593191, 6403593199, 6403593591, 6403593599, 6403593991, 6403593999, 6403599191, 6403599199, 6403599591, 6403599599, 6403599991, 6403599999, 6403910515, 6403910518, 6403910595, 6403910598, 6403911195, 6403911198, 6403911395, 6403911398, 6403911695, 6403911698, 6403911895, 6403911898, 6403919195, 6403919198, 6403919395, 6403919398, 6403919695, 6403919698, 6403919895, 6403919898, 6403990515, 6403990518, 6403990595, 6403990598, 6403991191, 6403991199, 6403993191, 6403993199, 6403993391, 6403993399, 6403993691, 6403993699, 6403993891, 6403993899, 6403999195, 6403999198, 6403999325, 6403999328, 6403999395, 6403999398, 6403999625, 6403999628, 6403999695, 6403999698, 6403999825, 6403999828, 6403999895, 6403999898, 6405100081 en 6405100089


    BIJLAGE II

    Lijst van producenten-exporteurs ten aanzien van de invoer waarvan een definitief antidumpingrecht wordt opgelegd

    Naam van de producent-exporteur

    Aanvullende Taric-code

    An Loc Joint Stock Company (Vietnam)

    A999

    Chang Shin Vietnam Co. Ltd (Dong Nai — Vietnam) en de met haar verbonden onderneming Changshin Inc. (Busan — Zuid-Korea)

    A999

    Chau Giang Company Limited (Haiphong City, Vietnam)

    A999

    Dongguan Texas Shoes Limited Co.

    A999

    Foshan Shunde Fong Ben Footwear Industrial Co.Ltd (Foshan City — China)

    A999

    Fujian Viscap Shoes Co.Ltd (Quanzhou — China)

    A999

    Lien Phat Company Ltd (Vietnam)

    A999

    Maystar Footwear Co. Ltd (Zhuhai — China) (verbonden met Kingmaker)

    A999

    Min Yuan (Guangzhou — China) en verbonden ondernemingen E-Light en Golden Chang

    A999

    Panyu Hsieh Da Rubber Co. Ltd (China)

    A999

    PanYu Leader Footwear Corporation (Guangzhou — China)

    A999

    Panyu Pegasus Footwear Co. Ltd (Guangzhou — China)

    A999

    Qingdao Changshin Shoes Company Limited (Qingdao — China) en de met haar verbonden onderneming Changshin Inc. (Busan — Zuid-Korea)

    A999

    Qingdao Samho Shoes Co. Ltd (China) en de verbonden onderneming Samho shoes Co. Ltd (Zuid-Korea)

    A999

    Qingdao Sewon Shoes Co. Ltd (Qingdao — China)

    A999

    Qingdao Tae Kwang Shoes Co. Ltd (China) en de verbonden onderneming Tae Kwang Industrial Co. (Korea) (verbonden met in de steekproef opgenomen Taekwang Vina)

    A999

    Samyang Vietnam Co. Ltd (Ho Chi Minh City — Vietnam)

    A999

    Vietnam Ching Luh Shoes Co. Ltd (Vietnam)

    A999

    Vinh Thong Producing-Trading-Service Co. Ltd (Ho Chi Minh — Vietnam)

    A999


    BIJLAGE III

    Lijst van ondernemingen waarvan de beoordeling wordt opgeschort overeenkomstig artikel 3

     

    ALAMODE

     

    ALL PASS

     

    ALLIED JET LIMITED

     

    ALLIED JET LIMITED C/O SHENG RONG F

     

    AMERICAN ZABIN INTL

     

    AN THINH FOOTWEAR CO. LTD

     

    AQUARIUS CORPORATION

     

    ASIA FOOTWEAR

     

    BCNY INTERNATIONAL INC.

     

    BESCO ENTERPRISE

     

    BEST CAPITAL

     

    BRANCH OF EMPEREOR CO. LTD

     

    BRENTWOOD FUJIAN INDUSTRY CO. LTD

     

    BRENTWOOD TRADING COMPANY

     

    BROWN PACIFIC TRADING LTD

     

    BUFENG

     

    BULLBOXER

     

    C AND C ACCORD LTD

     

    CALSON INVESTMENT LIMITED

     

    CALZ.SAB SHOES S.R.L.

     

    CARLSON GROUP

     

    CD STAR

     

    CHAOZHOU ZHONG TIAN CHENG

     

    CHINA EVER

     

    CORAL REEF ASIA PACIFIC LTD

     

    CULT DESIGN

     

    DHAI HOAN FOOTWEAR PRODUCTION JOINT STOCK COMPANY

     

    DIAMOND GROUP INTERNATIONAL LTD/YONG ZHOU XIANG WAY SPORTS GOODS LTD

     

    DONG GUAN CHANG AN XIAO BIAN SEVILLA

     

    DONG GUAN HUA XIN SHOES LTD

     

    DONGGUAN QIAOSHENG FOOTWEAR CO.

     

    DONGGUAN TA YUE SHOES CO. LTD

     

    DONGGUAN YONGXIN SHOES CO. LTD

     

    EASTERN SHOES COLLECTION CO. LTD

     

    EASY DENSE LIMITED

     

    ENIGMA/MORE SHOES INC.

     

    EVAIS CO. LTD

     

    EVER CREDIT PACIFIC LTD

     

    EVERGIANT

     

    EVERGO ENTERPRISES LTD C/O THUNDER

     

    FH SPORTS AGENCIES LTD

     

    FIJIAN GUANZHOU FOREIGN TRADE CORP

     

    FOSTER INVESTMENTS INC.

     

    FREEMANSHOES CO. LTD

     

    FU XIANG FOOTWEAR

     

    FUJIAN JINMAIWANG SHOES & GARMENTS PRODUCTS CO. LTD

     

    GERLI

     

    GET SUCCESS LIMITED GLOBE DISTRIBUTING CO. LTD

     

    GOLDEN STEPS FOOTWEAR LTD

     

    GOODMILES

     

    HA CHEN TRADE CORPORATION

     

    HAI VINH TRADING COMP

     

    HAIPHONG SHOLEGA

     

    HANLIN (BVI) INT'L COMPNAY LTD C/O

     

    HAPPY THOSE INTERNATIONAL LTD

     

    HAWSHIN

     

    HESHAN SHI HENGYU FOOTWEAR LTD

     

    HIEP TRI CO. LTD

     

    HISON VINA CO. LTD

     

    HOLLY PACIFIC LTD

     

    HUEY CHUEN SHOES GROUP/FUH CHUEN CO. LTD

     

    HUI DONG FUL SHING SHOES CO. LTD

     

    HUNEX

     

    HUNG TIN CO. LTD

     

    IFR

     

    INTER — PACIFIC CORP.

     

    IPC HONG KONG BRANCH LTD

     

    J.C. TRADING LIMITED

     

    JASON FOOTWEAR

     

    JIA HSIN CO. LTD

     

    JIA HUAN

     

    JINJIANG YIREN SHOES CO. LTD

     

    JOU DA

     

    JUBILANT TEAM INTERNATIONAL LTD

     

    JWS INTERNATIONAL CORP

     

    KAI YANG VIETNAM CO. LTD

     

    KAIYANG VIETNAM CO. LTD

     

    KIM DUCK TRADING PRODUCTION

     

    LEGEND FOOTWEAR LTD ALSO SPELLED AT LEGENT FOOTWEAR LTD

     

    LEIF J. OSTBERG, INC.

     

    LU XIN JIA

     

    MAI HUONG CO. LTD

     

    MARIO MICHELI

     

    MASTERBRANDS

     

    MAYFLOWER

     

    MING WELL INT'L CORP.

     

    MIRI FOOTWEAR INTERNATIONAL, INC.

     

    MIX MODE

     

    MORGAN INT'L CO. LTD C/O HWASHUN

     

    NEW ALLIED

     

    NEW FU XIANG

     

    NORTHSTAR SOURCING GROUP HK LTD

     

    O.T. ENTERPRISE CO.

     

    O'LEAR IND VIETNAM CO. LTD ALSO SPELLED AS O'LEER IND. VIETNAM CO. LTD

     

    O'LEER IND. VIETNAM CO. LTD

     

    ONTARIO DC

     

    OSCO INDUSTRIES LTD

     

    OSCO VIETNAM COMPANY LTD

     

    PACIFIC BEST CO. LTD

     

    PERFECT GLOBAL ENTERPRISES LTD

     

    PETER TRUONG STYLE, INC.

     

    PETRONA TRADING CORP

     

    PHUOC BINH COMPANY LTD

     

    PHY LAM INDUSTRY TRADING INVESTMENT CORP

     

    POP EUROPE

     

    POU CHEN P/A POU SUNG VIETNAM CO. LTD

     

    POU CHEN CORP P/A IDEA

     

    POU CHEN CORP P/A YUE YUEN INDUSTRIAL ESTATE

     

    PRO DRAGON INC.

     

    PUIBRIGHT INVESTMENTS LIMITED T/A

     

    PUTIAN LIFENG FOOTWEAR CO. LTD

     

    PUTIAN NEWPOWER INTERNATIONAL T

     

    PUTIAN XIESHENG FOOTWEAR CO

     

    QUAN TAK

     

    RED INDIAN

     

    RICK ASIA (HONG KONG) LTD

     

    RIGHT SOURCE INVESTMENT LIMITED/VINH LONG FOOTWEAR CO. LTD

     

    RIGHT SOURCE INVESTMENTS LTD

     

    ROBINSON TRADING LTD

     

    RUBBER INDUSTRY CORP. RUBIMEX

     

    SENG HONG SHOES (DONG GUAN) CO. LTD

     

    SEVILLE FOOTWEAR

     

    SHANGHAI XINPINGSHUN TRADE CO. LTD

     

    SHENG RONG

     

    SHENZHEN GUANGYUFA INDUSTRIAL CO. LTD

     

    SHENZHEN HENGGTENGFA ELECTRONI

     

    SHINING YWANG CORP

     

    SHISHI

     

    SHISHI LONGZHENG IMPORT AND EXPORT TRADE CO. LTD

     

    SHOE PREMIER

     

    SIMONATO

     

    SINCERE TRADING CO. LTD

     

    SINOWEST

     

    SLIPPER HUT & CO

     

    SUN POWER INTERNATIONAL CO. LTD

     

    SUNKUAN TAICHUNG OFFICE/JIA HSIN CO. LTD

     

    SUNNY

     

    SUNNY FAITH CO. LTD

     

    SUNNY STATE ENTERPRISES LTD

     

    TBS

     

    TENDENZA ENTERPRISE LTD

     

    TEXAS SHOE FOOTWEAR CORP

     

    THAI BINH HOLDING & SHOES MANUFAC

     

    THANH LE GENERAL IMPORT-EXPORT TRADING COMPANY

     

    THUONG TANG SHOES CO. LTD

     

    TIAN LIH

     

    TONG SHING SHOES COMPANY

     

    TOP ADVANCED ENTERPRISE LIMITED

     

    TRANS ASIA SHOES CO. LTD

     

    TRIPLE WIN

     

    TRULLION INC.

     

    TRUONG SON TRADE AND SERVICE CO. LTD

     

    TUNLIT INTERNATIONAL LTD- SIMPLE FOOTWEAR

     

    UYANG

     

    VIETNAM XIN CHANG SHOES CO.

     

    VINH LONG FOOTWEAR CO. LTD

     

    WINCAP INDUSTRIAL LTD

     

    WUZHOU PARTNER LEATHER CO. LTD

     

    XIAMEN DUNCAN — AMOS SPORTSWEAR CO. LTD

     

    XIAMEN LUXINJIA IMPORT & EXPORT CO.

     

    XIAMEN OCEAN IMP&EXP

     

    XIAMEN UNIBEST IMPORT AND EXPORT CO. LTD

     

    YANGZHOU BAOYI SHOES

     

    YDRA SHOES

     

    YONGMING FOOTWEAR FACTORY

     

    ZHONG SHAN POU SHEN FOOTWEAR COMPANY LTD

     

    ZIGI NEW YORK GROUP


    BIJLAGE IV

    Lijst van de in de steekproef opgenomen, bij de Commissie aangemelde producenten-exporteurs die reeds afzonderlijk of als onderdeel van een groep van ondernemingen zijn beoordeeld in het oorspronkelijke onderzoek

     

    APACHE FOOTWEAR AND APACHE II FOOTWEAR

     

    FOSHAN CITY NANHAI GOLDEN STEP INDUSTRIAL CO. LTD

     

    GROWTH-LINK TRADING COMPANY LIMITED

     

    JOINT STOCK COMPANY 32

     

    KAI NAN JOINT VENTURE CO. LTD

     

    NIKE (SUZHOU) SPORTS CO. LTD

     

    POU CHEN/POU CHEN VIETNAM ENTERPRISE LTD

     

    POU CHEN CORP P/A POU CHEN VIETNAM ENTERPRISE, LTD

     

    POU CHEN CORPORATION/DONGGUAN YUE YUEN MFR. CO.

     

    POU CHEN CORPORATION/POU YUEN VIETNAM ENTERPRISES LTD

     

    POU CHEN CORPORATION/POUYUEN VIETNAM COMPANY LIMITED

     

    POU CHEN CORPORATION/PT. POU CHEN INDONESIA

     

    POU YUEN/POU YUEN VIETNAM COMPANY LTD/POU YUEN VIETNAM ENTERPRISE LTD

     

    SHOES MAJESTY TRADING COMPANY LTD (VIETNAM)

     

    SKY HIGH TRADING LTD

     

    SUN KUAN (BVI) ENTERPRISES/SUN KUAN J V CO.

     

    SUN SANG KONG YUEN SHOES FACTORY (HUY YANG) CO. LTD

     

    SUNKUAN TAICHUNG OFFICE/SUN KUAN J.V. CO.

     

    TAE KWANG INDUSTRIAL CO. LTD P/A TAE KWANG VINA INDUSTRIAL CO.

     

    YUE GROUP/YUE YUEN


    BIJLAGE V

    Lijst van de bij de Commissie aangemelde producenten-exporteurs die reeds afzonderlijk of als onderdeel van een groep van ondernemingen zijn beoordeeld in het kader van Uitvoeringsbesluit (EU) 2014/149 of bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/1395, (EU) 2016/1647, (EU) 2016/1731 respectievelijk (EU) 2016/2257

    Naam van de producent-exporteur

    Verordening waarbij deze is beoordeeld

    BROOKDALE INVESTMENTS LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395

    WEI HUA SHOE COMPANY LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395

    DIAMOND GROUP INTERNATIONAL LTD/TAI-WAY SPORTS LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395

    DONGGUAN STELLA FOOTWEAR CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395

    HK WEI HUA KIMO

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395

    HO HSING

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395

    HOPEWAY GROUP LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395

    FOSHAN CITY NANHAI QUNRUI FOOTWEAR CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395

    QUN RUI FOOTWEAR

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395

    STELLA INTERNATIONAL LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1395

    FENG TAY ENTERPRISES CO. LTD P/A DONA PACIFIC (VIETNAM) CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647

    FENG TAY ENTERPRISES CO. LTD P/A LIFENG FOOTWEAR CORPORATION

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647

    FENG TAY ENTERPRISES CO. LTD P/A VIETNAM DONA STANDARD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647

    FENG TAY ENTERPRISES CO. LTD P/A DONA VICTOR FOOTWEAR CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647

    FENG TAY ENTERPRISES CO. LTD P/A VIETNAM DONA ORIENT CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647

    FULGENT SUNSHINE FOOTWEAR CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647

    GRAND SMARTLY GROUP LTD P/A FREETREND INDUSTRIAL CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647

    KINGFIELD INTERNATIONAL LTD

    Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/1647 en (EU) 2016/1731

    VIETNAM SHOE MAJESTER CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1647

    GENFORT SHOES LTD

    Uitvoeringsverordeningen (EU) 2016/1647 en (EU) 2016/1731

    FOOTGEARMEX FOOTWEAR CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1731

    DIAMOND GROUP INTERNATIONAL LTD/DIAMOND VIETNAM CO. LTD — P.T. HORN MING INDONESIA

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1731

    DIAMOND VIETNAM CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1731

    FOOTGEARMEX FOOTWEAR CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1731

    CAPITAL CONCORD ENTERPRISES LTD P/A FUJIAN SUNSHINE FOOTWEAR CO. LTD SUNNY FOOTWEAR CO. LTD

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2257

    BROSMANN FOOTWEAR (HK) LTD

    Uitvoeringsbesluit 2014/149/GBVB

    LUNG PAO FOOTWEAR (GUANGZHOU) LTD

    Uitvoeringsbesluit 2014/149/GBVB

    NOVI FOOTWEAR

    Uitvoeringsbesluit 2014/149/GBVB

    RISEN FOOTWEAR (HK) CO. LTD

    Uitvoeringsbesluit 2014/149/GBVB

    SEASONABLE FOOTWEAR (ZHONGSHAN) LTD

    Uitvoeringsbesluit 2014/149/GBVB

    WENZHOU TAIMA SHOES CO. LTD

    Uitvoeringsbesluit 2014/149/GBVB

    ZHEJIANG AOKANG SHOES CO. LTD

    Uitvoeringsbesluit 2014/149/GBVB


    BIJLAGE VI

    Lijst van de bij de Commissie aangemelde ondernemingen die afzonderlijk of als onderdeel van een groep van ondernemingen zullen worden beoordeeld in een volgende uitvoeringshandeling

     

    DAH LIH PUH

     

    EVERVAN GROUP P/A EVA OVERSEAS INTERNATIONAL, LTD

     

    EVERVAN GROUP P/A JIANGXI GUANGYOU FOOTWEAR CO.

     

    LONG SON JOINT STOCK COMPANY

     

    SHING TAK IND. CO. LTD


    Top