Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009R0076

    Verordening (EG) nr. 76/2009 van de Commissie van 26 januari 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 504/2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake de toepassing van aanvullende invoerrechten in de sector melk en zuivelproducten

    PB L 23 van 27.1.2009, p. 3–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 27/12/2023; stilzwijgende opheffing door 32023R2835

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/76/oj

    27.1.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 23/3


    VERORDENING (EG) Nr. 76/2009 VAN DE COMMISSIE

    van 26 januari 2009

    houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 504/2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake de toepassing van aanvullende invoerrechten in de sector melk en zuivelproducten

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 143, onder b), juncto artikel 4,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 504/2007 van de Commissie (2) is bepaald dat de importeur, op zijn verzoek, het aanvullende recht kan laten vaststellen op basis van de invoerprijs cif voor de betrokken zending als deze prijs hoger is dan de in artikel 2, lid 2, van die verordening bedoelde representatieve prijs die van toepassing is. In lid 3 van datzelfde artikel 4 is bepaald dat, als geen verzoek zoals bedoeld in lid 1 wordt ingediend, het aanvullende recht moet worden vastgesteld op basis van de in artikel 2, lid 2, bedoelde representatieve prijs.

    (2)

    Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest van 13 december 2001 in zaak C-317/99 van Kloosterboer Rotterdam BV tegen minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (3) verklaard dat artikel 3, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie van 28 juni 1995 houdende bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovoalbumine, en houdende vaststelling van deze rechten en intrekking van Verordening nr. 163/67/EEG (4) ongeldig is, voor zover daarin is bepaald, dat het daarin genoemde aanvullende recht in beginsel wordt vastgesteld op basis van de representatieve prijs bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1484/95 en dat dit recht slechts op basis van de cif-invoerprijs van de betrokken zending wordt vastgesteld, indien de importeur daarom verzoekt. Artikel 4, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 504/2007 bevat een gelijkluidende bepaling. Artikel 28, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (5) komt overeen met artikel 5, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2777/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector slachtpluimvee (6). Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 504/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (3)

    Om aan het arrest van het Hof te voldoen, moet Verordening (EG) nr. 504/2007 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (4)

    Met ingang van 1 januari 2008 zijn een aantal GN-codes van hoofdstuk 4 bij Verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (7) gewijzigd. De bijlage bij Verordening (EG) nr. 504/2007 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (5)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Verordening (EG) nr. 504/2007 wordt als volgt gewijzigd:

    1.

    Artikel 2, lid 3, wordt vervangen door:

    „3.   De aanvullende rechten die op grond van artikel 4 van toepassing zijn, worden tegelijk met de representatieve prijzen door de Commissie vastgesteld.”.

    2.

    De inleidende zin van artikel 3, eerste alinea, wordt vervangen door:

    „Als het verschil tussen de betrokken prijs beneden welke een aanvullend invoerrecht kan worden toegepast als bedoeld in artikel 1, lid 2, en de cif-invoerprijs van de betrokken zending:”.

    3.

    Artikel 4 wordt vervangen door:

    „Artikel 4

    1.   Het aanvullende recht wordt vastgesteld op basis van de cif-invoerprijs van de betrokken partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.

    2.   Wanneer de cif-invoerprijs per 100 kg van een bepaalde zending hoger is dan de in artikel 2, lid 2, bedoelde representatieve prijs, dient de importeur de bevoegde instanties van de lidstaten van invoer ten minste de volgende bewijsstukken over te leggen:

    a)

    het aankoopcontract, of een ander gelijkwaardig bewijs;

    b)

    het verzekeringscontract;

    c)

    de factuur;

    d)

    het certificaat van oorsprong (in voorkomend geval);

    e)

    het transportcontract;

    f)

    en, in geval van transport over zee, het cognossement.

    3.   In het in lid 2 genoemde geval moet de importeur de in artikel 248, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (8) bedoelde zekerheid stellen, die gelijk is aan het bedrag van de aanvullende rechten dat hij zou hebben betaald indien deze waren berekend op basis van de voor het betrokken product geldende representatieve prijs.

    4.   De importeur moet binnen een maand, te rekenen vanaf de datum waarop de betrokken producten zijn verkocht, en uiterlijk binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop de aangifte voor het vrije verkeer is geaccepteerd, bewijzen dat de zending is afgezet tegen voorwaarden waaruit blijkt dat de opgegeven prijs als bedoeld in lid 2 juist is. Bij niet-inachtneming van een van bovengenoemde termijnen wordt de zekerheid verbeurd. Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de importeur kunnen de bevoegde instanties echter de termijn van zes maanden met ten hoogste drie maanden verlengen.

    De gestelde zekerheid wordt vrijgegeven voor zover de bewijzen met betrekking tot de afzetvoorwaarden ten genoegen van de douaneautoriteiten worden geleverd.

    Is dat niet het geval, dan wordt de zekerheid verbeurd en worden met het betrokken bedrag de aanvullende rechten betaald.

    5.   Indien de bevoegde autoriteiten bij verificatie constateren dat niet aan de eisen van dit artikel is voldaan, vorderen zij het verschuldigde recht in overeenkomstig artikel 220 van Verordening (EEG) nr. 2913/92. Bij de vaststelling van het bedrag of het resterende bedrag aan rechten dat moet worden ingevorderd, wordt een rente toegepast voor de periode vanaf de datum waarop de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht tot en met de datum van de invordering. De rentevoet is die welke, volgens het nationale recht, bij invorderingen van toepassing is.

    4.

    Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in de eerste kolom:

    wordt GN-code 0402 91 11 vervangen door GN-code 0402 91 10,

    wordt GN-code 0402 91 31 vervangen door GN-code 0402 91 30,

    wordt GN-code 0402 99 11 vervangen door GN-code 0402 99 10;

    b)

    worden de GN-codes 0402 91 19 en 0402 91 39 en de met die codes verband houdende gegevens geschrapt.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 26 januari 2009.

    Voor de Commissie

    Mariann FISCHER BOEL

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

    (2)  PB L 119 van 9.5.2007, blz. 7.

    (3)  Jurispr. 2001 blz. I-09863.

    (4)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47.

    (5)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48.

    (6)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 77.

    (7)  PB L 286 van 31.10.2007, blz. 1.

    (8)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.”.


    Top