EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014D0150

2014/150/EU: Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 18 maart 2014 betreffende het opzetten van een tijdelijk experiment tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor het in de handel brengen van populaties van de plantensoorten tarwe, gerst, haver en mais op grond van Richtlijn 66/402/EEG van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 1681) Voor de EER relevante tekst

PB L 82 van 20.3.2014, p. 29–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 28/02/2021: This act has been changed. Current consolidated version: 12/10/2018

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2014/150/oj

20.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 82/29


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 maart 2014

betreffende het opzetten van een tijdelijk experiment tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor het in de handel brengen van populaties van de plantensoorten tarwe, gerst, haver en mais op grond van Richtlijn 66/402/EEG van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 1681)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/150/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (1), en met name artikel 13 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 66/402/EEG bevat specifieke voorschriften voor de voortbrenging en het in de handel brengen van zaaigranen. Die bepalingen belemmeren het in de handel brengen van zaad dat niet tot een ras behoort.

(2)

Uit nieuw onderzoek in de EU over teeltmateriaal dat niet voldoet aan de definitie van een ras wat homogeniteit betreft, blijkt dat het gebruik van dit gevarieerde materiaal voordelen kan hebben, met name bij de biologische productie of bij weinig productiemiddelen vergende landbouw, om bijvoorbeeld de verspreiding van ziekten te beperken.

(3)

Om het in de handel brengen van zaad van deze populaties toe te staan, zou het nodig zijn de punten E), F) en G), van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 66/402/EEG te wijzigen door de mogelijkheid toe te voegen om zaad in de handel te brengen dat niet aan de eisen inzake rasaspect voldoet. Voordat een besluit kan worden genomen over een dergelijke wijziging van Richtlijn 66/402/EEG, moeten gegevens worden verzameld over het in de handel brengen van zaad van populaties. Met name moet worden nagegaan of de identificatie van populaties van bepaalde soorten kan worden gewaarborgd, met vergelijkbare garanties als die welke voortvloeien uit de voorschriften inzake het rasaspect, op basis van gegevens over hun teelt- en productiemethoden. Bovendien dient in het kader van dit experiment te worden beoordeeld of de identiteit van het zaad dat in de handel wordt gebracht als onderdeel van deze populaties, en de informatie voor de gebruiker kunnen worden gewaarborgd, met vergelijkbare garanties als die welke voortvloeien uit artikel 3, lid 1, en artikel 10, gebaseerd op de vereisten met betrekking tot de traceerbaarheid en de identificatie van de plaatsen van productie.

(4)

Gezien de kenmerken van de populaties kan de certificering van zaad van populaties leiden tot een onevenredige belasting voor de autoriteiten en voor de exploitanten. Daarom moet informatie worden ingewonnen over de mogelijkheid om te voorzien in een systeem van controles van de productie en het in de handel brengen van zaad van populaties waarvoor geen certificering is vereist.

(5)

Gezien hun belang voor de marktsector granen en de beschikbare onderzoeksresultaten moeten de soorten tarwe, gerst, haver en mais in dit experiment worden opgenomen.

(6)

Om de aard van de populaties in vergelijking met de rassen te verduidelijken, moet een vereiste worden vastgesteld voor het aantal in de kruisingen gebruikte rassen om een populatie te telen.

(7)

De verantwoordelijke officiële instanties dienen toezicht te houden op dit experiment via de officiële controles op de productie en het in de handel brengen van zaad van populaties en de hoeveelheden daarvan, de personen die deze populaties in stand houden en de prestaties van deze populaties op specifieke gebieden.

(8)

Er moeten voorwaarden worden vastgesteld voor de indiening van aanvragen en van de toelating van een populatie krachtens dit besluit, de indiening van een referentiemonster van de populatie, en registratie van de personen die deze populaties produceren en in de handel brengen. Het is belangrijk dat die voorwaarden worden geëvalueerd om de identiteit en traceerbaarheid tijdens de productie en het in de handel brengen van een dergelijke populatie te waarborgen, te zorgen voor doeltreffende controles door de verantwoordelijke officiële instanties en te vermijden dat naast de markt die krachtens Richtlijn 66/402/EEG tot stand is gekomen, een parallelle markt ontstaat.

(9)

Voorts dient te worden voorzien in specifieke voorschriften voor de productie en het in de handel brengen om ervoor te zorgen dat het zaad van populaties in alle deelnemende lidstaten aan dezelfde eisen voldoet. Deze eisen moeten gebaseerd zijn op de in dit besluit vermelde voorwaarden. Met het oog op de gezondheid en kwaliteit van het zaad moeten die vereisten vergelijkbaar zijn met de vereisten die in Richtlijn 66/402/EEG zijn opgenomen voor gecertificeerd zaad om een vergelijkbaar kwaliteitsniveau te waarborgen.

(10)

Gezien de experimentele aard van de bij dit besluit ingestelde maatregel moet een maximumhoeveelheid voor het in de handel brengen van populaties worden vastgesteld, rekening houdend met het feit dat de verschillende soorten populaties met behulp van de bestaande faciliteiten moeten worden getest. Deze hoeveelheid moet zodanig zijn dat het experiment betrouwbare en representatieve resultaten oplevert. Deze moet echter onder een bepaalde limiet blijven om te voorkomen dat naast de markt die krachtens Richtlijn 66/402/EEG tot stand is gekomen, een parallelle markt ontstaat.

(11)

Om de gebruikers van deze populaties transparantie en een geïnformeerde keuze te bieden en frauduleuze praktijken te voorkomen, moeten bijzondere etiketteringsvoorschriften worden vastgesteld voor het in de handel brengen van zaad van die populaties tijdens de proef. Vanwege het bijzondere karakter van de populaties moeten deze voorschriften afwijken van de bepalingen van bijlage V bij Richtlijn 66/402/EEG. Er moet worden getest of voldoende en passende informatie voor de gebruiker van het materiaal kan worden gewaarborgd door de vereiste dat de benaming van de populaties duidelijk aangeeft dat het om populaties gaat en de vereiste dat het teeltgebied op het etiket wordt vermeld.

(12)

Om vast te stellen welke waarde de betere alternatieven voor de bovenstaande bepalingen van Richtlijn 66/402/EEG hebben voor de economie, de landbouw en het milieu, is het belangrijk te zorgen voor een alomvattende beoordeling van verschillende elementen en resultaten van het experiment. Daartoe moeten de lidstaten de juiste informatie registreren, namelijk de soorten en benamingen die in het experiment voor populaties worden gebruikt, het type populaties, de modaliteiten en de kosten van de toelating van populaties, de resultaten van de tests, de prestaties, de omvang van de betrokken exploitanten, het type gebruikers en hun ervaring.

(13)

Om de lidstaten in staat te stellen te controleren of de maximumhoeveelheid zaad van populaties niet wordt overschreden, moeten marktdeelnemers die dergelijke populaties willen produceren, de betrokken lidstaten in kennis stellen van de hoeveelheden die zij willen produceren.

(14)

Om exploitanten in staat te stellen voldoende zaad te produceren en in de handel te brengen en de bevoegde autoriteiten in staat te stellen dat materiaal te inspecteren en voldoende vergelijkbare informatie te verzamelen om een rapport op te stellen, moet het experiment ten minste drie verkoopseizoenen bestrijken.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   Er wordt op het niveau van de Unie een tijdelijk experiment opgezet met als doel te beoordelen of de productie met het oog op het in de handel brengen, en het in de handel brengen, onder bepaalde voorwaarden, van zaad van populaties als bedoeld in artikel 2 en van de soort Avena spp., Hordeum spp., Triticum spp. en Zea mays L., een beter alternatief kunnen vormen voor uitsluiting van het in de handel brengen van zaad dat niet voldoet aan de eisen van artikel 2, lid 1, onder E), F) en G), van Richtlijn 66/402/EEG betreffende rasaspecten van zaad van bepaalde soorten, alsmede van de vereisten van artikel 3, lid 1, betreffende het in de handel brengen met officiële certificering als „gecertificeerd zaad”, „gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering” of als „gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering”.

2.   De volgende elementen zullen worden beoordeeld:

a)

of de identificatie van populaties van deze soorten kan plaatsvinden op basis van informatie over hun teelt- en productiemethoden, de in de kruisingen gebruikte rassen en de belangrijkste kenmerken van deze populaties, en

b)

of de identiteit van zaden van deze in de handel gebrachte populaties kan worden gebaseerd op de vereisten met betrekking tot de traceerbaarheid en de identificatie van het teeltgebied.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Dit besluit omvat plantengroepen die aan elk van de volgende vereisten voldoen:

a)

zij zijn het resultaat van een combinatie van genotypen;

b)

zij worden beschouwd als eenheden met betrekking tot hun geschiktheid om onveranderd te worden gereproduceerd zodra zij zich hebben gevestigd in een bepaald teeltgebied met specifieke agroklimatologische omstandigheden;

c)

zij komen voort uit een van de volgende technieken:

i)

de kruising van vijf of meer rassen in alle combinaties, gevolgd door de samenvoeging van de opbrengst en de blootstelling van het plantgoed aan natuurlijke selectie in opeenvolgende generaties;

ii)

de gezamenlijke teelt van ten minste vijf verschillende rassen van een soort met overwegend kruisbestuiving, de samenvoeging van de opbrengst, waarbij het plantgoed herhaaldelijk opnieuw wordt ingezaaid en wordt blootgesteld aan natuurlijke selectie tot geen planten van het oorspronkelijke ras meer aanwezig zijn;

iii)

onderlinge kruising van rassen met gebruikmaking van andere protocollen dan die genoemd onder i) of ii), om een evenzo diverse populatie te produceren die geen rassen bevat.

Deze plantengroepen worden hierna aangeduid als „populaties”.

Artikel 3

Deelname van de lidstaten

1.   Elke lidstaat kan aan het experiment deelnemen. Zij kunnen uiterlijk in januari 2017 met hun deelname beginnen.

2.   De lidstaten die besluiten om aan het experiment deel te nemen (hierna: de „deelnemende lidstaten” genoemd), stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van hun deelname, met vermelding van de soorten en gebieden waarop hun deelname betrekking heeft en de maatregelen die in het kader van dit besluit worden toegepast.

3.   De deelnemende lidstaten kunnen hun deelname te allen tijde beëindigen door de Commissie daarvan in kennis te stellen.

Artikel 4

Vrijstelling van verplichtingen

De deelnemende lidstaten worden vrijgesteld van de verplichtingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder E), F) en G), in artikel 3, lid 1, en in artikel 10 van Richtlijn 66/402/EEG, in verband met de productie met het oog op het in de handel brengen en het in de handel brengen van populaties.

Artikel 5

Identificatie van populaties

Een populatie moet identificeerbaar zijn aan de hand van de volgende elementen:

a)

de gebruikte rassen in de kruising voor de totstandbrenging van de populatie;

b)

de kweekprogramma’s zoals gedefinieerd in de respectieve protocollen;

c)

het teeltgebied;

d)

de mate van heterogeniteit, met name in zelfbestuivende soorten, en

e)

de kenmerken als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder f).

Artikel 6

Voorwaarden voor de productie en het in de handel brengen van zaad van de populaties

In het kader van dit experiment zorgen de lidstaten ervoor dat het zaad van de populatie kan worden geproduceerd, met het oog op het in de handel brengen, en in de handel kan worden gebracht als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

het zaad behoort tot een toegelaten populatie;

b)

het zaad voldoet aan artikel 9;

c)

de benaming van de populatie is in overeenstemming met artikel 8;

d)

de populatie wordt gekweekt en het zaad wordt geproduceerd door overeenkomstig artikel 10 geregistreerde personen.

Artikel 7

Toelating van populaties

1.   De lidstaten laten populaties toe in overeenstemming met de leden 2, 3 en 4.

2.   Een aanvraag voor een vergunning wordt ingediend bij de voor certificering bevoegde autoriteit. In die aanvraag worden de volgende gegevens vermeld:

a)

naam en adres van de aanvrager;

b)

soort en benaming van de populatie;

c)

een beschrijving van de aard van de gebruikte techniek voor het genereren van de populatie, waarbij voor zover van toepassing wordt verwezen naar artikel 2, onder c), i), ii) of iii);

d)

doelstellingen van het kweekprogramma;

e)

de kweek- en productiemethode: het kweekprogramma zoals gedefinieerd door de desbetreffende protocollen, de rassen die worden gebruikt om de populatie te kweken en te produceren, en het eigen productiecontroleprogramma van de betrokken exploitant;

f)

een beschrijving van de kenmerken:

i)

documentatie van de kenmerken die de aanvrager belangrijk vindt wat betreft opbrengst, kwaliteit, prestaties, bruikbaarheid voor lage-inputsystemen, ziekteresistentie, stabiliteit van de opbrengst, smaak of kleur;

ii)

experimentele onderzoeksresultaten met betrekking tot de onder i) bedoelde kenmerken;

g)

teeltgebied;

h)

een verklaring van de aanvrager met betrekking tot de juistheid van de in artikel 5, lid 1, bedoelde gegevens.

i)

een representatief monster van de populatie;

j)

naam en adres van de persoon die verantwoordelijk is voor de kweek, de productie en het onderhoud.

3.   De voor certificering bevoegde autoriteit houdt toezicht op de volgende elementen:

a)

conformiteit van de aanvraag met lid 2, en

b)

conformiteit van de populatie met de vereisten van artikel 5.

Naleving van de vereisten inzake identificatie van artikel 5 wordt vastgesteld aan de hand van ingediende documenten en inspecties op de locatie waar de populatie wordt geproduceerd.

4.   De toelating van een populatie alsmede de in lid 2 genoemde gegevens worden meegedeeld aan de andere lidstaten en de Commissie.

Artikel 8

Benaming van populaties

1.   Populaties krijgen een benaming. De voorschriften inzake rasbenamingen als bedoeld in artikel 9, lid 6, van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad (2) zijn van overeenkomstige toepassing voor de benaming van populaties.

2.   Het woord „populatie” wordt toegevoegd aan het eind van elke benaming.

Artikel 9

Vereisten inzake het gewas, het zaad en het gewicht van de partijen en van de monsters

1.   De punten 1 en 6 van bijlage I bij Richtlijn 66/402/EEG zijn van toepassing.

2.   Tijdens de productie en het in de handel brengen van tot populaties behorend zaad voldoet het zaad aan de punten 2 en 3 van bijlage II bij Richtlijn 66/402/EEG met betrekking tot de tweede generatie gecertificeerd zaad in geval van populaties van Avena nuda L., Avena sativa L., Avena strigosa Schreb., Hordeum vulgare L., Triticum aestivum L., Triticum durum L. en Triticum spelta L. en gecertificeerd zaad in geval van populaties van Zea mays L.

3.   Tijdens de productie en het in de handel brengen van tot populaties behorend zaad voldoet het gewicht van de partijen en van de monsters aan bijlage III bij Richtlijn 66/402/EEG en, in het geval van Zea mays L., aan de bepalingen van die bijlage betreffende gecertificeerd zaad van die soort.

Artikel 10

Registratie van kwekers, producenten en voor het onderhoud van populaties verantwoordelijke personen

1.   Iedere lidstaat neemt de personen die op hun grondgebied populaties kweken of zaad van populaties produceren of onderhouden op in een register, indien zij voldoen aan de vereisten van lid 2.

2.   Kwekers, producenten en de personen die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van populaties, dienen een aanvraag voor opname in het register in bij de voor certificering bevoegde autoriteit. In die aanvraag worden de volgende gegevens vermeld:

a)

naam, adres en contactgegevens;

b)

benaming van de betrokken populatie.

3.   Het register bevat de volgende gegevens:

a)

naam, adres en contactgegevens als bedoeld in lid 2, onder a);

b)

benaming van de te produceren of te onderhouden populatie als bedoeld in lid 2, onder b).

Artikel 11

Etikettering

Verpakkingen van zaden worden voorzien van een etiket dat wordt aangebracht door de producent. Dit etiket bevat de in bijlage I vermelde gegevens.

Artikel 12

Kwantitatieve beperkingen

1.   De hoeveelheden in de handel gebracht zaad van de toegelaten populatie van elke soort en voor elke deelnemende lidstaat per jaar bedraagt niet meer dan 0,1 % van het zaad van die soort die in dat jaar in de deelnemende lidstaat wordt geproduceerd.

2.   Elke producent is verplicht de hoeveelheid die hij van plan is te produceren, voor elk jaar op te geven aan de voor certificering bevoegde autoriteit.

3.   Een deelnemende lidstaat mag het in de handel brengen van zaad van een populatie verbieden als hij van oordeel is dat het, gezien het doel van het experiment, niet wenselijk is dat extra hoeveelheden zaad van de betrokken populatie in de handel worden gebracht. Hij deelt dit onmiddellijk mede aan de betrokken producent of producenten.

Artikel 13

Traceerbaarheid

1.   Eenieder die zaden van populaties in de handel brengt, neemt maatregelen om de traceerbaarheid van die zaden te waarborgen.

2.   Eenieder die zaden of populaties in de handel brengt, bewaart de informatie die het mogelijk maakt de personen op te sporen die zaden van een populatie aan hen hebben geleverd of aan wie zij deze hebben geleverd.

3.   Deze gegevens worden op verzoek ter beschikking gesteld aan de voor certificering bevoegde autoriteit.

Artikel 14

Officiële controles

De voor certificering bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten controleren officieel de productie en het in de handel brengen van zaden van populaties. De officiële controles omvatten ten minste:

a)

veldkeuringen, bemonstering en controles van populaties, zoals vastgesteld in punt 1 van bijlage II;

b)

toezicht op de organisatie van de vergelijkende veldproeven voor dit doel, zoals vastgelegd in punt 2 van bijlage II;

c)

geproduceerde hoeveelheden en in de handel gebrachte hoeveelheden;

d)

naleving van de producent en eenieder die krachtens dit besluit zaad in de handel brengt.

De onder d) bedoelde controle vindt ten minste eenmaal per jaar plaats. Hij omvat ook inspecties op het bedrijf van de betrokken personen en de percelen die worden gebruikt voor de teelt van de populatie.

Artikel 15

Onderhoud van populaties

1.   De voor het onderhoud van de populatie verantwoordelijke persoon onderhoudt de populatie gedurende de looptijd van dit experiment.

Dat onderhoud moeten in overeenstemming zijn met de aanvaarde praktijken voor de betrokken soort.

2.   De voor het onderhoud van de populatie verantwoordelijke persoon houdt een register bij met betrekking tot het onderhoud van de populaties en stelt dit register te allen tijde voor inspectie ter beschikking aan de verantwoordelijke officiële instantie.

3.   De verantwoordelijke officiële instantie controleert de wijze waarop de populaties worden onderhouden en kan daartoe monsters nemen van het zaad van de betrokken populaties.

Artikel 16

Kennisgevingsverplichtingen van de producenten

De producenten stellen jaarlijks de voor certificering bevoegde autoriteiten in kennis van de in de punten a), b), c), f), g), h) en i) van bijlage III vermelde gegevens.

Artikel 17

Gegevensregistratie

Deelnemende lidstaten registreren de in bijlage III vermelde gegevens met betrekking tot de productie en het in de handel brengen van populaties. Op verzoek staan zij elkaar bij bij de registratie van die gegevens.

Artikel 18

Rapportageverplichtingen

1.   De deelnemende lidstaten dienen voor elk jaar uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar een jaarverslag in bij de Commissie en de andere lidstaten, dat onder andere de volgende gegevens bevat:

a)

informatie over de toegelaten types en het aantal populaties per soort die in het kader van het experiment zijn geproduceerd en in de handel zijn gebracht, en

b)

de geproduceerde en de in de handel gebrachte hoeveelheden per populatie en per soort, alsmede, indien van toepassing, de lidstaat waarvoor het zaad bestemd was.

De deelnemende lidstaten mogen ook besluiten andere relevante informatie in het verslag op te nemen.

2.   De deelnemende lidstaten dienen uiterlijk op 31 maart 2018 een verslag in bij de Commissie en de andere lidstaten dat de in bijlage III vermelde gegevens bevat. Dit verslag bevat een beoordeling van de voorwaarden van het experiment en van het belang van verlenging van de looptijd, indien wenselijk, voor elke soort. Dit verslag mag ook andere gegevens bevatten die zij relevant achten met het oog op het doel van het experiment.

3.   Een lidstaat die haar deelname vóór 31 december 2017 beëindigt, dient haar verslag uiterlijk op 31 maart van het jaar volgende op het einde van zijn deelname in.

Artikel 19

Tijdsduur

Het experiment wordt uitgevoerd in de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 december 2018.

Artikel 20

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2014.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.

(2)  Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1).


BIJLAGE I

TE VERMELDEN INFORMATIE OP HET IN ARTIKEL 11 BEDOELDE OFFICIËLE ETIKET

Op het etiket van de verpakkingen van het zaad worden de volgende gegevens vermeld:

1.

de woorden „Tijdelijk experiment op grond van de EU-voorschriften en -normen”;

2.

de voor certificering bevoegde autoriteit en de lidstaat dan wel de afkorting daarvan;

3.

naam en adres van de producent die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van het etiket dan wel de registratiecode daarvan;

4.

teeltgebied;

5.

referentienummer van de partij;

6.

maand en jaar van de sluiting, op de volgende wijze aangegeven: „gesloten in…” (maand en jaar), of maand en jaar van de laatste officiële monsterneming voor controledoeleinden, op de volgende wijze aangegeven: „monster genomen in …” (maand en jaar);

7.

de soort, aangegeven met ten minste, in Latijns schrift, de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de namen van de auteurs,

8.

benaming van de populatie;

9.

lidstaat van productie, indien verschillend van punt 2;

10.

opgegeven netto- of brutogewicht of opgegeven aantal zuivere zaden;

11.

wanneer het gewicht wordt vermeld en korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel, alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht van de zuivere zaden en het totaalgewicht;

12.

waar ten minste voor de kiemkracht nacontrole is verricht, een verklaring van het kiemkrachtniveau op het etiket. Deze gegevens mogen worden vermeld op een merkteken dat op het officiële etiket wordt geplakt.


BIJLAGE II

MONSTERNEMINGEN EN CONTROLES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 14

De volgende monsternemingen en onderzoeken worden uitgevoerd:

1.

De teeltvelden worden geïnspecteerd en de zaadmonsters worden elk jaar steekproefsgewijs genomen van ten minste 5 % van alle partijen van zaden van populaties en teeltvelden in het kader van het experiment door officiële monsternemers.

Elk teeltveld wordt gedurende het tijdelijke experiment ten minste tweemaal officieel gecontroleerd.

Deze monsters worden gebruikt voor de controle op de naleving van artikel 5 wat de identiteit betreft, en van artikel 9 wat de kwaliteit van het zaaizaad betreft.

2.

Vergelijkende veldproeven worden uitgevoerd op elk van de toegelaten populaties die in het kader van het experiment in de handel worden gebracht.

De veldproeven worden uitgevoerd door bevoegde autoriteiten, onderzoeksinstellingen of door telers of producenten. In geval van telers en producenten houden de lidstaten toezicht op de proeven.


BIJLAGE III

TE REGISTREREN INFORMATIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 17

De volgende gegevens moeten worden geregistreerd:

a)

naam van de soort en gebruikte benaming voor elke toegelaten populatie in het kader van het experiment;

b)

type populatie als bedoeld in artikel 2, onder c);

c)

de geproduceerde en de in de handel gebrachte hoeveelheden per populatie en soort, alsmede de lidstaat waarvoor het zaad het bestemd was;

d)

voorwaarden voor de toelating van de populaties door de lidstaten en de daarmee samenhangende kosten voor de aanvrager;

e)

beschrijving en resultaten van de tests die zijn uitgevoerd volgens bijlage II, punt 1;

f)

resultaten van vergelijkende veldproeven als bedoeld in bijlage II, punt 2;

g)

omvang van de deelnemende telers en producenten: micro-, kleine, middelgrote of grote onderneming;

h)

waardering van de populaties door de gebruikers wat de kenmerken in de zin van artikel 7, lid 2, onder f), betreft.


Top