Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32012R0924

    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 924/2012 van de Raad van 4 oktober 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    PB L 275 van 10.10.2012, p. 1–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 05/05/2020

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2012/924/oj

    10.10.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 275/1


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 924/2012 VAN DE RAAD

    van 4 oktober 2012

    tot wijziging van Verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1515/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de maatregelen die de Gemeenschap kan nemen naar aanleiding van een rapport van het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen (1) („WTO-machtigingsverordening”), en met name artikel 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   GELDENDE MAATREGELEN

    (1)

    De Raad stelde bij Verordening (EG) nr. 91/2009 (2) een definitief antidumpingrecht in op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de definitieve verordening”).

    B.   RAPPORTEN VAN HET ORGAAN VOOR GESCHILLENBESLECHTING VAN DE WTO

    (2)

    Op 28 juli 2011 heeft het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO (het „Orgaan”) zijn goedkeuring gehecht aan het rapport van de Beroepsinstantie en aan het panelrapport, zoals gewijzigd door de Beroepsinstantie, in de zaak „European Communities — Definitive Anti-Dumping Measures on Certain Iron or Steel Fasteners from China” (Europese Gemeenschappen — Definitieve antidumpingmaatregelen voor bepaalde ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen uit China) (3) (de „rapporten”). In deze rapporten werd onder meer vastgesteld dat de Unie zich niet hield aan:

    artikel 6.10 en artikel 9.2 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO met betrekking tot artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (4) (de „antidumpingbasisverordening”), zoals toegepast tijdens het onderzoek naar de invoer van ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (het „bevestigingsmiddelenonderzoek”);

    artikel 6.2 en 6.4, en artikel 2.4 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO met betrekking tot bepaalde aspecten van de vaststelling van dumping in het bevestigingsmiddelenonderzoek;

    artikel 4.1 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO met betrekking tot de definitie van de bedrijfstak van de Unie in het bevestigingsmiddelenonderzoek;

    artikel 3.1 en 3.2 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO met betrekking tot de in het bevestigingsmiddelenonderzoek in aanmerking genomen omvang van de invoer met dumping;

    artikel 3.1 en 3.5 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO met betrekking tot het onderzoek van het oorzakelijk verband in het bevestigingsmiddelenonderzoek, en

    artikel 6.5 en 6.5.1 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO met betrekking tot de behandeling van vertrouwelijke informatie in het bevestigingsmiddelenonderzoek.

    C.   PROCEDURE

    (3)

    Op 6 maart 2012 werd overeenkomstig de WTO-machtigingsverordening een nieuw onderzoek geopend door de publicatie van een bericht (5) in het Publicatieblad van de Europese Unie („het bericht van opening”). De Europese Commissie informeerde de partijen die betrokken waren bij het onderzoek dat tot Verordening (EG) nr. 91/2009 had geleid („het oorspronkelijke onderzoek”) over het nieuwe onderzoek en de wijze waarop de bevindingen van de rapporten betreffende de definitieve verordening in aanmerking zouden worden genomen.

    D.   BETROKKEN PRODUCT

    (4)

    Bij het betrokken product gaat het om bepaalde soorten ijzeren of stalen (met uitzondering van roestvrij stalen) bevestigingsmiddelen, d.w.z. houtschroeven (met uitzondering van kraagschroeven), zelftappende schroeven, andere schroeven en bouten met kop (ook indien met bijbehorende moeren of sluitringen, maar met uitzondering van schroeven, gedraaid of gedecolleteerd uit massief materiaal en waarvan de dikte van de schacht niet meer bedraagt dan 6 mm en met uitzondering van schroeven en bouten voor het bevestigen van bestanddelen van spoorbanen), alsmede sluitringen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (samen „de bevestigingsmiddelen” of „het betrokken product” genoemd).

    (5)

    De betrokken producten vallen momenteel onder de GN-codes 7318 12 90, 7318 14 91, 7318 14 99, 7318 15 59, 7318 15 69, 7318 15 81, 7318 15 89, ex 7318 15 90, ex 7318 21 00 en ex 7318 22 00.

    (6)

    De rapporten hebben geen gevolgen voor de bevindingen in de overwegingen 40 tot en met 57 van de definitieve verordening, die betrekking hebben op het betrokken product en het soortgelijke product.

    E.   HERZIENING VAN DE BEVINDINGEN NAAR AANLEIDING VAN DE RAPPORTEN

    (7)

    Zoals aangegeven in het bericht van opening heeft de Commissie de definitieve bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek opnieuw beoordeeld met inachtneming van de aanbevelingen en uitspraken van het Orgaan. Deze herziening vond plaats op basis van informatie die werd verzameld tijdens het oorspronkelijke onderzoek en van informatie die werd verzameld na de publicatie van het bericht van opening.

    (8)

    Het oorspronkelijke onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Met betrekking tot de parameters die relevant zijn voor de schadebeoordeling, werden gegevens voor de periode van 1 januari 2003 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”) geanalyseerd.

    (9)

    Deze verordening tracht de aspecten van de definitieve verordening te corrigeren die door het Orgaan in de rapporten strijdig met de WTO-regels werden bevonden, en tevens de definitieve verordening in overeenstemming te brengen met de aanbevelingen en uitspraken van het Orgaan.

    1.   Individuele behandeling: toepassing van artikel 9, lid 5, in de definitieve verordening

    (10)

    Dit deel beschrijft de herziene bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek in verband met de aanbevelingen en uitspraken van de rapporten, waarin gesteld werd dat de Unie met betrekking tot artikel 9, lid 5, van de basisverordening, zoals toegepast in het oorspronkelijke bevestigingsmiddelenonderzoek, in strijd handelde met artikel 6.10 en artikel 9.2 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO.

    (11)

    Zoals vermeld in overwegingen 81 en 84 van de definitieve verordening, voldeden alle vijf in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, alsook de drie afzonderlijk onderzochte producenten-exporteurs die om een individuele behandeling („IB”) hadden verzocht, aan alle voorwaarden voor een IB overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening. Zoals vermeld in overwegingen 62 en 78 van de definitieve verordening, werden vier producenten-exporteurs die oorspronkelijk in de steekproef waren opgenomen, alsook één bedrijf dat een individuele behandeling had verkregen, aangemerkt als niet-medewerkende ondernemingen, aangezien zij in de loop van het onderzoek informatie verstrekten die niet strookte met het bewijsmateriaal.

    (12)

    Gezien de aanbevelingen in de rapporten betreffende artikel 9, lid 5, van de basisverordening verzocht de Commissie producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China zich te melden en de benodigde informatie te verschaffen om hun huidige situatie opnieuw te onderzoeken, indien hun uitvoer naar de Europese Unie onderworpen was aan de geldende antidumpingmaatregelen voor bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en indien zij meenden dat zij tijdens het oorspronkelijke onderzoek ontmoedigd waren om mee te werken en een IB aan te vragen, hetzij wegens de administratieve belasting die artikel 9, lid 5, van de basisverordening met zich meebrengt, hetzij omdat zij van oordeel waren dat zij niet aan alle in dat artikel gestelde criteria voldeden.

    (13)

    De Commissie verzocht deze producenten aan te geven of zij meenden dat zij tijdens het oorspronkelijke onderzoek ontmoedigd waren om mee te werken en een IB aan te vragen wegens de administratieve belasting die artikel 9, lid 5, van de basisverordening met zich meebrengt of omdat zij van oordeel waren dat zij niet aan alle hierin gestelde criteria voldeden. Deze belanghebbenden werd verzocht om zich binnen 30 dagen na publicatie van het bericht van opening te melden en de volgende informatie te verschaffen:

    of zij van oordeel waren dat zij ten tijde van de opening van het oorspronkelijke onderzoek ontmoedigd waren om mee te werken en een IB aan te vragen, en

    informatie te verschaffen over de tijdens het OT voor het oorspronkelijke onderzoek naar de Europese Unie uitgevoerde hoeveelheden en de toen gehanteerde uitvoerprijzen.

    (14)

    Enkele producenten-exporteurs in de VRC hadden bedenkingen ten aanzien van de in het bericht van opening vastgestelde procedure inzake de uitvoering van de rapporten van het Orgaan. Zij benadrukten met name dat de gepubliceerde termijnen volgens hen te kort waren. Zij stelden dat de producenten-exporteurs werden onderworpen aan overmatige administratieve lasten, waardoor zij werden ontmoedigend en het hen onmogelijk werd gemaakt een individuele behandeling te krijgen.

    (15)

    De door deze producenten-exporteurs aangevoerde bezwaren werden ongegrond geacht. De Commissie meende dat de termijn gepast was gezien de administratieve belasting en de beperkte hoeveelheid informatie waarom werd verzocht. In het bericht van opening werd uitgelegd dat een nieuw onderzoek van de huidige situatie van een producent-exporteur in overweging wordt genomen wanneer hiertoe een verzoek wordt ingediend dat de volgende informatie bevat:

    een eenvoudige verklaring dat de producent-exporteur van mening is ontmoedigd te zijn geweest en daarom niet heeft meegewerkt en niet om een IB heeft verzocht, en

    zeer elementaire gegevens waaruit blijkt dat het bedrijf het betrokken product tijdens het oorspronkelijke onderzoektijdvak uitvoerde naar de Unie.

    (16)

    Dit informatieverzoek was uitsluitend bedoeld om de Commissie de mogelijkheid te bieden vast te stellen welke producenten-exporteurs zich tijdens het oorspronkelijke onderzoek in een positie bevonden waarin zij medewerking hadden kunnen verlenen en een IB hadden kunnen aanvragen, maar van mening waren dat zij ontmoedigd waren om dit te doen. Een termijn van 30 dagen werd toereikend geacht om te reageren op een verzoek om een eenvoudige verklaring en zeer elementaire gegevens, en kan niet worden beschouwd als oplegging van een onevenredige administratieve last. De Chinese kamer van koophandel en een Chinese producent-exporteur betoogden dat de Commissie door de in overweging 15 vermelde informatie te vragen, de Chinese producenten-exporteurs voorwaarden oplegden, terwijl volgens artikel 6.10 en 9.3 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO als regel een IB moet worden toegekend. Deze aanpak is volgens hen in strijd met de aanbevelingen in de rapporten van het Orgaan, en daarom verzochten zij de Commissie ambtshalve contact met de Chinese producenten-exporteurs op te nemen en hen mede te delen dat hen een IB wordt toegekend. De Commissie is in dit verband van oordeel dat zij door de publicatie van het bericht van opening, dat zij naar alle haar bekende producenten-exporteurs en hun handelsverenigingen alsmede naar de nationale autoriteiten heeft gestuurd, contact heeft opgenomen met alle Chinese producenten-exporteurs, en hen heeft verzocht zich binnen 30 dagen te melden als zij gedurende de oorspronkelijke onderzoeksperiode naar de Unie hadden uitgevoerd en zich tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet kenbaar hadden gemaakt. Die laatste vraag moest niet worden beschouwd als een „voorwaarde” in de zin van een „test”, zoals de genoemde partijen het voorstelden, maar als een feitelijke vaststelling waarmee zij er blijk van gaven feitelijk bij het oorspronkelijke onderzoek betrokken te zijn. Ten slotte moet worden opgemerkt dat de vragen over de uitgevoerde producten gesteld werden om na te gaan of de oorspronkelijk gekozen steekproef moest worden gewijzigd en geen betrekking hadden op het al dan niet toekennen van een IB. Het argument werd daarom afgewezen.

    (17)

    Van de 15 ondernemingen die zich na de publicatie van het bericht van opening binnen de termijn meldden en om informatie verzochten:

    waren er tien producenten-exporteurs die zich al gemeld hadden bij en meegewerkt hadden aan het oorspronkelijke onderzoek. Dit toonde aan dat zij tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet ontmoedigd waren om mee te werken en te verzoeken om een IB, zodat hun situatie in het kader van het nieuwe onderzoek niet opnieuw kon worden onderzocht. Een van deze ondernemingen verzocht om een nieuw onderzoek van zijn huidige rechten. Deze onderneming werd verzocht een verzoek om een nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 11, lid 3, van de basisverordening bij de Commissie in te dienen;

    was er één een nieuwe producent-exporteur (d.w.z. deze producent-exporteur had tijdens het oorspronkelijke onderzoek geen producten naar de Unie uitgevoerd). Deze onderneming kon daarom niet meewerken, noch in het kader van het oorspronkelijke onderzoek om een IB verzoeken. Zij werd op de hoogte gesteld van de procedures voor het aanvragen van een behandeling als nieuwe producent-exporteur overeenkomstig artikel 2 van de definitieve verordening;

    werden er twee geacht geen producenten-exporteurs, maar handelsondernemingen te zijn. Zij werden er daarom op gewezen dat zij niet in aanmerking kwamen voor het nieuwe onderzoek;

    stelden twee producenten-exporteurs dat zij aan de criteria voldeden en om een onderzoek van hun situatie verzochten. Een van deze bedrijven trok echter zijn aanvraag vervolgens weer in.

    (18)

    De bedrijven die om inlichtingen hadden gevraagd, kregen de gelegenheid te reageren op de aan hen verstrekte informatie.

    (19)

    De producent-exporteur die stelde dat hij aan de criteria voldeed en die om een onderzoek van zijn situatie verzocht, bleek onder de in punt 1 van het bericht van opening genoemde criteria te vallen. Deze producent-exporteur vroeg ook om een individueel onderzoek op grond van artikel 17, lid 3, van de basisverordening, waarbij hij argumenteerde dat indien hij tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet ontmoedigd was om mee te werken, hij een dergelijke behandeling zou hebben aangevraagd. Aangezien tijdens het oorspronkelijke onderzoek alle producenten-exporteurs die hierom hadden verzocht individueel waren onderzocht, werd dit verzoek om redenen van gelijke behandeling aanvaard.

    (20)

    Op 6 juni 2012 (6) werd een bericht gepubliceerd waarin een nieuw onderzoek van de situatie van de betreffende producent-exporteur, Bulten Fasteners (China) Co., Ltd („BFC”), werd aangekondigd. De hoeveelheden die deze producent-exporteur tijdens het OT uitvoerde, bedroegen minder dan 0,4 % van de totale uitvoer van de VRC tijdens het OT. Daarom was het volgens de Commissie niet nodig de oorspronkelijke steekproef van producenten-exporteurs te wijzigen. Er werd een vragenlijst gestuurd naar de producent-exporteur in de VRC en de verbonden ondernemingen in de Unie die betrokken waren bij de wederverkoop van het betrokken product tijdens het oorspronkelijke OT.

    (21)

    De Commissie heeft alle gegevens die voor de vaststelling van dumping nodig werden geacht, ingewonnen en gecontroleerd en een controlebezoek gebracht aan de volgende ondernemingen:

    Bulten Sweden AB, Göteborg, Zweden;

    Bulten GmbH, Bergkamen, Duitsland.

    (22)

    De Commissie concludeerde dat aan BFC een IB moest worden toegekend overeenkomstig de aanbevelingen in de rapporten van het Orgaan betreffende artikel 9, lid 5, van de basisverordening.

    2.   Bepaalde aspecten van de vaststelling van de dumping in het bevestigingsmiddelenonderzoek

    (23)

    Dit deel beschrijft de herziene bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek in verband met de aanbevelingen en uitspraken van de rapporten, waarin gesteld werd dat de Unie in strijd handelde met artikel 6.2 en 6.4, en artikel 2.4 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO met betrekking tot bepaalde aspecten van de vaststelling van dumping in het oorspronkelijke bevestigingsmiddelenonderzoek.

    (24)

    In het kader van de open dialoog die werd gevoerd met een aantal Chinese producenten-exporteurs en de kamer van koophandel, werd aan de partijen gedetailleerdere informatie over de productkenmerken van de producten van de Indiase medewerkende producent verstrekt, teneinde te voldoen aan de aanbevelingen van het Orgaan betreffende artikel 6.2 en 6.4, en artikel 2.4 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO (zie de overwegingen 28 tot en met 53). Deze informatie had met name betrekking op de productkenmerken die relevant waren voor de vaststelling van de normale waarde en die gebruikt werden bij de vergelijking met het betrokken product, d.w.z. het feit dat de binnenlandse verkopen in India zijn verdeeld in „standaardverkopen” en „speciale verkopen” en dat voor iedere transactie de sterkteklasse is vastgesteld. Vervolgens werd de normale waarde per kg berekend voor iedere in de PCN-tabel opgenomen sterkteklasse.

    (25)

    De Commissie concentreerde zich op twee essentiële vergelijkingselementen, namelijk de sterkteklasse enerzijds en standaardbevestigingsmiddelen tegenover speciale bevestigingsmiddelen anderzijds, zoals uiteengezet in de overwegingen 48 tot en met 50 van de definitieve verordening. Het onderscheid speciaal-standaard werd tijdens het onderzoek als nieuw vergelijkingselement toegevoegd; de sterkteklasse werd gebruikt als het voornaamste andere vergelijkingscriterium, dat door de meeste Chinese producenten-exporteurs zelf tijdens het oorspronkelijke onderzoek werd aangevoerd.

    (26)

    Zoals vermeld in overweging 56 van de definitieve verordening, konden de in het referentieland geproduceerde standaardbevestigingsmiddelen worden vergeleken met de bevestigingsmiddelen die door de in de steekproef opgenomen producenten uit de VRC naar de Unie worden uitgevoerd, aangezien zij dezelfde fysische en technische basiseigenschappen hebben als de producten die uit de VRC worden uitgevoerd.

    (27)

    De normale waarde werd af fabriek vastgesteld teneinde het prijseffect van de kwaliteitscontrole, die door de Indiase producent wel, maar in China niet werd uitgevoerd, buiten beschouwing te laten. Dit resulteerde in twee lijsten met normale waarden in Chinese yuan (CNY) per kg naar sterkteklasse, een voor standaardbevestigingsmiddelen en een voor speciale bevestigingsmiddelen.

    2.1.   Mededeling van 30 mei 2012

    (28)

    Op 30 mei 2012 werd aan alle belanghebbenden aanvullende informatie verstrekt over de productsoorten die voor de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs waren gebruikt. Zoals vermeld in het bericht van opening, werd aan alle belanghebbenden gedetailleerdere informatie verstrekt over de productkenmerken die relevant werden geacht voor de vaststelling van de normale waarde.

    (29)

    De mededeling had betrekking op de normale waarde die was vastgesteld op basis van de prijzen van het betrokken product dat door de medewerkende Indiase producent op de binnenlandse markt werd verkocht. Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijzen of de berekende waarde in een referentieland. Twee Indiase producenten waren bereid mee te werken door een vragenlijst te beantwoorden. De in hun antwoorden verstrekte gegevens werden ter plaatse gecontroleerd. Slechts een van de bedrijven verstrekte echter gegevens die gedetailleerd genoeg waren om als basis voor het bepalen van de normale waarde te kunnen worden gebruikt.

    (30)

    Zoals vermeld in overweging 90 van de definitieve verordening „stelde een aantal importeurs en exporteurs ter discussie of het wenselijk was de gegevens van de laatstgenoemde Indiase exporteur te gebruiken, omdat i) de hoeveelheid die door deze producent wordt geproduceerd en op de Indiase binnenlandse markt wordt verkocht volgens hen niet representatief zou zijn voor de hoeveelheid die uit de VRC naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd en ii) deze Indiase producent naar verluidt commerciële banden had met een van de communautaire producenten die de klacht steunen. In dit verband moet worden opgemerkt dat i) de omvang van de verkoop van de Indiase producent als voldoende representatief werd beschouwd om betrouwbare normale waarden vast te stellen en ii) het feit dat de producent uit het referentieland banden heeft met een communautaire producent die de klacht steunt, niet betekent dat de keuze van dat referentieland onredelijk is. Verder werd opgemerkt dat deze banden na het OT tot stand waren gekomen. Gezien het bovenstaande en het feit dat er geen andere producenten uit derde landen meewerkten, werd de keuze van India als referentieland als redelijk beschouwd”.

    (31)

    Gezien de concurrentievoorwaarden op en de openheid van de Indiase markt, en het feit dat de medewerkende Indiase producent productsoorten verkocht die vergelijkbaar zijn met die welke door de Chinese producenten-exporteurs worden uitgevoerd, werd geconcludeerd dat India een geschikt derde land met markteconomie in de zin van artikel 2, lid 7, van de basisverordening was.

    (32)

    In de mededeling werd erop gewezen dat de gegevens betreffende de binnenlandse verkopen betrekking hadden op het onderzoektijdvak, maar zonder productcontrolenummer („PCN”). De Indiase producent was echter in staat de sterkteklasse van de verkochte bevestigingsmiddelen aan te geven, alsook of het een „standaardbevestigingsmiddel” of een „speciaal bevestigingsmiddel” betrof, zoals vastgesteld in de definitieve verordening. Bij de aanvang van het onderzoek, toen het PCN werd gecreëerd, was de noodzaak om een onderscheid te maken tussen standaard- en speciale bevestigingsmiddelen nog niet aan de orde geweest.

    (33)

    De Commissie constateerde echter dat dit onderscheid de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloedde; de Indiase producent werd daarom verzocht deze gegevens te verstrekken, waaraan deze gehoor gaf. De binnenlandse Indiase verkopen werden derhalve verdeeld in „standaardverkopen” en „speciale verkopen”, waarna voor iedere transactie de sterkteklasse werd vastgesteld. Vervolgens werd de normale waarde per kg voor iedere oorspronkelijk in de PCN-tabel opgenomen sterkteklasse berekend.

    (34)

    De overige kenmerken van het oorspronkelijke PCN werden niet gebruikt, niet alleen omdat de Indiase producent niet in staat was dusdanig gedetailleerde gegevens te verstrekken, maar ook om de volgende redenen:

    de doorsnede en de lengte werden niet relevant geacht omdat de analyse werd uitgevoerd op basis van het gewicht, waardoor automatisch rekening werd gehouden met verschillen voortvloeiend uit verschillen in doorsnede of lengte van het bevestigingsmiddel;

    er waren geen aanwijzingen dat er sprake was van verschillen wat de chroomdeklaag of de deklaag in het algemeen - in feite een indicator van galvanisering - betreft tussen de producten van de Indiase producent en de Chinese bevestigingsmiddelen;

    met betrekking tot het enige resterende PCN-element, de GN-codes, werd geoordeeld dat deze geen betrouwbare indicator waren, aangezien de Chinese en Indiase autoriteiten niet de 10 GN-codes hanteren die de autoriteiten van de Unie voor de omschrijving van het betrokken product gebruiken.

    (35)

    De Commissie concentreerde zich daarom op twee cruciale verschillen tussen de producten: de sterkteklasse, enerzijds, en standaardbevestigingsmiddelen tegenover speciale bevestigingsmiddelen, een indicator voor klant- en kwaliteitsverschillen, anderzijds.

    (36)

    De normale waarde werd af fabriek vastgesteld teneinde het prijseffect uit te sluiten van de kwaliteitscontrole die wel door de Indiase maar niet door de Chinese producent werd uitgevoerd. Dit resulteerde derhalve in twee lijsten met normale waarden in Chinese yuan (CNY) per kg naar sterkteklasse, één voor standaardbevestigingsmiddelen en één voor speciale bevestigingsmiddelen.

    (37)

    De Commissie liet alle belanghebbenden weten dat de normale waarde niet kon worden meegedeeld, aangezien het de vertrouwelijke prijs van één enkele Indiase producent op de binnenlandse markt betreft. Zij werden er evenwel van in kennis gesteld dat de „standaard” normale waarde van een bevestigingsmiddel van sterkteklasse 8.8 („G” volgens de PCN-tabel), een standaardsoort die veel door Chinese producenten wordt uitgevoerd, volgens de berekeningen in de orde van grootte van 9 tot 12 CNY per kg af fabriek lag.

    2.2.   Opmerkingen ontvangen naar aanleiding van de mededeling van 30 mei 2012

    (38)

    Eén importeur en vier producenten-exporteurs voerden aan dat de tijd die de partijen hadden gekregen om te reageren op de aanvullende informatie (tien dagen) te kort was. De Commissie is echter van mening dat de genoemde termijn toereikend was, aangezien de verstrekte informatie slechts een aanvulling vormde op de informatie die aan het eind van het oorspronkelijke onderzoek in de definitieve verordening was verstrekt. De tijd die werd geboden om deze aanvullende informatie te onderzoeken en hierop te reageren werd daarom als redelijk beschouwd.

    (39)

    Sommige partijen voerden aan dat de Commissie had verklaard dat zij, afgezien van de sterkteklasse, geen nieuwe informatie over de fysische eigenschappen van de voor de vaststelling van de normale waarde gebruikte producten had. Deze bewering moet worden afgewezen. In die fase van het nieuwe onderzoek verschafte de Commissie enkel een aanvullende toelichting op de wijze waarop de normale waarde tijdens het oorspronkelijke onderzoek was vastgesteld. Het is belangrijk te benadrukken dat „sterkte” door de Chinese producenten-exporteurs als een van de relevante eigenschappen was aangemerkt. Dit betekende echter niet dat de Commissie geen informatie had over andere fysische eigenschappen.

    (40)

    Dezelfde partijen beweerden dat de Commissie tijdens de hoorzittingen met betrekking tot eventuele correcties ten behoeve van de vergelijkbaarheid van uitvoerprijzen en de normale waarde had verklaard dat zij de correcties liever op prijsanalyses dan op kostenanalyses baseerde. In werkelijkheid heeft de Commissie verduidelijkt dat bij een vergelijking ingevolge artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening moet worden gehouden met verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloeden en niet met kostenverschillen.

    (41)

    Deze partijen herhaalden vervolgens hun verzoek correcties toe te passen om rekening te houden met verschillen in productiekosten, zoals verschillen in doelmatigheid bij het verbruik van grondstoffen, verschillen in het verbruik van walsdraad, in elektriciteitsverbruik, in zelf opgewekte energie, in productiviteit per werknemer, in redelijk winstpeil en in het gebruik van gereedschappen. Zoals hierboven is aangegeven, verwijst artikel 2, lid 10, van de basisverordening naar de prijs en niet naar de kosten. Er werd door deze partijen geen bewijs geleverd waaruit bleek dat de beweerde kostenverschillen zich vertaalden in prijsverschillen. Bij onderzoeken die betrekking hebben op overgangseconomieën zoals China wordt zo nodig gebruikgemaakt van een referentieland om te voorkomen dat in landen zonder markteconomie rekening wordt gehouden met prijzen en kosten die niet het normale resultaat van marktwerking zijn. Daarom worden voor de vaststelling van de normale waarde vervangende kosten en prijzen van producenten uit functionerende markteconomieën gebruikt. Het verzoek om correcties toe te passen die rekening houden met de verschillen in productiekosten wordt daarom afgewezen.

    (42)

    Dezelfde partijen voerden verder aan dat de aanvullende informatie die op 30 mei 2012 werd verstrekt over de eigenschappen van de producten die door de Indiase producent werden verkocht, onvolledig was aangezien hierin volgens hen geen informatie was opgenomen over de volgende aspecten: verschillen met betrekking tot het soort bevestigingsmiddel, de deklaag en het gebruik van chroom, de doorsnede en lengte, ISO 9000, de eenheid voor producten met gebreken, en andere aspecten zoals hardheid, buigvermogen, sterkte, stootvastheid en andere wrijvingscoëfficiënten. Zij vroegen de Commissie toe te lichten waarom de overige eigenschappen van het oorspronkelijke PCN niet relevant werden geacht. Deze kwesties werden in twee mededelingen toegelicht. De eerste werd op 5 juli verstuurd en de tweede werd op 11 juli 2012 ter inzage van de belanghebbenden in het dossier opgenomen.

    2.3.   Mededeling van 5 juli 2012

    (43)

    Naar aanleiding van het in overweging 42 vermelde verzoek van de partijen om aanvullende informatie, werd op 5 juli 2012 een tweede mededeling naar alle belanghebbenden gestuurd. Hierin werd de volgende aanvullende informatie verstrekt:

    een tabel met de orden van grootte van het prijsniveau van de normale waarde per sterkteklasse voor standaardbevestigingsmiddelen die door de enige medewerkende Indiase producent op de Indiase binnenlandse markt verkocht worden aan onafhankelijke afnemers. Verder werd duidelijk gemaakt dat het overgrote deel van de uitvoer van de Chinese producenten onder sterkteklasse G valt;

    een grondige analyse van de gegevens in India liet zien dat de op de binnenlandse markt verkochte standaardbevestigingsmiddelen gegalvaniseerd zijn overeenkomstig PCN-code „A”. De Commissie stelde daarom voor de normale waarde voor uitgevoerde modellen met deklaagsoort A te vergelijken;

    na een handmatige analyse van de gegevens over de binnenlandse prijzen in India werd informatie over de doorsnede en lengte ontleend aan de tekststring van de door de Indiase producent gebruikte codering van de verkopen. Om een vergelijking met de uitvoer van de Chinese bedrijven mogelijk te maken, werden deze gegevens vervolgens samengevoegd tot orden van grootte, zodat een onderscheid kan worden gemaakt tussen de voornaamste afmetingen van de producten:

    Indicator

    Doorsnede

    Lengte

    Klein

    M4 tot M10

    0 tot 100 mm

    Middelgroot

    M12 tot M20

    100 tot 200 mm

    Groot

    M22 tot M30

    200 tot 300 mm

    de Commissie stelde daarom voor deze gegevens te gebruiken om de normale waarde nauwkeuriger te bepalen en de dumpingmarges op grond hiervan te berekenen. Wanneer de uitgevoerde bevestigingsmiddelen niet in een van deze orden van grootte vielen, zouden zij niet worden gebruikt voor de dumpingberekening. Dit had slechts gevolgen voor een zeer kleine hoeveelheid uitgevoerde producten;

    als referentie verstrekte de Commissie het voorgestelde herziene PCN:

    Indicator

    Omschrijving

    PCN

    Standaard/Speciaal

    Standaardbevestigingsmiddel

    S

     

    Speciaal bevestigingsmiddel

    P

    Sterkteklasse

    3.6

    A

     

    4.6

    B

     

    4.8

    C

     

    5.6

    D

     

    5.8

    E

     

    6.8

    F

     

    8.8

    G

     

    9.8

    H

     

    10.9

    I

     

    12.9

    J

    Deklaag

    Gegalvaniseerd

    A

    Doorsnede

    M4 tot M10

    S

     

    M12 tot M20

    M

     

    M22 tot M30

    L

    Lengte

    0 tot 100 mm

    S

     

    101 tot 200 mm

    M

     

    201 tot 300 mm

    L

    de Commissie gaf een overzicht van de dumpingmarges zoals deze op grond van het in de mededeling uiteengezette voorstel waren gewijzigd, waarbij zij opmerkte dat deze herziene dumpingmarges niet automatisch konden worden gelijkgesteld aan de antidumpingrechten, aangezien hierop de regel van het laagste recht van toepassing is;

    ten slotte werden nieuwe tabellen 22, 23, 32, 33 en 34 van een producent in de Unie verstrekt naar aanleiding van de opmerking van sommige belanghebbenden dat de aanvullende informatie in de mededeling van 30 mei 2012 onvolledig was, aangezien sommige elementen in die tabellen ontbraken of niet correct waren samengevat.

    2.4.   Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van 5 juli 2012

    (44)

    Een aantal partijen verzocht om aanvullende informatie over het prijsniveau van de normale waarde. Zoals vermeld in overweging 82, kon het prijsniveau niet aan de belanghebbenden worden meegedeeld, aangezien het vertrouwelijke informatie over de prijzen van een enkele producent uit het referentieland betreft. Een niet-vertrouwelijke versie van de normale waarde naar sterkteklasse voor standaardbevestigingsmiddelen werd echter op 5 juli 2012 beschikbaar gesteld aan de Chinese producenten-exporteurs die erom hadden gevraagd; deze versie werd ook ter inzage van de belanghebbenden opgenomen in het dossier. In deze mededeling werd door de Commissie een tabel opgenomen met de orden van grootte van het prijsniveau van de normale waarden per sterkteklasse voor standaardbevestigingsmiddelen die door de enige medewerkende Indiase producent op de Indiase binnenlandse markt verkocht worden aan onafhankelijke afnemers.

    (45)

    Sommige partijen betoogden verder dat de Commissie hen tijdens een hoorzitting op 26 juni 2012 had gezegd dat voor de Indiase binnenlandse verkopen twee soorten deklaag werden gebruikt, te weten „A” en „B” (zie de PCN-tabel die gebruikt werd tijdens het oorspronkelijke onderzoek). Dit argument is ongegrond. De Commissie deelde de genoemde partijen mee dat zij in die fase van het nieuwe onderzoek, onderzoek deed naar de deklagen die de Indiase producent voor de standaardbevestigingsmiddelen gebruikte. Tijdens een hoorzitting op 3 juli 2012 en door een mededeling die op 11 juli 2012 ter inzage van de belanghebbenden in het dossier werd opgenomen, werden alle partijen er vervolgens van in kennis gesteld dat de Indiase producent voor de productie van standaardbevestigingsmiddelen deklaag „A” gebruikte.

    (46)

    Tijdens een hoorzitting op 11 juli 2012 verzochten dezelfde partijen de Commissie uit te leggen hoe de verdeling van de normale waarde tussen speciale en standaardbevestigingsmiddelen in het geval van de Indiase producent tot stand was gekomen. De Commissie gaf aan dat dit was gebeurd op basis van de namen van de afnemers. Zoals uit het door de raadadviseur-auditeur van DG Handel opgestelde verslag blijkt, verklaarde de Commissie echter voor het einde van de zitting dat zij een nadere toelichting over deze kwestie zou verschaffen, hetgeen gebeurde in een aanvullende mededeling van 13 juli 2012 die werd toegezonden aan de partijen die aan de zitting hadden deelgenomen en die ook in het niet-vertrouwelijke dossier werd opgenomen ter inzage van alle belanghebbenden. De stelling van de genoemde partijen dat de Commissie verklaard zou hebben dat „de verdeling van de normale waarde naar speciale en standaardbevestigingsmiddelen onder andere tot stand was gekomen op basis van de namen van de afnemers” is derhalve onvolledig, aangezien er over deze kwestie aanvullende informatie is verstrekt, zoals vermeld in de onderstaande overweging.

    (47)

    Ten aanzien van het verschil tussen standaard- en speciale bevestigingsmiddelen verduidelijkte de Commissie in haar mededeling van 13 juli 2012 dat „niet kan worden uitgesloten dat de automobielindustrie voor bepaalde toepassingen ook standaardbevestigingsmiddelen gebruikt”. Sommige partijen beweerden dat de Commissie van mening was dat bevestigingsmiddelen voor de automobielindustrie ook als standaard konden worden aangemerkt. Dit argument is ongegrond. Zoals in de genoemde mededeling duidelijk wordt uitgelegd, werd de uitspraak van de Commissie gedaan bij gebrek aan een afnemerslijst van de Indiase producent. Echter, zoals werd vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek en verder wordt toegelicht onder deel 2.7, bestellen autofabrikanten om kwaliteits- en commerciële redenen altijd op maat gemaakte bevestigingsmiddelen teneinde te voldoen aan de ISO-vereisten die gelden voor die bedrijfstak. Alle bevestigingsmiddelen die bestemd zijn voor de automobielindustrie worden daarom door de producenten van bevestigingsmiddelen, ook die in India, als „speciale” producten beschouwd, zoals blijkt uit informatie op de websites van Indiase autofabrikanten. Daar de Indiase producent alle op maat gemaakte onderdelen duidelijk omschreef als „speciale bevestigingsmiddelen”, is de Commissie van oordeel dat standaardbevestigingsmiddelen voor de automobielindustrie geen deel uitmaakten van de lijst met standaardbevestigingsmiddelen die tijdens het oorspronkelijke onderzoek werd verstrekt.

    (48)

    De Chinese kamer van koophandel en een Chinese producent-exporteur deden vergelijkbare uitspraken met betrekking tot het mogelijke gebruik van voor de automobielindustrie bestemde bevestigingsmiddelen voor de vaststelling van de normale waarde; zij beweerden voorts dat bevestigingsmiddelen voor de automobielindustrie die niet op maat worden gemaakt voor een specifieke afnemer nog altijd moeten worden onderworpen aan een speciale kwaliteitscontrole of moeten voldoen aan traceerbaarheidsvereisten, waardoor zij duurder worden en normaliter moeten worden aangemerkt als speciale bevestigingsmiddelen. Zij argumenteerden dat de bevindingen van de Commissie dat bevestigingsmiddelen die gebruikt worden voor hightechtoepassingen, maar niet vervaardigd worden aan de hand van tekeningen van de gebruiker, toch als speciale bevestigingsmiddelen zijn beschouwd, ongefundeerd zijn, en dat de Commissie hiermee in strijd handelde met artikel 2, lid 10, van de basisverordening, aangezien dit een inbreuk vormde op het beginsel van een billijke vergelijking. Zij waren verder van mening dat de bevindingen van de Commissie die gebaseerd waren op de indeling door de Indiase producent, niet waren gecontroleerd aan de hand van een inspectie ter plaatse. Gezien het bovenstaande, verzochten zij de Commissie het onderscheid tussen standaard- en speciale bevestigingsmiddelen te herzien en, indien dit niet mogelijk was, voor de vaststelling van de normale waarde gebruik te maken van andere gegevens.

    (49)

    De onderbouwing door de Commissie van het onderscheid tussen standaard- en speciale bevestigingsmiddelen is al in overweging 47 besproken. Met betrekking tot de bewering dat de door de Indiase producent gemaakte indeling niet is gecontroleerd, moet erop gewezen worden dat de Commissie de lijst van verkopen heeft gecontroleerd door middel van een aantal „naloopcontroles” (d.w.z. een grondige controle van een selectie van verkooptransacties in de lijst van verkopen teneinde de nauwkeurigheid ervan vast te stellen), die deel uitmaken van de standaardcontroleprocedures. De indeling van de verkooplijst die vervolgens door de Indiase producent werd aangebracht, werd gecontroleerd aan de hand van de gemiddelde prijzen van de verschillende categorieën, zoals uiteengezet in de genoemde mededeling. De bewering dat de Commissie de door de Indiase producent verstrekte informatie klakkeloos heeft geaccepteerd, is derhalve ongefundeerd.

    (50)

    Bovendien bieden de door de Indiase producent gebruikte criteria om speciale bevestigingsmiddelen te definiëren, te weten overeenkomstig de tekeningen van de afnemer, zoals vermeld in overweging 47, voldoende zekerheid betreffende de betrouwbaarheid van de gegevens. In het oorspronkelijke onderzoek had de Commissie de normale waarde al gecorrigeerd door rekening te houden met de kwaliteitscontrolemaatregelen die werden toegepast door de Indiase producent, maar niet door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten. Onder deze omstandigheden acht de Commissie het niet noodzakelijk gebruik te maken van andere gegevens voor de bepaling van de normale waarde, zoals voorgesteld door de betrokken partijen. Ten slotte hebben zich, zoals aangegeven in overweging 89 van de definitieve verordening, ondanks de inspanningen van de Commissie geen andere producenten uit mogelijke referentielanden voor medewerking aan de procedure aangeboden.

    (51)

    Met betrekking tot het gebruik van gegevens van de producent uit het referentieland India voor de vaststelling van de normale waarde, stelde de Vereniging van Europese Distributeurs (EFDA) dat een dergelijke techniek niet geschikt was, aangezien het productassortiment van het bedrijf en zijn productievolume, klantenprofiel, distributiemethode en marktpositie niet vergelijkbaar zijn met die van de Chinese producenten-exporteurs. De vereniging stelde verder dat de Chinese prijzen laag zijn dankzij de voordelen van fabricage op grote schaal van standaardproducten door gespecialiseerde efficiënte bedrijven. Zij verzocht daarnaast om gedetailleerdere informatie over de prijzen en het productievolume voor standaardbevestigingsmiddelen van de Indiase producent. De EFDA legde ten slotte gegevens van Eurostat over ter onderbouwing van haar stelling dat een vergelijking van de uitvoerprijzen voor de VRC en India voor twee specifieke GN-codes laat zien dat de Indiase uitvoer van deze producten minder dan 4 % van de Chinese uitvoer bedraagt en dat India geen geloofwaardige leverancier van deze producten voor de exportmarkt is.

    (52)

    Wat de geschiktheid van de keuze van de producent uit het referentieland India betreft, wordt verwezen naar het laatste deel van overweging 49. Het algemene argument dat de Chinese uitvoerprijzen laag zijn dankzij de voordelen van productie op grote schaal, werd niet op dusdanige wijze onderbouwd of gekwantificeerd dat het een bijdrage kon leveren aan de analyse die in die fase van het nieuwe onderzoek plaatsvond. Ten aanzien van het verzoek om aanvullende informatie over de gegevens van de Indiase fabrikant, wordt verwezen naar overweging 82 betreffende het vertrouwelijke karakter. Met betrekking tot de stelling dat de uitvoer uit India niet kan worden vergeleken met die uit de VRC tijdens en na het OT, is het zo dat overeenkomstig de basisverordening voor de vaststelling van de normale waarde de Indiase binnenlandse prijzen relevant worden geacht en niet de Indiase uitvoerprijzen. Deze argumenten van EFDA zijn derhalve ongegrond.

    (53)

    Wat de door de Indiase producent gebruikte deklaag betreft, hebben de Chinese kamer van koophandel en de Chinese producent-exporteur twijfels geuit en de Commissie verzocht uit te leggen op welke wijze de vertrouwelijke informatie afdoende bewijst dat de Indiase producent op de binnenlandse markt alleen gegalvaniseerde bevestigingsmiddelen verkocht. Tijdens de controle legde de Indiase producent bewijs over, wat de Commissie tot de conclusie bracht dat de op de binnenlandse markt verkochte standaardbevestigingsmiddelen gegalvaniseerd waren, wat overeenkomt met de klaagsoort „A” van het oorspronkelijke PCN. In deze omstandigheden is de Commissie van oordeel dat het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal voldoende is om te concluderen dat de op de binnenlandse markt verkochte standaardbevestigingsmiddelen gegalvaniseerd waren. In dit verband werd een correctie toegepast wegens chroomverschillen, zoals is aangegeven in overweging 81.

    2.5.   Verzoek om aanvullende informatie na de mededeling van 5 juli 2012

    (54)

    Sommige producenten-exporteurs vroegen om een nadere toelichting en informatie om eventueel een verzoek te kunnen indienen voor de correctie van hun eigen, in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde dumpingmarge. Zij deden dit op grond van de volgende overwegingen:

    a)

    de kenmerken van de gebruikte „productsoorten” (GN-codes, sterkteklasse, standaard- tegenover speciale bevestigingsmiddelen) bij de vaststelling van de normale waarde;

    b)

    aanvullende informatie over de kenmerken van de door de Indiase producent verkochte producten die gebruikt zijn voor de vaststelling van de normale waarde;

    c)

    opheldering over de redenen waarom de overige kenmerken van het oorspronkelijke PCN niet zijn gebruikt, en

    d)

    correcties die moeten worden aangebracht wegens fysieke verschillen.

    (55)

    Wat punt a) betreft, kwam, zoals vermeld in de mededeling van 30 mei 2012, de sterkteklasse van de door de medewerkende Indiase producent verkochte bevestigingsmiddelen overeen met de sterkte-indicator uit het PCN, die werd gebruikt in de vragenlijst die aan alle partijen was gestuurd. De sterkteklasse werd vastgesteld door hetzelfde relevante element van het PCN toe te passen op de verkooplijsten van de Indiase producent die gecontroleerd werden tijdens het controlebezoek ter plaatse.

    (56)

    Het onderscheid tussen speciale en standaardbevestigingsmiddelen werd uitgelegd in overweging 54 van de definitieve verordening. „Speciale bevestigingsmiddelen” zijn bevestigingsmiddelen die worden vervaardigd op basis van tekeningen van de afnemer. „Standaardbevestigingsmiddelen” zijn bevestigingsmiddelen die op voorraad worden vervaardigd en niet overeenkomstig de specificaties van een concrete afnemer. De noodzaak om een onderscheid te maken tussen de door de Indiase medewerkende producent geproduceerde speciale en standaardbevestigingsmiddelen werd volledig erkend, terwijl, zoals vermeld in de overwegingen 51 en 54 van de definitieve verordening, de vergelijking tussen de uitvoerprijs en de normale waarde voor de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs gemaakt werd met betrekking tot het „standaardtype” bevestigingsmiddelen.

    (57)

    Wat punt b) betreft, is het om redenen van vertrouwelijkheid niet mogelijk de exacte modellen van de door de Indiase producent verkochte schroeven en bouten mee te delen. De vergelijking werd echter, zoals hierboven aangegeven, gemaakt op basis van het gewicht binnen dezelfde categorie (speciaal of standaard) en voor dezelfde in het PCN opgenomen sterkteklasse.

    (58)

    Eveneens in verband met punt b) verzochten diverse belanghebbenden om meer informatie over het gebruik van deklagen. De oorspronkelijke onderzoeksgegevens werden opnieuw geanalyseerd en hieruit bleek dat het product dat als „standaard” op de Indiase binnenlandse markt werd verkocht, een eenvoudige deklaag had, d.w.z. het was gegalvaniseerd. Deze informatie werd verstrekt tijdens de door de belanghebbenden aangevraagde hoorzittingen, opnieuw meegedeeld aan de belanghebbenden die om deze informatie hadden gevraagd en ter inzage van de belanghebbenden in het dossier opgenomen.

    (59)

    Twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs verzochten om meer informatie over de correcties wegens het gebruik van chroom in de deklagen. De verkoopgegevens die de Indiase medewerkende producent had verstrekt, werden opnieuw geanalyseerd, wat aanleiding was voor een correctie van de normale waarde wegens het verschil in chroom (zie overweging 81). Dezelfde twee producenten-exporteurs vroegen om een nadere toelichting over de wijze waarop de winstgevendheid van de binnenlandse verkopen van de Indiase medewerkende producent was bepaald: of de productiekosten waren gerapporteerd op basis van het PCN of dat was uitgegaan van de gemiddelde kosten, en of de normale waarde mede gebaseerd was op de verkopen aan verbonden ondernemingen.

    (60)

    Alle relevante informatie betreffende de normale waarde werd uiteengezet in overweging 94 van de definitieve verordening. Daar staat ook dat alleen gebruik werd gemaakt van de binnenlandse verkopen aan niet-verbonden bedrijven.

    (61)

    Deze twee producenten-exporteurs voerden later aan dat zij ernstige twijfels hadden over de correcte uitvoering van de winstgevendheids- en representativiteitstests. In het bijzonder ten aanzien van de representativiteitstest betwijfelden zij of de binnenlandse verkopen van de Indiase producent meer dan 5 % van zijn uitvoer uitmaakten, wanneer werd uitgegaan van de herziene productgroepen. In verband met de representativiteitstest werd geconstateerd dat in gevallen waarin de grens van 5 % voor een bepaalde productsoort niet werd gehaald, de binnenlandse verkopen desondanks voldoende omvang hadden om een correcte vergelijking mogelijk te maken. Met betrekking tot de winstgevendheidstest wordt bevestigd dat deze is uitgevoerd op basis van de productsoort.

    (62)

    Wat punt c) betreft, d.w.z. waarom niet het volledige PCN werd gebruikt om de normale waarde met de uitvoerprijs te vergelijken, werd tijdens het onderzoek duidelijk dat het volledige PCN geen betrouwbare indicator vormde. In de eerste plaats omdat noch de Chinese, noch de Indiase autoriteiten de 10 GN-codes voor de omschrijving van het product hanteren die de autoriteiten van de Unie gebruiken. In de tweede plaats, zoals uitgelegd in overweging 48 van de definitieve verordening, beweerde een aantal partijen dat de door de Chinese producenten-exporteurs vervaardigde bevestigingsmiddelen standaardproducten waren (voornamelijk van de weerstandscategorieën tussen 4.8 en 8.8), zonder specifieke kenmerken wat grondstof, weerstand, deklaag of certificatie-/veiligheidsgerelateerde aspecten betreft, die bestemd zijn voor niet-professionele toepassingen en algemene distributie, en niet voor hightechtoepassingen, en die niet voldoen aan de strenge eisen van specifieke eindgebruikers zoals de chemische, automobiel- of luchtvaartindustrie.

    (63)

    Wat de onder d) genoemde aspecten betreft, konden elementen in verband met de „traceerbaarheid”, de ISO-standaard 9000, de eenheid voor producten met gebreken en andere criteria als „hardheid, buigvermogen, sterkte, stootvastheid en andere wrijvingscoëfficiënten”, die door twee andere producenten-exporteurs naar voren werden gebracht, niet worden aanvaard, aangezien de betrokken ondernemingen niet hebben laten zien hoe deze elementen de prijsvergelijkbaarheid van de normale waarde en de uitvoerprijs beïnvloeden.

    (64)

    Omdat er, behalve de aanbevelingen die de belanghebbenden tijdens het oorspronkelijke onderzoek hadden gedaan, geen specifieke informatie over het beweerde gebrek aan vergelijkbaarheid beschikbaar was, en gegeven de beperkte hoeveelheid beschikbare aanvullende informatie over andere technische eigenschappen zoals de deklaag, werd in het oorspronkelijke onderzoek geconcludeerd dat de voornaamste factoren en verschillen die de belanghebbenden zelf hadden benadrukt, met name de sterkteklasse en het onderscheid standaard-speciaal, een afdoende grondslag vormden voor de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijzen.

    2.6.   Bekendmaking van aanvullende informatie over de normale waarde op 11 juli 2012

    (65)

    Op 11 juli 2012 maakte de Commissie ook de nieuwe indeling van de normale waarde bekend, zoals hierboven beschreven, en de door haar voorgestelde nieuwe berekening van de dumpingmarges op de hierboven aangegeven basis. Zij vroeg om reacties hierop.

    (66)

    Zoals vermeld in overweging 32, verstrekte de Indiase producent als onderdeel van de oorspronkelijk verstrekte informatie een lijst met binnenlandse verkopen („DMSAL”) zonder PCN’s. Iedere verkoop werd slechts aangeduid met een artikelcode, te weten een interne code voor ieder product, en een productbeschrijving bestaande uit een tekststring, bijvoorbeeld:

    M8X1,25X16 FLANGE SCREW

    (67)

    Zoals uiteengezet in de overwegingen 48 tot en met 57 van de definitieve verordening, deelde de Indiase producent zijn binnenlandse verkopen op basis van het in overweging 77 genoemde onderscheid in in standaard- en speciale bevestigingsmiddelen. Als gevolg hiervan werd de DMSAL aangeleverd in twee bestanden, „DMSAL standaard” en „DMSAL speciaal”. Verkopen die niet konden worden aangemerkt als standaard of speciaal werden uitgesloten van de berekening van de normale waarde.

    (68)

    Tijdens het onderzoek werd ook duidelijk dat de sterkteklasse van het bevestigingsmiddel nodig was om de normale waarde te bepalen. Het Indiase bedrijf gaf de sterkteklasse aan voor iedere regel van de „DMSAL standaard” en de „DMSAL speciaal”. Deze werd weergegeven in een kolom met het opschrift „Kwaliteit”, waarmee de sterkteklasse werd aangegeven. Bijvoorbeeld:

    Beschrijving

    Kwaliteit

    M8X1,25X16 FLANGE SCREW

    8.8

    (69)

    De oorspronkelijke normale waarde werd op basis hiervan berekend, gebruikmakend van de verdeling in standaard/speciaal en sterkteklasse, zoals op 30 mei 2012 uiteen werd gezet in de eerste mededeling van feiten en overwegingen in het kader van de evaluatie van de uitvoering.

    (70)

    Zoals vermeld in overweging 54, verzochten sommige producenten om een nadere toelichting onder verwijzing naar het feit dat geen vergelijking had plaatsgevonden op basis van de deklaag, doorsnede en lengte van de bevestigingsmiddelen. Zij stelden dat dit invloed kon hebben op het oorspronkelijk berekende niveau van de normale waarde.

    (71)

    Aangezien er geen PCN beschikbaar was, werd de beschrijvende tekststring van iedere transactie (na samenvoeging van alle transacties met dezelfde beschrijvende tekst) geanalyseerd om de doorsnede en lengte van het verkochte bevestigingsmiddel vast te stellen. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het bovenstaande voorbeeld: M8 = doorsnede, en 16 = lengte. In dit geval gaat het om een schroef met een doorsnede van 8 mm en een lengte van 16 mm. Het getal 1,25 verwijst naar de spoed, die niet is gebruikt om het betrokken product in te delen.

    (72)

    In het PCN dat Chinese producenten-exporteurs gebruiken, worden deze gegevens enigszins anders weergegeven. Een schroef met dezelfde doorsnede en lengte wordt weergegeven als „080016”.

    (73)

    Om ervoor te zorgen dat de normale waarde en de uitvoerprijs met elkaar overeenstemmen, heeft de Commissie de doorsnede en de lengte ingedeeld in drie even grote orden van grootte, zoals uiteengezet in de tweede mededeling van 5 juli 2012:

    Indicator

    Doorsnede

    Lengte

    Klein

    M4 tot M10

    0 tot 100 mm

    Middelgroot

    M12 tot M20

    100 tot 200 mm

    Groot

    M22 tot M30

    200 tot 300 mm

    (74)

    Een klein aantal verkopen van de Indiase producent viel buiten deze orden van grootte en werd niet gebruikt voor de berekening van de normale waarde. Bovengenoemde schroef wordt derhalve met het herziene PCN „GSS” aangeduid: sterkteklasse 8.8; kleine doorsnede; korte lengte.

    (75)

    Uit het hierboven gegeven voorbeeld wordt duidelijk dat de productbeschrijving met een tekststring geen informatie bevat over de door de Indiase producent gebruikte deklaag. Het onderzoeksdossier werd daarom nagelopen op aanwijzingen voor het soort deklaag dat de Indiase producent eventueel gebruikt heeft voor op de binnenlandse markt verkochte standaardbevestigingsmiddelen. Uit vertrouwelijke informatie in het dossier, die ter plaatse bij de Indiase producent werd gecontroleerd, bleek dat de standaardbevestigingsmiddelen voor de binnenlandse markt werden gegalvaniseerd (PCN-soort A). Dit werd aan alle partijen meegedeeld op 5 juli 2012.

    2.7.   Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van 11 juli 2012

    (76)

    Diverse producenten-exporteurs reageerden op de genoemde mededeling. Op hun verzoek werd een hoorzitting gehouden, voorgezeten door de raadadviseur-auditeur van DG Handel, teneinde de dialoog met de diensten van de Commissie voort te zetten en de punten te bespreken die door hen waren aangevoerd. De producenten-exporteurs stelden met name de volgende onderwerpen aan de orde:

    a)

    de methode van de Indiase producent om de binnenlandse verkopen in te delen in standaard- en speciale producten;

    b)

    in het geval dat sommige bevestigingsmiddelen die aan de automobielindustrie worden verkocht, als standaardbevestigingsmiddelen werden aangemerkt, zou een „aanzienlijke correctie” gerechtvaardigd zijn;

    c)

    correctie van de normale waarde op grond van artikel 2, lid 10, onder b), in verband met de indirecte belastingen op de invoer van walsdraad in India;

    d)

    de aanwezigheid van chroom (VI) in de deklaag van de standaardbevestigingsmiddelen;

    e)

    de door de Commissie gebruikte methode in de gevallen waarin er voor een specifieke uitvoertransactie geen overeenkomstige binnenlandse verkoop bestond;

    f)

    mededeling van de productcodes voor de binnenlandse verkopen van de Indiase producent.

    (77)

    Met betrekking tot punt a): de Indiase producent deelde zijn binnenlandse verkopen in in standaard- en speciale producten, waarbij bevestigingsmiddelen die vervaardigd worden aan de hand van tekeningen van de afnemer speciale bevestigingsmiddelen zijn, terwijl de overige verkopen als standaard worden aangemerkt, d.w.z. niet vervaardigd op basis van specifieke tekeningen of tekeningen van de afnemer.

    (78)

    Met betrekking tot punt b): zoals vermeld in een notitie voor het dossier van 13 juli 2012, die na de hoorzitting van 11 juli naar de genoemde belanghebbenden werd gestuurd, bevestigde de Commissie dat zij, omdat de namen van de afnemers zoals hierboven vermeld ontbreken, naar overweging 47 verwijst. De Commissie merkt verder op dat volgens de Europese vereniging van bevestigingsmiddelenfabrikanten „als een afnemer in Europa — met name in de automobielsector — een bevestigingsproduct bestelt op grond van een tekening, dat echter ook volledig voldoet aan de internationale normen (ISO, EN, DIN, AFNOR, UNI), dan wordt dit product door bevestigingsmiddelenfabrikanten in ieder geval aangemerkt als „speciaal” product en zal het bijgevolg bij de interne classificatie door het bedrijf als zodanig worden ingedeeld ... dit is de „modus operandi” van alle bevestigingsmiddelenfabrikanten wereldwijd, ook in India”. De Commissie is er derhalve van overtuigd dat de lijst van standaardbevestigingsmiddelen die tijdens het oorspronkelijke onderzoek werd verstrekt, geen standaardbevestigingsmiddelen omvat die voor de automobielindustrie zijn bestemd. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (79)

    Met betrekking tot punt c) voerde een aantal producenten-exporteurs tijdens een hoorzitting aan dat er een correctie moest worden toegepast op grond van artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening om rekening te houden met de Indiase invoerrechten op walsdraad die worden verdisconteerd in de normale waarde, maar die bij uitvoer uit China niet in de prijs zijn begrepen. De bij het oorspronkelijke onderzoek in de steekproef opgenomen Chinese bedrijven kochten in China vervaardigd walsdraad.

    (80)

    Op de door de Indiase producent ingevoerde grondstoffen werden de gewone douanerechten (5 % van de belastbare waarde) en de onderwijsheffing op douanerechten (Customs Education Cess) (3 % van het gewone douanerecht vermeerderd met het compenserend recht) geheven. Volgens artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening kan een dergelijke correctie voor indirecte belastingen worden verlangd als de invoerheffing die betaald wordt over het soortgelijke product en het materiaal dat daarin fysiek is verwerkt, wanneer het product bedoeld is voor verbruik op de binnenlandse markt, niet wordt geïnd of wordt terugbetaald wanneer het wordt uitgevoerd naar de Europese Unie. Wanneer niet wordt aangevoerd en bewezen dat de bovengenoemde producenten-exporteurs over hun uitvoer naar de Unie de invoerheffingen op grondstoffen (walsdraad) niet hoeven te betalen dan wel terugbetaald krijgen, moet dit argument van de hand worden gewezen. Verder wordt een dergelijke correctie gewoonlijk niet toegepast wanneer de betrokken producent-exporteur, zoals het geval is in het onderhavige nieuwe onderzoek, al zijn grondstoffen betrekt bij binnenlandse leveranciers en hierover derhalve geen invoerrechten betaalt.

    (81)

    Met betrekking tot punt d) heeft het bewijsmateriaal uit het oorspronkelijke onderzoek laten zien dat de standaarddeklaag op de op de Indiase binnenlandse markt verkochte standaardbevestigingsmiddelen chroom (III) bevatte, waarmee het voldeed aan de PCN-definitie die stelt dat er geen chroom (VI) aan de deklaag is toegevoegd. De dumpingmarges werden daarom aan de uitvoerzijde herberekend op basis van de duurste soort chroomdeklaag, zonder de uitvoerprijs te corrigeren. Twee producenten-exporteurs voerden aan dat de informatie over de deklaag betrekking had op de huidige situatie en niet op de situatie tijdens het OT. Dit is onjuist. Het controleonderzoek tijdens het oorspronkelijke onderzoek leverde gecontroleerd bewijsmateriaal op waaruit bleek dat alle standaardbevestigingsmiddelen die tijdens het oorspronkelijke OT op de binnenlandse markt van India werden verkocht, gegalvaniseerd waren.

    (82)

    Met betrekking tot punt e) wordt bevestigd dat de dumpingmarges zo zijn berekend dat wanneer er geen overeenkomstige binnenlandse verkoop bestond, de uitvoertransactie werd uitgesloten van de dumpingberekening. Sommige partijen betoogden dat er geen grondslag bestond voor de uitsluiting van bepaalde uitvoertransacties bij de berekening van de dumpingmarge. Bij alle in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs werden echter grote overeenkomsten gevonden tussen de binnenlandse verkopen en de uitvoer, zodat redelijk representatieve informatie kon worden verkregen over de verkopen door de verschillende partijen.

    (83)

    Met betrekking tot punt f) betoogden de Chinese kamer van koophandel en een Chinese producent-exporteur dat de Indiase producent geen goede redenen had aangevoerd om de Commissie niet toe te staan specifieke informatie over de productcodes van zijn binnenlandse verkopen bekend te maken. De Commissie heeft, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels, zo veel mogelijk informatie verstrekt door een aantal mededelingen in het dossier op te nemen, door een informatiedocument beschikbaar te stellen aan alle belanghebbenden en door hoorzittingen te houden met de Chinese kamer van koophandel en met alle Chinese exporteurs die hierom verzochten. Openbaarmaking van de productcodes van de Indiase producent biedt de andere partijen evenwel de mogelijkheid redelijk nauwkeurig de binnenlandse prijzen van de Indiase producent te berekenen, hetgeen vermeden moet worden met het oog op de bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Indien vertrouwelijke informatie niet goed beschermd wordt, kan de Commissie worden blootgesteld aan mogelijke schadeclaims. Ook werkt dit ontmoedigend voor bedrijven in referentielanden die vrijwillig meewerken aan de onderzoeken. Dit verzoek werd daarom afgewezen.

    2.8.   Correctie van de in de definitieve verordening voor de berekening van de normale waarde gebruikte methode

    (84)

    Wegens de opmerkingen van de Chinese producenten-exporteurs tijdens dit nieuwe onderzoek over de definitie van de productsoorten bij de berekening van de normale waarde in India, waarbij zij stelden dat behalve het onderscheid standaard-speciaal en de sterkteklasse ook de doorsnede, lengte en deklaag belangrijke elementen waren, alsook gezien de hoorzittingen en de daaropvolgende dialoog in aanwezigheid van de raadadviseur-auditeur, werden de gegevens van de Indiase producent opnieuw onderzocht.

    (85)

    Na dit nieuwe onderzoek was de Commissie in staat de doorsnede en de lengte van de op de Indiase binnenlandse markt verkochte bevestigingsmiddelen vast te stellen. Om een billijke vergelijking tussen deze bevestigingsmiddelen en de uit de VRC uitgevoerde bevestigingsmiddelen mogelijk te maken, werden zowel de doorsnede als de lengte in orden van grootte ingedeeld en werd voor elk ervan de normale waarde berekend. Dit werd in detail uitgelegd in de twee mededelingen van 5 en 11 juli 2012, die beschikbaar werden gesteld aan alle belanghebbenden. Deze indeling in orden van grootte, die was bedoeld om een onderscheid te maken tussen de voornaamste productafmetingen van de Indiase producent, maakte een billijke vergelijking met de uitvoer van de Chinese bedrijven mogelijk, zoals was verzocht door de belanghebbenden. Twee producenten-exporteurs voerden hierop aan dat zij over onvolledige informatie beschikten. Zij stelden dat de indeling vaag en ongeschikt was en dat zij bijgevolg onvoldoende informatie hadden om te verzoeken om een correctie voor fysieke verschillen. Afgezien van deze algemene stellingen stelden de twee producenten-exporteurs geen bruikbare alternatieven voor, noch leverden zij enig deugdelijk bewijs voor hun beweringen. Dit argument werd daarom van de hand gewezen.

    (86)

    De EFDA beweerde dat het gebruik van doorsnede en lengte geen goede weergave van de werkelijkheid bood en stelde een alternatief voor waarbij de twee criteria aan elkaar werden gekoppeld zodat, huns inziens, voorkomen werd dat sommige producten werden uitgesloten. Deze alternatieve aanpak werd door hen echter niet nader uitgewerkt. De door de Commissie voorgestelde indeling sloot geen enkele productsoort uit (alle mogelijke combinaties van doorsnede en lengte waren inbegrepen). Dit argument kon derhalve niet nader worden onderzocht.

    (87)

    Vastgesteld werd dat alle verkochte standaardbevestigingsmiddelen gegalvaniseerd waren. De normale waarde werd derhalve berekend op grond van een deklaag die overeenstemt met PCN-code „A”. In gevallen waar een in de steekproef opgenomen Chinese producent-exporteur geen bevestigingsmiddelen met deklaagsoort A uitvoerde, werd een vergelijkbare deklaagsoort gebruikt zonder de uitvoerprijs te corrigeren.

    (88)

    De gegevens over sterkteklasse en het onderscheid standaard-speciaal werden gehandhaafd.

    (89)

    Twee producenten-exporteurs verzochten de raadadviseur-auditeur van DG Handel in te schakelen om de vertrouwelijke gegevens van de Indiase producent te onderzoeken en te garanderen dat de binnenlandse verkopen vertrouwelijk waren, alsook in verband met de voor standaardbevestigingsmiddelen gebruikte deklaag, de aanwezigheid van chroom in de deklaag en de selectie van informatie betreffende de lengte en doorsnede van standaardbevestigingsmiddelen. Na de vertrouwelijke gegevens van de Indiase producent te hebben onderzocht, bood de raadadviseur-auditeur opheldering over de door de twee producenten-exporteurs aan de orde gestelde kwesties. Het verslag van de raadadviseur-auditeur werd ter inzage van de belanghebbenden opgenomen in het dossier.

    (90)

    Ondanks bovengenoemde aanvullende informatie, toelichtingen, hoorzittingen en dialogen hielden sommige partijen vol dat zij onvoldoende informatie hadden om hen in staat te stellen om correcties te verzoeken die een billijke vergelijking moeten garanderen. De Commissie heeft uitgebreide informatie over de voor de vaststelling van de normale waarde gebruikte productgroepen aan de partijen verstrekt, zoals werd verlangd door de Beroepsinstantie (7). Daarnaast heeft de Commissie gedurende een langdurige periode, die liep van 30 mei 2012 tot 19 juli 2012, aan alle partijen informatie verstrekt en al hun vragen beantwoord. Bovendien kregen alle partijen een aanvullende periode van 20 dagen om te reageren op de mededeling van de definitieve bevindingen.

    (91)

    Dezelfde partijen stelden dat de Commissie, in strijd met het rapport van de Beroepsinstantie, zonder goede motivering weigert om informatie mee te delen over de specifieke producten van de Indiase producent die gebruikt waren voor de vaststelling van de normale waarde. Artikel 6.5 van de Antidumpingovereenkomst bepaalt dat informatie die vertrouwelijk is of op een vertrouwelijke basis wordt verstrekt, door de met het onderzoek belaste autoriteiten als zodanig moet worden behandeld. In dit geval verstrekte de Indiase producent informatie over de verkochte productsoorten op basis van vertrouwelijkheid. De onderneming herhaalde zijn verzoek aan de Commissie om een vertrouwelijke behandeling en stelde daarbij dat het deze informatie als strikt vertrouwelijk beschouwt, zoals vermeld in overweging 82. De genoemde partijen stelden verder dat de Commissie geen bruikbare, niet-vertrouwelijke samenvatting had verschaft van de door de Indiase producent verstrekte informatie, zoals vereist in de rapporten. In het kader van de voortdurende dialoog met de partijen en zoals vermeld in de overwegingen hierboven, deelde de Commissie echter, binnen de grenzen van de vertrouwelijkheid, alle relevante informatie betreffende de Indiase producent mee aan de belanghebbenden, zodat zij hun belangen konden verdedigen.

    2.9.   Vaststelling van de normale waarde voor de producenten-exporteurs in de VRC; normale waarde; uitvoerprijzen; vergelijking

    (92)

    De normale waarde werd op de hierboven aangegeven wijze berekend en met de uitvoerprijs vergeleken. De uitvoerprijs werd gecorrigeerd ter verdiscontering van het prijsverschil voortvloeiend uit de toevoeging van chroom (VI) aan de deklaag van de betrokken bevestigingsmiddelen. De twee werden af fabriek met elkaar vergeleken, net als tijdens het oorspronkelijke onderzoek.

    2.10.   Verzoek om correcties op grond van productkenmerken

    (93)

    Eén producent-exporteur verzocht om toepassing van een correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder a), van de basisverordening wegens fysieke verschillen tussen de verschillende soorten (zeskantige schroeven, houtschroeven, bouten, enz.) van het betrokken product. Aangezien de betrokken producent-exporteur om redenen van vertrouwelijkheid geen inzage heeft in de volledige gegevens betreffende de normale waarde, heeft het bedrijf zich gebaseerd op zijn eigen uitvoerprijzen om te laten zien in welke mate de prijzen voor iedere soort bevestigingsmiddel variëren.

    (94)

    In het oorspronkelijke onderzoek werd de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs gemaakt door onderscheid te maken tussen standaardbevestigingsmiddelen en speciale bevestigingsmiddelen, zoals vermeld in overweging 102 van de definitieve verordening, alsook door vaststelling van de sterkteklasse. In dit geval werden geen volledige productcontrolenummers (PCN’s) gebruikt omdat de producent in het referentieland de informatie niet aanleverde met een indeling op basis van de PCN’s, zoals hem was verzocht. Een van de elementen van het oorspronkelijke PCN was gericht op de vaststelling van de verschillende soorten bevestigingsmiddelen aan de hand van de toepasselijke GN-code. Aangezien deze informatie niet door de Indiase producent werd verstrekt, kon dit element tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet voor de vergelijking worden gebruikt.

    (95)

    De informatie die door de producent-exporteur werd verstrekt, wees erop dat er wellicht gronden waren om een correctie toe te passen wegens verschillen tussen de diverse soorten bevestigingsmiddelen. De voorgestelde methode werd echter niet geschikt geacht, omdat de onderneming geen exacte informatie over de productsoorten naar GN-code verstrekte (zie overweging 34), zoals oorspronkelijk was verzocht. Als alternatief werd onderzoek gedaan naar prijsverschillen binnen de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, om te bepalen of er prijsverschillen bestonden tussen de verschillende soorten bevestigingsmiddelen. De door de bedrijfstak van de Unie verstrekte informatie was volledig ingedeeld naar PCN, zoals oorspronkelijk ook was verzocht. Dit onderzoek bevestigde dat de prijzen op de markt van de Unie inderdaad varieerden naar gelang het soort bevestigingsmiddel. Op grond hiervan werd het gepast geacht de normale waarde te corrigeren voor deze verschillen. Als uitgangspunt voor de correctie werd de gemiddelde verkoopprijs die door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie werd gehanteerd, op „1” gesteld. Elke soorten kreeg haar eigen waarde afhankelijk van de prijsverhouding ten opzichte van de gemiddelde prijs. Deze waarden werd vervolgens toegepast op de normale waarde die gebruikt werd bij de vergelijking met elk van de door de producent-exporteur uitgevoerde productsoorten.

    (96)

    Aangezien deze correcties werden toegepast op basis van de marktwaarde van de verschillen in fysische eigenschappen op de markt van de Unie, werd het gepast geacht vergelijkbare correcties toe te passen bij de berekening van de dumpingmarges van alle producenten-exporteurs.

    (97)

    Na de bekendmaking van het algemene informatiedocument betoogden de Chinese kamer van koophandel en een Chinese exporteur dat de Commissie nog steeds in strijd met artikel 2.4 en artikel 6.2 en 6.4, van de Antidumpingovereenkomst van de WTO handelde door niet tijdig informatie over de grondslag voor de vergelijking van de uitvoerprijs en de normale waarde te verstrekken, en verzochten zij de Commissie uitgebreide informatie te verstrekken over de voor de normale waarde gebruikte productsoorten, teneinde te voldoen aan haar verplichting de Chinese producenten-exporteurs de mogelijkheid te bieden hun belangen te verdedigen, hun zaak op een volledig geïnformeerde basis te presenteren en te zorgen voor een billijke vergelijking tussen de uitvoerprijzen en de normale waarde. De genoemde partijen verzochten de Commissie de volgende kwesties opnieuw te onderzoeken:

    a)

    mededeling van alle voor de normale waarde gebruikte productsoorten;

    b)

    ervoor zorgen dat door de Chinese producenten-exporteurs vervaardigde standaardbevestigingsmiddelen niet worden vergeleken met door de producent in het referentieland vervaardigde bevestigingsmiddelen voor gebruik in hightechtoepassingen;

    c)

    aanwijzigen geven over de wijze waarop verzoeken om een correctie kunnen worden onderbouwd;

    d)

    informatie verschaffen over de wijze waarop bepaalde correcties worden aangebracht;

    e)

    de verplichting van de Unie om geen uitvoertransacties buiten beschouwing te laten.

    (98)

    Met betrekking tot punt a) wordt, in het licht van de informatie die werd verstrekt in de mededelingen van 30 mei 2012, 11 juli 2012 en 13 juli 2012, in het op 31 juli 2012 verzonden algemene informatiedocument, en met name de overwegingen 77 tot en met 96, en tijdens de in de loop van de raadplegingsprocedure gehouden hoorzittingen, overwogen dat alle informatie die binnen de beperkingen in verband met de geheimhoudingsplicht kon worden meegedeeld, ook aan de belanghebbenden is verstrekt.

    (99)

    Punt b) over de noodzaak ervoor zorgen dat door de Chinese producenten-exporteurs vervaardigde standaardbevestigingsmiddelen niet worden vergeleken met door de producent in het referentieland vervaardigde bevestigingsmiddelen voor gebruik in hightechtoepassingen, is al in overweging 78 aan de orde geweest. Omdat er geen nieuw bewijsmateriaal is en er alleen sprake is van beweringen van de genoemde partijen over de mogelijke aanwezigheid van voor andere hightechtoepassingen dan de auto-industrie bestemde bevestigingsmiddelen, is de Commissie van oordeel dat de in het dossier beschikbare informatie betrouwbaar genoeg is om te garanderen dat alleen standaardbevestigingsmiddelen zijn gebruikt voor de bepaling van de normale waarde die voor de vergelijking met de uitvoerprijzen van de betrokken Chinese exporteur is gebruikt.

    (100)

    Met betrekking tot punt c) en de beweringen dat de Commissie geen informatie heeft verstrekt over de wijze waarop Chinese producenten-exporteurs verzoeken om correctie van elementen van de „traceerbaarheid”, de ISO-standaard 9000, de eenheid voor producten met gebreken en andere criteria als „hardheid, buigvermogen, sterkte, stootvastheid en andere wrijvingscoëfficiënten” (zie overweging 63) en de heffingen op de invoerkosten (zie overwegingen 79 en 80) kunnen onderbouwen, merkt de Commissie het volgende op: Ten eerste wordt eraan herinnerd dat deze elementen door de partijen aan de orde zijn gesteld zonder verdere details te geven. Tijdens een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur op 11 juli 2012 vroeg de Commissie de partijen aanvullende informatie over bovengenoemde aangelegenheden te verstrekken, maar dit is niet gebeurd. Wat het verzoek om een correctie van de uitvoerprijzen in verband met de invoerrechten voor walsdraad in India en, in het algemeen, een goedkopere toegang tot grondstoffen voor de Chinese producenten-exporteurs, heeft de Commissie in overweging 80 uitvoerig uiteengezet waarom deze correctie onaanvaardbaar is. Bovendien geven de kosten van de belangrijkste grondstof - walsdraad van staal - niet hoofdzakelijk de marktwaarde weer, zoals in overweging 63 van de oorspronkelijke verordening is uiteengezet. Vastgesteld werd dat de prijzen van walsdraad van staal op de binnenlandse markt aanzienlijk lager waren dan op andere markten. Daarom kunnen deze vertekende prijzen niet als basis voor de door de genoemde partijen verlangde correctie worden gebruikt. De Commissie ziet dan ook niet welke aanvullende informatie volgens de Chinese kamer van koophandel en de producent-exporteur zou kunnen worden verstrekt om deze twee verzoeken om een correctie verder te onderbouwen.

    (101)

    Met betrekking tot punt d) wordt eraan herinnerd dat informatie over „de voor de normale waarde gebruikte soorten van de producenten in de Unie en hun prijsniveau, alsmede het effect van de hieruit voortvloeiende correcties op de voor de normale waarde gebruikte soorten van de producent in het referentieland” vertrouwelijk is en niet kan worden meegedeeld. De Chinese kamer van koophandel en een van de producenten-exporteurs vroegen een verdere verduidelijking van de wijze waarop de correcties voor het prijsverschil in verband met de deklaag waren vastgesteld. Zoals in overweging 92 is uiteengezet, moet worden opgemerkt dat de Commissie in het specifieke informatiedocument heeft aangegeven voor welke uitgevoerde productsoorten correcties zijn aangebracht, zodat de betrokken partijen kunnen begrijpen hoe dat is gebeurd.

    (102)

    Met betrekking tot punt e) en de beweerde noodzaak alle vergelijkbare uitvoertransacties bij de berekening van de dumping in aanmerking te nemen om zo te zorgen voor een billijke vergelijking overeenkomstig artikel 2.4.2, van de Antidumpingovereenkomst van de WTO, merkt de Commissie op dat de voor de bepaling van de dumpingmarges gebruikte normale waarde precies volgens het verzoek en de suggesties van de genoemde partijen is gecorrigeerd. De hiervoor gebruikte methode, die is uiteengezet in de overwegingen 93 tot en met 96, en de redenen voor het uitdrukken van het vastgestelde dumpingbedrag in een percentage van de voor de berekening van het dumpingbedrag gebruikte uitvoertransacties, die zijn uiteengezet in de overweging 107 en 108, zijn volledig in overeenstemming met artikel 2.4.2, van de Antidumpingovereenkomst van de WTO, dat verwijst naar vergelijkbare uitvoertransacties. In dit geval zijn alle vergelijkbare transacties (per productsoort) voor de vergelijking gebruikt. Daarom was het redelijk het vastgestelde dumpingbedrag uit te drukken in een percentage van de voor de berekening van het dumpingbedrag gebruikte uitvoertransacties.

    (103)

    Na de algemene mededeling van feiten en overwegingen herhaalden twee producenten-exporteurs dat er correcties zouden moeten worden aangebracht voor beweerde verschillen in doeltreffend grondstoffenverbruik en gemakkelijker toegang tot grondstoffen, een efficiënter energieverbruik en een geringere productiviteit per werknemer. Er wordt aan herinnerd dat geen van de Chinese producenten-exporteurs in het oorspronkelijke onderzoek een BMO werd toegekend en dat hun kostenstructuur niet kan worden beschouwd als een weergave van marktwaarden die als basis voor correcties kunnen worden gebruikt, in het bijzonder wat hun toegang tot grondstoffen betreft. Bovendien moet worden opgemerkt dat werd vastgesteld dat het in de VRC bestaande productieproces vergelijkbaar is met dat van de Indiase producent en dat de beweerde verschillen zeer klein bleken te zijn. In dit geval werd vastgesteld dat de Indiase producent op de Indiase binnenlandse markt veel concurrenten had, zodat werd overwogen dat zijn prijzen de situatie op de binnenlandse markt perfect weergaven. Zoals in overweging 41 is vermeld, moesten vervangende kosten en prijzen van producenten in een functionerende markteconomie worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen.

    (104)

    Dezelfde twee Chinese producenten-exporteurs betoogden dat de Commissie voor de uitvoering van de vergelijking de gegevens over doorsnede en lengte niet in orden van grootte moest indelen, maar de werkelijke cijfers voor lengte en doorsnede moest gebruiken. Zoals in overweging 70 is gezegd, kwam de Commissie na de op 26 juni 2012 gehouden hoorzitting met dezelfde partijen overeen de doorsnede en de lengte in orden van grootte samen te voegen om zo rekening te kunnen houden met de gevolgen van de fysieke kenmerken op de prijzen. De genoemde partijen gaven zelf enkele mogelijke orden van grootte aan, maar de Commissie zei tijdens de hoorzitting dat die moesten worden herzien om ervoor te zorgen dat alle uitgevoerde soorten overeen zouden komen met sterk gelijkende soorten van de Indiase producent. Ten tweede zeiden dezelfde partijen in een presentatie tijdens de hoorzitting op 3 juli 2012 bij wijze van voorbeeld dat de doorsnede maar weinig effect heeft op het verbruik van grondstoffen per eenheid. Het argument werd derhalve afgewezen.

    2.11.   Dumpingmarges

    (105)

    De dumpingmarges werden vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

    (106)

    De definitieve dumpingmarge, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Unie, vóór inklaring, van de producent-exporteur op wie dit nieuwe onderzoek betrekking heeft, is:

    Bulten Fasteners (China) Co., Ltd

    0,0 %

    (107)

    De herziene definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn:

    Producent-exporteur in de VRC

    Bestaande dumpingmarge

    Herziene dumpingmarge

    Biao Wu Tensile Fasteners Co., Ltd

    69,9 %

    43,4 %

    Kunshan Chenghe Standard Components Co., Ltd

    93,2 %

    63,7 %

    Ningbo Jinding Fastener Co., Ltd

    74,5 %

    64,3 %

    Ningbo Yonghong Fasteners Co., Ltd

    105,3 %

    69,7 %

    Changshu City Standard Parts Factory and Changshu British Shanghai International Fastener Co., Ltd

    63,1 %

    38,3 %

    CELO Suzhou Precision Fasteners Co., Ltd

    0 %

    0 %

    Golden Horse (Dong Guan) Metal Manufactory Co., Ltd

    26,5 %

    22,9 %

    Yantai Agrati Fasteners Co., Ltd

    0 %

    0 %

    Medewerkende producenten-exporteurs die niet werden geselecteerd voor de steekproef

    78,1 %

    54,1 %

    Alle overige ondernemingen

    115,4 %

    74,1 %

    (108)

    Eén producent-exporteur voerde aan dat bij de berekening van de dumpingmarge het totale geconstateerde dumpingbedrag moet worden uitgedrukt in procenten van de cif-waarde van alle uitvoertransacties en niet in procenten van de uitvoertransacties die gebruikt zijn voor het berekenen van het dumpingbedrag. Een andere aanpak leidt volgens deze onderneming tot de veronderstelling dat ook bij de uitvoertransacties die niet voor de vaststelling van de dumping zijn gebruikt, sprake is van dumping.

    (109)

    De uitvoerprijs en de normale waarde werden alleen op basis van gewogen gemiddelden vergeleken voor door de Chinese producent-exporteur uitgevoerde productsoorten waarvoor een gelijkwaardige soort werd vervaardigd en verkocht door de Indiase producent. Dit werd beschouwd als de betrouwbaarste manier om de eventuele dumpingmarge van deze producent-exporteur vast te stellen; een poging om voor alle andere uitgevoerde productsoorten zoveel mogelijk gelijkende soorten bij de Indiase producent te vinden, leidt tot onnauwkeurige bevindingen. Op grond hiervan is het correct om het dumpingbedrag uit te drukken in procenten van de voor de berekening van het dumpingbedrag gebruikte uitvoertransacties; dit resultaat wordt geacht representatief te zijn voor alle uitgevoerde soorten. Dezelfde benadering werd gevolgd bij de berekening van de dumpingmarges van de andere producenten-exporteurs.

    3.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie

    (110)

    Zoals aangegeven in het bericht van opening heeft de Commissie de definitie van de bedrijfstak van de Unie opnieuw beoordeeld teneinde rekening te houden met de aanbevelingen van de rapporten van het Orgaan, waarin werd aangevoerd dat de Unie in strijd met artikel 4.1 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO had gehandeld door producenten uit de definitie van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten die niet in de steekproef wilden worden opgenomen en door ervan uit te gaan dat de in artikel 4, lid 1, van de basisverordening genoemde drempel van 25 % automatisch een „groot deel” van de totale productie in de Unie van het betrokken product vertegenwoordigt. In punt 430 van het rapport van de Beroepsinstantie van 15 juli 2011, wordt erkend dat „het gefragmenteerde karakter dit lage percentage mogelijk acceptabel maakt, doordat het ondoenlijk was meer informatie te verzamelen, mits de manier waarop de Commissie de bedrijfstak definieerde geen wezenlijk risico voor vertekening met zich meebracht; door de definitie van de bedrijfstak van de Unie te beperken tot producenten die bereid waren in de steekproef te worden opgenomen, heeft de Commissie producenten uitgesloten die relevante informatie verstrekten” (nadruk toegevoegd). Laatstgenoemde producenten worden nu opgenomen in de definitie van de bedrijfstak van de Unie.

    (111)

    In het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de productie van de producenten in de Unie die ermee instemden in de steekproef te worden opgenomen en hun volledige medewerking aan het onderzoek verleenden, 27,0 % van de totale productie van het betrokken product in de Unie vertegenwoordigde. Er werd daarom geoordeeld dat deze bedrijven de bedrijfstak van de Unie vormden in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

    (112)

    Naar aanleiding van de conclusies van de rapporten van het Orgaan en uitgaande van alle steekhoudende informatie van alle producenten in de Unie die zich binnen de termijn die was gesteld in punt 6, onder b), i), van het bericht van instelling van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (8) hadden gemeld, ongeacht of zij hadden aangegeven dat zij bereid waren opgenomen te worden in de steekproef, wees een nieuwe berekening door de Commissie uit dat de bedrijfstak van de Unie in 2006 feitelijk 36,3 % van de totale productie van het betrokken product vertegenwoordigde.

    (113)

    Na de definitie van de bedrijfstak van de Unie opnieuw te hebben onderzocht, ging de Commissie na of het percentage door de bedrijfstak geproduceerde bevestigingsmiddelen een groot deel van de totale geschatte productie vertegenwoordigde in de zin van artikel 4.1 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO.

    (114)

    Zoals vermeld in overweging 112 van de definitieve verordening, is in het onderzoek vastgesteld dat het soortgelijk product vervaardigd wordt door een groot aantal producenten in de Unie, naar schatting ruim 300 doorgaans kleine en middelgrote ondernemingen („kmo’s”), maar ook door een paar grotere ondernemingen of ondernemingsgroepen. Ten tijde van de opening van het oorspronkelijke onderzoek nam de Commissie contact op met elk van de haar bekende producenten en vroeg hen aan het onderzoek deel te nemen en bepaalde informatie over hun bedrijfsactiviteiten te verstrekken. Noch het bericht van inleiding dat gepubliceerd werd bij opening van het oorspronkelijke onderzoek, noch het begeleidend schrijven dat op de dag van de inleiding van de procedure aan alle aan de Commissie bekende producenten in de Unie werd gestuurd, maakte melding van het feit dat informatie van producenten in de Unie die niet wensten mee te werken, niet in aanmerking zou worden genomen.

    (115)

    Zoals vermeld, zijn de meeste producenten van bevestigingsmiddelen in de Unie kleine of zelfs micro-ondernemingen (familiebedrijven) die doorgaans over beperkte middelen beschikken, ook wat financiën en personeel betreft, die geen lid zijn van nationale of Europese verenigingen die hen tijdens het onderzoek zouden kunnen vertegenwoordigen en die, zoals vaak het geval is bij kmo’s, geen middelen hebben om gespecialiseerde handelsjuristen en accountants in te schakelen. Ook kleine bedrijven hechten tijdens dergelijke onderzoeken veel belang aan de bescherming van hun vertrouwelijke gegevens, die zij als essentieel beschouwen. Desondanks meldde zich een behoorlijk aantal producenten (in totaal 63 producenten in de Unie), die de gevraagde informatie verstrekten. Opgemerkt zij dat het hierbij zowel om kmo’s als om grotere ondernemingen uit de hele Unie ging. Gelet op het voorgaande en gezien de specifieke omstandigheden van deze zaak, kunnen deze producenten, die 36,3 % van de totale productie van het betrokken product in de Unie vertegenwoordigden, geacht worden een groot deel van de totale bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4.1 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO uit te maken. Aangezien bovendien, zoals vermeld, alle grote bekende producenten in de Unie zich bij de opening van het onderzoek binnen de in het oorspronkelijke bericht van opening gestelde termijn meldden, kan de voor het oorspronkelijke onderzoek geselecteerde steekproef als representatief worden aangemerkt, zelfs na uitbreiding van de definitie van de bedrijfstak van de Unie met 18 producenten.

    (116)

    De Chinese kamer van koophandel voerde aan dat de Commissie zich niet kon beperken tot de gegevens van de producenten in de Unie die zich binnen de in overweging 112 genoemde termijn hadden gemeld, aangezien bepaalde producenten in de Unie zich wellicht niet hadden gemeld omdat zij niet bereid waren in de steekproef te worden opgenomen en derhalve wisten dat hun reactie niet in aanmerking zou worden genomen. De vereniging van Chinese exporteurs verzocht de Commissie om „het hele selectieproces opnieuw op te starten en contact op te nemen met alle producenten in de Unie zonder melding te maken van het feit dat de producenten bereid moesten zijn opgenomen te worden in de steekproef” (9). Gezien het bovenstaande was de Commissie echter van oordeel dat er geen noodzaak bestond om het proces voor de selectie van een definitieve steekproef opnieuw op te starten, aangezien de grootste bekende producenten zich al in de inleidingfase hadden gemeld. Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde de Chinese kamer van koophandel dat niet kon worden uitgesloten dat een groot aantal producenten eenvoudigweg niet op de steekproefvragenlijst reageerde „juist omdat zij wisten dat het feit dat zij geen deel van de steekproef wensten uit te maken, automatisch tot hun uitsluiting van de bedrijfstak van de Unie zou leiden”. Opgemerkt zij dat tijdens het oorspronkelijke onderzoek dezelfde argumenten werden aangevoerd door Chinese producenten-exporteurs en Europese importeurs die de representativiteit van de bedrijfstak ter discussie stelden. Zoals in overweging 26 van de definitieve verordening werd uiteengezet, heeft de Commissie na de inleiding van de procedure contact opgenomen met een aanzienlijk aantal producenten in de Unie, maar hebben slechts enkelen van hen gereageerd. Opgemerkt zij dat niet werd gerept van de mogelijkheid dat zij al dan niet in de uiteindelijke steekproef zouden worden opgenomen. In werkelijkheid was de mogelijke selectie van producenten in de Unie in de uiteindelijke steekproef irrelevant voor hun besluit zich gedurende de procedure te melden, aangezien hun besluit was ingegeven door andere factoren, zoals die welke in overweging 115 zijn genoemd. Daarom werd het aan de Commissie gerichte verzoek om opnieuw te beginnen met de schadebeoordeling afgewezen.

    4.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

    (117)

    Naar aanleiding van de rapporten werden de bevindingen betreffende de schade uit het oorspronkelijke onderzoek opnieuw onderzocht op het niveau van de bedrijfstak van de Unie, zoals gedefinieerd in overweging 114, aangaande trends op het gebied van productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkopen, eenheidsprijzen, marktaandeel, werkgelegenheid en productiviteit, d.w.z. op basis van de informatie die verzameld werd over de zes in de steekproef opgenomen producenten en de overige 57 producenten die nu deel uitmaken van de bedrijfstak van de Unie. Wat de andere voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gevonden schadefactoren betreft, werden de bevindingen in het nieuwe onderzoek bevestigd, aangezien de informatie over aandelen, winstgevendheid, kasstroom, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken en lonen aan de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijsten van de zes in de steekproef opgenomen producenten werd ontleend.

    4.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (118)

    De productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad ontwikkelden zich voor de bedrijfstak van de Unie als volgt (uitgaande van alle beschikbare informatie, zie overweging 112):

    Bedrijfstak van de Unie, totaal

    2003

    2004

    2005

    2006

    OT

    Productievolume (ton)

    489 993

    524 571

    493 924

    519 880

    537 877

    Indexcijfers

    100

    107

    100

    106

    110

    Productiecapaciteit (ton)

    859 766

    881 454

    902 741

    919 485

    944 817

    Indexcijfers

    100

    102

    105

    107

    110

    Bezettingsgraad (%)

    57 %

    60 %

    55 %

    57 %

    57 %

    (119)

    Ondanks de aanzienlijke stijging van de vraag tussen 2004 en het eind van het OT (29 %), fluctueerde het productievolume van de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode: in het OT was deze 9 % hoger dan in 2003, tegen 6 % in het oorspronkelijke onderzoek, maar nog altijd aanzienlijk lager dan de stijging van de vraag met 29 %.

    (120)

    Met betrekking tot de productiecapaciteit en de bezettingsgraad werden de conclusies uit het oorspronkelijke onderzoek bevestigd, zij het op grond van andere gegevens (zie de overwegingen 130 tot en met 133 van de definitieve verordening).

    4.2.   Verkopen, marktaandeel, groei en gemiddelde eenheidsprijzen in de Unie

    (121)

    De cijfers hieronder geven de verkopen (volume en waarde) van de bedrijfstak van de Unie aan onafhankelijke afnemers in de Unie weer, gebaseerd op alle beschikbare informatie:

    Bedrijfstak van de Unie, totaal

    2003

    2004

    2005

    2006

    OT

    Verkopen van de bedrijfstak van de Unie in de Unie (000 EUR)

    990 540

    1 050 039

    1 102 684

    1 198 794

    1 289 940

    Indexcijfers

    100

    106

    111

    121

    130

    Verkopen van de bedrijfstak van de Unie in de Unie (ton)

    445 769

    494 307

    468 892

    506 752

    507 750

    Indexcijfers

    100

    111

    105

    114

    114

    Verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie in de Unie (EUR/ton)

    2 222

    2 124

    2 351

    2 365

    2 540

    Indexcijfers

    100

    96

    106

    106

    114

    Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (%)

    n.v.t.

    28 %

    27 %

    24 %

    22 %

    Indexcijfers

    n.v.t.

    100

    96

    86

    80

    (122)

    De herziene gegevens in bovenstaande tabel bevestigen de bevindingen in de overwegingen 137 tot en met 140 van de definitieve verordening, in zoverre dat alle schadeontwikkelingen worden bevestigd. Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie steeg met 14 % gedurende de onderzoeksperiode tegen 12 % in het oorspronkelijke onderzoek, terwijl de verkoop in waarde met 30 % in plaats van met 21 % steeg. De geconstateerde ontwikkelingen zijn sterk vergelijkbaar met die in het oorspronkelijke onderzoek. Een zelfde terugval in het verkoopvolume tussen 2004 en 2005 bevestigt de conclusie uit overweging 139 van de definitieve verordening dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat was om te profiteren van de stijging in het verbruik in de Unie. Als gevolg hiervan daalde het marktaandeel van de producenten in de Unie in minder dan drie jaar met 20 %.

    4.3.   Werkgelegenheid en productiviteit

    (123)

    De evolutie van de werkgelegenheid en de productiviteit in de bedrijfstak van de Unie was als volgt:

    Bedrijfstak van de Unie, totaal

    2003

    2004

    2005

    2006

    OT

    Aantal werknemers

    7 530

    8 340

    8 559

    8 549

    8 581

    Indexcijfers

    100

    111

    114

    114

    114

    Productiviteit (ton/werknemer)

    65

    63

    58

    61

    63

    Indexcijfers

    100

    97

    89

    93

    96

    4.4.   Conclusie inzake schade

    (124)

    Gelet op het bovenstaande, werden de conclusies in de overwegingen 153 tot en met 161 van de definitieve verordening bevestigd.

    5.   Volume van invoer met de dumping

    (125)

    Zoals aangegeven in het bericht van opening, heeft de Commissie de conclusies uit de rapporten van het Orgaan in acht genomen; daarin werd aangevoerd dat de Unie in het oorspronkelijke onderzoek inzake de bevestigingsmiddelen bij de beoordeling van het volume van de invoer met dumping in strijd met artikel 3.1 en 3.2 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO had gehandeld.

    (126)

    De Commissie onderzocht bijgevolg opnieuw haar schadebeoordeling, daar gebleken was dat sommige producenten-exporteurs zich in het OT niet schuldig hadden gemaakt aan dumping. Er wordt aan herinnerd dat volgens het oorspronkelijke onderzoek twee Chinese producenten-exporteurs geen dumping toepasten. Zoals vermeld in overweging 105, bleek uit dit nieuwe onderzoek dat nog een andere producent-exporteur zich niet aan dumping hadden schuldig gemaakt. Het totale invoervolume van deze drie producenten-exporteurs vertegenwoordigde slechts 0,01 % tot 0,40 % van de totale invoer van het betrokken product uit de VRC gedurende het OT. De schadeanalyse met betrekking tot de ontwikkeling van de invoer uit de VRC die is uitgevoerd op basis van het volume van de invoer met dumping uitgezonderd de invoer waarbij geen sprake was van dumping, laat zien dat dit slechts onbeduidende veranderingen met zich meebrengt voor de in overweging 121 van de definitieve verordening beschreven ontwikkelingen.

     

    2003

    2004

    2005

    2006

    OT

    Invoer uit de VRC (ton)

    216 085

    295 227

    387 783

    485 435

    577 811

    Indexcijfers

    100

    137

    179

    225

    267

    Marktaandeel VRC

    n.v.t.

    17 %

    22 %

    23 %

    25 %

    Bron: Eurostat.

    6.   Oorzakelijk verband - uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

    (127)

    Zoals aangegeven in het bericht van opening, heeft de Commissie haar analyse van het oorzakelijk verband opnieuw beoordeeld om rekening te houden met de conclusies van de rapporten, waarin werd aangevoerd dat de Unie in strijd met artikel 3.1 en 3.5 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO handelde door zich te baseren op de algemene uitvoerstatistieken van Eurostat in plaats van op de specifieke uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie.

    (128)

    De uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie werden geanalyseerd in overweging 175 van de definitieve verordening. Er werd vastgesteld dat de uitvoer naar derde landen in 2006 slechts 11 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigde. Zoals in de rapporten van het Orgaan wordt gesignaleerd, waren de voor de uitvoer van alle producenten in de Unie gebruikte gegevens echter gebaseerd op Eurostat-gegevens en niet op de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie. Naar aanleiding van de rapporten van het Orgaan beoordeelde de Commissie haar analyse van het oorzakelijk verband opnieuw, door te onderzoeken of de uitvoerprestaties van de geherdefinieerde bedrijfstak van de Unie een factor voor de veroorzaakte schade konden zijn geweest. Er werd vastgesteld dat de uitvoer naar derde landen in het OT slechts 3,7 % van de productie van het soortgelijke product door de geherdefinieerde bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigde, en niet 11 % zoals vermeld in overweging 175 van de definitieve verordening. Deze uitvoer steeg tussen 2003 en het eind van het OT met circa 4 %. Bovendien vond deze uitvoer steeds plaats tegen prijzen die aanzienlijk boven de verkoopprijzen op de markt van de Unie lagen.

    Totale bedrijfstak van de Unie

    2003

    2004

    2005

    2006

    OT

    Uitvoer van de Unie naar derde landen in de beoordelingsperiode (ton)

    19 599

    23 613

    21 098

    20 967

    20 400

    Indexcijfers

    100

    120

    108

    107

    104

    Uitvoer van de Unie naar derde landen in de beoordelingsperiode (000 EUR)

    47 261

    55 657

    52 958

    58 831

    55 477

    Indexcijfers

    100

    118

    112

    124

    117

    Eenheidsprijs (EUR/ton)

    2 411

    2 357

    2 510

    2 806

    2 719

    (129)

    Derhalve kan worden geconcludeerd dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie naar derde landen niet heeft bijgedragen tot de aanmerkelijke schade. Bovendien bevestigt dit de slotconclusie in overweging 184 van de definitieve verordening dat de invoer met dumping afkomstig uit de VRC aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht.

    7.   Behandeling van vertrouwelijke informatie

    (130)

    Zoals aangegeven in het bericht van opening, verbond de Commissie zich ertoe de conclusies opnieuw te beoordelen op basis van de uitspraken van de rapporten, waarin aangevoerd werd dat de Unie, wat de behandeling van vertrouwelijke informatie betreft, in strijd handelde met artikel 6.5 en 6.5.1 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO.

    (131)

    Naar aanleiding van de rapporten verzocht de Commissie de twee betrokken producenten in de Unie een passende verklaring te verstrekken inzake de redenen waarom van vertrouwelijke gegevens geen niet-vertrouwelijke samenvatting kon worden gemaakt. De twee producenten verstrekten aanvullende informatie in een niet-vertrouwelijke vorm en gaven voor informatie die niet in een niet-vertrouwelijke vorm kon worden samengevat, aan wat de redenen hiervoor waren. De aldus door deze producenten verstrekte informatie werd naar alle belanghebbenden gestuurd. Een vereniging van importeurs in de Unie stelde dat de door de twee producenten in de Unie verstrekte informatie onbegrijpelijk was en niet kon worden gecontroleerd aan de hand van openbare Eurostat-gegevens. Met betrekking tot dit argument wordt opgemerkt dat de informatie verstrekt door deze twee producenten bedrijfsspecifieke informatie is, zodat er waarschijnlijk geen openbare bronnen te vinden zijn aan de hand waarvan deze gegevens kunnen worden gecontroleerd.

    (132)

    De Chinese kamer van koophandel en de EFDA betoogden dat de aanvullende informatie onvolledig was, aangezien bepaalde elementen uit de tabellen 22, 23 en 32 tot en met 34 nog steeds ontbraken, zodat de bevindingen van het Orgaan in dit opzicht niet goed waren toegepast. Naar aanleiding van de bekendmaking van deze aanvullende niet-vertrouwelijke informatie werden geen verdere opmerkingen ontvangen. Aangezien de tabellen 32 tot en met 34 gegevens over de verkopen en de kosten voor de betrokken onderneming bevatten, werd deze van nature vertrouwelijke informatie samengevat om een idee te geven van de inhoud zonder vertrouwelijke informatie prijs te geven. De informatie die zou ontbreken in tabel 22 (geleverde soorten grondstoffen en hoeveelheid aangekochte grondstoffen) en tabel 23 (alleen geïndexeerde cijfers over de winstmarge vóór belastingen en geen afzonderlijke cijfers voor verkopen binnen en buiten de Unie), werd door de betrokken onderneming in de Unie opnieuw verstrekt om een goed begrip van de informatie mogelijk te maken. De reactie van de onderneming werd in het dossier ter inzage van de belanghebbenden opgenomen. Kortom, de Commissie meent dat op dit punt geheel is voldaan aan de aanbevelingen in de rapporten.

    (133)

    De EFDA beweerde verder dat de door de producent in de Unie verstrekte tabel 24 niet de conclusie rechtvaardigde dat het bedrijf aanzienlijke schade had geleden, aangezien de tabel een gestage stijging van de winst, bezettingsgraad en productie laat zien. De Commissie voerde echter de schadebeoordeling opnieuw uit aan de hand van de gegevens van de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en concludeerde dat er sprake was van aanzienlijke schade, zoals bevestigd in overweging 124. Dit argument wordt derhalve van de hand gewezen.

    (134)

    Ten slotte heeft de Commissie, zoals vermeld in punt 6 van het bericht van opening, op 30 mei 2012, naar aanleiding van de bevindingen betreffende artikel 6.5 en 6.5.1 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO in verband met de behandeling van vertrouwelijke informatie, de Eurostat-gegevens over de totale productie van bevestigingsmiddelen in de Unie meegedeeld, zoals deze oorspronkelijk werden gepresenteerd.

    8.   Overige aanbevelingen en uitspraken

    (135)

    Zoals vermeld in het bericht van opening, verbond de Commissie zich ertoe rekening te houden met de opmerkingen van partijen in het bevestigingsmiddelenonderzoek, dat de mededeling van de bevindingen in verband met de behandeling als marktgerichte onderneming of in verband met enige andere aanbeveling of uitspraak van het Orgaan voor hen nadelige gevolgen heeft gehad. In overeenstemming met de aanbevelingen in de rapporten van het Orgaan met betrekking tot artikel 9, lid 5, van de basisverordening verleende de Commissie één onderneming een IB.

    F.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

    (136)

    Alle partijen zijn in kennis gesteld van de bovengenoemde bevindingen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken en argumenten naar voren brengen. Er werden naar aanleiding van de mededeling geen opmerkingen ontvangen.

    (137)

    Uit het bovenstaande volgt dat de bij Verordening (EG) nr. 91/2009 ingestelde antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China moeten worden gehandhaafd en dat op de invoer van Bulten Fasteners China een recht moet worden geheven van 0 %.

    G.   CONCLUSIE

    (138)

    Op basis van bovenstaande nieuwe beoordeling wordt geconcludeerd dat de in het oorspronkelijke onderzoek geconstateerde schade veroorzakende dumping wordt bevestigd. Aan één producent-exporteur werd echter een IB toegekend overeenkomstig de aanbevelingen in de rapporten van het Orgaan betreffende artikel 9, lid 5, van de basisverordening. Artikel 1, lid 2, van de definitieve verordening moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. Hetzelfde artikel moet ook worden gewijzigd om rekening te houden met de herziene antidumpingrechten die berekend zijn voor een aantal van de in de tabel in artikel 1, lid 2, van de definitieve verordening vermelde ondernemingen, zoals hieronder weergegeven.

    Producent-exporteur in de VRC

    Dumpingmarge

    Schademarge

    Definitieve maatregelen

    Biao Wu Tensile Fasteners Co., Ltd

    43,4 %

    99,9 %

    43,4 %

    Kunshan Chenghe Standard Components Co., Ltd

    63,7 %

    79,5 %

    63,7 %

    Ningbo Jinding Fastener Co., Ltd

    64,3 %

    64,4 %

    64,3 %

    Ningbo Yonghong Fasteners Co., Ltd

    69,7 %

    78,3 %

    69,7 %

    Changshu City Standard Parts Factory and Changshu British Shanghai International Fastener Co., Ltd

    38,3 %

    65,3 %

    38,3 %

    CELO Suzhou Precision Fasteners Co., Ltd

    0,0 %

    0,3 %

    0,0 %

    Golden Horse (Dong Guan) Metal Manufactory Co., Ltd

    22,9 %

    133,2 %

    22,9 %

    Yantai Agrati Fasteners Co., Ltd

    0,0 %

    0,0 %

    0,0 %

    Medewerkende producenten-exporteurs, niet geselecteerd voor de steekproef

    54,1 %

    77,5 %

    54,1 %

    Alle overige ondernemingen

    74,1 %

    85,0 %

    74,1 %

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De tabel met de definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de producten die zijn vervaardigd door de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 91/2009 vermelde bedrijven, wordt vervangen door de volgende tabel:

    „Onderneming

    Recht (%)

    Aanvullende Taric-code

    Biao Wu Tensile Fasteners Co., Ltd, Shanghai

    43,4 %

    A924

    CELO Suzhou Precision Fasteners Co., Ltd, Suzhou

    0,0 %

    A918

    Changshu City Standard Parts Factory and Changshu British Shanghai International Fastener Co., Ltd, Changshu

    38,3 %

    A919

    Golden Horse (Dong Guan) Metal Manufactory Co., Ltd, Dongguan City

    22,9 %

    A920

    Kunshan Chenghe Standard Components Co., Ltd, Kunshan

    63,7 %

    A921

    Ningbo Jinding Fastener Co., Ltd, Ningbo City

    64,3 %

    A922

    Ningbo Yonghong Fasteners Co., Ltd Jiangshan Town

    69,7 %

    A923

    Yantai Agrati Fasteners Co., Ltd, Yantai

    0,0 %

    A925

    Bulten Fasteners (China) Co., Ltd, Beijing

    0,0 %

    A997

    In bijlage I vermelde ondernemingen

    54,1 %

    A928

    Alle overige ondernemingen

    74,1 %

    A999”

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Luxemburg, 4 oktober 2012.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    S. CHARALAMBOUS


    (1)  PB L 201 van 26.7.2001, blz. 10.

    (2)  PB L 29 van 31.1.2009, blz. 1.

    (3)  WTO, Rapport van de Beroepsinstantie, AB-2011-2, WT/DS397/AB/R, 15 juli 2011. WTO, Rapport van het panel, WT/DS397/R, 3 december 2010.

    (4)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (5)  PB C 66 van 6.3.2012, blz. 29.

    (6)  PB C 160 van 6.6.2012, blz. 19.

    (7)  Rapport van de Beroepsinstantie: punt 512 stelt dat artikel 2, lid 4, de met het onderzoek belaste autoriteiten ertoe verplicht de partijen ten minste te informeren over de productgroepen die gebruikt zijn ten behoeve van de prijsvergelijking.

    (8)  PB C 267 van 9.11.2007, blz. 31.

    (9)  „Nieuw onderzoek naar de geldende antidumpingmaatregelen voor bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de VRC”, hoorzitting georganiseerd door de raadadviseur-auditeur met de Chinese Vereniging van bevestigingsmiddelenfabrikanten (CCME), 11 juli 2012.


    Top