EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009L0074

Richtlijn 2009/74/EG van de Commissie van 26 juni 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG en 2002/57/EG wat betreft de botanische namen van planten, de wetenschappelijke namen van andere organismen en bepaalde bijlagen bij de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 2002/57/EG in het licht van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis (Voor de EER relevante tekst)

PB L 166 van 27.6.2009, p. 40–70 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 04/07/2009

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2009/74/oj

27.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 166/40


RICHTLIJN 2009/74/EG VAN DE COMMISSIE

van 26 juni 2009

tot wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG en 2002/57/EG wat betreft de botanische namen van planten, de wetenschappelijke namen van andere organismen en bepaalde bijlagen bij de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 2002/57/EG in het licht van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (1), en met name op artikel 2, lid 1, onder A, en artikel 21 bis,

Gelet op Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (2), en met name op artikel 2, lid 1, onder A, en artikel 21 bis,

Gelet op Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (3), en met name op artikel 45,

Gelet op Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (4), en met name op artikel 2, lid 2, en artikel 24,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het licht van de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis is de Internationale Code voor de botanische nomenclatuur (ICBN) herzien ten aanzien van bepaalde botanische namen van cultuursoorten en wilde soorten. De internationale praktijk wat betreft de wetenschappelijke namen van bepaalde organismen is eveneens geëvolueerd. Om die wetenschappelijke ontwikkelingen te weerspiegelen moeten de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 2002/57/EG worden aangepast wat betreft de botanische namen van de cultuursoorten, zoals aangegeven in artikel 1, lid 2, artikel 2, lid 2, en artikel 4, lid 2, van deze richtlijn, en van de wilde soorten Agropyron repens (L.) Desv. ex Nevski en Avena ludoviciana (Durieu) Nyman en de wetenschappelijke namen: Alternaria spp., Ascochyta linicola, Phoma linicola. Bovendien zijn sommige taxonomische plantengroepen die vroeger als ondersoorten van bepaalde soorten werden beschouwd, als zelfstandige soorten geïdentificeerd. De Richtlijnen 66/401/EEG en 66/402/EEG moeten worden gewijzigd om rekening te houden met die nieuwe indelingen.

(2)

De in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG en 2002/57/EG vastgestelde voorwaarden voor zaaizaadproductie, veldkeuringen, bemonstering en uitvoering van tests zijn gebaseerd op internationaal aanvaarde normen, als vastgesteld door de Internationale Vereniging voor Zaaizaadcontrole (ISTA) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

(3)

De ISTA heeft haar normen ten aanzien van het maximumgewicht van een partij zaaizaad van Arachis hypogaea L., Glycine max (L.) Merr., Lupinus albus L., Lupinus angustifolius L., Lupinus luteus L., Phaseolus coccineus L., Phaseolus vulgaris L., Pisum sativum L., Sorghum bicolor (L.) Moench, Sorghum bicolor (L.) Moench x S. sudanense (Piper) Stapf, Vicia faba L., Vicia pannonica Crantz, Vicia sativa L., Vicia villosa Roth herzien. Bijgevolg moet het maximumgewicht van een partij zaaizaad, als vastgesteld voor die soorten in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EG en 2002/57/EG, in overeenstemming worden gebracht met die internationale normen.

(4)

Het maximumgehalte aan zaden van Raphanus raphanistrum L. en Sinapis arvensis L. in zaaizaad van Galega orientalis Lam., als vastgesteld in Richtlijn 66/401/EEG, moet worden aangepast overeenkomstig de door de OESO vastgestelde relevante normen.

(5)

De OESO heeft haar normen ten aanzien van de isolatieafstanden voor katoenzaadgewassen herzien. Bijgevolg moeten de isolatieafstanden voor katoenzaadgewassen, als vastgesteld in Richtlijn 2002/57/EG, in overeenstemming worden gebracht met die internationale normen.

(6)

Uit de ervaring die met name is opgedaan bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 217/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 tot vaststelling van voorschriften voor de uitvoering van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/54/EG, 2002/55/EG en 2002/57/EG van de Raad wat betreft de machtiging van de lidstaten om tijdelijk toestemming te verlenen voor het in de handel brengen van zaad dat niet aan de eisen inzake minimumkiemkracht voldoet (5), is gebleken dat het wegens de minimumkiemkrachtpercentages voor zuiver zaaizaad, als voorgeschreven door de Richtlijnen 66/402/EEG en 2002/55/EG wat betreft Avena nuda L., Zea mays L. als superzoete suikermais en Hordeum vulgare L. als naakte gerst, niet mogelijk is om voor voldoende zaaizaad van deze soorten te zorgen. In het licht van de technische kennis moeten daarom de in de Richtlijnen 66/402/EEG en 2002/55/EG vastgestelde eisen inzake minimumkiemkracht worden verlaagd.

(7)

Gezien de talrijke veranderingen die als gevolg van deze wijzigingen in de bijlagen II en III bij Richtlijn 66/401/EEG, de bijlagen I, II en III bij Richtlijn 66/402/EEG, de bijlagen II en III bij Richtlijn 2002/55/EG en de bijlagen I, II en III bij Richtlijn 2002/57/EG moeten worden aangebracht, moeten die bijlagen worden vervangen.

(8)

De Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 2002/55/EEG en 2002/57/EEG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Richtlijn 66/401/EEG

Richtlijn 66/401/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 2, lid 1, punt A, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tekst onder a) wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de titel wordt het woord „Gramineae” vervangen door de woorden „Poaceae (Gramineae)”;

ii)

in de vermelding die begint met „Agrostis gigantea” worden de woorden „Agrostis gigantea” vervangen door de woorden „Agrostis gigantea Roth”;

iii)

in de vermelding die begint met „Arrhenatherum elatius” worden de woorden „Arrhenatherum elatius (L.) P. Beauv. ex J. S et K.B Presl.” vervangen door de woorden „Arrhenatherum elatius (L.) P. Beauv. ex J. Presl & C. Presl”;

iv)

na de vermelding die begint met „Festuca arundinacea” wordt de volgende vermelding ingevoegd:

Festuca filiformis Pourr. — Fijnbladig schapengras”;

v)

(niet van toepassing op de Nederlandse tekst);

vi)

na de vermelding die begint met „Festuca rubra” wordt de volgende vermelding ingevoegd:

Festuca trachyphylla (Hack.) Krajina — Hardzwenkgras”;

vii)

in de vermelding die begint met „Phleum bertolonii” worden de woorden „Phleum bertolonii DC — Timothy” vervangen door de woorden „Phleum nodosum L. — Klein timotheegras”;

viii)

De vermelding die begint met „Festuca spp. × Lolium spp.” wordt vervangen door:

xFestulolium Asch. & Graebn. — Hybriden die het gevolg zijn van de kruising van een soort van het geslacht Festuca met een soort van het geslacht Lolium”;

b)

de tekst onder b) wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de titel wordt het woord „Leguminosae” vervangen door de woorden „Fabaceae (Leguminosae)”;

ii)

(niet van toepassing op de Nederlandse tekst);

iii)

In de vermelding die begint met „Medicago x varia” worden de woorden „Medicago x varia T. Martyn — Luzerne” vervangen door de woorden „Medicago x varia T. Martyn — Bonte luzerne”.

2.

De bijlagen II en III bij Richtlijn 66/401/EEG worden overeenkomstig deel A van de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.

Artikel 2

Wijzigingen in Richtlijn 66/402/EEG

Richtlijn 66/402/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 2, lid 1, punt A, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermelding die begint met „Avena sativa” wordt vervangen door de volgende vermeldingen:

Avena nuda L. — Naakte haver;

Avena sativa L. (omvat A. byzantina K. Koch) — Haver;

Avena strigosa Schreb. — Evene”;

b)

de vermelding die begint met „x Triticosecale” wordt vervangen door:

xTriticosecale Wittm. ex A. Camus — Hybriden die het gevolg zijn van de kruising van een soort van het geslacht Triticum met een soort van het geslacht Secale”;

c)

in de vermelding die begint met „Triticum aestivum” worden de woorden „Triticum aestivum L. emend. Fiori et Paol.” vervangen door de woorden „Triticum aestivum L.”;

d)

in de vermelding die begint met „Sorghum sudanense”, worden de woorden „Sorghum sudanense (Piper) Stapf.” vervangen door de woorden „Sorghum sudanense (Piper) Stapf”;

e)

de vermelding voor „Sorghum bicolor (L.) Moench × Sorghum sudanense (Piper) Stapf. — Hybriden die het product zijn van een kruising van sorgho en soedangras” wordt vervangen door:

Sorghum bicolor (L.) Moench × Sorghum sudanense (Piper) Stapf — Hybriden die het product zijn van een kruising van Sorghum bicolor en Sorghum sudanense”.

2.

De bijlagen I, II en III bij Richtlijn 66/402/EEG worden overeenkomstig deel B van de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.

Artikel 3

Wijzigingen in Richtlijn 2002/55/EG

De bijlagen II en III bij Richtlijn 2002/55/EG worden overeenkomstig deel C van de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.

Artikel 4

Wijzigingen in Richtlijn 2002/57/EG

Richtlijn 2002/57/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 2, lid 1, onder b), wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de vermelding die begint met „Brassica juncea” worden de woorden „Brassica juncea (L.) en Czernj en Cosson” vervangen door de woorden „Brassica juncea (L.) Czern.”;

b)

in de vermelding die begint met „Brassica nigra” worden de woorden „Brassica nigra (L.) Koch” vervangen door de woorden „Brassica nigra (L.) W.D.J. Koch”;

c)

de vermelding die begint met „Papaver somniferum” wordt vervangen door:

Papaver somniferum L. — Blauwmaanzaad”.

2.

De bijlagen I, II en III bij Richtlijn 2002/57/EEG worden overeenkomstig deel D van de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.

Artikel 5

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 2010 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 7

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66.

(2)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.

(3)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33.

(4)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.

(5)  PB L 38 van 9.2.2006, blz. 17.


BIJLAGE

DEEL A

De bijlagen II en III bij Richtlijn 66/401/EEG worden vervangen door:

BIJLAGE II

VOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAIZAAD MOET VOLDOEN

I.   GECERTIFICEERD ZAAD

1.   Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn.

Het zaaizaad van de onderstaande soorten moet met name aan de volgende normen of andere voorwaarden voldoen. Het moet de volgende minimale raszuiverheid hebben:

Poa pratensis, rassen als bedoeld in het tweede gedeelte van de derde zin van punt 4 van bijlage I, Brassica napus var. napobrassica en Brassica oleracea convar. acephala: 98 %

Pisum sativum, Vicia faba:

gecertificeerd zaaizaad, eerste vermeerdering: 99 %,

gecertificeerd zaaizaad, tweede vermeerdering: 98 %.

Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

2.   Het zaaizaad moet ten aanzien van kiemkracht, mechanische zuiverheid en gehalte aan zaden van andere plantensoorten, inclusief de aanwezigheid van bittere zaden in zoete rassen van Lupinus spp., aan de volgende normen of andere voorwaarden voldoen:

A.

Tabel:

Soort

Kiemkracht

Mechanische zuiverheid

Maximumgehalte aan zaden van andere plantensoorten in een monster, waarvan het gewicht is aangegeven in bijlage III, kolom 4

(totaal per kolom)

Voorwaarden inzake het gehalte aan zaden van Lupinus spp. met een andere kleur en van bittere lupinezaden

Minimumkiemkracht

(% zuiver zaad)

Maximumgehalte aan hardschalige zaden

(% zuiver zaad)

Minimale mechanische zuiverheid

(gewichts-%)

Maximumgehalte aan zaden van andere plantensoorten

(gewichts-%)

Avena fatua, Avena sterilis

Cuscuta spp.

Andere Rumex spp. dan Rumex acetosella en Rumex maritimus

Totaal

Een enkele soort

Elytrigia repens

Aloepecurus myosuroides

Melilotus spp.

Raphanus raphanistrum

Sinapis arvensis

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

Poaceae (Gramineae)

Agrostis canina

75 (a)

 

90

2,0

1,0

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Agrostis capillaris

75 (a)

 

90

2,0

1,0

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Agrostis gigantea

80 (a)

 

90

2,0

1,0

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Agrostis stolonifera

75 (a)

 

90

2,0

1,0

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Alopecurus pratensis

70 (a)

 

75

2,5

1,0 (f)

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Arrhenatherum elatius

75 (a)

 

90

3,0

1,0 (f)

0,5

0,3

 

 

 

0 (g)

0 (j) (k)

5 (n)

 

Bromus catharticus

75 (a)

 

97

1,5

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0 (g)

0 (j) (k)

10 (n)

 

Bromus sitchensis

75 (a)

 

97

1,5

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0 (g)

0 (j) (k)

10 (n)

 

Cynodon dactylon

70 (a)

 

90

2,0

1,0

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

2

 

Dactylis glomerata

80 (a)

 

90

1,5

1,0

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca arundinacea

80 (a)

 

95

1,5

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca filiformis

75 (a)

 

85

2,0

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca ovina

75 (a)

 

85

2,0

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca pratensis

80 (a)

 

95

1,5

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca rubra

75 (a)

 

90

1,5

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Festuca trachyphylla

75 (a)

 

85

2,0

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

×Festulolium

75 (a)

 

96

1,5

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Lolium multiflorum

75 (a)

 

96

1,5

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Lolium perenne

80 (a)

 

96

1,5

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Lolium × boucheanum

75 (a)

 

96

1,5

1,0

0,5

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Phalaris aquatica

75 (a)

 

96

1,5

1,0

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5

 

Phleum nodosum

80 (a)

 

96

1,5

1,0

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (k)

5

 

Phleum pratense

80 (a)

 

96

1,5

1,0

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (k)

5

 

Poa annua

75 (a)

 

85

2,0 (c)

1,0 (c)

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

5 (n)

 

Poa nemoralis

75 (a)

 

85

2,0 (c)

1,0 (c)

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Poa palustris

75 (a)

 

85

2,0 (c)

1,0 (c)

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Poa pratensis

75 (a)

 

85

2,0 (c)

1,0 (c)

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Poa trivialis

75 (a)

 

85

2,0 (c)

1,0 (c)

0,3

0,3

 

 

 

0

0 (j) (k)

2 (n)

 

Trisetum flavescens

70 (a)

 

75

3,0

1,0 (f)

0,3

0,3

 

 

 

0 (h)

0 (j) (k)

2 (n)

 

Fabaceae (Leguminosae)

Galega orientalis

60

40

97

2,0

1,5

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10 (n)

 

Hedysarum coronarium

75 (a) (b)

30

95

2,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (k)

5

 

Lotus corniculatus

75 (a) (b)

40

95

1,8 (d)

1,0 (d)

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10

 

Lupinus albus

80 (a) (b)

20

98

0,5 (e)

0,3 (e)

 

 

0,3

 

 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

(o) (p)

Lupinus angustifolius

75 (a) (b)

20

98

0,5 (e)

0,3 (e)

 

 

0,3

 

 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

(o) (p)

Lupinus luteus

80 (a) (b)

20

98

0,5 (e)

0,3 (e)

 

 

0,3

 

 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

(o) (p)

Medicago lupulina

80 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10

 

Medicago sativa

80 (a) (b)

40

97

1,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10

 

Medicago × varia

80 (a) (b)

40

97

1,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10

 

Onobrychis viciifolia

75 (a) (b)

20

95

2,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (j)

5

 

Pisum sativum

80 (a)

 

98

0,5

0,3

 

 

0,3

 

 

0

0 (j)

5 (n)

 

Trifolium alexandrinum

80 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10

 

Trifolium hybridum

80 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10

 

Trifolium incarnatum

75 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10

 

Trifolium pratense

80 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10

 

Trifolium repens

80 (a) (b)

40

97

1,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10

 

Trifolium resupinatum

80 (a) (b)

20

97

1,5

1,0

 

 

0,3

 

 

0

0 (l) (m)

10

 

Trigonella foenum-graecum

80 (a)

 

95

1,0

0,5

 

 

0,3

 

 

0

0 (j)

5

 

Vicia faba

80 (a) (b)

5

98

0,5

0,3

 

 

0,3

 

 

0

0 (j)

5 (n)

 

Vicia pannonica

85 (a) (b)

20

98

1,0 (e)

0,5 (e)

 

 

0,3

 

 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

 

Vicia sativa

85 (a) (b)

20

98

1,0 (e)

0,5 (e)

 

 

0,3

 

 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

 

Vicia villosa

85 (a) (b)

20

98

1,0 (e)

0,5 (e)

 

 

0,3

 

 

0 (i)

0 (j)

5 (n)

 

Andere soorten

Brassica napus var. napobrassica

80 (a)

 

98

1,0

0,5

 

 

 

0,3

0,3

0

0 (j) (k)

5

 

Brassica oleracea convar. acephala (acephala var. medullosa + var. viridis)

75 (a)

 

98

1,0

0,5

 

 

 

0,3

0,3

0

0 (j) (k)

10

 

Phacelia tanacetifolia

80 (a)

 

96

1,0

0,5

 

 

 

 

 

0

0 (j) (k)

 

 

Raphanus sativus var. oleiformis

80 (a)

 

97

1,0

0,5

 

 

 

0,3

0,3

0

0 (j)

5

 

B.

Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel I, punt 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:

a)

Alle na voorbehandeling niet gekiemde verse en gezonde zaden worden beschouwd als gekiemde zaden.

b)

Hardschalige zaden worden tot aan het aangegeven maximumpercentage beschouwd als kiemkrachtige zaden.

c)

Een maximaal totaal gewichtspercentage van 0,8 % aan zaden van andere Poa-soorten geldt niet als onzuiverheid.

d)

Een maximaal gewichtspercentage van 1 % aan zaden van Trifolium pratense geldt niet als onzuiverheid.

e)

Een maximaal gewichtspercentage van 0,5 % aan zaden van Lupinus albus, Lupinus angustifolius, Lupinus luteus, Pisum sativum, Vicia faba, Vicia pannonica, Vicia sativa en Vicia villosa in andere relevante soorten geldt niet als onzuiverheid.

f)

Het voorgeschreven maximaal gewichtspercentage aan zaden van een enkele soort geldt niet voor zaden van Poa spp.

g)

De aanwezigheid van maximaal twee zaden van Avena fatua en Avena sterilis in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid, wanneer een tweede monster van hetzelfde gewicht vrij is van zaden van deze soorten.

h)

De aanwezigheid van één zaadkorrel van Avena fatua en Avena sterilis in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid, wanneer een tweede monster van tweemaal het voorgeschreven gewicht vrij is van zaden van deze soorten.

i)

Het aantal zaden van Avena fatua en Avena sterilis wordt slechts bepaald indien er twijfel bestaat of aan de in kolom 12 vastgestelde voorwaarden is voldaan.

j)

Het aantal zaden van Cuscuta spp. wordt slechts bepaald wanneer er twijfel over bestaat of aan de in kolom 13 vastgestelde voorwaarden is voldaan.

k)

De aanwezigheid van één zaadkorrel van Cuscuta spp. in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid wanneer een tweede monster van hetzelfde gewicht vrij is van zaden van Cuscuta spp.

l)

Voor de bepaling van het aantal zaden van Cuscuta spp. moet het gewicht van het monster tweemaal zo groot zijn als het in kolom 4 van bijlage III voor de relevante soort aangegeven gewicht.

m)

De aanwezigheid van één zaadkorrel van Cuscuta spp. in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid, indien een tweede monster van tweemaal het voorgeschreven gewicht vrij is van zaden van Cuscuta spp.

n)

Het aantal zaden van andere Rumex spp. dan Rumex acetosella en Rumex maritimus wordt slechts bepaald indien er twijfel over bestaat of aan de in kolom 14 vastgestelde voorwaarden is voldaan.

o)

Het percentage van het aantal zaden Lupinus spp. van een andere kleur mag niet meer bedragen dan:

in bittere lupinen

2 %

in andere Lupinus spp. dan bittere lupinen

1 %

p)

Het percentage van het aantal bittere zaden in rassen van Lupinus spp. mag niet meer bedragen dan 2,5 %.

3.   De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.

II.   BASISZAAD

Voor basiszaad gelden de voorwaarden van deel I van deze bijlage, tenzij hieronder anders is bepaald:

1.

Zaad van Pisum sativum, Brassica napus var. napobrassica, Brassica oleracea convar. acephala, Vicia faba en van rassen van Poa pratensis als bedoeld in het tweede gedeelte van de derde zin van punt 4 van bijlage I moet aan de volgende normen of eisen voldoen: de minimale raszuiverheid moet 99,7 % bedragen.

Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

2.

Het zaad moet aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:

A.

Tabel:

Soort

Maximumgehalte aan zaden van andere plantensoorten

Andere normen of voorwaarden

Totaal

(gewichts-%)

Aantallen in een monster waarvan het gewicht is aangegeven in bijlage III, kolom 4

(totaal per kolom)

Een enkele soort

Andere Rumex spp. dan Rumex acetosella en Rumex maritimus

Elytrigia repens

Alopecurus myosuroides

Melilotus spp.

1

2

3

4

5

6

7

8

Poaceae (Gramineae)

Agrostis canina

0,3

20

1

1

1

 

(j)

Agrostis capillaris

0,3

20

1

1

1

 

(j)

Agrostis gigantea

0,3

20

1

1

1

 

(j)

Agrostis stolonifera

0,3

20

1

1

1

 

(j)

Alopecurus pratensis

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Arrhenatherum elatius

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(i) (j)

Bromus catharticus

0,4

20

5

5

5

 

(j)

Bromus sitchensis

0,4

20

5

5

5

 

(j)

Cynodon dactylon

0,3

20 (a)

1

1

1

 

(j)

Dactylis glomerata

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca arundinacea

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca filiformis

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca ovina

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca pratensis

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca rubra

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Festuca trachyphylla

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

×Festulolium

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Lolium multiflorum

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Lolium perenne

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Lolium × boucheanum

0,3

20 (a)

2

5

5

 

(j)

Phalaris aquatica

0,3

20

2

5

5

 

(j)

Phleum nodosum

0,3

20

2

1

1

 

(j)

Phleum pratense

0,3

20

2

1

1

 

(j)

Poa annua

0,3

20 (b)

1

1

1

 

(f) (j)

Poa nemoralis

0,3

20 (b)

1

1

1

 

(f) (j)

Poa palustris

0,3

20 (b)

1

1

1

 

(f) (j)

Poa pratensis

0,3

20 (b)

1

1

1

 

(f) (j)

Poa trivialis

0,3

20 (b)

1

1

1

 

(f) (j)

Trisetum flavescens

0,3

20 (c)

1

1

1

 

(i) (j)

Fabaceae (Leguminosae)

Galega orientalis

0,3

20

2

 

 

0 (e)

(j)

Hedysarum coronarium

0,3

20

2

 

 

0 (e)

(j)

Lotus corniculatus

0,3

20

3

 

 

0 (e)

(g) (j)

Lupinus albus

0,3

20

2

 

 

0 (d)

(h) (k)

Lupinus angustifolius

0,3

20

2

 

 

0 (d)

(h) (k)

Lupinus luteus

0,3

20

2

 

 

0 (d)

(h) (k)

Medicago lupulina

0,3

20

5

 

 

0 (e)

(j)

Medicago sativa

0,3

20

3

 

 

0 (e)

(j)

Medicago × varia

0,3

20

3

 

 

0 (e)

(j)

Onobrychis viciifolia

0,3

20

2

 

 

0 (d)

 

Pisum sativum

0,3

20

2

 

 

0 (d)

 

Trifolium alexandrinum

0,3

20

3

 

 

0 (e)

(j)

Trifolium hybridum

0,3

20

3

 

 

0 (e)

(j)

Trifolium incarnatum

0,3

20

3

 

 

0 (e)

(j)

Trifolium pratense

0,3

20

5

 

 

0 (e)

(j)

Trifolium repens

0,3

20

5

 

 

0 (e)

(j)

Trifolium resupinatum

0,3

20

3

 

 

0 (e)

(j)

Trigonella foenum-graecum

0,3

20

2

 

 

0 (d)

 

Vicia faba

0,3

20

2

 

 

0 (d)

 

Vicia pannonica

0,3

20

2

 

 

0 (d)

(h)

Vicia sativa

0,3

20

2

 

 

0 (d)

(h)

Vicia villosa

0,3

20

2

 

 

0 (d)

(h)

Andere soorten

Brassica napus var. napobrassica

0,3

20

2

 

 

 

(j)

Brassica oleracea convar. acephala (acephala var. medullosa + var. viridis)

0,3

20

3

 

 

 

(j)

Phacelia tanacetifolia

0,3

20

 

 

 

 

 

Raphanus sativus var. oleiformis

0,3

20

2

 

 

 

 

B.

Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel II, punt 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:

a)

De aanwezigheid van in totaal 80 zaden van Poa spp. geldt niet als onzuiverheid.

b)

De in kolom 3 vastgestelde voorwaarde is niet van toepassing op zaaizaad van Poa spp. Het totale maximale aantal zaden van andere Poa spp. dan de soort die onderzocht wordt, mag niet meer dan 1 bedragen in een monster van 500 zaden.

c)

De aanwezigheid van in totaal 20 zaden van Poa spp. geldt niet als onzuiverheid.

d)

Het aantal zaden van Melilotus spp. wordt slechts bepaald wanneer er twijfel over bestaat of aan de in kolom 7 vastgestelde voorwaarden is voldaan.

e)

De aanwezigheid van één zaadkorrel van Melilotus spp. in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid, indien een tweede monster van tweemaal het voorgeschreven gewicht vrij is van zaden van Melilotus spp.

f)

Voorwaarde c) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing.

g)

Voorwaarde d) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing.

h)

Voorwaarde e) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing.

i)

Voorwaarde f) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing.

j)

De voorwaarden k) en m) in punt 2 van deel I van deze bijlage zijn niet van toepassing.

k)

Het percentage van het aantal bittere zaden in rassen van Lupinus spp. mag niet meer bedragen dan 1 %.

III.   HANDELSZAAD

Voor handelszaad gelden de voorwaarden van deel I, punten 2 en 3, van deze bijlage, tenzij hieronder anders is bepaald:

1.

De gewichtspercentages van de kolommen 5 en 6 van de in deel I, punt 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel worden met 1 % verhoogd.

2.

Voor Poa annua geldt een maximaal totaal gewichtspercentage van 10 % aan zaden van andere Poa-soorten niet als onzuiverheid.

3.

Voor andere Poa spp. dan Poa annua geldt een maximaal totaal gewichtspercentage 3 % aan zaden van andere Poa-soorten niet als onzuiverheid.

4.

Voor Hedysarum coronarium geldt een maximaal totaal gewichtspercentage van 1 % aan zaden van Melilotus spp. niet als onzuiverheid.

5.

Voorwaarde d) in punt 2 van deel I van deze bijlage is niet van toepassing op Lotus corniculatus.

6.

Voor Lupinus spp.:

a)

bedraagt de minimale mechanische zuiverheid 97 gewichtspercent;

b)

mag het percentage van het aantal zaden Lupinus spp. van een andere kleur niet meer bedragen dan:

in bittere lupinen

4 %

in andere Lupinus spp. dan bittere lupinen

2 %

7.

Voor Vicia spp. geldt een maximaal totaal gewichtspercentage van 6 % aan zaden van Vicia pannonica, Vicia villosa of aanverwante cultuursoorten in andere relevante soorten niet als onzuiverheid.

8.

Voor Vicia pannonica, Vicia sativa en Vicia villosa bedraagt de minimale mechanische zuiverheid 97 gewichtspercent.

BIJLAGE III

GEWICHT VAN EEN PARTIJ ZAAIZAAD EN VAN EEN MONSTER

Soort

Maximumgewicht van een partij

(ton)

Minimumgewicht van een monster dat van een partij wordt genomen

(gram)

Gewicht van het monster voor de bepaling van de aantallen, als bedoeld in bijlage II, deel I, punt 2, onder A, kolommen 12-14 en in bijlage II, deel II, punt 2, onder A, kolommen 3-7

(gram)

1

2

3

4

Poaceae (Gramineae)

Agrostis canina

10

50

5

Agrostis capillaris

10

50

5

Agrostis gigantea

10

50

5

Agrostis stolonifera

10

50

5

Alopecurus pratensis

10

100

30

Arrhenatherum elatius

10

200

80

Bromus catharticus

10

200

200

Bromus sitchensis

10

200

200

Cynodon dactylon

10

50

5

Dactylis glomerata

10

100

30

Festuca arundinacea

10

100

50

Festuca filiformis

10

100

30

Festuca ovina

10

100

30

Festuca pratensis

10

100

50

Festuca rubra

10

100

30

Festuca trachyphylla

10

100

30

×Festulolium

10

200

60

Lolium multiflorum

10

200

60

Lolium perenne

10

200

60

Lolium × boucheanum

10

200

60

Phalaris aquatica

10

100

50

Phleum nodosum

10

50

10

Phleum pratense

10

50

10

Poa annua

10

50

10

Poa nemoralis

10

50

5

Poa palustris

10

50

5

Poa pratensis

10

50

5

Poa trivialis

10

50

5

Trisetum flavescens

10

50

5

Fabaceae (Leguminosae)

Galega orientalis

10

250

200

Hedysarum coronarium

vruchten

10

1 000

300

zaaizaad

10

400

120

Lotus corniculatus

10

200

30

Lupinus albus

30

1 000

1 000

Lupinus angustifolius

30

1 000

1 000

Lupinus luteus

30

1 000

1 000

Medicago lupulina

10

300

50

Medicago sativa

10

300

50

Medicago × varia

10

300

50

Onobrychis viciifolia:

vruchten

10

600

600

zaaizaad

10

400

400

Pisum sativum

30

1 000

1 000

Trifolium alexandrinum

10

400

60

Trifolium hybridum

10

200

20

Trifolium incarnatum

10

500

80

Trifolium pratense

10

300

50

Trifolium repens

10

200

20

Trifolium resupinatum

10

200

20

Trigonella foenum-graecum

10

500

450

Vicia faba

30

1 000

1 000

Vicia pannonica

30

1 000

1 000

Vicia sativa

30

1 000

1 000

Vicia villosa

30

1 000

1 000

Andere soorten

Brassica napus var. napobrassica

10

200

100

Brassica oleracea convar. acephala

10

200

100

Phacelia tanacetifolia

10

300

40

Raphanus sativus var. oleiformis

10

300

300

Het maximumgewicht van de partij mag niet met meer dan 5 % worden overschreden

”.

DEEL B

De bijlagen I, II en III bij Richtlijn 66/402/EEG worden vervangen door:

BIJLAGE I

VOORWAARDEN VOOR GOEDKEURING TEN AANZIEN VAN HET GEWAS

1.   Op het perceel mag geen voorvrucht zijn verbouwd die zich niet verdraagt met de productie van zaaizaad van de soort en het ras van het betrokken gewas. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht.

2.   Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden en in het bijzonder voor Sorghum spp. van bronnen van Sorghum halepense:

Gewas

Minimumafstand

Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden):

voor de productie van basiszaad

300 m

voor de productie van gecertificeerd zaad

250 m

Sorghum spp.

300 m

xTriticosecale, zelfbestuivende rassen

voor de productie van basiszaad

50 m

voor de productie van gecertificeerd zaad

20 m

Zea mays

200 m

Deze afstanden behoeven niet in acht genomen te worden, wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is.

3.   Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn; een gewas van een ingeteelde stam moet voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen. Wat de productie van zaad van hybriderassen betreft, gelden genoemde bepalingen ook voor de eigenschappen van de kruisingspartners, inclusief mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit.

Gewassen van Oryza sativa, Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden), Sorghum spp. en Zea mays moeten met name aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:

A.

Oryza sativa :

het aantal planten dat duidelijk als wilde planten of als planten met rode zaden kan worden herkend, mag niet meer bedragen dan:

0 voor de productie van basiszaad;

1 per 50 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad.

B.

Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden):

het aantal planten van de soorten die duidelijk niet tot het betrokken ras behoren, mag niet meer bedragen dan:

1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,

1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad.

C.

Sorghum spp.

a)

het percentage van het aantal planten van een andere sorghumsoort dan de soort van het gewas of die duidelijk niet tot de ingeteelde stammen of de kruisingspartners behoren, mag niet meer bedragen dan:

aa)

voor de productie van basiszaad

i)

tijdens de bloeitijd: 0,1 %,

ii)

na rijping: 0,1 %;

bb)

voor de productie van gecertificeerd zaad

i)

planten van de mannelijke kruisingspartner die stuifmeel afgeven wanneer de stempel van de planten van de vrouwelijke kruisingspartner receptief is: 0,1 %,

ii)

planten van de vrouwelijke kruisingspartner

tijdens de bloeitijd: 0,3 %,

na rijping: 0,1 %;

b)

Voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriderassen moet aan de volgende andere normen of voorwaarden worden voldaan:

aa)

de planten van de mannelijke kruisingspartners moeten voldoende stuifmeel afgeven wanneer de stempel van de planten van de vrouwelijke kruisingspartner receptief is;

bb)

wanneer de stempel van de planten van de vrouwelijke kruisingspartner receptief is, mag het percentage planten van die kruisingspartner die stuifmeel afgeven of hebben afgegeven niet meer bedragen dan 0,1 %;

c)

gewassen van vrij bestoven of kunstmatig verkregen rassen van Sorghum spp. moeten voldoen aan de volgende normen: het aantal planten van de gewassoorten die duidelijk niet tot het betrokken ras behoren, mag niet meer bedragen dan:

1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,

1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad.

D.

Zea mays :

a)

het percentage planten die duidelijk niet tot het ras, de ingeteelde stammen of de kruisingspartners behoren, mag niet meer bedragen dan:

aa)

voor de productie van basiszaad:

i)

ingeteelde stammen, 0,1 %,

ii)

enkelvoudige hybriden, voor iedere kruisingspartner, 0,1 %,

iii)

vrij bestoven rassen, 0,5 %;

bb)

voor de productie van gecertificeerd zaad:

i)

kruisingspartners van hybriderassen:

ingeteelde stammen, 0,2 %,

enkelvoudige hybriden, 0,2 %,

vrij bestoven rassen, 1,0 %,

ii)

vrij bestoven rassen, 1,0 %;

b)

voor de productie van zaad van hybriderassen moet aan de volgende andere normen of voorwaarden worden voldaan:

aa)

de planten van de mannelijke kruisingspartner moeten voldoende stuifmeel afgeven wanneer de planten van de vrouwelijke kruisingspartner in bloei staan;

bb)

zo nodig moet tot ontpluiming worden overgaan;

cc)

wanneer 5 % of meer planten van de vrouwelijke kruisingspartner bevrucht kunnen worden, mag het percentage planten van de vrouwelijke kruisingspartner die stuifmeel hebben afgegeven of afgeven niet meer bedragen dan:

1 % bij elke officiële veldkeuring, en

2 % over alle officiële veldkeuringen tezamen.

Planten worden geacht stuifmeel te hebben afgegeven of af te geven wanneer op 50 mm of meer van de hoofdas of de zijassen van de pluim de meeldraden uit de kafjes steken en stuifmeel hebben afgegeven of afgeven.

4.   Hybriden van Secale cereale

a)

Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:

Gewas

Minimumafstand

voor de productie van basiszaad

 

indien gebruik wordt gemaakt van mannelijke steriliteit

1 000 m

indien geen gebruik wordt gemaakt van mannelijke steriliteit

600 m

voor de productie van gecertificeerd zaad

500 m

b)

Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de eigenschappen van de kruisingspartners betreft, inclusief de mannelijke steriliteit.

Het gewas moet in het bijzonder voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:

i)

het aantal planten van de gewassoorten die duidelijk niet tot de kruisingspartners behoren, mag niet meer bedragen dan:

1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,

1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad; bij officiële veldkeuringen geldt deze norm alleen voor de vrouwelijke kruisingspartner;

ii)

voor basiszaad moet, indien gebruik wordt gemaakt van mannelijke steriliteit, de steriliteit van de mannelijke steriele kruisingspartner ten minste 98 % bedragen.

c)

Zo nodig moet gecertificeerd zaad worden geproduceerd in gemengde teelt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner met een mannelijke kruisingspartner die de mannelijke fertiliteit herstelt.

5.   Gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden van Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta en zelfbestuivende xTriticosecale

a)

Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:

de minimumafstand tot de vrouwelijke kruisingspartner is 25 m ten opzichte van ieder ander ras van dezelfde soort, met uitzondering van een gewas van de mannelijke kruisingspartner,

deze afstand behoeft niet in acht te worden genomen wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is.

b)

Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de kenmerken van de kruisingspartners betreft.

Wanneer het zaad wordt geproduceerd door gebruikmaking van een chemische-hybridisatieagens moet het gewas voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:

i)

de minimale raszuiverheid van iedere kruisingspartner bedraagt:

Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum en Triticum spelta: 99,7 %,

zelfbestuivende xTriticosecale: 99,0 %;

ii)

de minimale hybriditeit moet 95 % bedragen. Het percentage van de hybriditeit moet worden bepaald volgens gangbare internationale methoden voor zover dergelijke methoden bestaan. Als de raszuiverheid wordt bepaald via zaadonderzoek vóór de certificering, hoeft bij de veldkeuring niet de hybriditeit te worden bepaald.

6.   De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, in het bijzonder van Ustilaginaceae, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.

7.   Of aan de bovengenoemde andere normen of voorwaarden is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen.

Bij deze veldkeuringen moeten de volgende punten in acht worden genomen:

A.

De stand en het ontwikkelingsstadium van het gewas moeten een afdoend onderzoek mogelijk maken.

B.

Het aantal veldkeuringen bedraagt ten minste:

a)

voor Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Phalaris canariensis, xTriticosecale, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta, Secale cereale: één;

b)

voor Sorghum spp. en Zea mays tijdens de bloeitijd:

aa)

vrij bestoven rassen: één;

bb)

ingeteelde stammen of hybriden: drie

Wanneer het gewas volgt op in hetzelfde jaar of in het voorafgaande jaar geteelde Sorghum spp. en Zea mays, moet ten minste één bijkomende keuring worden verricht om na te gaan of aan de bepalingen van punt 1 van deze bijlage is voldaan.

C.

De grootte, het aantal en de verdeling van de perceelsgedeelten waarvoor moet worden nagegaan of aan de bepalingen van deze bijlage wordt voldaan, moeten worden vastgesteld volgens daartoe passende methoden.

BIJLAGE II

VOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAIZAAD MOET VOLDOEN

1.   Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn of, in het geval van zaad van een ingeteelde stam, voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen. Wat zaad van hybriderassen betreft, gelden genoemde bepalingen ook voor de eigenschappen van de kruisingpartners.

Zaad van de onderstaande soorten moet met name voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:

A.

Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta andere dan hybriden in elk geval:

Categorie

Minimale raszuiverheid

(%)

Basiszaad

99,9

Gecertificeerd zaad, eerste vermeerdering

99,7

Gecertificeerd zaad, tweede vermeerdering

99,0

Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

B.

Zelfbestuivende rassen van xTriticosecale andere dan hybriden:

Categorie

Minimale raszuiverheid

(%)

Basiszaad

99,7

Gecertificeerd zaad, eerste vermeerdering

99,0

Gecertificeerd zaad, tweede vermeerdering

98,0

Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

C.

Hybriden van Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta en zelfbestuivende xTriticosecale.

De minimale raszuiverheid van zaad van de categorie „gecertificeerd zaad” moet 90 % bedragen. Dit wordt gecontroleerd via officiële nacontroles op een adequaat gedeelte van de zaadmonsters.

D.

Sorghum spp. en Zea mays:

Indien voor de productie van gecertificeerd zaad van hybridenrassen gebruik is gemaakt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner en een mannelijke kruisingspartner die de mannelijke fertiliteit niet herstelt, wordt het zaad geproduceerd:

ofwel door partijen zaaizaad te mengen, in een verhouding die eigen is aan het ras, waarbij enerzijds gebruik wordt gemaakt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner, en anderzijds van een vrouwelijke, mannelijke fertiele kruisingspartner;

ofwel door de teelt van de vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner en de vrouwelijke, mannelijke fertiele kruisingspartner in een verhouding die eigen is aan het ras. De verhouding tussen deze twee kruisingspartners wordt nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

E.

Hybriden van Secale cereale:

Zaad mag slechts als gecertificeerd zaad worden gecertificeerd indien terdege rekening is gehouden met de uitkomsten van een officiële nacontrole op officieel genomen monsters van basiszaad, uitgevoerd in de groeiperiode van het zaad dat voor de certificering als gecertificeerd zaad werd aangeboden, teneinde na te gaan of het basiszaad heeft voldaan aan de in deze richtlijn vastgestelde eisen voor basiszaad qua rasechtheid en raszuiverheid wat de eigenschappen van de kruisingspartners betreft, inclusief de mannelijke steriliteit.

2.   Het zaaizaad moet ten aanzien van de kiemkracht, mechanische zuiverheid en gehalte aan zaden van andere plantensoorten aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:

A.

Tabel:

Soorten en categorieën

Minimum kiemkracht

(% zuiver zaad)

Minimale mechanische zuiverheid

(gewichts-%)

Maximumgehalte — in aantallen — aan zaden van andere plantensoorten, met inbegrip van rode zaden van Oryza sativa, in een monster waarvan het gewicht is aangegeven in bijlage III, kolom 4

(totaal per kolom)

Andere plantensoorten (a)

Rode zaden van Oryza sativa

Andere graansoorten

Plantensoorten andere dan granen

Avena fatua, Avena sterilis, Lolium temulentum

Raphanus raphanistrum, Agrostemma githago

Panicum spp.

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

basiszaad

85

99

4

 

1 (b)

3

0 (c)

1

 

gecertificeerd zaad, eerste en tweede vermeerdering

85 (d)

98

10

 

7

7

0 (c)

3

 

Avena nuda:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

basiszaad

75

99

4

 

1 (b)

3

0 (c)

1

 

gecertificeerd zaad, eerste en tweede vermeerdering

75 (d)

98

10

 

7

7

0 (c)

3

 

Oryza sativa:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

basiszaad

80

98

4

1

 

 

 

 

1

gecertificeerd zaad, eerste vermeerdering

80

98

10

3

 

 

 

 

3

gecertificeerd zaad, tweede vermeerdering

80

98

15

5

 

 

 

 

3

Secale cereale:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

basiszaad

85

98

4

 

1 (b)

3

0 (c)

1

 

gecertificeerd zaad

85

98

10

 

7

7

0 (c)

3

 

Phalaris canariensis:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

basiszaad

75

98

4

 

1 (b)

 

0 (c)

 

 

gecertificeerd zaad

75

98

10

 

5

 

0 (c)

 

 

Sorghum spp.

80

98

0

 

 

 

 

 

 

xTriticosecale:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

basiszaad

80

98

4

 

1 (b)

3

0 (c)

1

 

gecertificeerd zaad, eerste en tweede vermeerdering

80

98

10

 

7

7

0 (c)

3

 

Zea mays

90

98

0

 

 

 

 

 

 

B.

Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:

a)

het in kolom 4 vastgestelde maximumgehalte aan zaden omvat ook de zaden van de in de kolommen 5 tot en met 10 genoemde soorten;

b)

de aanwezigheid van een tweede zaadkorrel geldt niet als onzuiverheid, wanneer een tweede monster van hetzelfde voorgeschreven gewicht volledig vrij is van zaden van andere graansoorten;

c)

de aanwezigheid van één zaadkorrel van Avena fatua, Avena sterilis of Lolium temulentum in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid, wanneer een tweede monster van hetzelfde gewicht vrij is van zaden van deze soorten;

d)

voor rassen van Hordeum vulgare (naakte gerst) wordt de vereiste minimumkiemkracht verlaagd tot 75 % van zuiver zaad. Op het officiële etiket wordt de vermelding „Minimumkiemkracht 75 %” aangebracht.

3.   De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.

Het zaad moet in het bijzonder voldoen aan de volgende normen betreffende Claviceps purpurea (maximumaantal sclerotiën of delen van sclerotiën in een monster van het in kolom 3 van bijlage III aangegeven gewicht).

Categorie

Claviceps purpurea

Granen andere dan hybriden van Secale cereale:

 

basiszaad

1

gecertificeerd zaad

3

Hybriden van Secale cereale:

 

basiszaad

1

gecertificeerd zaad

4 (1)

BIJLAGE III

GEWICHT VAN EEN PARTIJ ZAAIZAAD EN VAN EEN MONSTER

Soort

Maximumgewicht van een partij

(ton)

Minimumgewicht van een monster dat van een partij wordt genomen

(gram)

Gewicht van het monster voor de bepaling van het in bijlage II, punt 2, onder A, kolommen 4 tot en met 10, en in bijlage II, punt 3, bedoelde aantal

(gram)

1

2

3

4

Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta, Secale cereale, xTriticosecale

30

1 000

500

Phalaris canariensis

10

400

200

Oryza sativa

30

500

500

Sorghum bicolor, Sorghum bicolor x Sorghum sudanense

30

1 000

900

Sorghum sudanense

10

1 000

900

Zea mays, basiszaad van ingeteelde stammen

40

250

250

Zea mays, basiszaad van andere dan ingeteelde stammen; gecertificeerd zaad

40

1 000

1 000

Het maximumgewicht van de partij mag niet met meer dan 5 % worden overschreden.

DEEL C

De bijlagen II en III bij Richtlijn 2002/55/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

Aan bijlage II, punt 3, wordt het volgende punt toegevoegd:

„c)

Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de tabel onder punt a):

Voor rassen van Zea mays (suikermais — superzoete types) wordt de vereiste minimumkiemkracht verlaagd tot 80 % van zuiver zaad. Op het officiële etiket of op het etiket van de leverancier, naargelang het geval, wordt de vermelding „Minimumkiemkracht 80 %” aangebracht”.

2)

In bijlage III, punt 1, worden a) en b) vervangen door:

„a)

zaad van Phaseolus coccineus, Phaseolus vulgaris, Pisum sativum en Vicia faba — 30 t;

b)

zaad dat ten minste de grootte van tarwekorrels heeft, behalve Phaseolus coccineus, Phaseolus vulgaris, Pisum sativum en Vicia faba — 20 t.”.

DEEL D

De bijlagen I, II en III bij Richtlijn 2002/57/EG worden vervangen door:

BIJLAGE I

VOORWAARDEN WAARAAN HET GEWAS MOET VOLDOEN

1.   Op het perceel mag geen voorvrucht zijn verbouwd die zich niet verdraagt met de productie van zaaizaad van de soort en het ras van het betrokken gewas. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht.

In het geval van hybriden van Brassica napus moet het gewas geteeld worden op percelen waar sedert vijf jaar geen planten van Brassicaceae (Cruciferae) meer zijn geteeld.

2.   Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:

Gewas

Minimumafstand

Andere Brassica spp. dan Brassica napus, andere Cannabis sativa dan eenhuizige Cannabis sativa, Carthamus tinctorius, Carum carvi, andere Gossypium spp. dan hybriden van Gossypium hirsutum en/of Gossypium barbadense, Sinapis alba:

 

voor de productie van basiszaad

400 m

voor de productie van gecertificeerd zaad

200 m

Brassica napus:

 

voor de productie van basiszaad van andere rassen dan hybriden

200 m

voor de productie van basiszaad van hybriden

500 m

voor de productie van gecertificeerd zaad van andere rassen dan hybriden

100 m

voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden

300 m

Cannabis sativa, eenhuizige Cannabis sativa:

 

voor de productie van basiszaad

5 000 m

voor de productie van gecertificeerd zaad

1 000 m

Helianthus annuus:

 

voor de productie van basiszaad van hybriden

1 500 m

voor de productie van basiszaad van andere rassen dan hybriden

750 m

voor de productie van gecertificeerd zaad

500 m

Gossypium hirsutum en/of Gossypium barbadense:

 

voor de productie van basiszaad van ouderlijnen van Gossypium hirsutum

100 m

voor de productie van basiszaad van ouderlijnen van Gossypium barbadense

200 m

voor de productie van gecertificeerd zaad van niet-hybride soorten en intraspecifieke hybriden van Gossypium hirsutum, geproduceerd zonder cytoplasmatische mannelijke steriliteit (CMS)

30 m

voor de productie van gecertificeerd zaad van intraspecifieke hybriden van Gossypium hirsutum, geproduceerd met CMS

800 m

voor de productie van gecertificeerd zaad van niet-hybride soorten en intraspecifieke hybriden van Gossypium barbadense, geproduceerd zonder (CMS)

150 m

voor de productie van gecertificeerd zaad van intraspecifieke hybriden van Gossypium barbadense, geproduceerd met CMS

800 m

voor de productie van basiszaad van stabiele interspecifieke hybriden van Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense

200 m

voor de productie van gecertificeerd zaad van stabiele interspecifieke hybriden van Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense en hybriden geproduceerd zonder CMS

150 m

voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden van Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense, geproduceerd met CMS

800 m

Deze afstanden behoeven niet in acht genomen te worden, wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is.

3.   Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn; een gewas van een ingeteelde stam moet voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen.

Bij de productie van zaad van hybriderassen zijn de bovenstaande bepalingen ook van toepassing op de eigenschappen van de kruisingspartners, inclusief mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit.

In het bijzonder moeten gewassen van Brassica juncea, Brassica nigra, Cannabis sativa, Carthamus tinctorius, Carum carvi, Gossypium spp. en hybriden van Helianthus annuus en Brassica napus aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:

A.

Brassica Juncea, Brassica nigra, Cannabis sativa, Carthamus tinctorius, Carum carvi en Gossypium spp., andere dan hybriden:

het aantal planten van deze soorten dat duidelijk niet tot het betrokken ras behoort, mag niet meer bedragen dan:

1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,

1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad.

B.

Hybriden van Helianthus annuus:

a)

Het percentage aan planten die duidelijk niet tot de ingeteelde stam of de kruisingspartner behoren, mag niet meer bedragen dan:

aa)

voor de productie van basiszaad:

 

i)

ingeteelde stammen

0,2 %

ii)

enkelvoudige hybriden:

 

mannelijke kruisingspartner, planten die stuifmeel hebben afgegeven wanneer 2 % of meer van de vrouwelijke planten bevrucht kan worden

0,2 %

vrouwelijke kruisingspartner

0,5 %

bb)

voor de productie van gecertificeerd zaad:

 

mannelijke kruisingspartner, planten die stuifmeel hebben afgegeven wanneer 5 % of meer van de vrouwelijke planten bevrucht kan worden

0,5 %

vrouwelijke kruisingspartner

1,0 %

b)

voor de productie van zaad van hybriderassen moet aan de volgende andere normen of voorwaarden worden voldaan:

aa)

de planten van de mannelijke kruisingspartner moeten voldoende stuifmeel afgeven wanneer de planten van de vrouwelijke kruisingspartner in bloei staan;

bb)

wanneer de planten van de vrouwelijke kruisingspartner bevrucht kunnen worden, mag het percentage aan planten van de vrouwelijke kruisingspartner die stuifmeel hebben afgegeven of afgeven niet meer bedragen dan 0,5 %;

cc)

voor de productie van basiszaad mag het totale percentage aan planten van de vrouwelijke kruisingspartner die duidelijk niet tot de kruisingspartner behoren en die stuifmeel hebben afgegeven of afgeven, niet meer bedragen dan 0,5 %;

dd)

wanneer niet aan de in bijlage II, deel I, punt 2, vastgestelde voorwaarden kan worden voldaan, moet aan de volgende voorwaarde worden voldaan: voor de productie van gecertificeerd zaad moet een mannelijke steriele kruisingspartner worden gebruikt in combinatie met een mannelijke kruisingspartner die één of meer specifieke lijnen voor herstel van de fertiliteit bevat, zodat niet minder dan een derde van de planten die worden gekweekt uit de verkregen hybride, stuifmeel produceren dat in alle opzichten normaal lijkt.

C.

Hybriden van Brassica napus, geproduceerd met gebruikmaking van mannelijke steriliteit:

a)

Het percentage aan planten die duidelijk niet tot de ingeteelde stam of de kruisingspartner behoren, mag niet meer bedragen dan:

aa)   

voor de productie van basiszaad

i)

ingeteelde stammen

0,1 %

ii)   

enkelvoudige hybriden

mannelijke kruisingspartner

0,1 %

vrouwelijke kruisingspartner

0,2 %

bb)   

voor de productie van gecertificeerd zaad

mannelijke kruisingspartner

0,3 %

vrouwelijke kruisingspartner

1,0 %

b)

Voor de productie van basiszaad moet de mannelijke steriliteit ten minste 99 % bedragen en voor de productie van gecertificeerd zaad ten minste 98 %. De mate van mannelijke steriliteit moet worden bepaald door bloemen te onderzoeken op de afwezigheid van vruchtbare helmknoppen.

D.

Hybriden van Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense:

a)

In gewassen voor de productie van basiszaad van ouderlijnen van Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense moet de minimale raszuiverheid van zowel de vrouwelijke als de mannelijke ouderlijn 99,8 % bedragen wanneer 5 % of meer van de zaaddragende planten kan worden bevrucht. De mate van mannelijke steriliteit van de zaaddragende ouderlijn moet worden bepaald door de bloemen te onderzoeken op de aanwezigheid van steriele helmknoppen, en mag niet minder bedragen dan 99,9 %.

b)

In gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriderassen van Gossypium hirsutum en/of Gossypium barbadense moet de minimale raszuiverheid van zowel de zaaddragende ouderlijn als de stuifmeelouderlijn 99,5 % bedragen wanneer 5 % of meer van de zaaddragende planten kan worden bevrucht. De mate van mannelijke steriliteit van de zaaddragende ouderlijn moet worden bepaald door de bloemen te onderzoeken op de aanwezigheid van steriele helmknoppen, en mag niet minder bedragen dan 99,7 %.

4.   De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn. Voor Glycine max geldt deze voorwaarde in het bijzonder voor de organismen Pseudomonas syringae pv. Glycinea, Diaporthe phaseolorum var. caulivora en var. sojae, Phialophora gregata en Phytophthora megasperma f.sp. glycinea.

5.   Of aan de bovengenoemde andere normen of voorwaarden is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen. Bij deze veldkeuringen moeten de volgende punten in acht worden genomen:

A.

De stand en het ontwikkelingsstadium van het gewas moeten een afdoend onderzoek mogelijk maken.

B.

Voor andere gewassen dan hybriden van Helianthus annuus, Brassica napus, Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense moet ten minste één keuring worden verricht.

Voor hybriden van Helianthus annuus moeten ten minste twee keuringen worden verricht.

Voor hybriden van Brassica napus moeten ten minste drie keuringen worden verricht: de eerste moet vóór de bloei plaatsvinden, de tweede tijdens de vroege bloei en de derde aan het einde van de bloei.

Voor hybriden van Gossypium hirsutum en/of Gossypium barbadense moeten ten minste drie keuringen worden verricht: de eerste moet tijdens de vroege bloei plaatsvinden, de tweede vóór het einde van de bloei en de derde aan het einde van de bloei nadat, indien nodig, de stuifmeelouderplanten zijn verwijderd.

C.

De grootte, het aantal en de verdeling van de perceelsgedeelten waarvoor moet worden nagegaan of aan de bepalingen van deze bijlage wordt voldaan, moeten worden vastgesteld volgens daartoe passende methoden.

BIJLAGE II

VOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAIZAAD MOET VOLDOEN

I.   BASISZAAD EN GECERTIFICEERD ZAAD

1.   Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn. In het bijzonder moet zaad van de onderstaande soorten voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:

Soorten en categorieën

Minimale mechanische zuiverheid

(%)

Arachis hypogaea:

 

basiszaad

99,7

gecertificeerd zaad

99,5

Brassica napus, andere dan hybriden, met uitzondering van de uitsluitend voor voederdoeleinden bestemde rassen; Brassica rapa, met uitzondering van de uitsluitend voor voederdoeleinden bestemde rassen

 

basiszaad

99,9

gecertificeerd zaad

99,7

Brassica napus spp., andere dan hybriden, uitsluitend voor voederdoeleinden bestemde rassen, Brassica rapa, uitsluitend voor voederdoeleinden bestemde rassen, Helianthus annuus andere dan hybriderassen, met inbegrip van de kruisingspartners ervan, Sinapis alba:

 

basiszaad

99,7

gecertificeerd zaad

99,0

Glycine max:

 

basiszaad

99,5

gecertificeerd zaad

99,0

Linum usitatissimum:

 

basiszaad

99,7

gecertificeerd zaad, eerste vermeerdering

98,0

gecertificeerd zaad, tweede en derde vermeerdering

97,5

Papaver somniferum:

 

basiszaad

99,0

gecertificeerd zaad

98,0

Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

2.   Voor hybriden van Brassica napus die geteeld zijn met gebruikmaking van mannelijke steriliteit, moet het zaad aan de normen en voorwaarden in de punten a) tot en met d) voldoen:

a)

Het zaaizaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat betreft de kenmerken van de kruisingspartners, met inbegrip van de mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit.

b)

De minimale raszuiverheid van het zaaizaad moet als volgt zijn:

basiszaad, vrouwelijke kruisingspartner

99,0 %

basiszaad, mannelijke kruisingspartner

99,9 %

gecertificeerd zaad

90,0 %

c)

Zaaizaad wordt alleen gecertificeerd als gecertificeerd zaaizaad indien naar behoren rekening is gehouden met de resultaten van een officiële nacontrole in het veld met gebruikmaking van officiële monsters van basiszaad, die is verricht tijdens het groeiseizoen van het zaaizaad waarvoor certificering als gecertificeerd zaaizaad is aangevraagd, om na te gaan of het basiszaad voldoet aan de eisen ten aanzien van de identiteit, wat betreft de kenmerken van de kruisingspartners, met inbegrip van mannelijke steriliteit, en aan de normen van basiszaad bepaald ten aanzien van de minimale raszuiverheid als bedoeld onder b).

In het geval van basiszaad van hybriden kan de raszuiverheid worden beoordeeld met geschikte biochemische methoden.

d)

De naleving van de normen ten aanzien van de minimale raszuiverheid voor gecertificeerd zaad van hybriden als bedoeld onder b) moet worden bewaakt door middel van officiële nacontroles met gebruikmaking van een adequaat gedeelte van de officieel genomen zaadmonsters. Geschikte biochemische methoden mogen worden gebruikt.

3.   Wanneer niet aan de in bijlage I, punt 3, onder B, b), dd), vastgestelde voorwaarden kan worden voldaan, moet aan de volgende voorwaarde worden voldaan: wanneer voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden van Helianthus annuus gebruik is gemaakt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner en een mannelijke kruisingspartner die de mannelijke fertiliteit niet herstelt, moet het door de mannelijke steriele kruisingspartner geproduceerde zaad worden gemengd met door de volledig vruchtbare kruisingspartner geproduceerd zaad. De verhouding tussen het zaad van de mannelijke steriele kruisingspartner en dat van de mannelijke fertiele kruisingspartner mag niet groter zijn dan 2:1.

4.   Het zaaizaad moet ten aanzien van kiemkracht, mechanische zuiverheid en gehalte aan zaden van andere plantensoorten (inclusief Orobanche spp.) aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:

A.

Tabel:

Soorten en categorieën

Minimumkiemkracht

(% zuiver zaad)

Mechanische zuiverheid

Maximumgehalte aan zaden van andere plantensoorten in een monster waarvan het gewicht is aangegeven in bijlage III, kolom 4

(totaal per kolom)

Voorwaarden ten aanzien van het gehalte aan zaden van Orobanche

Minimalemecha nische zuiverheid

(gewichts-%)

Maximumgehalte aan zaad van andere plantensoorten

(gewichts-%)

Andere plantensoorten a)

Avena fatua, Avena sterilis

Cuscuta spp.

Raphanus raphanistrum

Rumex spp. andere dan Rumex acetosella

Alopecurus myosuroides

Lolium remotum

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

Arachis hypogaea

70

99

5

0

0 (c)

 

 

 

 

 

Brassica spp.

basiszaad

85

98

0,3

0

0 (c) (d)

10

2

 

 

 

gecertificeerd zaad

85

98

0,3

0

0 (c) (d)

10

5

 

 

 

Cannabis sativa

75

98

30 (b)

0

0 (c)

 

 

 

 

(e)

Carthamus tinctorius

75

98

5

0

0 (c)

 

 

 

 

(e)

Carum carvi

70

97

25 (b)

0

0 (c) (d)

10

 

3

 

 

Glycine max

80

98

5

0

0 (c)

 

 

 

 

 

Gossypium spp.

80

98

15

0

0 (c)

 

 

 

 

 

Helianthus annuus

85

98

5

0

0 (c)

 

 

 

 

 

Linum usitatissimum:

vlas

92

99

15

0

0 (c) (d)

 

 

4

2

 

lijnzaad

85

99

15

0

0 (c) (d)

 

 

4

2

 

Papaver somniferum

80

98

25 (b)

0

0 (c) (d)

 

 

 

 

 

Sinapis alba:

basiszaad

85

98

0,3

0

0 (c) (d)

10

2

 

 

 

gecertificeerd zaad

85

98

0,3

0

0 (c) (d)

10

5

 

 

 

B.

Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel I, punt 4, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:

a)

het in kolom 5 vastgestelde maximumgehalte aan zaden omvat ook de zaden van de in de kolommen 6 tot en met 11 genoemde soorten;

b)

het totale aantal zaden van andere plantensoorten wordt slechts bepaald wanneer er twijfel over bestaat of aan de in kolom 5 vastgestelde voorwaarden is voldaan;

c)

het aantal zaden van Cuscuta spp. wordt slechts bepaald wanneer er twijfel over bestaat of aan de in kolom 7 vastgestelde voorwaarden is voldaan;

d)

de aanwezigheid van één zaadkorrel van Cuscuta spp. in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid wanneer een tweede monster van hetzelfde gewicht vrij is van zaden van Cuscuta spp.;

e)

het zaad moet volledig vrij zijn van Orobanche spp.; de aanwezigheid van één zaadkorrel van Orobanche spp. in een monster van 100 g geldt evenwel niet als onzuiverheid wanneer een tweede monster van 200 g volledig vrij is van Orobanche spp.

5.   De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn. Het zaaizaad moet met name voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:

A.

Tabel:

Soort

Schadelijke organismen

Maximumaantal door schadelijke organismen aangetaste zaden (in %)

(totaal per kolom)

Sclerotinia sclerotiorum (maximumaantal sclerotiën of delen van sclerotiën in een monster van het in bijlage III, kolom 4, aangegeven gewicht)

Botrytis spp.

Alternaria linicola, Phoma exigua var. linicola, Colletotrichum linicola, Fusarium spp.

Platyedra gossypiella

1

2

3

4

5

Brassica napus

 

 

 

10 (b)

Brassica rapa

 

 

 

5 (b)

Cannabis sativa

5

 

 

 

Gossypium spp.

 

 

1

 

Helianthus annuus

5

 

 

10 (b)

Linum usitatissimum

5

5 (a)

 

 

Sinapis alba

 

 

 

5 (b)

B.

Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel I, punt 5, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:

a)

voor Linum usitatissimum — vlas mag het maximumpercentage aan zaden die door Phoma exigua var. linicola zijn besmet, niet meer bedragen dan één;

b)

het aantal sclerotiën of delen van sclerotiën van Sclerotinia sclerotiorum wordt slechts bepaald indien er twijfel over bestaat of aan de in kolom 5 van deze tabel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

C.

Bijzondere normen of andere voorwaarden die van toepassing zijn op Glycine max:

a)

van de vijf deelmonsters waarin een monster van minimaal 5 000 zaden per partij is onderverdeeld, mogen er hoogstens vier besmet zijn met Pseudomonas syringae pv. Glycinea;

wanneer in alle vijf deelmonsters verdachte kolonies worden geïdentificeerd, mogen, ter bevestiging, op de verdachte kolonies die van elk deelmonster op een daartoe geschikt medium zijn geïsoleerd, passende biochemische tests worden verricht;

b)

het maximumaantal met Diaporthe phaseolorum var. phaseolorum besmette zaden mag niet meer bedragen dan 15 %;

c)

het percentage aan stof zoals gedefinieerd met gangbare internationale testmethoden, mag ten hoogste 0,3 gewichtspercent bedragen.

De lidstaten kunnen volgens de procedure van artikel 25, lid 2, worden gemachtigd geen onderzoek naar de inachtneming van bovengenoemde bijzondere normen en andere voorwaarden te verrichten, tenzij op grond van eerdere ervaringen dienaangaande twijfel bestaat.

II.   HANDELSZAAD

Voor handelszaad gelden de in deel I van deze bijlage genoemde eisen met uitzondering van punt 1.

BIJLAGE III

GEWICHT VAN EEN PARTIJ ZAAIZAAD EN VAN EEN MONSTER

Soort

Maximumgewicht van een partij

(ton)

Minimumgewicht van een monster dat van een partij wordt genomen

(gram)

Gewicht van een monster voor de bepaling van het in bijlage II, deel I, punt 4, onder A, kolommen 5 tot en met 11, en in bijlage II, deel I, punt 4, onder A, kolom 5 bedoelde aantal

(gram)

1

2

3

4

Arachis hypogaea

30

1 000

1 000

Brassica juncea

10

100

40

Brassica napus

10

200

100

Brassica nigra

10

100

40

Brassica rapa

10

200

70

Cannabis sativa

10

600

600

Carthamus tinctorius

25

900

900

Carum carvi

10

200

80

Glycine max

30

1 000

1 000

Gossypium spp.

25

1 000

1 000

Helianthus annuus

25

1 000

1 000

Linum usitatissimum

10

300

150

Papaver somniferum

10

50

10

Sinapis alba

10

400

200

Het maximumgewicht van de partij mag niet met meer dan 5 % worden overschreden.


(1)  De aanwezigheid van vijf sclerotiën of delen van sclerotiën in een monster van het voorgeschreven gewicht wordt niet in strijd met de normen geacht, indien een tweede monster van hetzelfde gewicht niet meer dan vier sclerotiën of delen van sclerotiën bevat.


Top