Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R0178

    Verordening (EU) nr. 178/2010 van de Commissie van 2 maart 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2006 wat betreft aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, noten, abrikozenpitten, zoethout en plantaardige olie (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 52 van 3.3.2010, p. 32–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/03/2024; stilzwijgende opheffing door 32023R2782

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/178/oj

    3.3.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 52/32


    VERORDENING (EU) Nr. 178/2010 VAN DE COMMISSIE

    van 2 maart 2010

    tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2006 wat betreft aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, noten, abrikozenpitten, zoethout en plantaardige olie

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name op artikel 11, lid 4,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (2) stelt maximumgehalten voor bepaalde mycotoxinen in bepaalde levensmiddelen vast.

    (2)

    Bemonstering is zeer belangrijk om de gehalten aan mycotoxinen, die meestal zeer ongelijkmatig over de partij verdeeld zijn, op betrouwbare wijze te kunnen bepalen. Daarom moeten voor de bemonsteringswijze algemene criteria worden vastgesteld.

    (3)

    Verordening (EG) nr. 401/2006 van de Commissie van 23 februari 2006 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen (3) stelt de criteria voor de bemonstering voor de controle op de mycotoxinegehalten vast.

    (4)

    Sommige bepalingen betreffende de bemonstering op aflatoxinen in bepaalde levensmiddelen moeten worden gewijzigd om rekening te houden met ontwikkelingen in de Codex Alimentarius en met recentelijk voor nieuwe categorieën levensmiddelen vastgestelde maximumgehalten aan mycotoxinen.

    (5)

    In de Codex Alimentarius is een nieuwe bemonsteringswijze vastgesteld voor aardnoten (pinda’s), amandelen, hazelnoten en pistaches die voor verdere verwerking bestemd zijn, en een nieuwe bemonsteringswijze voor consumptiegerede amandelen, hazelnoten en pistaches (4).

    (6)

    Om de handhaving van de maximumgehalten aan aflatoxinen te vergemakkelijken, is het passend de bemonsteringsvoorschriften van de Codex Alimentarius voor pinda’s, amandelen, hazelnoten en pistaches die voor verdere verwerking bestemd zijn, ook toe te passen op andere noten die voor verdere verwerking bestemd zijn, en de bemonsteringsvoorschriften van de Codex Alimentarius voor consumptiegerede amandelen, hazelnoten en pistaches ook toe te passen op andere consumptiegerede noten en aardnoten (pinda’s). De bemonsteringsprocedure voor noten moet ook op abrikozenpitten worden toegepast. Punt D van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 401/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd zodat het uitsluitend betrekking heeft op de bemonsteringsprocedure voor gedroogde vijgen, die ongewijzigd moet blijven; de nieuwe bemonsteringsprocedure voor aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten en noten moet in een afzonderlijk punt van de bijlage worden ondergebracht.

    (7)

    Er zijn maximumgehalten vastgesteld voor aflatoxinen in andere oliehoudende zaden dan aardnoten (pinda’s) (5) en voor ochratoxine A in specerijen, zoethoutwortel en zoethoutextract (6). Het is passend te voorzien in specifieke bemonsteringsvoorschriften voor deze nieuwe categorieën levensmiddelen en waar nodig te verwijzen naar bestaande voorschriften.

    (8)

    De bemonstering van plantaardige oliën voor de controle op mycotoxinen heeft specifieke kenmerken en daarom moeten specifieke bemonsteringsvoorschriften worden vastgesteld.

    (9)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 401/2006 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Punt D wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij deze verordening.

    2)

    In punt E wordt de eerste zin vervangen door:

    „Deze bemonsteringswijze geldt voor de officiële controle op de maximumgehalten aan ochratoxine A, aflatoxine B1 en aflatoxinen totaal in specerijen.”.

    3)

    Punt G wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze verordening.

    4)

    Er wordt een punt K, als opgenomen in bijlage III bij deze verordening, toegevoegd.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de tiende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 2 maart 2010.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    José Manuel BARROSO


    (1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

    (2)  PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5.

    (3)  PB L 70 van 9.3.2006, blz. 12.

    (4)  Codex General Standard for Contaminants and toxins in foods (CODEX STAN 193-1995) http://www.codexalimentarius.net/download/standards/17/CXS_193e.pdf

    (5)  Verordening (EU) nr. 165/2010 van de Commissie van 26 februari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen, wat betreft aflatoxinen (PB L 50 van 27.2.2010, blz. 8).

    (6)  Verordening (EU) nr. 105/2010 van de Commissie van 5 februari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen, wat betreft ochratoxine A (PB L 35 van 6.2.2010, blz. 7).


    BIJLAGE I

    „D.1.   Bemonsteringswijze voor gedroogde vijgen

    Deze bemonsteringswijze geldt voor de officiële controle op de maximumgehalten aan aflatoxine B1 en aflatoxinen totaal in gedroogde vijgen.

    D.1.1.   Gewicht van het basismonster

    Het basismonster weegt ongeveer 300 g, tenzij anders bepaald in dit punt D.1.

    Bij partijen in detailverpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking.

    Indien de detailverpakking meer dan 300 g weegt, wordt een verzamelmonster van meer dan 30 kg samengesteld. Indien één detailverpakking veel meer dan 300 g weegt, wordt een basismonster van 300 g uit elke afzonderlijke detailverpakking genomen. Dit kan hetzij bij de bemonstering, hetzij in het laboratorium worden gedaan. Indien deze bemonsteringswijze onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast. Indien bijvoorbeeld een waardevol product in detailverpakkingen van 500 g of 1 kg wordt verkocht, mag het verzamelmonster worden verkregen door het samenvoegen van een kleiner aantal basismonsters dan aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3, mits het verzamelmonster het vereiste gewicht heeft zoals aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3.

    Indien de detailverpakking iets minder dan 300 g weegt, wordt één detailverpakking als één basismonster beschouwd en wordt een verzamelmonster van minder dan 30 kg samengesteld. Indien de detailverpakking veel minder dan 300 g weegt, bestaat één basismonster uit twee of meer detailverpakkingen, zodat het de 300 g zo dicht mogelijk benadert.

    D.1.2.   Algemeen overzicht van de bemonsteringswijze voor gedroogde vijgen

    Tabel 1

    Verdeling van partijen in subpartijen naargelang van het product en het gewicht van de partij

    Product

    Gewicht van de partij (ton)

    Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen

    Aantal basismonsters

    Gewicht van het verzamelmonster (kg)

    Gedroogde vijgen

    ≥ 15

    15-30 t

    100

    30

    < 15

    10-100 (1)

    ≤ 30

    D.1.3.   Bemonsteringswijze voor gedroogde vijgen (partijen ≥ 15 t)

    Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden.

    Elke subpartij wordt afzonderlijk bemonsterd.

    Aantal basismonsters: 100.

    Gewicht van het verzamelmonster: 30 kg. Dit door grof mengen verkregen monster wordt in drie gelijke laboratoriummonsters van 10 kg verdeeld vóór het wordt vermalen (het monster hoeft niet te worden verdeeld als het bestaat uit gedroogde vijgen die later worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan en als de nodige apparatuur beschikbaar is om een monster van 30 kg te homogeniseren).

    Elk laboratoriummonster van 10 kg wordt afzonderlijk fijngemalen en grondig gemengd, zodat het product volledig homogeen wordt, overeenkomstig bijlage II.

    Indien de bovengenoemde bemonsteringswijze niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd.

    D.1.4.   Bemonsteringswijze voor gedroogde vijgen (partijen < 15 t)

    Er worden minimaal 10 en maximaal 100 basismonsters genomen, naargelang van het gewicht van de partij.

    Aan de hand van onderstaande tabel 2 kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen en hoe het verzamelmonster moet worden verdeeld.

    Tabel 2

    Aantal basismonsters naargelang van het gewicht van de partij en aantal onderverdelingen van het verzamelmonster

    Gewicht van de partij (ton)

    Aantal basismonsters

    Gewicht van het verzamelmonster (kg) (in geval van detailverpakkingen kan het gewicht van het verzamelmonster variëren, zie punt D.1.1)

    Aantal laboratoriummonsters uit het verzamelmonster

    ≤ 0,1

    10

    3

    1 (geen verdeling)

    > 0,1 - ≤ 0,2

    15

    4,5

    1 (geen verdeling)

    > 0,2 - ≤ 0,5

    20

    6

    1 (geen verdeling)

    > 0,5 - ≤ 1,0

    30

    9 (- < 12 kg)

    1 (geen verdeling)

    > 1,0 - ≤ 2,0

    40

    12

    2

    > 2,0 - ≤ 5,0

    60

    18 (- < 24 kg)

    2

    > 5,0 - ≤ 10,0

    80

    24

    3

    > 10,0 - ≤ 15,0

    100

    30

    3

    Gewicht van het verzamelmonster: ≤ 30 kg. Dit door grof mengen verkregen monster wordt in twee of drie gelijke laboratoriummonsters van ≤ 10 kg verdeeld vóór het wordt vermalen (het monster hoeft niet te worden verdeeld als het bestaat uit gedroogde vijgen die later worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan en als de nodige apparatuur beschikbaar is om een monster van 30 kg te homogeniseren).

    Indien het verzamelmonster minder dan 30 kg weegt, wordt het verzamelmonster als volgt in laboratoriummonsters verdeeld:

    < 12 kg: niet in laboratoriummonsters verdelen;

    ≥ 12 - < 24 kg: in twee laboratoriummonsters verdelen;

    ≥ 24 kg: in drie laboratoriummonsters verdelen.

    Elk laboratoriummonster wordt afzonderlijk fijngemalen en grondig gemengd, zodat het product volledig homogeen wordt, overeenkomstig bijlage II.

    Indien de bovengenoemde bemonsteringswijze niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd.

    D.1.5.   Bemonsteringswijze voor afgeleide producten en samengestelde levensmiddelen

    D.1.5.1.   Afgeleide producten met zeer kleine deeltjes (gelijkmatige verdeling van de aflatoxineverontreiniging)

    Aantal basismonsters: 100; bij partijen van minder dan 50 t worden 10 à 100 basismonsters genomen, naargelang van het gewicht van de partij (zie tabel 3).

    Tabel 3

    Aantal basismonsters naargelang van het gewicht van de partij

    Gewicht van de partij (ton)

    Aantal basismonsters

    Gewicht van het verzamelmonster (kg)

    ≤ 1

    10

    1

    > 1 - ≤ 3

    20

    2

    > 3 - ≤ 10

    40

    4

    > 10 - ≤ 20

    60

    6

    > 20 - ≤ 50

    100

    10

    Het basismonster weegt ongeveer 100 g. Bij partijen in detailverpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking.

    Gewicht van het verzamelmonster = 1 à 10 kg, voldoende gemengd.

    D.1.5.2.   Andere afgeleide producten met relatief grote deeltjes (ongelijkmatige verdeling van de aflatoxineverontreiniging)

    Bemonsteringswijze en aanvaarding zoals voor gedroogde vijgen (D.1.3 en D.1.4).

    D.1.6.   Bemonstering in de detailhandel

    De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de voorschriften in dit punt K.

    Indien dit niet mogelijk is, mogen ander effectieve bemonsteringswijzen worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringswijze nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 1 kg (2).

    D.1.7.   Specifieke bemonsteringswijze voor gedroogde vijgen en afgeleide producten die vacuümverpakt worden verkocht

    D.1.7.1.   Gedroogde vijgen

    Van partijen groter dan of gelijk aan 15 t worden ten minste 50 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 30 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 15 t wordt 50 % van het in tabel 2 aangegeven aantal basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster wordt samengesteld waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 2).

    D.1.7.2.   Van gedroogde vijgen afgeleide producten met kleine deeltjes

    Van partijen groter dan of gelijk aan 50 t worden ten minste 25 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 10 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 50 t wordt 25 % van het in tabel 3 aangegeven aantal basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster wordt samengesteld waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 3).

    D.1.8.   Aanvaarding van een partij of een subpartij

    Voor gedroogde vijgen die later worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan:

    aanvaarding als het verzamelmonster of het gemiddelde van de laboratoriummonsters het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid;

    weigering als het verzamelmonster of het gemiddelde van de laboratoriummonsters het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid.

    Voor gedroogde vijgen bestemd voor rechtstreekse menselijke consumptie:

    aanvaarding als geen van de laboratoriummonsters het maximumgehalte overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid;

    weigering als één of meer van de laboratoriummonsters het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijden, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid.

    Indien het verzamelmonster 12 kg of minder weegt:

    aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid;

    weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid.

    D.2.   Bemonsteringswijze voor aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten en noten

    Deze bemonsteringswijze geldt voor de officiële controle op de maximumgehalten aan aflatoxine B1 en aflatoxinen totaal in aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten en noten.

    D.2.1.   Gewicht van het basismonster

    Het basismonster weegt ongeveer 200 g, tenzij anders bepaald in dit punt D.2.

    Bij partijen in detailverpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking.

    Indien de detailverpakking meer dan 200 g weegt, wordt een verzamelmonster van meer dan 20 kg samengesteld. Indien één detailverpakking veel meer dan 200 g weegt, wordt een basismonster van 200 g uit elke afzonderlijke detailverpakking genomen. Dit kan hetzij bij de bemonstering, hetzij in het laboratorium worden gedaan. Indien deze bemonsteringswijze onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast. Indien bijvoorbeeld een waardevol product in detailverpakkingen van 500 g of 1 kg wordt verkocht, mag het verzamelmonster worden verkregen door het samenvoegen van een kleiner aantal basismonsters dan aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3, mits het verzamelmonster het vereiste gewicht heeft zoals aangegeven in de tabellen 1, 2 en 3.

    Indien de detailverpakking iets minder dan 200 g weegt, wordt één detailverpakking als één basismonster beschouwd en wordt een verzamelmonster van minder dan 20 kg samengesteld. Indien de detailverpakking veel minder dan 200 g weegt, bestaat één basismonster uit twee of meer detailverpakkingen, zodat het de 200 g zo dicht mogelijk benadert.

    D.2.2.   Algemeen overzicht van de bemonsteringswijze voor aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten en noten

    Tabel 1

    Verdeling van partijen in subpartijen naargelang van het product en het gewicht van de partij

    Product

    Gewicht van de partij (ton)

    Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen

    Aantal basismonsters

    Gewicht van het verzamelmonster (kg)

    Aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten en noten

    ≥ 500

    100 t

    100

    20

    > 125 en < 500

    5 subpartijen

    100

    20

    ≥ 15 en ≤ 125

    25 t

    100

    20

    < 15

    10-100 (3)

    ≤ 20

    D.2.3.   Bemonsteringswijze voor aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten en noten (partijen ≥ 15 t)

    Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden.

    Elke subpartij wordt afzonderlijk bemonsterd.

    Aantal basismonsters: 100.

    Gewicht van het verzamelmonster: 20 kg. Dit door grof mengen verkregen monster wordt in twee gelijke laboratoriummonsters van 10 kg verdeeld vóór het wordt vermalen (het monster hoeft niet te worden verdeeld als het bestaat uit aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten of noten die later worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan en als de nodige apparatuur beschikbaar is om een monster van 20 kg te homogeniseren).

    Elk laboratoriummonster van 10 kg wordt afzonderlijk fijngemalen en grondig gemengd, zodat het product volledig homogeen wordt, overeenkomstig bijlage II.

    Indien de bovengenoemde bemonsteringswijze niet kan worden toegepast zonder economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd.

    D.2.4.   Bemonsteringswijze voor aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten en noten (partijen < 15 t)

    Er worden minimaal 10 en maximaal 100 basismonsters genomen, naargelang van het gewicht van de partij.

    Aan de hand van onderstaande tabel 2 kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen en hoe het verzamelmonster moet worden verdeeld.

    Tabel 2

    Aantal basismonsters naargelang van het gewicht van de partij en aantal onderverdelingen van het verzamelmonster

    Gewicht van de partij (ton)

    Aantal basismonsters

    Gewicht van het verzamelmonster (kg) (in geval van detailverpakkingen kan het gewicht van het verzamelmonster variëren, zie punt D.2.1)

    Aantal laboratoriummonsters uit het verzamelmonster

    ≤ 0,1

    10

    2

    1 (geen verdeling)

    > 0,1 - ≤ 0,2

    15

    3

    1 (geen verdeling)

    > 0,2 - ≤ 0,5

    20

    4

    1 (geen verdeling)

    > 0,5 - ≤ 1,0

    30

    6

    1 (geen verdeling)

    > 1,0 - ≤ 2,0

    40

    8 (- < 12 kg)

    1 (geen verdeling)

    > 2,0 - ≤ 5,0

    60

    12

    2

    > 5,0 - ≤ 10,0

    80

    16

    2

    > 10,0 - ≤ 15,0

    100

    20

    2

    Gewicht van het verzamelmonster: ≤ 20 kg. Dit door grof mengen verkregen monster wordt indien nodig in twee gelijke laboratoriummonsters van ≤ 10 kg verdeeld vóór het wordt vermalen (het monster hoeft niet te worden verdeeld als het bestaat uit aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten of noten die later worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan en als de nodige apparatuur beschikbaar is om monsters van maximaal 20 kg te homogeniseren).

    Indien het verzamelmonster minder dan 20 kg weegt, wordt het verzamelmonster als volgt in laboratoriummonsters verdeeld:

    < 12 kg: niet in laboratoriummonsters verdelen;

    ≥ 12 kg: in twee laboratoriummonsters verdelen.

    Elk laboratoriummonster wordt afzonderlijk fijngemalen en grondig gemengd, zodat het product volledig homogeen wordt, overeenkomstig bijlage II.

    Indien de bovengenoemde bemonsteringswijze niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd.

    D.2.5.   Bemonsteringswijze voor afgeleide producten, met uitzondering van plantaardige olie, en samengestelde levensmiddelen

    D.2.5.1.   Afgeleide producten (behalve plantaardige olie) met kleine deeltjes, bv. meel en pindakaas (gelijkmatige verdeling van de aflatoxineverontreiniging)

    Aantal basismonsters: 100; bij partijen van minder dan 50 t worden 10 à 100 basismonsters genomen, naargelang van het gewicht van de partij (zie tabel 3).

    Tabel 3

    Aantal basismonsters naargelang van het gewicht van de partij

    Gewicht van de partij (ton)

    Aantal basismonsters

    Gewicht van het verzamelmonster (kg)

    ≤ 1

    10

    1

    > 1 - ≤ 3

    20

    2

    > 3 - ≤ 10

    40

    4

    > 10 - ≤ 20

    60

    6

    > 20 - ≤ 50

    100

    10

    Het basismonster weegt ongeveer 100 g. Bij partijen in detailverpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking.

    Gewicht van het verzamelmonster = 1 à 10 kg, voldoende gemengd.

    D.2.5.2.   Afgeleide producten met relatief grote deeltjes (ongelijkmatige verdeling van de aflatoxineverontreiniging)

    Bemonsteringswijze en aanvaarding zoals voor aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten en noten (D.2.3 en D.2.4).

    D.2.6.   Bemonstering in de detailhandel

    De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de voorschriften in dit punt K.

    Indien dit niet mogelijk is, mogen ander effectieve bemonsteringswijzen worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringswijze nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 1 kg (2).

    D.2.7.   Specifieke bemonsteringswijze voor aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten, noten en afgeleide producten die vacuümverpakt worden verkocht

    D.2.7.1.   Pistaches, aardnoten (pinda’s) en paranoten

    Van partijen groter dan of gelijk aan 15 t worden ten minste 50 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 20 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 15 t wordt 50 % van het in tabel 2 aangegeven aantal basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster wordt samengesteld waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 2).

    D.2.7.2.   Abrikozenpitten, andere noten dan pistaches en paranoten, en andere oliehoudende zaden

    Van partijen groter dan of gelijk aan 15 t worden ten minste 25 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 20 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 15 t wordt 25 % van het in tabel 2 aangegeven aantal basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster wordt samengesteld waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 2).

    D.2.7.3.   Van noten, abrikozenpitten en aardnoten (pinda’s) afgeleide producten met kleine deeltjes

    Van partijen groter dan of gelijk aan 50 t worden ten minste 25 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 10 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 50 t wordt 25 % van het in tabel 3 aangegeven aantal basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster wordt samengesteld waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 3).

    D.2.8.   Aanvaarding van een partij of een subpartij

    Voor aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten en noten die later worden gesorteerd of een andere fysische behandeling ondergaan:

    aanvaarding als het verzamelmonster of het gemiddelde van de laboratoriummonsters het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid;

    weigering als het verzamelmonster of het gemiddelde van de laboratoriummonsters het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid.

    Voor aardnoten (pinda’s), andere oliehoudende zaden, abrikozenpitten en noten bestemd voor rechtstreekse menselijke consumptie:

    aanvaarding als geen van de laboratoriummonsters het maximumgehalte overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid;

    weigering als één of beide laboratoriummonsters het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijden, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid.

    Indien het verzamelmonster 12 kg of minder weegt:

    aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid;

    weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid.


    (1)  Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 in dit punt D.1.

    (2)  Indien het te bemonsteren deel zo klein is dat geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.”

    (3)  Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 in dit punt D.2.


    BIJLAGE II

    „G.   BEMONSTERINGSWIJZE VOOR KOFFIE, KOFFIEPRODUCTEN, ZOETHOUTWORTEL EN ZOETHOUTEXTRACT

    Deze bemonsteringswijze geldt voor de officiële controle op de maximumgehalten aan ochratoxine A in gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie, zoethoutwortel en zoethoutextract.

    G.1.   Gewicht van het basismonster

    Het basismonster weegt ongeveer 100 g, tenzij anders bepaald in dit punt G.

    Bij partijen in detailverpakkingen hangt het gewicht van het basismonster af van het gewicht van de detailverpakking.

    Indien de detailverpakking meer dan 100 g weegt, wordt een verzamelmonster van meer dan 10 kg samengesteld. Indien één detailverpakking veel meer dan 100 g weegt, wordt een basismonster van 100 g uit elke afzonderlijke detailverpakking genomen. Dit kan hetzij bij de bemonstering, hetzij in het laboratorium worden gedaan. Indien deze bemonsteringswijze onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast. Indien bijvoorbeeld een waardevol product in detailverpakkingen van 500 g of 1 kg wordt verkocht, mag het verzamelmonster worden verkregen door het samenvoegen van een kleiner aantal basismonsters dan aangegeven in de tabellen 1 en 2, mits het verzamelmonster het vereiste gewicht heeft zoals aangegeven in de tabellen 1 en 2.

    Indien de detailverpakking iets minder dan 100 g weegt, wordt één detailverpakking als één basismonster beschouwd en wordt een verzamelmonster van minder dan 10 kg samengesteld. Indien de detailverpakking veel minder dan 100 g weegt, bestaat één basismonster uit twee of meer detailverpakkingen, zodat het de 100 g zo dicht mogelijk benadert.

    G.2.   Algemeen overzicht van de bemonsteringswijze voor gebrande koffie, gemalen gebrande koffie, oploskoffie, zoethoutwortel en zoethoutextract

    Tabel 1

    Verdeling van partijen in subpartijen naargelang van het product en het gewicht van de partij

    Product

    Gewicht van de partij (ton)

    Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen

    Aantal basismonsters

    Gewicht van het verzamelmonster (kg)

    Gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie, zoethoutwortel en zoethoutextract

    ≥ 15

    15-30 t

    100

    10

    < 15

    10-100 (1)

    1-10

    G.3.   Bemonsteringswijze voor gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie, zoethoutwortel en zoethoutextract (partijen ≥ 15 t)

    Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, wordt elke partij in subpartijen verdeeld overeenkomstig tabel 1. Aangezien de partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen ten hoogste 20 % verschillen van het aangegeven gewicht.

    Elke subpartij wordt afzonderlijk bemonsterd.

    Aantal basismonsters: 100.

    Gewicht van het verzamelmonster = 10 kg.

    Indien de bovengenoemde bemonsteringswijze niet kan worden toegepast zonder onaanvaardbare economische schade aan de partij toe te brengen (wegens de vorm van de verpakking, de vervoermiddelen enz.), mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is, nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd.

    G.4.   Bemonsteringswijze voor gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie, zoethoutwortel en zoethoutextract (partijen < 15 t)

    Van partijen gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie, zoethoutwortel en zoethoutextract van minder dan 15 t worden, afhankelijk van het gewicht van de partij, 10 à 100 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 1 à 10 kg wordt samengesteld.

    Aan de hand van de onderstaande tabel kan worden bepaald hoeveel basismonsters moeten worden genomen.

    Tabel 2

    Aantal te nemen basismonsters naargelang van het gewicht van de partij gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie, zoethoutwortel en zoethoutextract

    Gewicht van de partij (ton)

    Aantal basismonsters

    Gewicht van het verzamelmonster (kg)

    ≤ 0,1

    10

    1

    > 0,1 - ≤ 0,2

    15

    1,5

    > 0,2 - ≤ 0,5

    20

    2

    > 0,5 - ≤ 1,0

    30

    3

    > 1,0 - ≤ 2,0

    40

    4

    > 2,0 - ≤ 5,0

    60

    6

    > 5,0 - ≤ 10,0

    80

    8

    > 10,0 - ≤ 15,0

    100

    10

    G.5.   Bemonsteringswijze voor gebrande koffiebonen, gemalen gebrande koffie, oploskoffie, zoethoutwortel en zoethoutextract die vacuümverpakt worden verkocht

    Van partijen groter dan of gelijk aan 15 t worden ten minste 25 basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster van 10 kg wordt samengesteld. Van partijen van minder dan 15 t wordt 25 % van het in tabel 2 aangegeven aantal basismonsters genomen, waarmee een verzamelmonster wordt samengesteld waarvan het gewicht in verhouding staat tot het gewicht van de bemonsterde partij (zie tabel 2).

    G.6.   Bemonstering in de detailhandel

    De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in dit punt G.

    Indien dit niet mogelijk is, mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringswijze nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 1 kg (2).

    G.7.   Aanvaarding van een partij of een subpartij

    aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid;

    weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid.


    (1)  Afhankelijk van het gewicht van de partij — zie tabel 2 in dit punt G.

    (2)  Indien het te bemonsteren deel zo klein is dat geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.”


    BIJLAGE III

    „K.   BEMONSTERINGSWIJZE VOOR PLANTAARDIGE OLIËN

    Deze bemonsteringswijze geldt voor de officiële controle op de maximumgehalten voor mycotoxinen, met name aflatoxine B1, aflatoxinen totaal en zearalenon, in plantaardige oliën.

    K.1.   Bemonsteringswijze voor plantaardige oliën

    Het basismonster weegt ten minste ongeveer 100 g (ml) (afhankelijk van de aard van de zending, bv. onverpakte plantaardige olie, moeten ten minste drie basismonsters van ongeveer 350 ml worden genomen) en er wordt een verzamelmonster van ten minste 1 kg (liter) samengesteld.

    Het minimumaantal basismonsters dat van de partij moet worden genomen, is in tabel 1 aangegeven. De partij moet voor zover mogelijk net vóór de bemonstering grondig worden gemengd, hetzij handmatig, hetzij mechanisch. In dit geval kan worden verondersteld dat de aflatoxine homogeen over de partij is verdeeld. Drie basismonsters van een partij zijn daarom voldoende om het verzamelmonster te vormen.

    Tabel 1

    Minimumaantal van de partij te nemen basismonsters

    Vorm waarin het product wordt verkocht

    Gewicht van de partij (kg)

    Volume van de partij (l)

    Minimumaantal basismonsters

    Onverpakt (1)

    3

    Verpakkingen

    ≤ 50

    3

    Verpakkingen

    > 50 t/m 500

    5

    Verpakkingen

    > 500

    10


    Tabel 2

    Verdeling van partijen in subpartijen naargelang van het gewicht van de partij

    Product

    Gewicht van de partij (ton)

    Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen

    Minimumaantal basismonsters

    Minimumgewicht van het verzamelmonster (kg)

    Plantaardige oliën

    ≥ 1 500

    500 t

    3

    1

    > 300 en < 1 500

    3 subpartijen

    3

    1

    ≥ 50 en ≤ 300

    100 t

    3

    1

    < 50

    3

    1

    K.2.   Bemonsteringswijze voor plantaardige oliën in de detailhandel

    De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de voorschriften in dit punt K.

    Indien dit niet mogelijk is, mogen ander effectieve bemonsteringswijzen worden toegepast, mits het verzamelmonster voldoende representatief is voor de bemonsterde partij en de bemonsteringswijze nauwkeurig wordt beschreven en grondig wordt gedocumenteerd. In ieder geval weegt het verzamelmonster ten minste 1 kg (2).

    K.3.   Aanvaarding van een partij of een subpartij

    aanvaarding als het laboratoriummonster het maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid;

    weigering als het laboratoriummonster het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, met inachtneming van de correctie voor terugvinding en de meetonzekerheid.


    (1)  Als de subpartijen fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden, worden grote onverpakte zendingen/partijen plantaardige olie in subpartijen verdeeld volgens tabel 2 van dit punt.

    (2)  Indien het te bemonsteren deel zo klein is dat geen verzamelmonster van 1 kg kan worden verkregen, mag het verzamelmonster minder dan 1 kg wegen.”


    Top