Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R1185

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1185 van de Commissie van 20 juli 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 wat betreft de actualisering en voltooiing van de gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures (SERA deel C) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 730/2006 (Voor de EER relevante tekst)

C/2016/4586

PB L 196 van 21.7.2016, p. 3–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2016/1185/oj

21.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 196/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1185 VAN DE COMMISSIE

van 20 juli 2016

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 wat betreft de actualisering en voltooiing van de gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures (SERA deel C) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 730/2006

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (1), en met name artikel 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (2), en met name artikel 8 ter, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 551/2004 moet de Commissie uitvoeringsbepalingen vaststellen inzake luchtverkeersregels en de uniforme toepassing van de luchtruimclassificatie. De luchtverkeersregels van de Unie zijn in twee fasen tot stand gekomen. In fase I (SERA deel A) heeft de Commissie, met de steun van Eurocontrol, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”) en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie („de ICAO”), de omzetting van bijlage 2 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart („het Verdrag van Chicago”) in Unierecht voorbereid. In fase II (SERA deel B) zijn de relevante bepalingen van bijlagen 3 en 11 bij het Verdrag van Chicago omgezet in Unierecht. Het resultaat was Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie (3), waarbij delen A en B tot één handeling van de Unie zijn gecombineerd.

(2)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 moet nu worden aangevuld met de overige relevante ICAO-bepalingen, met name die van bijlage 10 bij het Verdrag van Chicago en van document nr. 4444 (PANS-ATM), die verband houden met de luchtverkeersregels en die nog niet zijn omgezet in Unierecht.

(3)

De in deze verordening vervatte bepalingen dienen de regels voor het verlenen van luchtverkeersdiensten, zoals uiteengezet in bijlage 10, volume II, en bijlage 11 bij het Verdrag van Chicago, ICAO-document 4444 (PANS-ATM), en de overeenkomstig artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 216/2008 vastgestelde gemeenschappelijke eisen te ondersteunen en aan te vullen, teneinde de samenhang te garanderen tussen de dienstverlening en de acties van piloten en andere actoren in het kader van deze verordening.

(4)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie moet ook worden afgestemd op Verordeningen (EU) nr. 965/2012 (4) en (EU) nr. 139/2014 (5) van de Commissie, teneinde te garanderen dat de regelgeving met betrekking tot de veiligheid van de burgerluchtvaart op samenhangende wijze wordt benaderd.

(5)

Om dezelfde reden, en om de toepasselijke regels op gebruikersvriendelijkere wijze te presenteren, moeten de regels van Verordening (EG) nr. 730/2006 van de Commissie (6) worden ingevoegd in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012.

(6)

Daarom moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 dienovereenkomstig worden gewijzigd en moet Verordening (EG) nr. 730/2006 worden ingetrokken.

(7)

Lidstaten, exploitanten van luchtvaartuigen, verleners van luchtvaartnavigatiediensten en andere belanghebbende partijen moeten voldoende overgangstijd krijgen om deze verordening correct ten uitvoer te kunnen leggen, met inbegrip van de publicatie van nieuwe procedures en de opleiding van operators en de betrokken personeelsleden. De bepalingen van deze verordening die dringende wijzigingen bevatten van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012, in het licht van de recente wijzigingen van de bijlagen 2 en 11 bij het Verdrag van Chicago, of lessen die getrokken zijn uit de tenuitvoerlegging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012, moeten echter al eerder van toepassing worden, rekening houdende met de regelgeving inzake het systeem van luchtvaartinlichtingen en de „AIRAC”-data.

(8)

De maatregelen in deze verordening zijn gebaseerd op het advies dat het Agentschap heeft uitgebracht in overeenstemming met artikel 17, lid 2, onder b), en artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad (7) ingestelde Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Deze verordening is ook van toepassing op de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de verleners van luchtvaartnavigatiediensten, de exploitanten van luchtvaartterreinen en het relevante grondpersoneel dat bij de luchtvaartactiviteiten is betrokken.”;

b)

het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

„4.   Deze verordening is niet van toepassing op modelluchtvaartuigen en speelgoedluchtvaartuigen. De lidstaten zien er echter op toe dat nationale voorschriften worden vastgesteld om te garanderen dat modelluchtvaartuigen en speelgoedluchtvaartuigen op zodanige wijze worden gebruikt dat het gevaar voor de veiligheid van de burgerluchtvaart en voor personen, eigendommen of andere luchtvaartuigen tot een minimum wordt beperkt.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 2 wordt geschrapt;

b)

punt 25 wordt vervangen door:

„25.   „luchttaxiën”: de beweging van een helikopter/luchtvaartuig met verticale start en landing (VTOL) boven het oppervlak van een luchtvaartterrein, meestal met grondeffect en met een grondsnelheid van minder dan 37 km/h (20 kts);”;

c)

de punten 27 en 28 worden vervangen door:

„27.   „luchtverkeersadvisering”: een dienst die wordt verleend binnen een luchtruimgedeelte waarin luchtverkeersadvisering wordt verleend teneinde, voor zover praktisch uitvoerbaar, de separatie te garanderen tussen luchtvaartuigen die vliegen met vliegplannen op basis van instrumentvliegregels (IFR);

28.   „luchtverkeersleidingsklaring (ATC-klaring)”: de aan een luchtvaartuig verleende toestemming om een vlucht voort te zetten overeenkomstig de door een luchtverkeersleidingseenheid vastgestelde voorwaarden;”;

d)

de punten 33, 34 en 35 worden vervangen door:

„33.

„luchtruimen met luchtverkeersdiensten (ATS)”: delen van het luchtruim met vastgestelde afmetingen, alfabetisch aangeduid, waarin specifieke soorten vluchten mogen plaatsvinden en waarvoor luchtverkeersdiensten en gebruiksregels zijn vastgesteld;

34.

„luchtverkeersmeldingspost (ARO)”: een verlener van luchtverkeersdiensten, belast met het ontvangen van vliegplannen vóór de vlucht en rapporten betreffende het verlenen van luchtverkeersdiensten;

35.

„eenheid voor luchtverkeersdiensten (ATS)” een algemene term waarmee een luchtverkeersleidingseenheid, een vluchtinformatiecentrum, een eenheid van de plaatselijke luchtverkeersleiding of een luchtverkeersmeldingspost wordt bedoeld;”;

e)

het volgende punt 34 bis wordt ingevoegd:

„34 bis.   „surveillancedienst voor luchtverkeersdiensten (ATS)”: een dienst die rechtstreeks wordt verleend door middel van een ATS-surveillancesysteem;”;

f)

punt 38 wordt vervangen door:

„38.   „uitwijkhaven”: een luchtvaartterrein waar een luchtvaartuig naartoe mag vliegen als het onmogelijk of niet raadzaam is om door te vliegen naar of te landen op het luchtvaartterrein van bestemming, waar de benodigde diensten en faciliteiten voorhanden zijn, waar kan worden voldaan aan de prestatievereisten van het luchtvaartuig en dat operationeel is op het verwachte tijdstip van gebruik. Het betreft onder andere:

a)   „take-off uitwijkhaven”: een uitwijkhaven waar een luchtvaartuig zou kunnen landen indien dit kort na het opstijgen noodzakelijk is en een landing niet mogelijk is op het luchtvaartterrein van vertrek;

b)   „en-route uitwijkhaven”: een luchtvaartterrein waar een luchtvaartuig zou kunnen landen wanneer het tijdens de vlucht noodzakelijk wordt om af te wijken;

c)   „bestemmingsuitwijkhaven”: een uitwijkhaven waar een luchtvaartuig zou kunnen landen als het onmogelijk of niet raadzaam is te landen op het luchtvaartterrein van bestemming;”;

g)

het volgende punt 48 bis wordt ingevoegd:

„48 bis.   „automatic dependent surveillance-contract (ADS-C)”: een rapporteringsplan waarin de voorwaarden van ADS-C-gegevensrapportering zijn vastgesteld (d.w.z. de door de eenheid voor luchtverkeersdiensten vereiste gegevens en de frequentie van de ADS-C-rapporten; hierover moet overeenstemming worden bereikt alvorens gebruik te maken van ADS-C bij het verlenen van luchtverkeersdiensten);”;

h)

punt 71 wordt vervangen door:

„71.   „geschat tijdstip van aankomst (ETA)”: voor IFR-vluchten, het tijdstip waarop het luchtvaartuig naar schatting zal aankomen boven het in relatie tot navigatiehulpmiddelen gedefinieerde punt van waaraf een instrumentnaderingsprocedure zal worden ingezet of, indien het luchtvaartterrein niet over navigatiehulpmiddelen beschikt, het tijdstip waarop het luchtvaartuig boven het luchtvaartterrein zal aankomen. Voor vluchten volgens zichtvliegregels (VFR), het tijdstip waarop het luchtvaartuig naar verwachting zal aankomen boven het luchtvaartterrein;”;

i)

het volgende punt 89 bis wordt ingevoegd:

„89 bis.   „instrumentnadering”: een nadering en landing waarbij gebruik wordt gemaakt van instrumenten voor navigatiegeleiding, op basis van een instrumentnaderingsprocedure. Er zijn twee methoden voor het uitvoeren van instrumentnaderingen:

a)

een tweedimensionale (2D) instrumentnadering met alleen laterale navigatiegeleiding; en

b)

een driedimensionale (3D) instrumentnadering, met zowel laterale als verticale navigatiegeleiding.”;

j)

punt 90, onder a), b) en c), wordt vervangen door:

„a)

procedure voor niet-precisienadering (NPA). Een instrumentnaderingsprocedure die ontworpen is voor 2D-instrumentnaderingen van het type A.

b)

procedure voor naderingen met verticale geleiding (APV). Een procedure voor instrumentnaderingen met prestatiegebaseerde navigatie (PBN), die ontworpen is voor driedimensionale (3D) instrumentnaderingen van type A.

c)

procedure voor precisienadering (PA). Een procedure voor instrumentnaderingen op basis van navigatiesystemen (ILS, MLS, GLS en SBAS Cat I) die ontworpen zijn voor driedimensionale (3D) instrumentnaderingen van type A of B;”;

k)

het volgende punt 94 bis wordt ingevoegd:

„94 bis.   „minimumbrandstof”: een term die wordt gebruikt om een situatie te beschrijven waarin de brandstofvoorraad van een luchtvaartuig van dien aard is dat de vlucht moet landen op een specifiek luchtvaartterrein en dat verdere vertraging niet kan worden geaccepteerd;”;

l)

de volgende punten 95 bis en 95 ter worden ingevoegd:

„95 bis.   „modelluchtvaartuig”: een onbemand luchtvaartuig, met uitzondering van speelgoedluchtvaartuigen, met een operationele massa die onder de grenswaarde blijft die is voorgeschreven door de bevoegde autoriteit, dat in staat is ononderbroken in de atmosfeer te vliegen en dat alleen gebruikt wordt voor tentoonstellingen of recreatieve activiteiten;

95 ter.   „bergachtig gebied”: een gebied met veranderend terreinprofiel waar de veranderingen van de terreinhoogte meer dan 900 m (3 000 voet) bedragen binnen een afstand van 18,5 km (10,0 NM);”;

m)

punt 114 wordt vervangen door:

„114.   „baanwachtpositie”: een aangewezen positie waarop taxiënde luchtvaartuigen en voertuigen moeten stoppen en wachten om een baan, een hindernisbeperkt vlak of een instrumentlandingssysteem (ILS)/microgolflandingssysteem (MLS) of een kritisch/gevoelig gebied te beschermen, tenzij de plaatselijke luchtverkeersleidingsdienst anderzijds toestemming geeft;”;

n)

punt 116 wordt vervangen door:

„116.   „veiligheidsgevoelig personeel”: personen die de luchtvaartveiligheid in gevaar kunnen brengen als ze hun taken en functies niet goed uitvoeren, met inbegrip van bemanningsleden, onderhoudspersoneel van luchtvaartuigen, operationeel personeel op luchtvaartterreinen, reddings-, brandbestrijdings- en onderhoudspersoneel, personeel dat onbegeleid toegang krijgt tot het bewegingsgebied en luchtverkeersleiders;”;

o)

het volgende punt 129 bis wordt ingevoegd:

„129 bis.   „speelgoedluchtvaartuig”: een onbemand luchtvaartuig dat ontworpen of bestemd is om, al dan niet uitsluitend, door kinderen jonger dan 14 jaar te worden gebruikt tijdens het spelen;”.

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de inleidende zin vervangen door:

„1.   De bevoegde autoriteiten mogen, op eigen initiatief of op basis van aanvragen van de desbetreffende entiteiten, aan individuele entiteiten of categorieën van entiteiten vrijstelling verlenen van elke eis van deze verordening voor de volgende activiteiten van openbaar belang en voor de opleiding die nodig is om die activiteiten veilig uit te voeren:”;

b)

aan het einde van lid 3 wordt de volgende alinea ingevoegd:

„Dit artikel laat ook de vluchtuitvoeringsminima voor helikopters onverlet, die vermeld zijn in de specifieke goedkeuringen welke overeenkomstig bijlage V bij Verordening (EU) nr. 965/2012 door de bevoegde autoriteit zijn verleend (*).

(*)  Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1).”."

4)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 730/2006 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 12 oktober 2017.

De volgende bepalingen zijn evenwel van toepassing met ingang van 18 augustus 2016:

1.

artikel 1, lid 1;

2.

artikel 1, lid 2, onder f), i), j), l) en o);

3.

artikel 1, lid 3;

4.

artikel 2;

5.

de punten 1), 2), 3), 4), 5), 6), 8), 12), 13), 15), 16), 19), 21), 22), 26), onder b), 26), onder c), 27) en 28) van de bijlage.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2016.

Voor de Commissie

de voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.

(2)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010 (PB L 281 van 13.10.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 139/2014 van de Commissie van 12 februari 2014 tot vaststelling van eisen en administratieve procedures met betrekking tot luchthavens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 44 van 14.2.2014, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 730/2006 van de Commissie van 11 mei 2006 betreffende de luchtruimclassificatie en de toegang van vluchten volgens zichtvliegvoorschriften boven vliegniveau 195 (PB L 128 van 16.5.2006, blz. 3).

(7)  Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) — Verklaring van de lidstaten over militaire kwesties die verband houden met het gemeenschappelijke Europese luchtruim (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt SERA.2001 wordt vervangen door:

„SERA.2001   Toepasselijkheid

Onverminderd SERA.1001 hierboven heeft deze bijlage, overeenkomstig artikel 1, betrekking op luchtruimgebruikers en luchtvaartuigen:

a)

die naar, binnen of uit de Unie vliegen;

b)

met de nationaliteit en registratiekentekens van een lidstaat van de Unie, actief in om het even welk luchtruim, voor zover ze niet in strijd zijn met de regels die zijn gepubliceerd door de staat die rechtsbevoegdheid heeft over het grondgebied waarboven wordt gevlogen.

Deze verordening is ook van toepassing op de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de verleners van luchtvaartnavigatiediensten en het relevante grondpersoneel dat bij de luchtvaartactiviteiten is betrokken.”

2)

Punt SERA.3215, onder a), wordt als volgt gewijzigd:

a)

het bepaalde in punt 2) wordt vervangen door:

„2)

met uitzondering van ballonnen, navigatielichten die bedoeld zijn om het relatieve vliegpad van het luchtvaartuig aan te geven voor waarnemers. Andere lichten worden niet getoond als ze met deze lichten kunnen worden verward.”;

b)

het bepaalde in punt 3) wordt geschrapt.

3)

In punt SERA.4001, onder d), wordt de inleidende zin vervangen door:

„Tenzij de bevoegde autoriteit een kortere periode heeft voorgeschreven voor binnenlandse VFR-vluchten, moet een vliegplan voor een geplande vlucht die internationale grenzen overschrijdt of waarvoor luchtverkeersleidingsdiensten of luchtverkeersadviseringsdiensten moeten worden verstrekt, minstens zestig minuten vóór vertrek worden ingediend of, indien het tijdens de vlucht wordt ingediend, op een tijdstip dat garandeert dat het minstens tien minuten vóór het luchtvaartuig naar verwachting de onderstaande punten zal bereiken, bij de passende ATS-eenheid aankomt:”.

4)

In punt SERA.5001, tabel S5-1, wordt voetnoot (***), punt b), vervangen door:

„b)

helikopters mogen activiteiten uitvoeren bij een vliegzicht van minder dan 1 500 m, maar niet minder dan 800 m, voor zover ze worden bestuurd met een snelheid die voldoende gelegenheid biedt ander verkeer of eventuele hindernissen tijdig op te merken en een botsing te vermijden.”.

5)

Punt SERA.5005 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het bepaalde onder c) wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt 3), onder ii) en iii), wordt vervangen door:

„ii)

de in tabel S5-1, onder a) en b), vermelde bepalingen inzake beperkt vliegzicht zijn niet van toepassing;

iii)

in luchtruimklassen B, C, D, E, F en G en op minder dan 900 m (3 000 ft) boven gemiddeld zeeniveau of 300 m (1 000 ft) boven de grond, als dit hoger is, de piloot permanent zicht op het oppervlak moet behouden, en”;

ii)

punt 3), onder iv), wordt geschrapt;

iii)

punt 3), onder v), wordt vervangen door:

„v)

voor bergachtig gebied, hogere minima inzake VMC-zicht en afstand tot wolken mogen worden vastgesteld door de bevoegde autoriteit;”;

iv)

punt 4) wordt geschrapt;

b)

het bepaalde onder d) wordt vervangen door:

„d)

VFR-vluchten mogen niet plaatsvinden:

1)

bij transsone en supersone snelheden, tenzij toegestaan door de bevoegde autoriteit;

2)

boven FL 195. Op deze eis gelden de volgende uitzonderingen:

i)

de lidstaten hebben, voor zover praktisch mogelijk, voorzien in een voorbehouden luchtruim waarin VFR-vluchten zijn toegestaan, of

ii)

VFR-vluchten mogen plaatsvinden tot en met vliegniveau 285 als de verantwoordelijke ATS-eenheid toestemming heeft gegeven voor VFR-verkeer in dat luchtruim overeenkomstig de procedures die de lidstaten daarvoor hebben vastgesteld en bekendgemaakt in de relevante luchtvaartinlichtingen.”.

6)

Punt SERA.5010 wordt vervangen door:

„In een plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied mogen bijzondere VFR-vluchten worden uitgevoerd mits een luchtverkeersleidingsklaring is verleend. Tenzij de bevoegde autoriteit toestemming heeft gegeven voor helikopters in bijzondere gevallen, zoals, maar niet beperkt tot politievluchten, medische hulpvluchten, opsporings- en reddingsvluchten en brandbestrijdingsvluchten, moeten de volgende aanvullende voorwaarden worden nageleefd:

a)

dergelijke bijzondere VFR-vluchten mogen alleen overdag worden uitgevoerd, tenzij anders toegestaan door de bevoegde autoriteit;

b)

door de piloot:

1)

buiten de wolken en met het aardoppervlak in zicht;

2)

vliegzicht van ten minste 1 500 m of, voor helikopters, van ten minste 800 m;

3)

met een aangewezen vliegsnelheid (IAS) van 140 kts of minder om voldoende gelegenheid te bieden ander verkeer en eventuele hindernissen tijdig op te merken en een botsing te voorkomen, en

c)

een luchtverkeerleidingseenheid geeft geen bijzondere VFR-klaring aan een luchtvaartuig om op te stijgen of te landen op een luchtvaartterrein in een plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied of om zich in het luchtvaartterreinverkeersgebied of het plaatselijk verkeerscircuit te begeven wanneer de meegedeelde weersomstandigheden op het luchtvaartterrein in kwestie slechter zijn dan de volgende minima:

1)

het zicht op de grond bedraagt minder dan 1 500 m of, voor helikopters, minder dan 800 m;

2)

de wolkenbasis bevindt zich op minder dan 180 m (600 ft).”.

7)

Aan punt SERA.5015, onder c), wordt het volgende punt 3) toegevoegd:

„3)

Een wijziging van IFR-vlucht naar VFR-vlucht is alleen aanvaardbaar als een ATS-eenheid het bericht „CANCELLING MY IFR FLIGHT” ontvangt van de gezagvoerder, samen met de eventuele wijzigingen van het geldende vliegplan. Een eenheid voor luchtverkeersdiensten mag, noch rechtstreeks, noch deductief, een verzoek indienen tot wijziging van IFR-vlucht naar VFR-vlucht.”.

8)

Punt SERA.6001 wordt vervangen door:

„SERA.6001   Luchtruimclassificatie

a)

De lidstaten delen het luchtruim in overeenkomstig de volgende luchtruimclassificatie en aanhangsel 4:

1)

Klasse A. Uitsluitend IFR-vluchten zijn toegestaan. Aan alle vluchten worden luchtverkeersleidingsdiensten verleend en alle vluchten worden onderling gesepareerd. Voor alle vluchten is permanente mondelinge lucht-grondcommunicatie vereist. Voor alle vluchten is een luchtverkeersleidingsklaring vereist.

2)

Klasse B. IFR- en VFR-vluchten zijn toegestaan. Aan alle vluchten worden luchtverkeersleidingsdiensten verleend en alle vluchten worden onderling gesepareerd. Voor alle vluchten is permanente mondelinge lucht-grondcommunicatie vereist. Voor alle vluchten is een luchtverkeersleidingsklaring vereist.

3)

Klasse C. IFR- en VFR-vluchten zijn toegestaan. Aan alle vluchten worden luchtverkeersleidingsdiensten verleend en IFR-vluchten worden gesepareerd van andere IFR-vluchten en van VFR-vluchten. VFR-vluchten worden gesepareerd van IFR-vluchten en ontvangen luchtverkeersinformatie betreffende andere VFR-vluchten alsook luchtverkeersontwijkadvies indien daarom wordt verzocht. Voor alle vluchten is permanente mondelinge lucht-grondcommunicatie vereist. Voor VFR-vluchten is een snelheidsbeperking van 250 kts aangewezen vliegsnelheid (IAS) van toepassing onder 3 050 m (10 000 ft) boven gemiddeld zeeniveau, behalve indien de bevoegde autoriteit om technische of veiligheidsredenen goedkeuring heeft verleend voor luchtvaartuigtypes die deze snelheid niet kunnen aanhouden. Voor alle vluchten is een luchtverkeersleidingsklaring vereist.

4)

Klasse D. IFR- en VFR-vluchten zijn toegestaan en aan alle vluchten worden luchtverkeersleidingsdiensten verleend. IFR-vluchten worden gesepareerd van andere IFR-vluchten en ontvangen luchtverkeersinformatie betreffende VFR-vluchten alsook luchtverkeersontwijkadvies indien daarom wordt verzocht. VFR-vluchten ontvangen luchtverkeersinformatie betreffende alle andere vluchten alsook luchtverkeersontwijkadvies indien daarom wordt verzocht. Voor alle vluchten is permanente mondelinge lucht-grondcommunicatie vereist en op alle vluchten is een snelheidsbeperking van 250 kts aangewezen luchtsnelheid (IAS) van toepassing onder 3 050 m (10 000 ft) boven gemiddeld zeeniveau, behalve indien de bevoegde autoriteit om technische of veiligheidsredenen goedkeuring heeft verleend voor luchtvaartuigtypes die deze snelheid niet kunnen aanhouden. Voor alle vluchten is een luchtverkeersleidingsklaring vereist.

5)

Klasse E. IFR- en VFR-vluchten zijn toegestaan. Aan IFR-vluchten worden luchtverkeersleidingsdiensten verleend en IFR-vluchten worden gesepareerd van andere IFR-vluchten. Alle vluchten ontvangen, voor zover uitvoerbaar, luchtverkeersinformatie. Voor IFR-vluchten is permanente mondelinge lucht-grondcommunicatie vereist. Voor alle vluchten is een snelheidsbeperking van 250 kts aangewezen luchtsnelheid (IAS) van toepassing onder 3 050 m (10 000 ft) boven gemiddeld zeeniveau, behalve indien de bevoegde autoriteit om technische of veiligheidsredenen goedkeuring heeft verleend voor luchtvaartuigtypes die deze snelheid niet kunnen aanhouden. Voor alle IFR-vluchten is een luchtverkeersleidingsklaring vereist. Klasse E wordt niet gebruikt voor plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden.

6)

Klasse F. IFR- en VFR-vluchten zijn toegestaan. Alle deelnemende IFR-vluchten ontvangen luchtverkeersadvisering en alle vluchten ontvangen op verzoek vluchtinformatie. Voor IFR-vluchten die deelnemen aan de luchtverkeersadvisering is permanente mondelinge lucht-grondcommunicatie vereist en alle IFR-vluchten moeten mondelinge lucht-grondcommunicatie tot stand kunnen brengen. Voor alle vluchten is een snelheidsbeperking van 250 kts aangewezen luchtsnelheid (IAS) van toepassing onder 3 050 m (10 000 ft) boven gemiddeld zeeniveau, behalve indien de bevoegde autoriteit om technische of veiligheidsredenen goedkeuring heeft verleend voor luchtvaartuigtypes die deze snelheid niet kunnen aanhouden. Er is geen luchtverkeersleidingsklaring vereist.

7)

Klasse G. IFR- en VFR-vluchten zijn toegestaan en ontvangen op verzoek vluchtinformatie. Alle IFR-vluchten moeten mondelinge lucht-grondcommunicatie tot stand kunnen brengen. Voor alle vluchten is een snelheidsbeperking van 250 kts aangewezen luchtsnelheid (IAS) van toepassing onder 3 050 m (10 000 ft) boven gemiddeld zeeniveau, behalve indien de bevoegde autoriteit om technische of veiligheidsredenen goedkeuring heeft verleend voor luchtvaartuigtypes die deze snelheid niet kunnen aanhouden. Er is geen luchtverkeersleidingsklaring vereist.

8)

Indeling in Klasse F dient een tijdelijke maatregel te zijn, die alleen wordt toegepast tot ze door een andere luchtruimclassificatie kan worden vervangen.

b)

De indeling van het luchtruim in klassen dient aangepast te zijn aan de behoeften van de lidstaten, met dien verstande dat het volledige luchtruim boven FL 195 wordt ingedeeld in klasse C.”.

9)

Het volgende punt SERA.7002 wordt ingevoegd:

„SERA.7002   Informatie over botsingsgevaar als luchtverkeersdiensten op basis van surveillance worden verleend

a)

Wanneer wordt vastgesteld dat een geïdentificeerde gecontroleerde vlucht zich op een conflicterende koers met een onbekend luchtvaartuig bevindt, waardoor botsingsgevaar kan ontstaan, moet de piloot van de gecontroleerde vlucht, voor zover mogelijk:

1)

op de hoogte worden gebracht van het onbekende luchtvaartuig en moeten, als de piloot daarom verzoekt of als de luchtverkeersleider van mening is dat de situatie dit rechtvaardigt, ontwijkende acties worden voorgesteld, en

2)

ervan op de hoogte worden gebracht als het conflict niet meer bestaat.”.

10)

Het volgende punt SERA.8012 wordt ingevoegd:

„SERA.8012   De toepassing van separatie wegens zogturbulentie

a)

In de volgende omstandigheden worden separatieminima wegens zogturbulentie toegepast op luchtvaartuigen in de naderings- en vertrekfasen van de vlucht:

1)

een luchtvaartuig bevindt zich recht achter een ander luchtvaartuig op dezelfde hoogte boven gemiddeld zeeniveau of minder dan 300 m (1 000 ft) lager, of

2)

beide luchtvaartuigen maken gebruik van dezelfde baan of parallelle banen met een separatie van minder dan 760 m (2 500 ft), of

3)

een luchtvaartuig kruist een ander luchtvaartuig op dezelfde hoogte boven gemiddeld zeeniveau of minder dan 300 m (1 000 voet) lager.”.

11)

Punt SERA.8015 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het bepaalde onder a) wordt vervangen door:

„a)

Luchtverkeersleidingsklaringen mogen uitsluitend gebaseerd zijn op de volgende eisen voor het verlenen van luchtverkeersleidingsdiensten:

1)

Klaringen worden alleen gegeven om het luchtverkeer vlotter te laten verlopen en om voor separatie te zorgen, en worden gebaseerd op bekende verkeersomstandigheden die gevolgen hebben voor de veiligheid van vluchtuitvoeringen. Dergelijke verkeersomstandigheden omvatten niet alleen luchtvaartuigen in de lucht en op het landingsterrein dat onder controle van de luchtverkeersleiding staat, maar ook het verkeer van alle voertuigen of andere hindernissen die niet permanent op het landingsterrein zijn geïnstalleerd.

2)

Luchtverkeersleidingseenheden geven dergelijke luchtverkeersleidingsklaringen af als dit nodig is om botsingen te voorkomen en om een geordende luchtverkeersstroom tot stand te brengen en te handhaven.

3)

Luchtverkeersleidingsklaringen worden vroeg genoeg afgegeven om te garanderen dat de luchtvaartuigen in kwestie de nodige tijd hebben om eraan te voldoen.”;

b)

het bepaalde onder d), punt 3), wordt vervangen door:

„3)

de vliegroute, …

i)

indien dit nodig wordt geacht, wordt de vliegroute in elke klaring gedetailleerd omschreven, en

ii)

de uitdrukking „cleared via flight planned route” wordt niet gebruikt bij het verlenen van een herklaring.”;

c)

de volgende punten e bis), e ter) en e quater) worden toegevoegd:

„e bis)

Wijzigingen van de klaring met betrekking tot de route of het niveau

1)

Wanneer een klaring wordt afgegeven die betrekking heeft op een gevraagde wijziging van de route of het niveau, wordt de precieze aard van de wijziging vermeld in de klaring.

2)

Als de verkeersomstandigheden het onmogelijk maken klaring te verlenen voor de gevraagde wijziging, wordt het woord „UNABLE” gebruikt. Indien de omstandigheden dit rechtvaardigen, wordt een alternatieve route of een alternatief niveau aangeboden.

e ter)

Wijzigingen met betrekking tot hoogtemeting

1)

Voor vluchten in gebieden waarin een overgangshoogte is vastgesteld, wordt de verticale positie van het luchtvaartuig, behalve als bepaald in punt 5) hieronder, uitgedrukt in termen van hoogte (boven gemiddeld zeeniveau) op of onder de overgangshoogte en in termen van vliegniveaus op of boven het overgangsniveau. Bij het passeren van de overgangslaag wordt de verticale positie uitgedrukt in termen van vliegniveaus bij het klimmen en in termen van hoogte (boven gemiddeld zeeniveau) bij het dalen.

2)

De cockpitbemanning wordt tijdig in kennis gesteld van het overgangsniveau alvorens dit niveau wordt bereikt tijdens het dalen.

3)

Een QNH-hoogtemeterinstelling wordt opgenomen in de dalingsklaring wanneer de eerste klaring wordt gegeven op een hoogte boven gemiddeld zeeniveau die lager is dan het overgangsniveau, in naderingsklaringen of klaringen om zich in het verkeerscircuit te begeven, en in taxiklaringen voor vertrekkende luchtvaartuigen, behalve wanneer bekend is dat het luchtvaartuig die informatie al via een gerichte uitzending heeft ontvangen.

4)

Een QFE-hoogtemeterinstelling wordt aan het luchtvaartuig verstrekt wanneer het daarom verzoekt of op regelmatige basis, overeenkomstig lokale regelingen.

5)

Wanneer een luchtvaartuig dat geklaard is om te landen zijn nadering voltooit op basis van de atmosferische druk op het niveau van het luchtvaartterrein (QFE), wordt de verticale positie van het luchtvaartuig uitgedrukt in termen van hoogte boven het niveau van het luchtvaartterrein tijdens dat gedeelte van de vlucht waarvoor QFE kan worden gebruikt, met dien verstande dat die positie wordt uitgedrukt in termen van hoogte boven het niveau van de baandrempel:

i)

voor instrumentbanen als de drempel zich 2 m (7 ft) of meer onder het niveau van het luchtvaartterrein bevindt, en

ii)

voor precisienaderingsbanen.

e quater)

Voorwaardelijke klaringen

Voorwaardelijke uitdrukkingen zoals „behind landing aircraft” of „after departing aircraft” worden niet gebruikt voor bewegingen die gevolgen hebben voor de actieve baan of banen, behalve als de luchtverkeersleider en de piloot de betrokken luchtvaartuigen of voertuigen kunnen zien. Het luchtvaartuig of voertuig dat de voorwaarde in de afgegeven klaring veroorzaakt, is het eerste luchtvaartuig/voertuig dat voor de andere betrokken luchtvaartuigen passeert. In alle gevallen wordt een voorwaardelijke klaring afgegeven in de onderstaande volgorde, en bestaat ze uit:

1.

de roepnaam;

2.

de voorwaarde;

3.

de klaring, en

4.

een korte herhaling van de voorwaarde.”.

12)

Punt SERA.8020, onder a), punt 3), wordt vervangen door:

„3)

Afwijking van de eisen van punt 1) wordt aangemeld bij de desbetreffende ATS-eenheid.”.

13)

Punt SERA.8020, onder b), punt 3), wordt vervangen door:

„3)

Wijziging in geschat tijdstip: als het geschatte tijdstip voor het volgende toepasselijke meldingspunt, het overschrijden van de grens met het volgende vluchtinformatiegebied of het luchtvaartterrein van bestemming, ongeacht wat eerst komt, meer dan 2 minuten afwijkt van het bij de luchtverkeersdienst aangemelde tijdstip of van een ander tijdstip dat is voorgeschreven door de bevoegde autoriteit, wordt zo snel mogelijk een herzien geschat tijdstip aangemeld bij de desbetreffende ATS-eenheid.”.

14)

Aan punt SERA.8025, onder a), worden de volgende punten 2) en 3) toegevoegd:

„2)

Als een gecontroleerde vlucht is vrijgesteld van de eis om te rapporteren op verplichte meldingspunten, moeten piloten, tenzij automatische positierapportering in werking is, mondelinge of CPDLC-positierapportering hernemen:

i)

als zij instructies daartoe krijgen;

ii)

als zij ervan in kennis worden gesteld dat de ATS-surveillancedienst is beëindigd, of

iii)

als zij ervan in kennis worden gesteld dat de ATS-surveillanceïdentificatie verloren is;

3)

Het formaat van positierapporten moetovereenkomen met dat vanaanhangsel 5, punt A.”.

15)

Punt SERA.8035, onder b), wordt vervangen door:

„b)

De lidstaten voldoen aan de passende bepalingen inzake communicatiestoringen die krachtens het Verdrag van Chicago zijn vastgesteld. De Commissie zal de nodige maatregelen nemen voor de omzetting van die bepalingen in Uniewetgeving, teneinde uiterlijk tegen 31 december 2017 gemeenschappelijke Europese procedures inzake communicatiestoringen vast te stellen.”.

16)

Punt SERA.9010 wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder b), punten 12) en 13), wordt vervangen door:

„12)

richting en snelheid van de grondwind (in magnetische graden), met inbegrip van significante variaties en, wanneer voor specifieke in gebruik zijnde baangedeelten grondwindsensoren beschikbaar zijn en de luchtvaartuigexploitanten de desbetreffende informatie nodig hebben, de aanduiding van de baan en het baangedeelte waarop de informatie betrekking heeft;

13)

zicht en, voor zover van toepassing, RVR (*) en, als zicht-/RVR-sensoren die specifiek verband houden met de in gebruik zijnde baangedeelten beschikbaar zijn en de exploitanten de desbetreffende informatie nodig hebben, de aanduiding van de baan en het baangedeelte waarop de informatie betrekking heeft;

(*)  Deze onderdelen worden vervangen door de term „CAVOK” (Ceiling And Visibility OK) wanneer de volgende omstandigheden zich gelijktijdig voordoen op het waarnemingstijdstip: a) zicht: 10 km of meer, en slechtste zicht niet gemeld; b) geen operationeel significante bewolking; en c) geen significant weer voor de luchtvaart.”;"

b)

onder c), punten 12) en 13), wordt vervangen door:

„12)

richting en snelheid van de grondwind (in magnetische graden), met inbegrip van significante variaties en, wanneer voor specifieke in gebruik zijnde baangedeelten grondwindsensoren beschikbaar zijn en de luchtvaartuigexploitanten de desbetreffende informatie nodig hebben, de aanduiding van de baan en het baangedeelte waarop de informatie betrekking heeft;

13)

zicht en, voor zover van toepassing, RVR (**) en, als zicht-/RVR-sensoren die specifiek verband houden met de in gebruik zijnde baangedeelten beschikbaar zijn en de exploitanten de desbetreffende informatie nodig hebben, de aanduiding van de baan en het baangedeelte waarop de informatie betrekking heeft;

(**)  Deze onderdelen worden vervangen door de term „CAVOK” (Ceiling And Visibility OK) wanneer de volgende omstandigheden zich gelijktijdig voordoen op het waarnemingstijdstip: a) zicht: 10 km of meer, en slechtste zicht niet gemeld; b) geen operationeel significante bewolking; en c) geen significant weer voor de luchtvaart.”;"

c)

onder d), punten 11) en 12), wordt vervangen door:

„11)

richting en snelheid van de grondwind (in magnetische graden), met inbegrip van significante variaties en, wanneer voor specifieke in gebruik zijnde baangedeelten grondwindsensoren beschikbaar zijn en de luchtvaartuigexploitanten de desbetreffende informatie nodig hebben, de aanduiding van de baan en het baangedeelte waarop de informatie betrekking heeft;

12)

zicht en, voor zover van toepassing, RVR (***) en, als zicht-/RVR-sensoren die specifiek verband houden met de in gebruik zijnde baangedeelten beschikbaar zijn en de exploitanten de desbetreffende informatie nodig hebben, de aanduiding van de baan en het baangedeelte waarop de informatie betrekking heeft;

(***)  Deze onderdelen worden vervangen door de term „CAVOK” (Ceiling And Visibility OK) wanneer de volgende omstandigheden zich gelijktijdig voordoen op het waarnemingstijdstip: a) zicht: 10 km of meer, en slechtste zicht niet gemeld; b) geen operationeel significante bewolking; en c) geen significant weer voor de luchtvaart.”."

17)

Aan punt SERA.10001, worden de volgende punten b) en c) toegevoegd:

„b)

Tenzij anders voorgeschreven door de bevoegde autoriteit moeten luchtvaartuigen die zijn uitgerust met geschikte tweewegsradiocommunicatie tijdens de periode tussen twintig en veertig minuten na het tijdstip van het laatste contact verslag uitbrengen, ongeacht het doel van dat contact, louter om aan te geven dat de vlucht volgens plan verloopt; dat verslag dient de identificatie van het luchtvaartuig te bevatten en de woorden „Operations normal”.

c)

Het bericht „Operations normal” wordt via lucht-grondcommunicatie uitgezonden naar een passende ATS-eenheid.”.

18)

De punten SERA.11001, onder a) en b), en SERA.11005, onder a), worden geschrapt en de punten SERA.11001 en SERA.11005 worden vervangen door:

„SERA.11001   Algemeen

c)

Aan elk luchtvaartuig waarvan bekend is of verondersteld wordt dat het in nood verkeert of het voorwerp is van een wederrechtelijke daad, wordt maximale aandacht en assistentie verleend door de ATS-eenheden en wordt de nodige prioriteit gegeven boven andere luchtvaartuigen indien de omstandigheden zulks vereisen.

d)

Daaropvolgende acties van de luchtverkeersleiding worden gebaseerd op de intenties van de piloot, de algemene luchtverkeerssituatie en de ontwikkeling van het noodgeval in realtime.

SERA.11005   Wederrechtelijke daden

a bis)

Een luchtvaartuig waartegen een wederrechtelijke daad wordt gepleegd, tracht de transponder op Code 7500 te zetten en de passende ATS-eenheid in kennis te stellen van alle significante omstandigheden en de daaruit voortvloeiende afwijkingen van het geldende vliegplan, teneinde de ATS-eenheid in staat te stellen voorrang te geven aan het luchtvaartuig en conflicten met andere luchtvaartuigen tot een minimum te beperken.

a ter)

Als een wederrechtelijke daad tegen een luchtvaartuig wordt gepleegd, tracht de gezagvoerder zo snel mogelijk te landen op het dichtstbijzijnde geschikte luchtvaartterrein of op een luchtvaartterrein dat specifiek daarvoor is aangewezen door de bevoegde autoriteit, tenzij de omstandigheden aan boord van het luchtvaartuig anders bepalen.

b)

Als een wederrechtelijke daad tegen een luchtvaartuig wordt gepleegd of wordt vermoed, wordt door de eenheden voor luchtverkeersdiensten onmiddellijk gevolg gegeven aan verzoeken van het luchtvaartuig. De informatie die nodig is voor een veilig vluchtverloop moet voortdurend worden uitgezonden en de nodige maatregelen moeten worden genomen om de snelle uitvoering van alle vluchtfasen, in het bijzonder de veilige landing van het luchtvaartuig, te bevorderen.

c)

Als een wederrechtelijke daad tegen een luchtvaartuig wordt gepleegd of wordt vermoed, moeten de ATS-eenheden volgens ter plaatse overeengekomen procedures de door de staat aangewezen bevoegde autoriteit onmiddellijk op de hoogte stellen en de nodige informatie uitwisselen met de luchtvaartuigexploitant of degene die bevoegd is hem te vertegenwoordigen.”.

19)

Punt SERA.11010 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

„SERA.11010   Afgedwaalde of niet-geïdentificeerde luchtvaartuigen”;

b)

punt a), onder 3), i), wordt vervangen door:

„i)

het luchtvaartuig in kennis te stellen van zijn positie en van de te nemen corrigerende maatregelen. Deze kennisgeving dient onmiddellijk plaats te vinden wanneer er naar het oordeel van de ATS-eenheid een mogelijkheid bestaat van onderschepping of ander risico dat de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kan brengen, en”.

20)

De volgende punten SERA.11012 en SERA.11013 worden ingevoegd:

„SERA.11012   Minimumbrandstof en brandstofnood

a)

Als een piloot melding maakt van een staat van minimumbrandstof, stelt de luchtverkeersleider de piloot zo snel mogelijk in kennis van verwachte vertragingen of van het feit dat geen vertragingen worden verwacht.

b)

Als het brandstofniveau van die aard is dat een noodsituatie moet worden uitgeroepen, dan moet de piloot, overeenkomstig SERA.14095, dat aangegeven aan de hand van het via radiotelefonie uitgezonden noodsignaal (MAYDAY), bij voorkeur drie keer uitgesproken, gevolgd door de aard van de noodsituatie (FUEL).

SERA.11013   Afgenomen prestaties van het luchtvaartuig

a)

Wanneer, ten gevolge van een storing of slechte werking van de navigatie-, communicatie-, hoogtemetings-, besturings- of andere systemen, de prestaties van het luchtvaartuig afnemen tot onder het niveau dat vereist is voor het luchtruim waarin het luchtvaartuig actief is, stelt de cockpitbemanning de betrokken luchtverkeersleidingseenheid hier onverwijld van in kennis. Wanneer de storing of slechte werking gevolgen heeft voor de op dat ogenblik toegepaste separatieminima, neemt de luchtverkeersleider maatregelen om een ander passend separatietype of separatieminimum vast te stellen.

b)

Storing of defect van het RNAV-systeem

Als een luchtvaartuig niet kan voldoen aan de voorschriften van de RNAV-route of -procedure ten gevolge van een storing of defect van het RNAV-systeem, vraagt de piloot een herziene klaring.

c)

Verlies van de verticale navigatieprestaties die vereist zijn in delen van het luchtruim met verminderde verticale separatieminima (reduced vertical separation minima, RVSM).

1)

De piloot stelt de luchtverkeersleiding zo snel mogelijk in kennis van omstandigheden waarin de prestatievereisten voor verticale navigatie in RVSM-luchtruim niet kunnen worden nageleefd. In dergelijke gevallen krijgt de piloot, voor zover mogelijk een herziene klaring van de luchtverkeersleiding alvorens van de geklaarde route en/of het geklaarde vliegniveau af te wijken. Wanneer een herziene klaring van de luchtverkeersleiding niet kan worden verkregen voor de afwijking, moet de piloot zo snel mogelijk daarna een herziene klaring krijgen.

2)

Tijdens vluchtuitvoeringen in of verticale transits door RVSM-luchtruim met luchtvaartuigen die niet zijn goedgekeurd voor RVSM-vluchtuitvoeringen, rapporteren piloten de niet-goedgekeurde status als volgt:

i)

bij de eerste oproep op om het even welk kanaal in het RVSM-luchtruim;

ii)

in alle verzoeken om niveauwijzigingen, en

iii)

in alle terugmeldingen van niveauklaringen.

3.

Luchtverkeersleiders moeten expliciet de ontvangst bevestigen van berichten van luchtvaartuigen die niet-goedgekeurde RVSM-status melden.

4.

Slechte werking van de apparatuur van het luchtvaartuig — door de piloot gemeld:

i)

Als de luchtverkeersleiding door de piloot van een RVSM-goedgekeurd luchtvaartuig dat een vlucht uitvoert in RVSM-luchtruim ervan in kennis wordt gesteld dat de apparatuur van het luchtvaartuig niet meer voldoet aan de RVSM-voorschriften, beschouwt zij het luchtvaartuig als niet-RVSM-goedgekeurd.

ii)

De luchtverkeersleiding neemt onmiddellijk maatregelen om te zorgen voor een minimale verticale separatie van 600 m (2 000 ft) of een passende horizontale separatie met alle andere luchtvaartuigen die vluchten uitvoeren in dat RVSM-luchtruim. Een luchtvaartuig dat als niet-RVSM-goedgekeurd wordt beschouwd, wordt normaal gezien door de luchtverkeersleiding uit het RVSM-luchtruim geklaard wanneer dat mogelijk is.

iii)

Piloten stellen de luchtverkeersleiding zo snel mogelijk in kennis wanneer de apparatuur opnieuw goed genoeg werkt om aan de RVSM-voorschriften te voldoen.

iv)

De eerste ACC die weet krijgt van een verandering in de RVSM-status van een luchtvaartuig, pleegt overleg met de aangrenzende ACC's, voor zover van toepassing.

5)

Ernstige turbulentie — niet voorspeld:

i)

Als een luchtvaartuig dat een vlucht uitvoert in RVSM-luchtruim te maken krijgt met ernstige turbulentie door weersomstandigheden of zogturbulenties die volgens de piloot gevolgen zullen hebben voor het vermogen van het luchtvaartuig om het geklaarde vliegniveau aan te houden, stelt de piloot de luchtverkeersleiding hiervan in kennis. De luchtverkeersleiding legt ofwel een passende horizontale separatie ofwel een verhoogde minimale verticale separatie op.

ii)

De luchtverkeersleiding houdt, in de mate van het mogelijke, rekening met verzoeken van de piloot om het vliegniveau en/of de route te wijzigen en geeft verkeersinformatie door, voor zover vereist.

iii)

De luchtverkeersleiding vraagt rapporten van andere luchtvaartuigen om te bepalen of de RVSM helemaal moeten worden opgeheven of alleen binnen een bepaald vliegniveaubereik en/of een bepaald gebied.

iv)

De ACC die de RVSM opheft, pleegt met de aangrenzende ACC's overleg over deze opheffing(en) en alle vereiste aanpassingen van de sectorcapaciteit, voor zover van toepassing, teneinde te garanderen dat de verkeersoverdracht ordelijk verloopt.

6)

Ernstige turbulentie — voorspeld:

i)

Als volgens de weersvoorspellingen ernstige turbulentie wordt verwacht in RVSM-luchtruim, bepaalt de luchtverkeersleiding of de RVSM moeten worden opgeheven en, indien dit het geval is, voor hoe lang en voor welk(e) specifiek(e) vliegniveau(s) en/of welk gebied.

ii)

In gevallen waarin de RVSM worden opgeheven, pleegt de ACC die de RVSM opheft overleg met de aangrenzende ACC's over de passende vliegniveaus voor de verkeersoverdracht, tenzij schriftelijk overeenstemming is bereikt over een regeling voor de toewijzing van vliegniveaus in noodgevallen. De ACC die de RVSM opheft, pleegt ook met de aangrenzende ACC's overleg over de toepasselijke sectorcapaciteit, voor zover van toepassing.”.

21)

Het volgende punt SERA.11014 wordt ingevoegd:

„SERA.11014   ACAS Resolution Advisory (RA)

a)

Tenzij anders bepaald in de minimumuitrustingslijst die gespecificeerd is in Verordening (EU) nr. 965/2012 (****), wordt tijdens de vlucht ACAS II gebruikt in een mode die het mogelijk maakt RA-indicaties te produceren voor de cockpitbemanning wanneer wordt vastgesteld dat het luchtvaartuig zich te dicht bij een ander luchtvaartuig bevindt. Dit is niet van toepassing als de RA-indicatiemodus onmogelijk is (en alleen gebruik wordt gemaakt van luchtverkeersadvisering (TA) of gelijkwaardig) ten gevolge van een abnormale procedure of prestatiebeperkende omstandigheden.

b)

In het geval van een ACAS RA moeten piloten:

1)

onmiddellijk reageren door de RA te volgen, zoals aangegeven, tenzij dit de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar zou brengen;

2)

de RA volgen, zelfs als er een conflict is tussen de RA en een instructie van de luchtverkeersleiding om een manoeuvre uit te voeren;

3)

niet in de tegenovergestelde richting van een RA manoeuvreren;

4)

zo snel mogelijk als de werklast van de cockpitbemanning dit toelaat de passende luchtverkeersleidingseenheid in kennis stellen van alle RA's die een afwijking van de geldende instructies of klaring van de luchtverkeersleiding vergen;

5)

onmiddellijk alle gewijzigde RA's volgen;

6)

de wijzigingen van het vliegpad beperken tot het minimum dat nodig is om de RA's te volgen;

7)

onmiddellijk opnieuw de instructies of klaring van de luchtverkeersleiding volgen als het conflict is opgelost, en

8)

de luchtverkeersleiding in kennis stellen wanneer wordt teruggekeerd naar de geldende klaring.

c)

Als een piloot een ACAS RA rapporteert, mag de luchtverkeersleider niet proberen het vliegpad van het luchtvaartuig te wijzigen tot de piloot de melding „CLEAR OF CONFLICT” stuurt.

d)

Als een piloot afwijkt van de klaring of instructie van de luchtverkeersleiding overeenkomstig een RA, of als een piloot een RA rapporteert, is de luchtverkeersleider niet meer verantwoordelijk voor de separatie tussen dat luchtvaartuig en andere luchtvaartuigen die rechtstreeks gevolgen ondervinden van het manoeuvre dat wordt uitgevoerd naar aanleiding van de RA. De luchtverkeersleider wordt opnieuw verantwoordelijk voor de separatie van alle betrokken luchtvaartuigen wanneer:

1)

de luchtverkeersleider de ontvangst bevestigt van een rapport van de cockpitbemanning dat het luchtvaartuig opnieuw de geldende klaring volgt, of

2)

de luchtverkeersleider de ontvangst bevestigt van een rapport van de cockpitbemanning dat het luchtvaartuig opnieuw de geldende klaring volgt, en een alternatieve klaring geeft die door de cockpitbemanning wordt bevestigd.

(****)  Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1).”."

22)

In punt SERA.11015, onder e), wordt tabel S11-3 als volgt gewijzigd:

a)

de tekst in de cel „Betekenis” die overeenstemt met de zin „WILCO” wordt vervangen door:

„Begrepen. Voldoe aan opdracht”;

b)

in de cel onder de zin „WILCO” wordt de zin „Voldoen aan opdracht” geschrapt.

23)

Aan punt SERA.12005 wordt het volgende punt c) toegevoegd:

„c)

Bij het opstellen van de rapporten maken cockpitbemanningen gebruik van formulieren op basis van het model AIREP SPECIAL, zoals uiteengezet in punt A van aanhangsel 5. Die rapporten dienen te voldoen aan de gedetailleerde instructies voor rapportering, zoals bepaald in punt 2 van aanhangsel 5.

1)

De gedetailleerde instructies, met inbegrip van het formaat van de berichten en zinnen in aanhangsel 5, worden gebruikt door cockpitbemanningen wanneer zij vluchtrapporten uitzenden en door ATS-eenheden wanneer zij dergelijke rapporten opnieuw uitzenden.

2)

Speciale vluchtrapporten met waarnemingen van vulkanische activiteit worden geregistreerd op het formulier voor speciale vluchtrapporten van vulkanische activiteit. Formulieren op basis van het in punt B van aanhangsel 5 vermelde modelformulier voor speciale vluchtrapporten van vulkanische activiteit worden ter beschikking gesteld van cockpitbemanningen die vluchten uitvoeren op routes die kunnen worden getroffen door vulkanische aswolken.”.

24)

Punt SERA.12020, onder a), punt 2), wordt vervangen door:

„2)

het bijbehorende luchtvaartmeteorologisch observatiecentrum (MWO), overeenkomstig punt 3 van aanhangsel 5, en”.

25)

De volgende delen 13 en 14 worden toegevoegd:

„DEEL 13

SSR-transponder

SERA.13001   Bediening van een SSR-transponder

a)

Als het luchtvaartuig een bruikbare SSR-transponder aan boord heeft, moet de piloot de transponder tijdens de volledige vlucht gebruiken, ongeacht of het luchtvaartuig zich binnen of buiten het luchtruim bevindt waarin SSR wordt gebruikt voor ATS-doeleinden.

b)

Piloten mogen de IDENT-functie niet gebruiken, tenzij de luchtverkeersdiensten daarom vragen.

c)

Behalve voor vluchten in het luchtruim waarin het gebruik van een transponder verplicht is gesteld door de bevoegde autoriteiten, zijn luchtvaartuigen zonder voldoende elektrisch vermogen vrijgesteld van de eis om de transponder tijdens de volledige vlucht te gebruiken.

SERA.13005   SSR transponder Mode A, codeselectie

a)

Om aan te geven dat het luchtvaartuig zich in een specifieke noodsituatie bevindt, moet de piloot van een met SSR uitgerust luchtvaartuig:

1)

code 7700 selecteren om een noodtoestand aan te geven, tenzij de luchtverkeersleiding de piloot al eerder aanwijzingen heeft gegeven om een specifieke code van de transponder te selecteren. In dat laatste geval mag een pilot toch code 7700 selecteren als er een specifieke reden is om aan te nemen dat dit het beste zou zijn;

2)

code 7600 selecteren om een storing van de radiocommunicatie aan te geven;

3)

trachten code 7500 te selecteren om een wederrechtelijke daad aan te geven; Als de omstandigheden dit rechtvaardigen, moet in de plaats daarvan code 7700 worden gebruikt.

b)

Behalve in de onder a) hierboven omschreven gevallen, moet de piloot:

1)

codes selecteren volgens de instructies van de ATS-eenheid, of

2)

als de eenheid voor luchtverkeersdiensten geen instructies heeft gegeven voor de selectie van codes, code 2000 of een andere code selecteren zoals voorgeschreven door de bevoegde autoriteit, of

3)

als hij de luchtverkeersdiensten niet ontvangt, code 7000 selecteren om de detectie van passend uitgeruste luchtvaartuigen te verbeteren, tenzij anders voorgeschreven door de bevoegde autoriteit.

c)

Als wordt vastgesteld dat de code op het situatiedisplay verschilt van wat aan het luchtvaartuig is toegewezen:

1)

wordt de piloot verzocht de geselecteerde code te bevestigen en, als de situatie dit rechtvaardigt, de correcte code opnieuw te selecteren, en

2)

als het verschil tussen de toegewezen en op het display getoonde code blijft bestaan, kan de piloot worden verzocht om te stoppen met de bediening van de transponder van het luchtvaartuig. De volgende controlepost en elke andere eenheid die gebruik maakt van SSR en/of multilateratie (MLAT) bij het verlenen van luchtverkeersdiensten worden daarvan in kennis gesteld.

SERA.13010   Uit drukhoogte afgeleide informatie

a)

Als het luchtvaartuig bruikbare Mode C-apparatuur aan boord heeft, moet de piloot de apparatuur tijdens de volledige vlucht in deze mode bedienen, tenzij hij andere instructies krijgt van de luchtverkeersleiding.

b)

Tenzij anders voorgeschreven door de bevoegde autoriteit, wordt de aan de luchtverkeersleider getoonde uit drukhoogte afgeleide informatie over het vliegniveau minstens één keer geverifieerd door elke passend uitgeruste luchtverkeersleidingseenheid bij het eerste contact met het desbetreffende luchtvaartuig of, als dit niet mogelijk is, zo snel mogelijk daarna.

SERA.13015   instelling van de luchtvaartuigidentificatiefunctie van Mode S SSR-transponders

a)

Luchtvaartuigen die zijn uitgerust met Mode S met een luchtvaartuigidentificatiefunctie zenden de luchtvaartuigidentificatie uit zoals gespecificeerd in Item 7 van het ICAO-vliegplan of, als geen vliegplan is ingediend, het registratiekenteken van het luchtvaartuig.

b)

Telkens wanneer op het situatiedisplay wordt vastgesteld dat de luchtvaartuigidentificatie die wordt uitgezonden door een luchtvaartuig dat is uitgerust met Mode S-apparatuur verschilt van de identificatie die van het luchtvaartuig wordt verwacht, wordt de piloot verzocht de correcte luchtvaartuigidentificatie te bevestigen en, indien nodig, opnieuw in te voeren.

c)

Wanneer het verschil blijft bestaan nadat de piloot heeft bevestigd dat de correcte luchtvaartuigidentificatie is ingesteld in de Mode S-identificatiefunctie, neemt de luchtverkeersleider de volgende maatregelen:

1)

hij brengt de piloot ervan op de hoogte dat het verschil nog steeds bestaat;

2)

indien mogelijk corrigeert hij het label met de luchtvaartuigidentificatie op het situatiedisplay, en

3)

hij brengt de volgende controlepost/luchtverkeersleider en alle andere betrokken eenheden die gebruikmaken van Mode S voor identificatiedoeleinden ervan op de hoogte dat de door het luchtvaartuig uitgezonden identificatie verkeerd is.

SERA.13020   Storing van de SSR-transponder in gevallen waarin verplicht een werkende transponder aan boord moet zijn

a)

In geval van storing van een transponder na vertrek trachten luchtverkeersleidingseenheden ervoor te zorgen dat de vlucht volgens het vliegplan kan worden voortgezet naar het luchtvaartterrein van bestemming. Van de piloten kan evenwel worden verwacht dat zij specifieke beperkingen in acht nemen.

b)

In het geval van storing van een transponder die niet kan worden hersteld voor vertrek, dient de piloot:

1)

de luchtverkeersleiding zo snel mogelijk op de hoogte brengen, bij voorkeur voor een vliegplan wordt ingediend;

2)

in punt 10 van het ICAO-vliegplanformulier, onder SSR, de letter „N” in te vullen indien de transponder volledig defect is, of de letter die overeenstemt met de resterende transpondermogelijkheden indien de transponder gedeeltelijk defect is, en

3)

alle bekendgemaakte procedures te volgen voor het aanvragen van een vrijstelling van de verplichting om een werkende SSR transponder aan boord te hebben.

DEEL 14

Procedures voor mondelinge communicatie

SERA.14001   Algemeen

In alle situaties waarvoor dit is voorgeschreven, wordt gebruikgemaakt van standaardzinnen. Gewone taal mag alleen worden gebruikt wanneer standaardzinnen niet dienstig zijn voor een geplande uitzending.

SERA.14005   Categorieën van berichten

a)

De categorieën van berichten in de mobiele luchtvaartdienst en de rangorde bij de totstandbrenging van verbinding en de uitzending van berichten moeten in overeenstemming zijn met tabel S14-1.

Tabel S14-1

Categorie van het bericht en rangorde van het radiotelefoniesignaal

Radiotelefoniesignaal

a)

Noodberichten, noodsignalen en verkeer van luchtvaartuigen in nood

MAYDAY

b)

Urgentieberichten, met inbegrip van berichten die worden voorafgegaan door het signaal voor medische transporten

PAN PAN of PAN PAN MEDICAL

c)

Berichten in verband met radiopeilingen

d)

Vluchtveiligheidsberichten

e)

Meteorologische berichten

f)

Vluchtregelmatigheidsberichten

b)

Noodsignalen en verkeer van luchtvaartuigen in nood worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van punt SERA.14095.

c)

Urgentieberichten en urgentiecommunicatie, met inbegrip van berichten die worden voorafgegaan door het signaal voor medische transporten, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van punt SERA.14095.

SERA.14010   Vluchtveiligheidsberichten

Vluchtveiligheidsberichten omvatten:

a)

bewegings- en verkeersleidingsberichten;

b)

berichten die afkomstig zijn van een exploitant van een luchtvaartuig of van een luchtvaartuig en die van onmiddellijk belang zijn voor een luchtvaartuig dat zich in de lucht bevindt;

c)

meteorologisch advies dat van onmiddellijk belang is voor een luchtvaartuig dat zich in de lucht bevindt of dat op het punt staat te vertrekken (individueel meegedeeld of bestemd voor uitzending);

d)

andere berichten met betrekking tot een luchtvaartuig dat zich in de lucht bevindt of op het punt staat te vertrekken.

SERA.14015   Taal die moet worden gebruikt in lucht-grondcommunicatie

a)

De lucht-grondcommunicatie via radiotelefonie vindt plaats in het Engels of in de taal die normaal wordt gebruikt door het grondstation.

b)

Op verzoek van een luchtvaartuig wordt het Engels gebruikt door alle grondstations die aangewezen luchtvaartterreinen en door internationale luchtdiensten gebruikte routes bedienen. Tenzij de bevoegde autoriteit anders voorschrijft voor specifieke gevallen wordt het Engels gebruikt voor de communicatie tussen de ATS-eenheid en het luchtvaartuig op luchtvaartterreinen met meer dan 50 000 internationale IFR-bewegingen per jaar. lidstaten die, op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, niet alleen het Engels gebruiken voor communicatie tussen de ATS-eenheid en luchtvaartuigen op dergelijke luchtvaartterreinen, mogen beslissen de verplichting om het Engels te gebruiken niet toe te passen en moeten de Commissie hiervan in kennis stellen. In dat geval moeten deze lidstaten uiterlijk op 31 december 2017 een studie uitvoeren naar de mogelijkheid om het gebruik van het Engels op de luchtvaartterreinen in kwestie om veiligheidsredenen verplicht te stellen voor de communicatie tussen de ATS-eenheid en de luchtvaartuigen op die luchtvaartterreinen, teneinde te voorkomen dat een luchtvaartuig zich op een in gebruik zijnde baan begeeft of om andere veiligheidsrisico's te vermijden, rekening houdende met de toepasselijke bepalingen van de Unie en de nationale wetgeving inzake taalgebruik. Zij dienen deze studie openbaar te maken en de conclusies ervan mee te delen aan het Agentschap en de Commissie.

c)

De talen die gebruikt worden door een bepaald grondstation worden opgenomen in de luchtvaartinlichtingen (AIP's) en andere luchtvaartinformatie die over dergelijke faciliteiten worden bekendgemaakt.

SERA.14020   Het spellen van woorden in radiotelefonie

Wanneer eigennamen, afkortingen van diensten en woorden met twijfelachtige spelling worden gespeld in radiotelefonie, wordt gebruikgemaakt van het alfabet in tabel S14-2.

Tabel S14-2

Het radiotelefoniealfabet

Letter

Woord

Uitspraak (bij benadering)

(Weergave in het Latijnse alfabet)

A

Alfa

AL FAH

B

Bravo

BRAH VOH

C

Charlie

CHAR LEE of SHAR LEE

D

Delta

DELL TAH

E

Echo

ECK OH

F

Foxtrot

FOKS TROT

G

Golf

GOLF

H

Hotel

HO TELL

I

India

IN DEE AH

J

Juliett

JEW LEE ETT

K

Kilo

KEY LOH

L

Lima

LEE MAH

M

Mike

MIKE

N

November

NO VEM BER

O

Oscar

OSS CAH

P

Papa

PAH PAH

Q

Quebec

KEH BECK

R

Romeo

ROW ME OH

S

Sierra

SEE AIR RAH

T

Tango

TANG GO

U

Uniform

YOU NEE FORM of OO NEE FORM

V

Victor

VIK TAH

W

Whiskey

WISS KEY

X

X-ray

ECKS RAY

Y

Yankee

YANG KEY

Z

Zulu

ZOO LOO

In de benaderende weergave in het Latijnse alfabet worden de onderstreepte lettergrepen benadrukt.

SERA.14025   Beginselen voor de identificatie van andere ATS-routes dan standaard-vertrek- en aankomstroutes

a)

Gebruik van routeaanduidingen in communicatie

1)

In mondelinge communicatie wordt de basisletter van een routeaanduiding uitgesproken overeenkomstig het spellingalfabet in tabel S14-2.

2)

Wanneer de voorvoegsels K, U of S worden gebruikt in mondelinge communicatie, worden ze als volgt uitgesproken:

i)

K

KOPTER

ii)

U

UPPER

iii)

S

SUPERSONIC

b)

Het woord „kopter” wordt uitgesproken zoals in het woord „helikopter” en de woorden „upper” en „supersonic” zoals in het Engels.

SERA.14026   Significante punten

Om in mondelinge communicatie te verwijzen naar een significant punt, wordt gewoonlijk gebruikgemaakt van de naam in gewone taal van significante punten die gemarkeerd zijn door de plaats van een radionavigatiehulpmiddel, of de unieke vijfletterige en uitspreekbare „naamcode” voor significante punten die niet gemarkeerd zijn door de plaats van een radionavigatiehulpmiddel. Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de naam in gewone taal voor de plaats van een radionavigatiehulpmiddel, wordt hij vervangen door de gecodeerde aanduiding die, in mondelinge communicatie, wordt uitgesproken overeenkomstig het spellingalfabet.

SERA.14030   Gebruik van aanduidingen voor standaard-instrumentvertrek- en aankomstroutes

In mondelinge communicatie wordt gebruikgemaakt van de aanduiding in gewone taal voor standaard-instrumentvertrek- en aankomstroutes.

SERA.14035   Uitzending van getallen in radiotelefonie

a)

Uitzending van getallen

1)

Alle getallen die worden gebruikt in de uitzending van de roepnaam van een luchtvaartuig, de koers, de baan, de windrichting en de snelheid wordt elk cijfer afzonderlijk uitgesproken.

i)

Bij de uitzending van vliegniveaus wordt elk cijfer afzonderlijk uitgesproken, behalve in het geval van vliegniveaus in volledige honderdtallen.

ii)

Bij de uitzending van de hoogtemeterinstelling wordt elk cijfer afzonderlijk uitgesproken, behalve in het geval van een instelling van 1 000 hPa, die wordt uitgezonden als „ONE THOUSAND”.

iii)

Bij de uitzending van transpondercodes wordt elk cijfer afzonderlijk uitgesproken, behalve als de transpondercode uitsluitend uit volledige duizendtallen bestaat; in dat geval wordt de informatie uitgezonden door het cijfer van het duizendtal uit te spreken, gevolgd door het woord „THOUSAND”.

2)

Bij de uitzending van getallen in andere dan de onder a), punt 1), beschreven informatie wordt elk cijfer afzonderlijk uitgesproken, met dien verstande dat alle getallen die volledige honderd- of duizendtallen bevatten, worden uitgezonden door het cijfer van het honderd- of duizendtal uit te spreken, gevolgd door het woord „HUNDRED” of „THOUSAND”, al naargelang van toepassing. Bij de uitzending van combinaties van duizendtallen en volledige honderdtallen wordt elk cijfer in het duizendtal uitgesproken, gevolgd door het woord „THOUSAND”, en vervolgens het cijfer van het honderdtal, gevolgd door het woord „HUNDRED”.

3)

In gevallen waarin het nodig is het als volledige duizendtallen en/of volledige honderdtallen uitgezonden getal te verduidelijken, wordt het getal uitgezonden door elk cijfer afzonderlijk uit te spreken.

4)

Wanneer informatie wordt verstrekt met betrekking tot de relatieve peiling ten opzichte van een voorwerp of ten opzichte van conflicterend verkeer door te verwijzen naar de 12-urige klok, wordt de informatie verstrekt door de cijfers samen uit te spreken, zoals bijvoorbeeld „TEN O'CLOCK” of „ELEVEN O'CLOCK”.

5)

Getallen die cijfers achter de komma bevatten, worden uitgezonden zoals voorgeschreven in onder a), punt 1), met cijfers achter de komma in de passende volgorde, aangegeven door het woord „DECIMAL”.

6)

Alle zes cijfers van de numerieke aanduiding worden gebruikt om het zendkanaal te identificeren in Very High Frequency (VHF) radiotelefoniecommunicatie, behalve als zowel het vijfde als het zesde cijfer nul is; in dat geval worden alleen de eerste vier cijfers gebruikt.

SERA.14040   Uitspraak van getallen

Als de taal die gebruikt wordt in de verbinding het Engels is, worden getallen uitgezonden door gebruik te maken van de uitspraak in tabel S14-3.

Tabel S14-3

Cijfer of numeriek element

Uitspraak

0

ZE-RO

1

WUN

2

TOO

3

TREE

4

FOW-er

5

FIFE

6

SIX

7

SEV-en

8

AIT

9

NIN-er

10

TEN

11

EE-LE-VEN

12

TWELF

Decimal

DAY-SEE-MAL

Hundred

HUN-dred

Thousand

TOU-SAND

SERA.14045   Uitzendtechniek

a)

Uitzendingen worden beknopt en op de toon van een normaal gesprek verricht.

b)

De volgende woorden en zinnen worden gebruikt in radiotelefoniecommunicatie, al naargelang van toepassing, en hebben de in tabel S14-4 vermelde betekenis:

Tabel S14-4

Zin

Betekenis

ACKNOWLEDGE

„Laat mij weten dat u dit bericht heeft ontvangen en begrepen.”

AFFIRM

„Ja.”

APPROVED

„Goekeuring verleend voor de voorgestelde handeling.”

BREAK

„Ik geef hierbij de scheiding tussen delen van het bericht aan.”

BREAK BREAK

„Ik geef hiermee de scheiding aan tussen berichten die naar verschillende luchtvaartuigen worden uitgezonden bij zeer druk verkeer.”

CANCEL

„Annuleer de laatst uitgezonden klaring.”

CHECK

„Kijk een systeem of procedure na.”

CLEARED

„Toelating om een handeling uit te voeren onder de vermelde voorwaarden.”

CONFIRM

„Heb ik het volgende juist ontvangen: (klaring, instructie, actie, informatie).”

CONTACT

„Neem radiocontact op met…”

CORRECT

„Dat is juist”.

CORRECTION

„Er is een fout gemaakt in de uitzending (of in het aangegeven bericht). De juiste lezing is …”

DISREGARD

„Beschouw dit bericht als niet uitgezonden.”

HOW DO YOU READ

„Hoe duidelijk ontvangt u mijn uitzending?” (zie punt SERA.14070, onder c))

I SAY AGAIN

„Ik herhaal voor de duidelijkheid of de nadruk.”

MAINTAIN

„Vervolg in overeenstemming met de gespecificeerde voorwaarden(n) of in letterlijke betekenis.”

Monitor

„Luister uit op (frequentie).”

NEGATIVE

„Neen” of„Verzoek niet ingewilligd” of„Dat is niet juist” of„Niet in staat”.

OVER

„Mijn uitzending is beëindigd en ik verwacht een antwoord van u.”

OUT

„Deze uitwisseling van uitzendingen is beëindigd en ik verwacht geen antwoord.”

READ BACK

„Herhaal woordelijk het gehele bericht of het aangegeven deel ervan, zoals het door u is ontvangen.”

RECLEARED

„De laatste klaring is gewijzigd en deze nieuwe klaring vervangt de vorige of een deel ervan.”

REPORT

„Geef me volgende informatie …”

REQUEST

„Ik wil weten…” of„ik wil hebben…”

ROGER

„Ik heb uw laatste uitzending volledig ontvangen.”

SAY AGAIN

„Herhaal alles of het volgende deel van uw laatste uitzending.”

SPEAK SLOWER

„Vertraag je spreekritme.”

STANDBY

„Wacht, ik roep u terug op.”

UNABLE

„Ik kan uw verzoek, instructie of klaring niet uitvoeren.”

WILCO

(Afkorting van „will comply”)

„Ik begrip uw bericht en zal er aan gehoorzamen.”

WORDS TWICE

a)

Als vraag:„De communicatie verloopt moeilijk. Zendt elk woord of elke woordgroep tweemaal uit.”

b)

Als informatie:„Aangezien de communicatie moeilijk verloopt, zal elk woord of elke woordgroep tweemaal worden uitgezonden.”

SERA.14050   Radiotelefonieroepnamen van luchtvaartuigen

a)

Volledige roepnamen

Een radiotelefonieroepnaam moet van een van de volgende types zijn:

1)   Type a)— de karakters die overeenstemmen met het registratiekenteken van het luchtvaartuig, of

2)   Type b)— de telefonieaanduiding van de exploitant van het luchtvaartuig, gevolgd door de laatste vier karakters van het registratiekenteken van het luchtvaartuig;

3)   Type c)— de telefonieaanduiding van de exploitant van het luchtvaartuig, gevolgd door de identificatie van de vlucht.

b)

Afgekorte roepnamen

Met uitzondering van type c) mogen de in punt a) bedoelde radiotelefonieroepnamen worden afgekort in de in punt SERA.14055, onder c), vermelde omstandigheden. Afgekorte roepnamen moeten de volgende vorm aannemen:

1)   Type a)— het eerste karakter van het registratiekenteken en minstens de laatste twee karakters van de oproepnaam;

2)   Type b)— de telefonieaanduiding van de exploitant van het luchtvaartuig, gevolgd door minstens de laatste twee karakters van de oproepnaam;

3)   Type c)— geen afgekorte vorm.

SERA.14055   Radiotelefonieprocedures

a)

Een luchtvaartuig mag het type van zijn radiotelefonieroepnaam niet veranderen tijdens de vlucht, behalve tijdelijk als een luchtverkeersleidingseenheid daartoe opdracht geeft in het belang van de veiligheid. Behalve om veiligheidsredenen mag tijdens het opstijgen, tijdens het laatste deel van de eindnadering of tijdens de uitloop geen uitzending worden gericht aan een luchtvaartuig.

b)

Totstandbrenging van radiotelefoniecommunicatie

1)

Bij de totstandbrenging van de verbinding moet altijd de volledige radiotelefonieroepnaam worden gebruikt. Wanneer luchtvaartuigen de verbinding tot stand brengen, beginnen zij hun oproep met de aanduiding van het opgeroepen station, gevolgd door de aanduiding van het oproepende station.

2)

In het antwoord op de bovenvermelde oproepen wordt de roepnaam van het oproepende station gebruikt, gevolgd door de roepnaam van het station dat antwoordt, hetgeen beschouwd wordt als een uitnodiging aan het oproepende station om voort te gaan met de uitzending. Voor overdrachten van communicatie binnen een ATS-eenheid mag de roepnaam van de ATS-eenheid worden weggelaten als de bevoegde autoriteit daar toestemming voor heeft gegeven.

3)

Wanneer het de bedoeling is contact te maken, begint de communicatie met een oproep en een antwoord, maar wanneer het zeker is dat het opgeroepen station de oproep zal ontvangen, mag het oproepende station het bericht uitzenden zonder te wachten op een antwoord van het opgeroepen station.

c)

Daaropvolgende radiotelefoniecommunicatie

1)

Afgekorte radiotelefonieroepnamen, zoals beschreven in punt SERA.14050, onder b), mogen alleen worden gebruikt nadat de verbinding tot stand is gebracht en op voorwaarde dat er waarschijnlijk geen verwarring zal ontstaan. Een luchtvaartuig mag zijn afgekorte roepnaam alleen gebruiken als het op die wijze is aangesproken door het luchtvaartstation.

2)

Wanneer luchtverkeersleiders en piloten ATC-klaringen geven en terugmelden, voegen zij daar altijd de roepnaam aan toe van het luchtvaartuig waarop de klaring van toepassing is. In andere gevallen is permanente tweewegsverbinding nadat contact tot stand is gebracht, toegestaan zonder verdere identificatie of oproep tot het contact wordt beëindigd.

SERA.14060   Overdracht van VHF-communicatie

a)

Een luchtvaartuig krijgt het advies van de passende ATS-eenheid om over te schakelen van de ene radiofrequentie naar een andere volgens overeengekomen procedures. Indien dergelijk advies niet wordt verstrekt, stelt het luchtvaartuig de ATS-eenheid in kennis alvorens over te schakelen.

b)

Bij het totstandbrengen van het eerste contact of het verlaten van een VHF-frequentie zendt een luchtvaartuig de informatie uit die is voorgeschreven door de verlener van luchtvaartnavigatiediensten die verantwoordelijk is voor de dienstverlening en die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

SERA.14065   Radiotelefonieprocedures voor het veranderen van kanaal in mondelinge lucht-grondcommunicatie

a)

Tenzij anders voorgeschreven door de verlener van luchtvaartnavigatiediensten die verantwoordelijk is voor de dienstverlening en die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, moet de eerste oproep van een ATS-eenheid na een verandering van kanaal in mondelinge lucht-grondcommunicatie de volgende elementen bevatten:

1)

de aanduiding van de opgeroepen ATS-eenheid;

2)

de roepnaam en, voor luchtvaartuigen in de categorie „zware zogturbulentie”, het woord „Heavy” of „Super” als dat luchtvaartuig als zodanig geïdentificeerd is door de bevoegde autoriteit;

3)

het vliegniveau, met inbegrip van het net gepasseerde vliegniveau en het geklaarde vliegniveau, als het geklaarde niveau niet wordt aangehouden;

4)

de snelheid, indien toegewezen door de luchtverkeersleiding, en

5)

aanvullende elementen, zoals vereist door de verlener van luchtvaartnavigatiediensten die verantwoordelijk is voor de dienstverlening en die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

b)

Piloten verstrekken informatie over het niveau tot op de dichtstbijzijnde volledige 30 m of 100 ft, zoals aangegeven op de hoogtemeter van de piloot.

c)

Eerste oproep van de plaatselijke luchtverkeersleidingsdienst

Voor luchtvaartuigen waaraan plaatselijke luchtverkeersleiding wordt verstrekt, moet de eerste oproep het volgende bevatten:

1)

de aanduiding van de opgeroepen ATS-eenheid;

2)

de roepnaam en, voor luchtvaartuigen in de categorie „zware zogturbulentie”, het woord „Heavy” of „Super” als dat luchtvaartuig als zodanig geïdentificeerd is door de bevoegde autoriteit;

3)

de positie, en

4)

aanvullende elementen, zoals vereist door de verlener van luchtvaartnavigatiediensten die verantwoordelijk is voor de dienstverlening en die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

SERA.14070   Testprocedures

a)

Testuitzendingen nemen de volgende vorm aan:

1)

de aanduiding van het opgeroepen station;

2)

de aanduiding van het oproepende station;

3)

de woorden „RADIO CHECK”;

4)

de gebruikte frequentie.

b)

Antwoorden op testuitzendingen nemen de volgende vorm aan:

1)

de aanduiding van het station dat om de test verzoekt;

2)

de aanduiding van het station dat antwoord geeft;

3)

informatie over de verstaanbaarheid van het station dat om de testuitzending verzoekt.

c)

Bij het uitvoeren van de tests wordt gebruikgemaakt van de volgende verstaanbaarheidsschaal:

Verstaanbaarheidsschaal

1)

1

Onverstaambaar

2)

2

Af en toe verstaanbaar

3)

3

Verstaanbaar, maar met moeite

4)

4

Verstaanbaar

5)

5

Perfect verstaanbaar

SERA.14075   Uitwisseling van communicatie

a)

De communicatie dient beknopt en ondubbelzinnig te zijn, waar mogelijk gebruik makend van standaardzinnen.

1)

Als een luchtvaartuig een ontvangstbevestiging van een bericht uitzendt, dient deze de roepnaam van het luchtvaartuig te bevatten.

2)

Als een ATS-eenheid een ontvangstbevestiging uitzendt naar een luchtvaartuig, dient deze de roepnaam van het luchtvaartuig te bevatten en, indien dit nodig wordt geacht, de roepnaam van de ATS-eenheid.

b)

Einde van het gesprek.

Een radiotelefoniegesprek wordt beëindigd door de ontvangende ATS-eenheid of het luchtvaartuig door gebruik te maken van hun eigen roepnaam.

c)

Correcties en herhalingen.

1)

Als tijdens de uitzending een fout is gemaakt, wordt het woord „CORRECTION” uitgesproken, wordt de laatste correcte groep of zin herhaald en wordt vervolgens de correcte versie uitgezonden.

2)

Als een correctie het beste kan gebeuren door het volledige bericht te herhalen, wordt de zin „CORRECTION, I SAY AGAIN” gebruikt alvorens het bericht een tweede keer wordt uitgezonden.

3)

Als het ontvangende station twijfels heeft over de juistheid van het ontvangen bericht, wordt gevraagd het volledig of gedeeltelijk te herhalen.

4)

Als gevraagd wordt het bericht volledig te herhalen, worden de woorden „SAY AGAIN” uitgesproken. Als gevraagd wordt een gedeelte van het bericht te herhalen, wordt de zin: „SAY AGAIN ALL BEFORE… (eerste woord goed ontvangen)” gebruikt; of „SAY AGAIN… (woord voor ontbrekend gedeelte) TO… (woord na ontbrekend gedeelte)”; of „SAY AGAIN ALL AFTER… (laatste goed ontvangen woord)”.

d)

Wanneer bij het controleren van de juistheid van een terugmelding incorrecte items worden opgemerkt, worden de woorden „NEGATIVE I SAY AGAIN” uitgezonden aan het einde van de herhaling, gevolgd door de correcte versie van de items in kwestie.

SERA.14080   Communicatiewacht/Diensturen

a)

Tijdens de vlucht moet de wacht worden gehouden aan boord van luchtvaartuigen, zoals voorgeschreven door de bevoegde autoriteit; de wacht mag niet worden stopgezet, behalve om veiligheidsredenen, zonder de betrokken ATS-dienst daarvan in kennis te stellen.

1)

Luchtvaartuigen op lange vluchten boven water of op vluchten boven aangeduide gebieden waarboven het meevoeren van een automatisch plaatsaanduidende noodzender (ELT) verplicht is, moeten voortdurend luisteren naar de VHF-noodfrequentie 121,5 MHz, behalve tijdens de perioden waarin de communicatie van het luchtvaartuig over andere VHF-kanalen verloopt of waarin het onmogelijk is twee kanalen te beluisteren door beperkingen van de boordapparatuur of cockpittaken.

2)

Luchtvaartuigen moeten voortdurend luisteren naar de VHF-noodfrequentie 121,5 MHz in gebieden of op routes waar er een risico bestaat op onderschepping van het luchtvaartuig of andere gevaarlijke situaties, en voor zover dit verplicht is gesteld door de bevoegde autoriteit.

b)

Luchtvaartstations houden voortdurend luisterwacht op het VHF-noodkanaal 121,5 MHz tijdens de diensturen van de eenheden die over deze mogelijkheid beschikken. Wanneer twee of meer van dergelijke stations op dezelfde plaats gevestigd zijn, is aan deze eis voldaan wanneer één station luisterwacht houdt op 121,5 MHz.

c)

Als een luchtvaartuig of ATS-eenheid de luisterwacht om welke reden dan ook moet opschorten, stelt het, indien mogelijk, de andere betrokken stations daarvan in kennis, met vermelding van het tijdstip waarop de luisterwacht naar verwachting zal worden hervat. Als de activiteiten worden hervat, worden de andere betrokken stations daarvan in kennis gesteld. Als het noodzakelijk is de activiteiten langer op te schorten dan vermeld in het oorspronkelijke bericht, wordt, indien mogelijk, een herzien tijdstip van hervatting van de activiteiten verzonden op of rond het eerst vermelde tijdstip.

SERA.14085   Gebruik van blinde uitzending

a)

Als een luchtvaartuig er niet in slaagt om met de beschikbare middelen contact te maken op het aangeduide kanaal, op het vorige gebruikte kanaal of op een ander kanaal dat passend is voor de route, en er niet in slaagt een verbinding tot stand te brengen met de passende ATS-eenheid, een andere ATS-eenheid of andere luchtvaartuigen, dan zendt het luchtvaartuig zijn bericht twee keer uit op het (de) aangeduide kana(a)l(en), voorafgegaan door de zin „TRANSMITTING BLIND” en, voor zover nodig, met vermelding van de geadresseerde(n) van het bericht.

b)

Als een luchtvaartuig geen verbinding tot stand kan brengen omdat de ontvanger defect is, zendt het op de geplande tijdstippen of posities rapporten uit op het in gebruik zijnde kanaal, voorafgegaan door de zin „TRANSMITTING BLIND DUE TO RECEIVER FAILURE”. Het luchtvaartuig moet:

1)

het geplande bericht uitzenden, gevolgd door een volledige herhaling;

2)

het tijdstip van zijn volgende geplande uitzending vermelden;

3)

wanneer ATS aan het luchtvaartuig worden verleend, informatie uitzenden over het voornemen van de gezagvoerder met betrekking tot de voortzetting van de vlucht.

SERA.14087   Gebruik van de relay-communicatietechniek

a)

Als een ATS-eenheid geen contact heeft kunnen maken met een luchtvaartuig na oproepen op de frequenties waarop het luchtvaartuig verondersteld wordt te luisteren, moet zij:

1)

andere ATS-eenheden vragen om bijstand te verlenen door het luchtvaartuig op te roepen en berichten door te geven, indien nodig, en

2)

luchtvaartuigen op de route vragen om contact trachten te maken met het luchtvaartuig en berichten door te geven, indien nodig.

b)

Het bepaalde onder a) moet ook worden toegepast:

1)

op verzoek van de betrokken ATS-eenheid;

2)

als een verwachte uitzending van een luchtvaartuig niet is ontvangen binnen Een bepaalde periode, zodat het vermoeden van een defect van de verbinding ontstaat.

SERA.14090   Specifieke communicatieprocedures

a)

Bewegingen van voertuigen

De standaardzinnen voor bewegingen van voertuigen op het bewegingsgebied, met uitzondering van sleepvoertuigen, zijn dezelfde als die welke worden gebruikt voor bewegingen van luchtvaartuigen, met uitzondering van instructies voor taxiën; tijdens de communicatie met voertuigen wordt het woord „PROCEED” gebruikt in plaats van het woord „TAXI”.

b)

Luchtverkeersadviseringsdienst

De luchtverkeersadviseringsdienst geeft geen „klaringen” af, maar alleen „adviezen”, en het gebruikt het woord „advise” of „suggest” wanneer een actie wordt voorgesteld aan een luchtvaartuig.

c)

Aanduiding van de categorie zware zogturbulentie

1)

In het eerste radiotelefoniecontact tussen luchtvaartuigen in de categorie zware zogturbulentie en ATS-eenheden wordt onmiddellijk na de roepnaam van het luchtvaartuig het woord „Heavy” vermeld.

2)

In het eerste radiotelefoniecontact tussen specifieke luchtvaartuigen in de categorie zware zogturbulentie, zoals geïdentificeerd door de bevoegde autoriteit, en ATS-eenheden wordt onmiddellijk na de roepnaam van het luchtvaartuig het woord „Super” vermeld.

d)

Procedures met betrekking tot weersomleidingen

Als de piloot contact maakt met de luchtverkeersleiding kan een snel antwoord worden verkregen door de melding „WEATHER DEVIATION REQUIRED”, waarmee wordt aangegeven dat prioriteit gewenst is op de frequentie en voor antwoorden van de luchtverkeersleiding. Indien nodig brengt de piloot de verbinding tot stand door gebruik te maken van de urgentieoproep „PAN PAN” (bij voorkeur drie keer uitgesproken).

SERA.14095   Procedures voor radiotelefonieverbindingen voor nood- en urgentieberichten

a)

Algemeen

1)

Nood- en urgentieberichten omvatten alle radiotelefonieberichten met betrekking tot nood- en urgentieomstandigheden. Nood- en urgentieomstandigheden worden als volgt gedefinieerd:

i)    Noodomstandigheid : een omstandigheid van ernstige en/of onmiddellijke dreiging die onmiddellijke bijstand vereist.

ii)    Urgentieomstandigheid : een omstandigheid die gevolgen heeft voor de veiligheid van een luchtvaartuig of ander voertuig, of van personen aan boord of in zicht, maar die geen onmiddellijke bijstand vereist.

2)

Aan het begin van het eerste nood- of urgentiebericht moet het radiotelefonie-noodsignaal „MAYDAY” of het radiotelefonie-urgentiesignaal „PAN PAN” worden gebruikt. Aan het begin van alle daaropvolgende nood- en urgentieberichten mag het radiotelefonie-noodsignaal of het radiotelefonie-urgentiesignaal worden gebruikt.

3)

De initiator van berichten aan luchtvaartuigen in nood- of urgentieomstandigheden beperken het aantal, de omvang en de inhoud van hun berichten tot een minimum, al naargelang vereist door de omstandigheden.

4)

Als de ATS-eenheid die door het luchtvaartuig wordt opgeroepen het nood- of urgentiebericht niet bevestigt, mogen andere ATS-eenheden bijstand verlenen, zoals voorgeschreven onder b), punten 2) en 3).

5)

Nood- en urgentieberichten worden normaal verzonden over de frequentie waarop de communicatie tot stand is gebracht, tot wordt geoordeeld dat betere bijstand kan worden verleend door over te schakelen naar een andere frequentie.

6)

In het geval van nood- en urgentieberichten gebeuren de uitzendingen via radiotelefonie in het algemeen traag en uitdrukkelijk, waarbij elk woord duidelijk wordt uitgesproken om de transcriptie te vergemakkelijken.

b)

Radiotelefonieverbindingen in noodgevallen

1)

Actie door het luchtvaartuig in nood

Noodberichten die worden verzonden door een luchtvaartuig in nood moeten niet alleen, overeenkomstig onder a), punt 2), worden voorafgegaan door het radiotelefonie-noodsignaal „MAYDAY”, bij voorkeur drie keer uitgesproken, maar ook:

i)

worden uitgezonden op de lucht-grondfrequentie die op dat ogenblik in gebruik is;

ii)

bestaan uit zoveel mogelijk van de volgende elementen, duidelijk uitgesproken en indien mogelijk in de hierna vermelde volgorde:

A)

de naam van de opgeroepen ATS-eenheid (als de tijd en omstandigheden dit mogelijk maken);

B)

de identificatie van het luchtvaartuig;

C)

de aard van het noodgeval;

D)

het voornemen van de gezagvoerder;

E)

actuele positie, niveau en koers.

2)

Actie door de opgeroepen ATS-eenheid of door de eerste ATS-eenheid die het noodbericht bevestigt

De ATS-eenheid die wordt opgeroepen door een luchtvaartuig in nood of de eerste ATS-eenheid die het noodbericht bevestigt, moet:

i)

het noodbericht onmiddellijk bevestigen;

ii)

de controle over de verbinding overnemen of die verantwoordelijkheid specifiek en duidelijk overdragen, en daarbij het luchtvaartuig in kennis stellen van een eventuele overschakeling, en

iii)

onmiddellijk actie ondernemen om te garanderen dat alle nodige informatie zo snel mogelijk ter beschikking wordt gesteld aan:

A)

de betrokken ATS-eenheid;

B)

de betrokken luchtvaartuigexploitant of zijn vertegenwoordiger, overeenkomstig vooraf vastgelegde regelingen;

iv)

andere ATS-eenheden waarschuwen, voor zover van toepassing, teneinde te voorkomen dat verkeer wordt doorgeschakeld naar de frequentie van het noodbericht.

3)

Radiostilte opleggen

i)

Het luchtvaartuig in nood of de ATS-eenheid die controle heeft over het noodverkeer mag radiostilte opleggen, ofwel aan alle stations van de mobiele dienst in het gebied of aan alle stations die interferentie met het noodverkeer veroorzaken. Het luchtvaartuig of de ATS-eenheid richt deze instructies aan „all stations” of slechts aan één station, al naargelang de omstandigheden. Daarbij wordt in elk geval gebruikgemaakt van:

A)

„STOP TRANSMITTING”;

B)

het radiotelefonie-noodsignaal „MAYDAY”.

ii)

Het gebruik van de onder b), punt 3), onder i), vermelde signalen is voorbehouden aan de luchtvaartuigen in nood en de ATS-eenheid die het noodverkeer controleert.

4)

Acties van alle andere ATS-eenheden/luchtvaartuigen

i)

De noodcommunicatie heeft absolute prioriteit over alle andere communicatie en ATS-eenheden/luchtvaartuigen die op de hoogte zijn van de noodcommunicatie mogen niet uitzenden op de frequentie in kwestie, tenzij:

A)

het noodgeval is opgeheven of het noodverkeer is beëindigd;

B)

alle noodverkeer is overgeschakeld naar andere frequenties;

C)

de ATS-eenheid die de communicatie controleert daar toestemming voor heeft gegeven;

D)

zij zelf bijstand moeten verlenen.

ii)

Alle ATS-eenheden/luchtvaartuigen die op de hoogte zijn van noodverkeer en die zelf geen bijstand kunnen verlenen aan het luchtvaartuig in nood, moeten toch blijven luisteren naar dat verkeer tot het duidelijk is dat bijstand wordt verleend.

5)

Beëindiging van de noodcommunicatie en radiostilte

i)

Als een luchtvaartuig niet meer in nood verkeert, zendt het een bericht uit om het noodgeval te beëindigen.

ii)

Als de ATS-eenheid die de noodcommunicatie heeft gecontroleerd ervan in kennis is gesteld dat het noodgeval is beëindigd, neemt zij onmiddellijk maatregelen om ervoor te zorgen dat deze informatie zo snel mogelijk ter beschikking wordt gesteld van:

A)

de betrokken ATS-eenheden;

B)

de betrokken luchtvaartuigexploitant of zijn vertegenwoordiger, overeenkomstig vooraf vastgelegde regelingen.

iii)

De noodcommunicatie en radiostilte worden beëindigd door een bericht uit te zenden dat de woorden „DISTRESS TRAFFIC ENDED” bevat, op de frequentie(s) die wordt (worden) gebruikt voor het noodverkeer. De ATS-eenheid die de communicatie controleert, mag dit bericht pas uitzenden na ontvangst van het onder b), punt 5), onder i), vermelde bericht, voor zover zij daartoe gemachtigd is door de bevoegde autoriteit.

c)

Radiotelefoniecommunicatie in urgentieomstandigheden

1)

Actie door het luchtvaartuig dat een urgentieomstandigheid meldt, behalve zoals vermeld onder c), punt 4)

Het urgentiebericht dat moet worden verzonden door een luchtvaartuig dat een urgentieomstandigheid meldt, moet niet alleen worden voorafgegaan door het radiotelefonie-urgentiesignaal „PAN PAN”, overeenkomstig punt a), onder 2), dat bij voorkeur drie keer moet worden uitgesproken en waarbij elk woord van de groep moet worden uitgesproken als het Franse woord „panne”, maar moet ook:

i)

worden uitgezonden op de lucht-grondfrequentie die op dat ogenblik in gebruik is;

ii)

bestaan uit het vereiste aantal van de volgende elementen, duidelijk uitgesproken en indien mogelijk in de hierna vermelde volgorde:

A)

de naam van de betrokken ATS-eenheid;

B)

de identificatie van het luchtvaartuig;

C)

de aard van de urgentieomstandigheid;

D)

het voornemen van de gezagvoerder;

E)

actuele positie, niveau en koers;

F)

andere nuttige informatie.

2)

Actie door de opgeroepen ATS-eenheid of door de eerste ATS-eenheid die het urgentiebericht bevestigt

De ATS-eenheid die wordt opgeroepen door een luchtvaartuig dat een urgentieomstandigheid meldt of de eerste ATS-eenheid die het urgentiebericht bevestigt, moet:

i)

het urgentiebericht bevestigen;

ii)

onmiddellijk actie ondernemen om te garanderen dat alle nodige informatie zo snel mogelijk ter beschikking wordt gesteld aan:

A)

de betrokken ATS-eenheid;

B)

de betrokken luchtvaartuigexploitant of zijn vertegenwoordiger, overeenkomstig vooraf vastgelegde regelingen;

iii)

de controle over de communicatie uitoefenen, indien nodig.

3)

Acties van alle andere ATS-eenheden/luchtvaartuigen

De urgentieberichten hebben voorrang op alle andere communicatie, behalve noodberichten, en alle ATS-eenheden/luchtvaartuigen zien erop toe dat zij de uitzendingen van urgentieberichten niet storen.

4)

Acties van luchtvaartuigen die worden gebruikt voor medische transporten

i)

Het gebruik van het in onder c), punt 4), onder ii), beschreven signaal geeft aan dat het daaropvolgende bericht betrekking heeft op een medisch transport dat beschermd is krachtens het Verdrag van Genève uit 1949 en de bijbehorende protocollen.

ii)

Om luchtvaartuigen die gebruikt worden voor medische transporten aan te kondigen en te identificeren, wordt een uitzending van het radiotelefonie-urgentiesignaal „PAN PAN”, dat bij voorkeur drie keer moet worden uitgesproken en waarbij elk woord van de groep moet worden uitgesproken als het Franse woord „panne”, gevolgd door het radiotelefoniesignaal voor medische transporten „MAY-DEE-CAL”, uitgesproken als het Franse „médical”. Het gebruik van de hierboven beschreven signalen geeft aan dat het daaropvolgende bericht betrekking heeft op een beschermd medisch transport.

Het bericht moet de volgende gegevens bevatten:

A)

de roepnaam of andere erkende middelen om de medische transporten te identificeren;

B)

de positie van de medische transporten;

C)

het aantal en type van de medische transporten;

D)

de geplande route;

E)

de geschatte en-routetijd en vertrek- en aankomsttijd, al naargelang van toepassing, en

F)

alle andere informatie, zoals vlieghoogte, beschermde radiofrequenties, gebruikte talen en gebruiksmodi en codes van de secundaire surveillanceradar (SSR).

5)

Actie van de opgeroepen ATS-eenheden of andere stations die een bericht van een medisch transport ontvangen

De bepalingen van onder c), punten 2) en 3), zijn van toepassing op ATS-eenheden die een bericht van een medisch transport ontvangen.”;

26)

Aanhangsel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1.1.2 wordt vervangen door:

„1.1.2.

De telecommunicatieprocedures voor de verzending van nood- en urgentiesignalen moeten in overeenstemming zijn met deel 14”;

b)

de tekst van punt 3.2.4.1 wordt vervangen door:

„3.2.4.1.

Kruisen in één kleur, wit op start- en landingsbanen en geel op taxibanen (figuur A1-6), horizontaal afgebeeld op start- en landingsbanen en taxibanen of delen daarvan, betekent dat een gebied ongeschikt is voor bewegingen van luchtvaartuigen.”;

c)

de punten 4.2.1.1, 4.2.1.2 en 4.2.1.3 worden vervangen door de volgende illustratie:

Image

a)

Remmen ingeschakeld: hef arm en hand, met uitgestrekte vingers, horizontaal voor het gezicht, en bal vervolgens de hand tot een vuist.

Image

b)

Remmen uitgeschakeld: hef arm, met gebalde vuist, horizontaal voor het gezicht, en strek vervolgens de vingers uit.

Image

c)

Wielblokken plaatsen: strek armen uit, met de handpalmen naar buiten, en beweeg de handen inwaarts tot vóór het gezicht.

Image

d)

Wielblokken wegnemen: strek de armen naar buiten, met de handen gekruist voor het gezicht en de handpalmen naar buiten gericht.

Image

e)

Klaar om motor(en) te starten: Steek het aantal vingers van één hand omhoog om het nummer aan te geven van de motor die moet worden gestart.”

27)

In aanhangsel 2 wordt punt 5.1.3 vervangen door:

„5.1.3.

Iedere wijziging in de informatie die overeenkomstig punt 5.1.2 vóór het opstijgen moet worden verstrekt, worden minstens zes uur vóór het geplande tijdstip van opstijgen of, in het geval van onderzoeken naar kosmische of zonnestoringen waarbij tijd een kritiek element is, minstens 30 minuten vóór het geplande tijdstip waarop de operatie begint, naar de betrokken ATS-eenheid verstuurd.”.

28)

In aanhangsel 4 wordt de tabel als volgt gewijzigd:

a)

in de kolom „Verleende dienst”, wordt de tekst in de cel voor luchtruim van klasse C, VFR, punt 2), vervangen door:

„2)

Luchtverkeersleidingsdienst, VFR/VFR-luchtverkeersinformatie (en luchtverkeersontwijkadvies indien daarom wordt verzocht)”,

b)

in de kolom „Verleende dienst”, wordt de tekst in de cel voor luchtruim van klasse D, VFR, vervangen door:

„Luchtverkeersleidingsdienst, IFR/VFR- en VFR/VFR-luchtverkeersinformatie (en luchtverkeersontwijkadvies indien daarom wordt verzocht)”.

29)

Aanhangsel 5 wordt vervangen door:

Aanhangsel 5

Technische specificaties inzake waarnemingen vanuit luchtvaartuigen en meldingen via mondelinge communicatie

A.   RAPPORTERINGSINSTRUCTIES

Image

Tekst van het beeld

1.   INHOUD VAN VLUCHTRAPPORTEN

1.1.   Positierapporten en speciale vluchtrapporten

1.1.1.   Deel 1 van het in punt A uiteengezette model is verplicht voor positierapporten en speciale vluchtrapporten, maar de punten 5 en 6 mogen worden weggelaten. Deel 2 wordt alleen geheel of gedeeltelijk toegevoegd als de exploitant of degene die aangeduid is om hem te vertegenwoordigen daarom verzoekt, of als de gezagvoerder dit nodig acht. Deel 3 wordt opgenomen in speciale vluchtrapporten.

1.1.2.   Omstandigheden die aanleiding geven tot de afgifte van een speciaal vluchtrapport moeten worden geselecteerd uit de lijst in SERA.12005, onder a).

1.1.3.   In het geval van speciale vluchtrapporten die informatie over vulkanische activiteit bevatten, wordt een rapport na de vlucht opgesteld, waarbij gebruik wordt gemaakt van het in punt B uiteengezette formulier voor de melding van vulkanische activiteit (VAR-model). Alle waargenomen elementen worden geregistreerd en op de passende plaatsen van het VAR-model aangegeven.

1.1.4.   Zo snel mogelijk nadat zich een fenomeen voordoet waarvoor een speciaal vluchtrapport moet worden opgesteld, wordt dit rapport uitgegeven.

2.   GEDETAILLEERDE RAPPORTERINGSINSTRUCTIES

2.1.   De punten van een speciaal vluchtrapport worden meegedeeld in de volgorde waarin zij zijn opgenomen in het formulier AIREP SPECIAL.

TYPECODE VAN HET BERICHT. „SPECIAL” voor een speciaal vluchtbericht.

Deel 1

Punt 1 — IDENTIFICATIE VAN HET LUCHTVAARTUIG. Vermeld de radiotelefonieroepnaam, zoals voorgeschreven in punt SERA.14050.

Punt 2 — POSITIE. Vermeld de positie in breedtegraad (graden in 2 cijfers of graden en minuten in 4 cijfers, gevolgd door „Noord” of „Zuid”) en lengtegraad (graden in 3 cijfers of graden en minuten in 5 cijfers, gevolgd door „Oost” of „West”), of als een significant punt dat geïdentificeerd is door een gecodeerde aanduiding (2 tot 5 karakters), of als een significant punt gevolgd door de magnetische peiling (3 cijfers) en de afstand in zeemijl vanaf dat punt. Vermeld „ABEAM” voor het significant punt, indien van toepassing.

Punt 3 — TIJDSTIP. Vermeld het tijdstip in uren en minuten UTC (4 cijfers), tenzij regionale luchtvaartnavigatieovereenkomsten voorschrijven dat het tijdstip moet worden vermeld in minuten na het uur (2 cijfers). Het meegedeelde tijdstip moet het werkelijke tijdstip van het luchtvaartuig op de positie zijn en niet het tijdstip van de totstandkoming of verzending van het rapport. Bij het uitgeven van een speciaal vluchtrapport moet het tijdstip altijd worden meegedeeld in uren en minuten UTC.

Punt 4 — VLIEGNIVEAU OF HOOGTE BOVEN GEMIDDELD ZEENIVEAU. Vermeld het vliegniveau in 3 cijfers bij een standaardinstelling van de drukhoogtemeter. Vermeld de hoogte boven gemiddeld zeeniveau in meter, gevolgd door „METRES”, of in voet, gevolgd door „FEET” bij QNH. Vermeld „CLIMBING” (gevolgd door het niveau) bij klimmen of „DESCENDING” (gevolgd door het niveau) bij dalen naar een nieuw niveau na te zijn voorbijgekomen aan het significant punt.

Punt 5 — VOLGENDE POSITIE EN GESCHAT TIJDSTIP BOVEN. Vermeld het volgende rapporteringspunt en het geschat tijdstip boven dat punt, of vermeld de geschatte positie die één uur later zal worden bereikt, volgens de geldende procedures voor het rapporteren van de positie. Gebruik de gegevensconventies van punt 2 voor het vermelden van de positie. Vermeld het geschatte tijdstip boven deze positie. Vermeld het tijdstip in uren en minuten UTC (4 cijfers), tenzij regionale luchtvaartnavigatieovereenkomsten voorschrijven dat het tijdstip moet worden vermeld in minuten na het uur (2 cijfers).

Punt 6 — VOLGEND SIGNIFICANT PUNT. Vermeld het volgende significant punt na de „volgende positie en geschat tijdstip boven”.

Deel 2

Punt 7 — GESCHAT TIJDSTIP VAN AANKOMST. Vermeld de naam van het luchtvaartterrein van de eerste geplande landing, gevolgd door het geschat tijdstip van aankomst op dit luchtvaartterrein in uren en minuten UTC (4 cijfers).

Punt 8 — Brandstof voorraad. Vermeld „ENDURANCE”, gevolgd door de vliegtijd die de brandstofvoorraad toestaat in uren en minuten (4 cijfers).

Deel 3

Punt 9 — FENOMEEN DAT AANLEIDING GEEFT TOT EEN SPECIAAL VLUCHTRAPPORT. Vermeld een van de volgende meegemaakte of waargenomen fenomenen:

matige turbulentie als „TURBULENCE MODERATE”, en

hevige turbulentie als „TURBULENCE SEVERE”.

De volgende specificaties zijn van toepassing:

—   Matig— Omstandigheden waarin matige wijzigingen van de stand van het luchtvaartuig en/of hoogte boven gemiddeld zeeniveau kunnen voorkomen, maar waarin het luchtvaartuig te allen tijde onder controle blijft. Gewoonlijk kleine wijzigingen in de vliegsnelheid. Wijzigingen van 0,5 g tot 1,0 g in de stand van de versnellingsmeter in het zwaartepunt van het luchtvaartuig. Problemen bij het lopen. De inzittenden voelen de spanning van de veiligheidsgordels. Losse voorwerpen verschuiven.

—   Hevig— Omstandigheden waarin abrupte wijzigingen in de stand van het luchtvaartuig en/of hoogte boven gemiddeld zeeniveau voorkomen; gedurende korte perioden kan de controle over het luchtvaartuig worden verloren. Gewoonlijk grote wijzigingen in de vliegsnelheid. Wijzigingen van meer dan 1,0 g in de stand van de versnellingsmeter in het zwaartepunt van het luchtvaartuig. De inzittenden worden hevig tegen de veiligheidsgordels gedrukt. Losse voorwerpen vliegen in het rond.

matige ijsvorming als „ICING MODERATE”, ernstige ijsvorming als „ICING SEVERE”;

De volgende specificaties zijn van toepassing:

—   Matig— Omstandigheden waarin een wijziging van de koers en/of hoogte boven gemiddeld zeeniveau wenselijk kan worden geacht.

—   Ernstig— Omstandigheden waarin een onmiddellijke wijziging van de koers en/of hoogte boven gemiddeld zeeniveau essentieel wordt geacht.

Zware mountainwave als „MOUNTAIN WAVE SEVERE”;

De volgende specificaties zijn van toepassing:

—   Zwaar— Omstandigheden waarin de daalstroom 3,0 m/s (600 ft/min) of meer bedraagt en/of zich hevige turbulentie voordoet.

Onweer zonder hagel als „THUNDERSTORM”, onweer met hagel als „THUNDERSTORM WITH HAIL”;

De volgende specificaties zijn van toepassing:

Vermeld alleen onweer dat:

achter nevel schuilgaat, of

omgeven is door wolken, of

wijdverspreid is, of

een buienlijn vormt.

Hevige stofstorm of zandstorm als „DUSTSTORM HEAVY” of „SANDSTORM HEAVY”;

Vulkanische aswolk als „VOLCANIC ASH CLOUD”;

Pre-eruptieve vulkanische activiteit of vulkaanuitbarsting als „PRE-ERUPTION VOLCANIC ACTIVITY” of „VOLCANIC ERUPTION”;

De volgende specificaties zijn van toepassing:

In deze context betekent pre-eruptieve vulkanische activiteit ongewone en/of toenemende vulkanische activiteit die een voorteken kan zijn van een vulkaanuitbarsting.

2.2.   Informatie die wordt geregistreerd op het formulier voor de melding van vulkanische activiteit (VAR-model) is niet bestemd voor uitzending via radiotelefonie, maar moet bij aankomst op een luchtvaartterrein onverwijld door de exploitant of een bemanningslid worden gemeld aan de meteorologische dienst van het luchtvaartterrein. Als deze dienst niet gemakkelijk toegankelijk is, moet het ingevulde formulier overeenkomstig de lokale regelingen die zijn getroffen tussen MET- en ATS-verleners en de luchtvaartexploitant worden ingediend.

3.   HET DOORSTUREN VAN MONDELING ONTVANGEN METEOROLOGISCHE INFORMATIE

Als ATS-eenheden speciale vluchtrapporten ontvangen, sturen ze deze onverwijld door naar het luchtvaartmeteorologisch observatiecentrum (MWO) dat hen is toegewezen. Om te garanderen dat vluchtrapporten worden ingevoerd in geautomatiseerde systemen op de grond, worden de elementen van dergelijke rapporten verzonden volgens de hieronder gespecificeerde gegevensconventies en in de voorgeschreven volgorde.

GEADRESSEERDE. Vermeld het opgeroepen station en, indien nodig, of de berichten moeten worden doorgegeven.

TYPECODE VAN HET BERICHT. Vermeld „ARS” voor een speciaal vluchtbericht.

IDENTIFICATIE VAN HET LUCHTVAARTUIG. Vermeld de identificatie van het luchtvaartuig volgens de gegevensconventie die gespecificeerd is in punt 7 van het vliegplan, zonder spatie tussen de aanduiding van de exploitant en de registratie van het luchtvaartuig of de identificatie van de vlucht, indien gebruikt.

Deel 1

Punt 0 — POSITIE. Vermeld de positie in breedtegraad (graden in 2 cijfers of graden en minuten in 4 cijfers, gevolgd, zonder spatie, door N of S) en lengtegraad (graden in 3 cijfers of graden en minuten in 5 cijfers, gevolgd, zonder spatie door E of W), of als een significant punt dat geïdentificeerd is door een gecodeerde aanduiding (2 tot 5 karakters), of als een significant punt gevolgd door de magnetische peiling (3 cijfers) en de afstand in zeemijl (3 cijfers) vanaf dat punt. Vermeld „ABEAM” voor het significant punt, indien van toepassing.

Punt 1 — TIJDSTIP. Vermeld het tijdstip in uren en minuten UTC (4 cijfers).

Punt 2 — VLIEGNIVEAU OF HOOGTE BOVEN GEMIDDELD ZEENIVEAU. Vermeld „F”, gevolgd door 3 cijfers (bijv. „F310”) bij de rapportering van een vliegniveau. Vermeld de hoogte boven gemiddeld zeeniveau in meter, gevolgd door „M”, of in voet, gevolgd door „FT” bij de rapportering van een hoogte boven gemiddeld zeeniveau. Vermeld „ASC” (niveau) bij het klimmen of „DES” (niveau) bij het dalen.

Deel 2

Punt 9 — FENOMEEN DAT AANLEIDING GEEFT TOT EEN SPECIAAL VLUCHTRAPPORT. Vermeld het fenomeen als volgt:

matige turbulentie als „TURB MOD”;

hevige turbulentie als „TURB SEV”.

matige ijsvorming als „ICE MOD”;

ernstige ijsvorming als „ICE SEV”;

zware mountainwave als „MTW SEV”;

onweer zonder hagel als „TS”;

onweer met hagel als „TSGR”;

zware stofstorm of zandstorm als „HVY SS”;

vulkanische aswolk als „VA CLD”;

pre-eruptieve vulkanische activiteit of een vulkaanuitbarsting als „VA”;

hagel als „GR”;

cumulonimbuswolken als „CB”.

VERZONDEN TIJDSTIP. Alleen vermelden als deel 3 wordt verzonden.

4.   SPECIFIEKE BEPALINGEN INZAKE DE MELDING VAN WINDSCHERING EN VULKANISCHE AS

4.1.   Melding van windschering

4.1.1.   Wanneer bij waarnemingen vanuit luchtvaartuigen windschering wordt gemeld tijdens de klim- en naderingsfase van de vlucht, moet het luchtvaartuigtype worden vermeld.

4.1.2.   Wanneer in de naderings- of klimfase van de vlucht windschering werd gemeld of voorspeld, maar die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan, dient de gezagvoerder de bevoegde ATS-eenheid zo snel mogelijk op de hoogte te stellen, tenzij de gezagvoerder heeft kunnen constateren dat een vorig luchtvaartuig de bevoegde ATS-eenheid daarvan al op de hoogte heeft gesteld.

4.2.   Melding van vulkanische activiteit na de vlucht

4.2.1.   Bij aankomst van een vlucht op een luchtvaartterrein moet de luchtvaartuigexploitant of een cockpitbemanningslid onverwijld een volledig ingevuld verslag over vulkanische activiteit bezorgen aan de meteorologische dienst van het luchtvaartterrein. Wanneer deze dienst niet eenvoudig te bereiken is voor aankomende cockpitbemanningsleden, moet het ingevulde formulier worden verwerkt overeenkomstig lokale regelingen die zijn getroffen tussen MET- en ATS-verleners en de luchtvaartexploitant.

4.2.2.   De meteorologische dienst van een luchtvaartterrein moet het ingevulde verslag over vulkanische activiteit na ontvangst onverwijld doorgeven aan het luchtvaartmeteorologisch observatiecentrum (MWO) dat verantwoordelijk is voor de meteorologische bewaking van het vluchtinformatiegebied waarin de vulkanische activiteit werd waargenomen.

B.   FORMULIER VOOR SPECIALE VLUCHTRAPPORTEN VAN VULKANISCHE ACTIVITEIT (VAR-MODEL)

Image

Tekst van het beeld

30)

Het supplement op de bijlage wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tabel met verwijzingen naar ICAO-bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de titel wordt vervangen door:

„ICAO-bijlage 2

Verschillen tussen deze verordening en de internationale normen in bijlage 2 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, als gewijzigd.”;

ii)

de cellen die betrekking hebben op „Afwijking A2-04” worden vervangen door:

„Afwijking A2-04

ICAO-bijlage 2

Hoofdstuk 3

3.3.1.2.

ICAO-bijlage 2, punt 3.3.1.2, wordt vervangen door punt SERA.4001, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012. Die verordening wijkt op de volgende punten af van die ICAO-standaard:

met betrekking tot VFR-vluchten die volgens de planning over internationale grenzen heen zullen plaatsvinden, voegt de EU-Verordening (punt SERA.4001, onder b), punt 5)) de onderstreepte tekst toe aan de ICAO-standaard in bijlage 2, punt 3.3.1.2, onder e):

„een vlucht over internationale grenzen, tenzij anders voorgeschreven door de betrokken staten.”

met betrekking tot VFR- en IFR-vluchtuitvoeringen die volgens de planning 's nachts zullen plaatsvinden, wordt de volgende eis toegevoegd aan punt SERA.4001, onder b), punt 6), van die verordening van de Unie:

„6)

een vlucht die 's nachts gepland is, als hij de nabijheid van een luchtvaartterrein verlaat”.”;

b)

de cellen die betrekking hebben op „Afwijking A2-06” worden geschrapt,

c)

de volgende nieuwe tabellen die verwijzen naar ICAO-bijlage 3 en ICAO-bijlage 10 worden ingevoegd na de tabel die verwijst naar ICAO-bijlage 2:

„ICAO-bijlage 3

Verschillen tussen deze verordening en de internationale normen in bijlage 3 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, als gewijzigd.

Afwijking A3-01

ICAO-bijlage 3

Hoofdstuk 5

Nieuwe bepaling. In punt SERA.12005 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 is als volgt gespecificeerd:

b)

De bevoegde autoriteiten schrijven zo nodig voor welke andere omstandigheden, wanneer die zich voordoen of worden vastgesteld, door alle luchtvaartuigen moeten worden gemeld.

ICAO-bijlage 10

Verschillen tussen deze verordening en de internationale normen in bijlage 10 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, als gewijzigd.

Afwijking A10-01

ICAO-bijlage 10

Volume II

Hoofdstuk 5

5.2.1.4.1

ICAO-bijlage 10, volume II, hoofdstuk 5.2.1.4.1, is omgezet in punt SERA.14035 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012, met enkele verschillen. De verschillen tussen die ICAO-norm en die verordening van de Unie zijn als volgt:

SERA.14035   Verzending van getallen in radiotelefonie

a)   Uitzending van getallen

1)

Alle getallen die worden gebruikt in de verzending van de roepnaam van een luchtvaartuig, de koers, de baan, de windrichting en de snelheid wordt elk cijfer afzonderlijk uitgesproken.

i)

Bij de verzending van vliegniveaus wordt elk cijfer afzonderlijk uitgesproken, behalve in het geval van vliegniveaus in volledige honderdtallen.

ii)

Bij de verzending van de hoogtemeterinstelling wordt elk cijfer afzonderlijk uitgesproken, behalve in het geval van een instelling van 1 000 hPa, die wordt verzonden als „ONE THOUSAND”.

iii)

Bij de verzending van transpondercodes wordt elk cijfer afzonderlijk uitgesproken, behalve als de transpondercode uitsluitend uit volledige duizendtallen bestaat; in dat geval wordt de informatie verzonden door het cijfer van het duizendtal uit te spreken, gevolgd door het woord „THOUSAND”.

2)

Bij de verzending van getallen in andere dan de onder a), punt 1), beschreven informatie wordt elk cijfer afzonderlijk uitgesproken, met dien verstande dat alle getallen die volledige honderd- of duizendtallen bevatten, worden verzonden door het cijfer van het honderd- of duizendtal uit te spreken, gevolgd door het woord „HUNDRED” of „THOUSAND”, al naargelang van toepassing. Bij de verzending van combinaties van duizendtallen en volledige honderdtallen wordt elk cijfer in het duizendtal uitgesproken, gevolgd door het woord „THOUSAND”, en vervolgens het cijfer van het honderdtal, gevolgd door het woord „HUNDRED”.

3)

In gevallen waarin het nodig is het als volledige duizendtallen en/of volledige honderdtallen verzonden getal te verduidelijken, wordt het getal verzonden door elk cijfer afzonderlijk uit te spreken.

4)

Wanneer informatie wordt verstrekt met betrekking tot de relatieve peiling ten opzichte van een voorwerp of ten opzichte van conflicterend verkeer door te verwijzen naar de 12-urige klok, wordt de informatie verstrekt door de cijfers samen uit te spreken, zoals bijvoorbeeld „TEN O'CLOCK” of „ELEVEN O'CLOCK”.

5)

Getallen die cijfers achter de komma bevatten, worden verzonden zoals voorgeschreven in onder a), punt 1), met cijfers achter de komma in de passende volgorde, aangegeven door het woord „DECIMAL”.

6)

Alle zes cijfers van de numerieke aanduiding worden gebruikt om het zendkanaal te identificeren in Very High Frequency (VHF) radiotelefoniecommunicatie, behalve als zowel het vijfde als het zesde cijfer nul is; in dat geval worden alleen de eerste vier cijfers gebruikt.

Afwijking A10-02

ICAO-bijlage 10

Volume II

Hoofdstuk 5

5.2.1.7.3.2.3

ICAO-bijlage 10, volume II, hoofdstuk 5.2.1.7.3.2.3, is omgezet in punt SERA.14055 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012, met één verschil. Het verschil tussen die ICAO-standaard en die verordening van de Unie is als volgt:

SERA.14055   Radiotelefonieprocedures

b)

2)

In het antwoord op de bovenvermelde oproepen wordt de roepnaam van het oproepende station gebruikt, gevolgd door de roepnaam van het station dat antwoordt, hetgeen beschouwd wordt als een uitnodiging aan het oproepende station om voort te gaan met de verzending. Voor overdrachten van communicatie binnen een ATS-eenheid mag de roepnaam van de ATS-eenheid worden weggelaten als de bevoegde autoriteit daar toestemming voor heeft gegeven.”.

d)

de tabel met verwijzingen naar ICAO-bijlage 11 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de titel wordt vervangen door:

„ICAO-bijlage 11

Verschillen tussen deze verordening en de internationale normen in bijlage 11 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, als gewijzigd.”;

ii)

de cellen die betrekking hebben op „Afwijking A11-06” worden vervangen door:

„Afwijking A11-06

ICAO-bijlage 11

Hoofdstuk 3

Nieuwe bepaling. In punt SERA.5010 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 is als volgt gespecificeerd:

SERA.5010   Bijzondere VFR in plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden

In een plaatselijke luchtverkeersleidingsgebied mogen bijzondere VFR-vluchten worden uitgevoerd mits een luchtverkeersleidingsklaring is verleend. Tenzij de bevoegde autoriteit toestemming heeft gegeven voor helikopters in bijzondere gevallen, zoals, maar niet beperkt tot, medische hulpvluchten, opsporings- en reddingsvluchten en brandbestrijdingsvluchten, moeten de volgende aanvullende voorwaarden worden nageleefd:

a)

dergelijke bijzondere VFR-vluchten mogen alleen overdag worden uitgevoerd, tenzij anders toegestaan door de bevoegde autoriteit;

a)(b)

door de piloot:

1)

buiten de wolken en met het aardoppervlak in zicht;

2)

vliegzicht van ten minste 1 500  m of, voor helikopters, van ten minste 800 m;

3)

met een aangewezen snelheid (IAS) van 140 kts of minder om voldoende gelegenheid te bieden ander verkeer en eventuele hindernissen tijdig op te merken en een botsing te voorkomen, en

c)

een luchtverkeerleidingseenheid geeft geen bijzondere VFR-klaring aan een luchtvaartuig om op te stijgen of te landen op een luchtvaartterrein in een plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied of om zich in het luchtvaartterreinverkeersgebied of het plaatselijk verkeerscircuit te begeven wanneer de meegedeelde weersomstandigheden op het luchtvaartterrein in kwestie slechter zijn dan de volgende minima:

b)

door de luchtverkeersleider:

1)

alleen overdag, tenzij anders toegestaan door de bevoegde autoriteit;

2) 1)

grondzicht van ten minste 1 500  m of, voor helikopters, van ten minste 800 m;

2)

de wolkenbasis bevindt zich op minder dan 180 m (600 ft).”.



Top