EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32009L0074
Commission Directive 2009/74/EC of 26 June 2009 amending Council Directives 66/401/EEC, 66/402/EEC, 2002/55/EC and 2002/57/EC as regards the botanical names of plants, the scientific names of other organisms and certain Annexes to Directives 66/401/EEC, 66/402/EEC and 2002/57/EC in the light of developments of scientific and technical knowledge (Text with EEA relevance)
Richtlijn 2009/74/EG van de Commissie van 26 juni 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG en 2002/57/EG wat betreft de botanische namen van planten, de wetenschappelijke namen van andere organismen en bepaalde bijlagen bij de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 2002/57/EG in het licht van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2009/74/EG van de Commissie van 26 juni 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG en 2002/57/EG wat betreft de botanische namen van planten, de wetenschappelijke namen van andere organismen en bepaalde bijlagen bij de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 2002/57/EG in het licht van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis (Voor de EER relevante tekst)
PB L 166 van 27.6.2009, p. 40–70
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(HR)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 04/07/2009
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Modifies | 31966L0401 | wijziging | bijlage 3 | 04/07/2009 | |
Modifies | 31966L0401 | wijziging | artikel 2.1 | 04/07/2009 | |
Modifies | 31966L0401 | wijziging | bijlage 2 | 04/07/2009 | |
Modifies | 31966L0402 | wijziging | bijlage 1 | 04/07/2009 | |
Modifies | 31966L0402 | wijziging | bijlage 2 | 04/07/2009 | |
Modifies | 31966L0402 | wijziging | bijlage 3 | 04/07/2009 | |
Modifies | 31966L0402 | wijziging | artikel 2.1 | 04/07/2009 | |
Modifies | 32002L0055 | wijziging | bijlage 3 | 04/07/2009 | |
Modifies | 32002L0055 | wijziging | bijlage 2 | 04/07/2009 | |
Modifies | 32002L0057 | wijziging | bijlage 1 | 04/07/2009 | |
Modifies | 32002L0057 | wijziging | artikel 2.1 | 04/07/2009 | |
Modifies | 32002L0057 | wijziging | bijlage 2 | 04/07/2009 | |
Modifies | 32002L0057 | wijziging | bijlage 3 | 04/07/2009 |
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Corrected by | 32009L0074R(01) | (BG, CS, DA, DE, EL, EN, ES, ET, FI, FR, HU, IT, LT, LV, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, SV) | |||
Corrected by | 32009L0074R(02) | (PL) | |||
Corrected by | 32009L0074R(03) | (LV) |
27.6.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 166/40 |
RICHTLIJN 2009/74/EG VAN DE COMMISSIE
van 26 juni 2009
tot wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG en 2002/57/EG wat betreft de botanische namen van planten, de wetenschappelijke namen van andere organismen en bepaalde bijlagen bij de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 2002/57/EG in het licht van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (1), en met name op artikel 2, lid 1, onder A, en artikel 21 bis,
Gelet op Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (2), en met name op artikel 2, lid 1, onder A, en artikel 21 bis,
Gelet op Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (3), en met name op artikel 45,
Gelet op Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (4), en met name op artikel 2, lid 2, en artikel 24,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In het licht van de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis is de Internationale Code voor de botanische nomenclatuur (ICBN) herzien ten aanzien van bepaalde botanische namen van cultuursoorten en wilde soorten. De internationale praktijk wat betreft de wetenschappelijke namen van bepaalde organismen is eveneens geëvolueerd. Om die wetenschappelijke ontwikkelingen te weerspiegelen moeten de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 2002/57/EG worden aangepast wat betreft de botanische namen van de cultuursoorten, zoals aangegeven in artikel 1, lid 2, artikel 2, lid 2, en artikel 4, lid 2, van deze richtlijn, en van de wilde soorten Agropyron repens (L.) Desv. ex Nevski en Avena ludoviciana (Durieu) Nyman en de wetenschappelijke namen: Alternaria spp., Ascochyta linicola, Phoma linicola. Bovendien zijn sommige taxonomische plantengroepen die vroeger als ondersoorten van bepaalde soorten werden beschouwd, als zelfstandige soorten geïdentificeerd. De Richtlijnen 66/401/EEG en 66/402/EEG moeten worden gewijzigd om rekening te houden met die nieuwe indelingen. |
(2) |
De in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG en 2002/57/EG vastgestelde voorwaarden voor zaaizaadproductie, veldkeuringen, bemonstering en uitvoering van tests zijn gebaseerd op internationaal aanvaarde normen, als vastgesteld door de Internationale Vereniging voor Zaaizaadcontrole (ISTA) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). |
(3) |
De ISTA heeft haar normen ten aanzien van het maximumgewicht van een partij zaaizaad van Arachis hypogaea L., Glycine max (L.) Merr., Lupinus albus L., Lupinus angustifolius L., Lupinus luteus L., Phaseolus coccineus L., Phaseolus vulgaris L., Pisum sativum L., Sorghum bicolor (L.) Moench, Sorghum bicolor (L.) Moench x S. sudanense (Piper) Stapf, Vicia faba L., Vicia pannonica Crantz, Vicia sativa L., Vicia villosa Roth herzien. Bijgevolg moet het maximumgewicht van een partij zaaizaad, als vastgesteld voor die soorten in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG en 2002/57/EG, in overeenstemming worden gebracht met die internationale normen. |
(4) |
Het maximumgehalte aan zaden van Raphanus raphanistrum L. en Sinapis arvensis L. in zaaizaad van Galega orientalis Lam., als vastgesteld in Richtlijn 66/401/EEG, moet worden aangepast overeenkomstig de door de OESO vastgestelde relevante normen. |
(5) |
De OESO heeft haar normen ten aanzien van de isolatieafstanden voor katoenzaadgewassen herzien. Bijgevolg moeten de isolatieafstanden voor katoenzaadgewassen, als vastgesteld in Richtlijn 2002/57/EG, in overeenstemming worden gebracht met die internationale normen. |
(6) |
Uit de ervaring die met name is opgedaan bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 217/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot vaststelling van voorschriften voor de uitvoering van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG van de Raad wat betreft de machtiging van de lidstaten om tijdelijk toestemming te verlenen voor het in de handel brengen van zaad dat niet aan de eisen inzake minimumkiemkracht voldoet (5), is gebleken dat het wegens de minimumkiemkrachtpercentages voor zuiver zaaizaad, als voorgeschreven door de Richtlijnen 66/402/EEG en 2002/55/EG wat betreft Avena nuda L., Zea mays L. als superzoete suikermais en Hordeum vulgare L. als naakte gerst, niet mogelijk is om voor voldoende zaaizaad van deze soorten te zorgen. In het licht van de technische kennis moeten daarom de in de Richtlijnen 66/402/EEG en 2002/55/EG vastgestelde eisen inzake minimumkiemkracht worden verlaagd. |
(7) |
Gezien de talrijke veranderingen die als gevolg van deze wijzigingen in de bijlagen II en III bij Richtlijn 66/401/EEG, de bijlagen I, II en III bij Richtlijn 66/402/EEG, de bijlagen II en III bij Richtlijn 2002/55/EG en de bijlagen I, II en III bij Richtlijn 2002/57/EG moeten worden aangebracht, moeten die bijlagen worden vervangen. |
(8) |
De Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EEG en 2002/57/EEG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen in Richtlijn 66/401/EEG
Richtlijn 66/401/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 2, lid 1, punt A, wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
De bijlagen II en III bij Richtlijn 66/401/EEG worden overeenkomstig deel A van de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd. |
Artikel 2
Wijzigingen in Richtlijn 66/402/EEG
Richtlijn 66/402/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 2, lid 1, punt A, wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
De bijlagen I, II en III bij Richtlijn 66/402/EEG worden overeenkomstig deel B van de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd. |
Artikel 3
Wijzigingen in Richtlijn 2002/55/EG
De bijlagen II en III bij Richtlijn 2002/55/EG worden overeenkomstig deel C van de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.
Artikel 4
Wijzigingen in Richtlijn 2002/57/EG
Richtlijn 2002/57/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 2, lid 1, onder b), wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
De bijlagen I, II en III bij Richtlijn 2002/57/EEG worden overeenkomstig deel D van de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd. |
Artikel 5
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 2010 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 6
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 7
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 juni 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66.
(2) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.
(3) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33.
(4) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.
(5) PB L 38 van 9.2.2006, blz. 17.
BIJLAGE
DEEL A
De bijlagen II en III bij Richtlijn 66/401/EEG worden vervangen door:
BIJLAGE II
VOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAIZAAD MOET VOLDOEN
I. GECERTIFICEERD ZAAD
1. Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn.
Het zaaizaad van de onderstaande soorten moet met name aan de volgende normen of andere voorwaarden voldoen. Het moet de volgende minimale raszuiverheid hebben:
— |
Poa pratensis, rassen als bedoeld in het tweede gedeelte van de derde zin van punt 4 van bijlage I, Brassica napus var. napobrassica en Brassica oleracea convar. acephala: 98 % |
— |
Pisum sativum, Vicia faba:
|
Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.
2. Het zaaizaad moet ten aanzien van kiemkracht, mechanische zuiverheid en gehalte aan zaden van andere plantensoorten, inclusief de aanwezigheid van bittere zaden in zoete rassen van Lupinus spp., aan de volgende normen of andere voorwaarden voldoen:
A. |
Tabel:
|
B. |
Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel I, punt 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:
|
3. De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.
II. BASISZAAD
Voor basiszaad gelden de voorwaarden van deel I van deze bijlage, tenzij hieronder anders is bepaald:
1. |
Zaad van Pisum sativum, Brassica napus var. napobrassica, Brassica oleracea convar. acephala, Vicia faba en van rassen van Poa pratensis als bedoeld in het tweede gedeelte van de derde zin van punt 4 van bijlage I moet aan de volgende normen of eisen voldoen: de minimale raszuiverheid moet 99,7 % bedragen. Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen. |
2. |
Het zaad moet aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:
|
III. HANDELSZAAD
Voor handelszaad gelden de voorwaarden van deel I, punten 2 en 3, van deze bijlage, tenzij hieronder anders is bepaald:
1. |
De gewichtspercentages van de kolommen 5 en 6 van de in deel I, punt 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel worden met 1 % verhoogd. |
2. |
Voor Poa annua geldt een maximaal totaal gewichtspercentage van 10 % aan zaden van andere Poa-soorten niet als onzuiverheid. |
3. |
Voor andere Poa spp. dan Poa annua geldt een maximaal totaal gewichtspercentage 3 % aan zaden van andere Poa-soorten niet als onzuiverheid. |
4. |
Voor Hedysarum coronarium geldt een maximaal totaal gewichtspercentage van 1 % aan zaden van Melilotus spp. niet als onzuiverheid. |
5. |
Voorwaarde d) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing op Lotus corniculatus. |
6. |
Voor Lupinus spp.:
|
7. |
Voor Vicia spp. geldt een maximaal totaal gewichtspercentage van 6 % aan zaden van Vicia pannonica, Vicia villosa of aanverwante cultuursoorten in andere relevante soorten niet als onzuiverheid. |
8. |
Voor Vicia pannonica, Vicia sativa en Vicia villosa bedraagt de minimale mechanische zuiverheid 97 gewichtspercent. |
BIJLAGE III
GEWICHT VAN EEN PARTIJ ZAAIZAAD EN VAN EEN MONSTER
Soort |
Maximumgewicht van een partij (ton) |
Minimumgewicht van een monster dat van een partij wordt genomen (gram) |
Gewicht van het monster voor de bepaling van de aantallen, als bedoeld in bijlage II, deel I, punt 2, onder A, kolommen 12-14 en in bijlage II, deel II, punt 2, onder A, kolommen 3-7 (gram) |
||
1 |
2 |
3 |
4 |
||
Poaceae (Gramineae) |
|||||
Agrostis canina |
10 |
50 |
5 |
||
Agrostis capillaris |
10 |
50 |
5 |
||
Agrostis gigantea |
10 |
50 |
5 |
||
Agrostis stolonifera |
10 |
50 |
5 |
||
Alopecurus pratensis |
10 |
100 |
30 |
||
Arrhenatherum elatius |
10 |
200 |
80 |
||
Bromus catharticus |
10 |
200 |
200 |
||
Bromus sitchensis |
10 |
200 |
200 |
||
Cynodon dactylon |
10 |
50 |
5 |
||
Dactylis glomerata |
10 |
100 |
30 |
||
Festuca arundinacea |
10 |
100 |
50 |
||
Festuca filiformis |
10 |
100 |
30 |
||
Festuca ovina |
10 |
100 |
30 |
||
Festuca pratensis |
10 |
100 |
50 |
||
Festuca rubra |
10 |
100 |
30 |
||
Festuca trachyphylla |
10 |
100 |
30 |
||
×Festulolium |
10 |
200 |
60 |
||
Lolium multiflorum |
10 |
200 |
60 |
||
Lolium perenne |
10 |
200 |
60 |
||
Lolium × boucheanum |
10 |
200 |
60 |
||
Phalaris aquatica |
10 |
100 |
50 |
||
Phleum nodosum |
10 |
50 |
10 |
||
Phleum pratense |
10 |
50 |
10 |
||
Poa annua |
10 |
50 |
10 |
||
Poa nemoralis |
10 |
50 |
5 |
||
Poa palustris |
10 |
50 |
5 |
||
Poa pratensis |
10 |
50 |
5 |
||
Poa trivialis |
10 |
50 |
5 |
||
Trisetum flavescens |
10 |
50 |
5 |
||
Fabaceae (Leguminosae) |
|||||
Galega orientalis |
10 |
250 |
200 |
||
Hedysarum coronarium |
|||||
|
10 |
1 000 |
300 |
||
|
10 |
400 |
120 |
||
Lotus corniculatus |
10 |
200 |
30 |
||
Lupinus albus |
30 |
1 000 |
1 000 |
||
Lupinus angustifolius |
30 |
1 000 |
1 000 |
||
Lupinus luteus |
30 |
1 000 |
1 000 |
||
Medicago lupulina |
10 |
300 |
50 |
||
Medicago sativa |
10 |
300 |
50 |
||
Medicago × varia |
10 |
300 |
50 |
||
Onobrychis viciifolia: |
|||||
|
10 |
600 |
600 |
||
|
10 |
400 |
400 |
||
Pisum sativum |
30 |
1 000 |
1 000 |
||
Trifolium alexandrinum |
10 |
400 |
60 |
||
Trifolium hybridum |
10 |
200 |
20 |
||
Trifolium incarnatum |
10 |
500 |
80 |
||
Trifolium pratense |
10 |
300 |
50 |
||
Trifolium repens |
10 |
200 |
20 |
||
Trifolium resupinatum |
10 |
200 |
20 |
||
Trigonella foenum-graecum |
10 |
500 |
450 |
||
Vicia faba |
30 |
1 000 |
1 000 |
||
Vicia pannonica |
30 |
1 000 |
1 000 |
||
Vicia sativa |
30 |
1 000 |
1 000 |
||
Vicia villosa |
30 |
1 000 |
1 000 |
||
Andere soorten |
|||||
Brassica napus var. napobrassica |
10 |
200 |
100 |
||
Brassica oleracea convar. acephala |
10 |
200 |
100 |
||
Phacelia tanacetifolia |
10 |
300 |
40 |
||
Raphanus sativus var. oleiformis |
10 |
300 |
300 |
Het maximumgewicht van de partij mag niet met meer dan 5 % worden overschreden
DEEL B
De bijlagen I, II en III bij Richtlijn 66/402/EEG worden vervangen door:
BIJLAGE I
VOORWAARDEN VOOR GOEDKEURING TEN AANZIEN VAN HET GEWAS
1. Op het perceel mag geen voorvrucht zijn verbouwd die zich niet verdraagt met de productie van zaaizaad van de soort en het ras van het betrokken gewas. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht.
2. Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden en in het bijzonder voor Sorghum spp. van bronnen van Sorghum halepense:
Gewas |
Minimumafstand |
||
Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden): |
|||
|
300 m |
||
|
250 m |
||
Sorghum spp. |
300 m |
||
xTriticosecale, zelfbestuivende rassen |
|||
|
50 m |
||
|
20 m |
||
Zea mays |
200 m |
Deze afstanden behoeven niet in acht genomen te worden, wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is.
3. Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn; een gewas van een ingeteelde stam moet voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen. Wat de productie van zaad van hybriderassen betreft, gelden genoemde bepalingen ook voor de eigenschappen van de kruisingspartners, inclusief mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit.
Gewassen van Oryza sativa, Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden), Sorghum spp. en Zea mays moeten met name aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:
A. |
Oryza sativa : het aantal planten dat duidelijk als wilde planten of als planten met rode zaden kan worden herkend, mag niet meer bedragen dan:
|
B. |
Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden): het aantal planten van de soorten die duidelijk niet tot het betrokken ras behoren, mag niet meer bedragen dan:
|
C. |
Sorghum spp.
|
D. |
Zea mays :
|
Planten worden geacht stuifmeel te hebben afgegeven of af te geven wanneer op 50 mm of meer van de hoofdas of de zijassen van de pluim de meeldraden uit de kafjes steken en stuifmeel hebben afgegeven of afgeven.
4. Hybriden van Secale cereale
a) |
Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:
|
b) |
Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de eigenschappen van de kruisingspartners betreft, inclusief de mannelijke steriliteit. Het gewas moet in het bijzonder voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:
|
c) |
Zo nodig moet gecertificeerd zaad worden geproduceerd in gemengde teelt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner met een mannelijke kruisingspartner die de mannelijke fertiliteit herstelt. |
5. Gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden van Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta en zelfbestuivende xTriticosecale
a) |
Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:
|
b) |
Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de kenmerken van de kruisingspartners betreft. Wanneer het zaad wordt geproduceerd door gebruikmaking van een chemische-hybridisatieagens moet het gewas voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:
|
6. De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, in het bijzonder van Ustilaginaceae, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.
7. Of aan de bovengenoemde andere normen of voorwaarden is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen.
Bij deze veldkeuringen moeten de volgende punten in acht worden genomen:
A. |
De stand en het ontwikkelingsstadium van het gewas moeten een afdoend onderzoek mogelijk maken. |
B. |
Het aantal veldkeuringen bedraagt ten minste:
|
C. |
De grootte, het aantal en de verdeling van de perceelsgedeelten waarvoor moet worden nagegaan of aan de bepalingen van deze bijlage wordt voldaan, moeten worden vastgesteld volgens daartoe passende methoden. |
BIJLAGE II
VOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAIZAAD MOET VOLDOEN
1. Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn of, in het geval van zaad van een ingeteelde stam, voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen. Wat zaad van hybriderassen betreft, gelden genoemde bepalingen ook voor de eigenschappen van de kruisingpartners.
Zaad van de onderstaande soorten moet met name voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:
A. |
Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta andere dan hybriden in elk geval:
Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen. |
B. |
Zelfbestuivende rassen van xTriticosecale andere dan hybriden:
Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen. |
C. |
Hybriden van Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta en zelfbestuivende xTriticosecale. De minimale raszuiverheid van zaad van de categorie „gecertificeerd zaad” moet 90 % bedragen. Dit wordt gecontroleerd via officiële nacontroles op een adequaat gedeelte van de zaadmonsters. |
D. |
Sorghum spp. en Zea mays: Indien voor de productie van gecertificeerd zaad van hybridenrassen gebruik is gemaakt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner en een mannelijke kruisingspartner die de mannelijke fertiliteit niet herstelt, wordt het zaad geproduceerd:
|
E. |
Hybriden van Secale cereale: Zaad mag slechts als gecertificeerd zaad worden gecertificeerd indien terdege rekening is gehouden met de uitkomsten van een officiële nacontrole op officieel genomen monsters van basiszaad, uitgevoerd in de groeiperiode van het zaad dat voor de certificering als gecertificeerd zaad werd aangeboden, teneinde na te gaan of het basiszaad heeft voldaan aan de in deze richtlijn vastgestelde eisen voor basiszaad qua rasechtheid en raszuiverheid wat de eigenschappen van de kruisingspartners betreft, inclusief de mannelijke steriliteit. |
2. Het zaaizaad moet ten aanzien van de kiemkracht, mechanische zuiverheid en gehalte aan zaden van andere plantensoorten aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:
A. |
Tabel:
|
B. |
Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:
|
3. De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.
Het zaad moet in het bijzonder voldoen aan de volgende normen betreffende Claviceps purpurea (maximumaantal sclerotiën of delen van sclerotiën in een monster van het in kolom 3 van bijlage III aangegeven gewicht).
Categorie |
Claviceps purpurea |
||
Granen andere dan hybriden van Secale cereale: |
|
||
|
1 |
||
|
3 |
||
Hybriden van Secale cereale: |
|
||
|
1 |
||
|
4 (1) |
BIJLAGE III
GEWICHT VAN EEN PARTIJ ZAAIZAAD EN VAN EEN MONSTER
Soort |
Maximumgewicht van een partij (ton) |
Minimumgewicht van een monster dat van een partij wordt genomen (gram) |
Gewicht van het monster voor de bepaling van het in bijlage II, punt 2, onder A, kolommen 4 tot en met 10, en in bijlage II, punt 3, bedoelde aantal (gram) |
1 |
2 |
3 |
4 |
Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta, Secale cereale, xTriticosecale |
30 |
1 000 |
500 |
Phalaris canariensis |
10 |
400 |
200 |
Oryza sativa |
30 |
500 |
500 |
Sorghum bicolor, Sorghum bicolor x Sorghum sudanense |
30 |
1 000 |
900 |
Sorghum sudanense |
10 |
1 000 |
900 |
Zea mays, basiszaad van ingeteelde stammen |
40 |
250 |
250 |
Zea mays, basiszaad van andere dan ingeteelde stammen; gecertificeerd zaad |
40 |
1 000 |
1 000 |
Het maximumgewicht van de partij mag niet met meer dan 5 % worden overschreden.
DEEL C
De bijlagen II en III bij Richtlijn 2002/55/EG worden als volgt gewijzigd:
1) |
Aan bijlage II, punt 3, wordt het volgende punt toegevoegd:
|
2) |
In bijlage III, punt 1, worden a) en b) vervangen door:
|
DEEL D
De bijlagen I, II en III bij Richtlijn 2002/57/EG worden vervangen door:
BIJLAGE I
VOORWAARDEN WAARAAN HET GEWAS MOET VOLDOEN
1. Op het perceel mag geen voorvrucht zijn verbouwd die zich niet verdraagt met de productie van zaaizaad van de soort en het ras van het betrokken gewas. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht.
In het geval van hybriden van Brassica napus moet het gewas geteeld worden op percelen waar sedert vijf jaar geen planten van Brassicaceae (Cruciferae) meer zijn geteeld.
2. Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:
Gewas |
Minimumafstand |
||
Andere Brassica spp. dan Brassica napus, andere Cannabis sativa dan eenhuizige Cannabis sativa, Carthamus tinctorius, Carum carvi, andere Gossypium spp. dan hybriden van Gossypium hirsutum en/of Gossypium barbadense, Sinapis alba: |
|
||
|
400 m |
||
|
200 m |
||
Brassica napus: |
|
||
|
200 m |
||
|
500 m |
||
|
100 m |
||
|
300 m |
||
Cannabis sativa, eenhuizige Cannabis sativa: |
|
||
|
5 000 m |
||
|
1 000 m |
||
Helianthus annuus: |
|
||
|
1 500 m |
||
|
750 m |
||
|
500 m |
||
Gossypium hirsutum en/of Gossypium barbadense: |
|
||
|
100 m |
||
|
200 m |
||
|
30 m |
||
|
800 m |
||
|
150 m |
||
|
800 m |
||
|
200 m |
||
|
150 m |
||
|
800 m |
Deze afstanden behoeven niet in acht genomen te worden, wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is.
3. Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn; een gewas van een ingeteelde stam moet voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen.
Bij de productie van zaad van hybriderassen zijn de bovenstaande bepalingen ook van toepassing op de eigenschappen van de kruisingspartners, inclusief mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit.
In het bijzonder moeten gewassen van Brassica juncea, Brassica nigra, Cannabis sativa, Carthamus tinctorius, Carum carvi, Gossypium spp. en hybriden van Helianthus annuus en Brassica napus aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:
A. |
Brassica Juncea, Brassica nigra, Cannabis sativa, Carthamus tinctorius, Carum carvi en Gossypium spp., andere dan hybriden: het aantal planten van deze soorten dat duidelijk niet tot het betrokken ras behoort, mag niet meer bedragen dan:
|
B. |
Hybriden van Helianthus annuus:
|
C. |
Hybriden van Brassica napus, geproduceerd met gebruikmaking van mannelijke steriliteit:
|
D. |
Hybriden van Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense:
|
4. De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn. Voor Glycine max geldt deze voorwaarde in het bijzonder voor de organismen Pseudomonas syringae pv. Glycinea, Diaporthe phaseolorum var. caulivora en var. sojae, Phialophora gregata en Phytophthora megasperma f.sp. glycinea.
5. Of aan de bovengenoemde andere normen of voorwaarden is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen. Bij deze veldkeuringen moeten de volgende punten in acht worden genomen:
A. |
De stand en het ontwikkelingsstadium van het gewas moeten een afdoend onderzoek mogelijk maken. |
B. |
Voor andere gewassen dan hybriden van Helianthus annuus, Brassica napus, Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense moet ten minste één keuring worden verricht. Voor hybriden van Helianthus annuus moeten ten minste twee keuringen worden verricht. Voor hybriden van Brassica napus moeten ten minste drie keuringen worden verricht: de eerste moet vóór de bloei plaatsvinden, de tweede tijdens de vroege bloei en de derde aan het einde van de bloei. Voor hybriden van Gossypium hirsutum en/of Gossypium barbadense moeten ten minste drie keuringen worden verricht: de eerste moet tijdens de vroege bloei plaatsvinden, de tweede vóór het einde van de bloei en de derde aan het einde van de bloei nadat, indien nodig, de stuifmeelouderplanten zijn verwijderd. |
C. |
De grootte, het aantal en de verdeling van de perceelsgedeelten waarvoor moet worden nagegaan of aan de bepalingen van deze bijlage wordt voldaan, moeten worden vastgesteld volgens daartoe passende methoden. |
BIJLAGE II
VOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAIZAAD MOET VOLDOEN
I. BASISZAAD EN GECERTIFICEERD ZAAD
1. Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn. In het bijzonder moet zaad van de onderstaande soorten voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:
Soorten en categorieën |
Minimale mechanische zuiverheid (%) |
||
Arachis hypogaea: |
|
||
|
99,7 |
||
|
99,5 |
||
Brassica napus, andere dan hybriden, met uitzondering van de uitsluitend voor voederdoeleinden bestemde rassen; Brassica rapa, met uitzondering van de uitsluitend voor voederdoeleinden bestemde rassen |
|
||
|
99,9 |
||
|
99,7 |
||
Brassica napus spp., andere dan hybriden, uitsluitend voor voederdoeleinden bestemde rassen, Brassica rapa, uitsluitend voor voederdoeleinden bestemde rassen, Helianthus annuus andere dan hybriderassen, met inbegrip van de kruisingspartners ervan, Sinapis alba: |
|
||
|
99,7 |
||
|
99,0 |
||
Glycine max: |
|
||
|
99,5 |
||
|
99,0 |
||
Linum usitatissimum: |
|
||
|
99,7 |
||
|
98,0 |
||
|
97,5 |
||
Papaver somniferum: |
|
||
|
99,0 |
||
|
98,0 |
Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.
2. Voor hybriden van Brassica napus die geteeld zijn met gebruikmaking van mannelijke steriliteit, moet het zaad aan de normen en voorwaarden in de punten a) tot en met d) voldoen:
a) |
Het zaaizaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat betreft de kenmerken van de kruisingspartners, met inbegrip van de mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit. |
b) |
De minimale raszuiverheid van het zaaizaad moet als volgt zijn:
|
c) |
Zaaizaad wordt alleen gecertificeerd als gecertificeerd zaaizaad indien naar behoren rekening is gehouden met de resultaten van een officiële nacontrole in het veld met gebruikmaking van officiële monsters van basiszaad, die is verricht tijdens het groeiseizoen van het zaaizaad waarvoor certificering als gecertificeerd zaaizaad is aangevraagd, om na te gaan of het basiszaad voldoet aan de eisen ten aanzien van de identiteit, wat betreft de kenmerken van de kruisingspartners, met inbegrip van mannelijke steriliteit, en aan de normen van basiszaad bepaald ten aanzien van de minimale raszuiverheid als bedoeld onder b). In het geval van basiszaad van hybriden kan de raszuiverheid worden beoordeeld met geschikte biochemische methoden. |
d) |
De naleving van de normen ten aanzien van de minimale raszuiverheid voor gecertificeerd zaad van hybriden als bedoeld onder b) moet worden bewaakt door middel van officiële nacontroles met gebruikmaking van een adequaat gedeelte van de officieel genomen zaadmonsters. Geschikte biochemische methoden mogen worden gebruikt. |
3. Wanneer niet aan de in bijlage I, punt 3, onder B, b), dd), vastgestelde voorwaarden kan worden voldaan, moet aan de volgende voorwaarde worden voldaan: wanneer voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden van Helianthus annuus gebruik is gemaakt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner en een mannelijke kruisingspartner die de mannelijke fertiliteit niet herstelt, moet het door de mannelijke steriele kruisingspartner geproduceerde zaad worden gemengd met door de volledig vruchtbare kruisingspartner geproduceerd zaad. De verhouding tussen het zaad van de mannelijke steriele kruisingspartner en dat van de mannelijke fertiele kruisingspartner mag niet groter zijn dan 2:1.
4. Het zaaizaad moet ten aanzien van kiemkracht, mechanische zuiverheid en gehalte aan zaden van andere plantensoorten (inclusief Orobanche spp.) aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:
A. |
Tabel:
|
B. |
Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel I, punt 4, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:
|
5. De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn. Het zaaizaad moet met name voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:
A. |
Tabel:
|
B. |
Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel I, punt 5, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:
|
C. |
Bijzondere normen of andere voorwaarden die van toepassing zijn op Glycine max:
De lidstaten kunnen volgens de procedure van artikel 25, lid 2, worden gemachtigd geen onderzoek naar de inachtneming van bovengenoemde bijzondere normen en andere voorwaarden te verrichten, tenzij op grond van eerdere ervaringen dienaangaande twijfel bestaat. |
II. HANDELSZAAD
Voor handelszaad gelden de in deel I van deze bijlage genoemde eisen met uitzondering van punt 1.
BIJLAGE III
GEWICHT VAN EEN PARTIJ ZAAIZAAD EN VAN EEN MONSTER
Soort |
Maximumgewicht van een partij (ton) |
Minimumgewicht van een monster dat van een partij wordt genomen (gram) |
Gewicht van een monster voor de bepaling van het in bijlage II, deel I, punt 4, onder A, kolommen 5 tot en met 11, en in bijlage II, deel I, punt 4, onder A, kolom 5 bedoelde aantal (gram) |
1 |
2 |
3 |
4 |
Arachis hypogaea |
30 |
1 000 |
1 000 |
Brassica juncea |
10 |
100 |
40 |
Brassica napus |
10 |
200 |
100 |
Brassica nigra |
10 |
100 |
40 |
Brassica rapa |
10 |
200 |
70 |
Cannabis sativa |
10 |
600 |
600 |
Carthamus tinctorius |
25 |
900 |
900 |
Carum carvi |
10 |
200 |
80 |
Glycine max |
30 |
1 000 |
1 000 |
Gossypium spp. |
25 |
1 000 |
1 000 |
Helianthus annuus |
25 |
1 000 |
1 000 |
Linum usitatissimum |
10 |
300 |
150 |
Papaver somniferum |
10 |
50 |
10 |
Sinapis alba |
10 |
400 |
200 |
Het maximumgewicht van de partij mag niet met meer dan 5 % worden overschreden.
(1) De aanwezigheid van vijf sclerotiën of delen van sclerotiën in een monster van het voorgeschreven gewicht wordt niet in strijd met de normen geacht, indien een tweede monster van hetzelfde gewicht niet meer dan vier sclerotiën of delen van sclerotiën bevat.