Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007R0300

    Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad van 19 februari 2007 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid

    PB L 81 van 22.3.2007, p. 1–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB L 4M van 8.1.2008, p. 218–227 (MT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2013

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2007/300/oj

    22.3.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 81/1


    VERORDENING (EURATOM) Nr. 300/2007 VAN DE RAAD

    van 19 februari 2007

    tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 203,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De Europese Gemeenschap verleent veel economische, financiële, technische, humanitaire en macro-economische hulp aan derde landen. Om de buitenlandse hulp van de Europese Gemeenschap doelmatiger te maken, is een nieuw kader ontworpen voor de planning en verlening van hulp, dat onder andere bestaat uit de volgende verordeningen: Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (2) voor de communautaire hulp aan kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (3), Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 houdende instelling van een Europees instrument voor ontwikkelingssamenwerking (4), Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (5), Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 houdende instelling van een financieringsinstrument voor democratie en mensenrechten (6), en Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad van 21 december 2006 houdende instelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere hoge-inkomenslanden en -gebieden (7). De onderhavige verordening vormt een aanvullend instrument, ter ondersteuning van de inspanningen om de nucleaire veiligheid, de bescherming tegen straling en de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor kernmateriaal in derde landen te verbeteren.

    (2)

    Het ongeval in Tsjernobyl in 1986 heeft duidelijk gemaakt dat nucleaire veiligheid van mondiaal belang is. Om het doel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie („het Euratom-Verdrag”) te verwezenlijken en veiligheidsvoorwaarden te scheppen waardoor de gevaren voor het leven en de gezondheid van de bevolking worden afgewend, dient de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie („de Gemeenschap”) de nucleaire veiligheid in derde landen te kunnen steunen.

    (3)

    Bij Besluit 1999/819/Euratom van de Commissie (8) is de Gemeenschap toegetreden tot het Verdrag inzake nucleaire veiligheid van 1994, dat als een van zijn doelstellingen heeft, het bereiken en handhaven van een hoog niveau van nucleaire veiligheid over de gehele wereld. Bij Beschikking 2005/510/Euratom van de Commissie (9) is de Gemeenschap ook toegetreden tot het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, dat als een van zijn doelstellingen heeft, het bereiken en handhaven van een hoog niveau van veiligheid over de gehele wereld op het gebied van het beheer van bestraalde splijtstof en radioactief afval. De twee verdragen streven deze doelstellingen na door middel van de verbetering van de nationale maatregelen en de internationale samenwerking, waaronder, indien van toepassing, technische samenwerking met betrekking tot veiligheid.

    (4)

    De Gemeenschap heeft reeds, overeenkomstig hoofdstuk 10 van het Euratom-Verdrag, een nauwe samenwerking met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA), zowel op het gebied van de nucleaire veiligheidscontrole (ter bevordering van de doelstellingen van hoofdstuk 7 van titel II van het Euratom-Verdrag), als op het gebied van de nucleaire veiligheid.

    (5)

    Het is in het bijzonder van belang voor de Gemeenschap om haar inspanningen ter ondersteuning van effectieve veiligheidscontroles van kernmateriaal in derde landen voort te zetten, voortbouwend op haar eigen veiligheidscontrolewerkzaamheden binnen de Europese Unie.

    (6)

    Het is in het bijzonder van belang voort te bouwen op de ervaring die al is opgedaan in het kader van de Tacis- en Phare-programma's, onder meer door het werk van de bevoegde groepen deskundigen, met name inzake de civiele aansprakelijkheid op nucleair gebied.

    (7)

    Om de doelstellingen van deze verordening te ondersteunen, moeten begeleidende maatregelen gefinancierd worden, waaronder opleiding, onderzoek en steun voor de uitvoering van internationale overeenkomsten en verdragen. Het is wenselijk dat acties op grond van die overeenkomsten en verdragen worden gecoördineerd met communautaire acties.

    (8)

    Naast de internationale overeenkomsten en verdragen hebben sommige lidstaten bilaterale overeenkomsten inzake het verlenen van technische bijstand gesloten.

    (9)

    De Raad heeft in zijn resolutie van 18 juni 1992 betreffende technologische vraagstukken in verband met de veiligheid van kerninstallaties „het bijzondere belang onderstreept dat hij hecht aan de nucleaire veiligheid in Europa, en derhalve de lidstaten en de Commissie verzocht om als essentiële en prioritaire doelstelling van de communautaire samenwerking in de sector kernenergie, inzonderheid met de andere Europese landen, met name die van Midden- en Oost-Europa en de republieken van de voormalige Sovjet-Unie, aan te merken dat de veiligheid in de nucleaire installaties van die landen wordt opgetrokken tot een niveau dat gelijkwaardig is met het in de Gemeenschap bestaande niveau, en dat de toepassing van de al op communautair niveau erkende veiligheidscriteria en -eisen wordt vergemakkelijkt”; financiële hulp dient te worden verleend indachtig deze doelstellingen, ook voor bestaande installaties die nog niet in werking zijn.

    (10)

    In het Verdrag inzake nucleaire veiligheid wordt onder „vergunning” verstaan een door het regulerend lichaam aan de aanvrager verleende machtiging, op grond waarvan deze de verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de vestigingsplaats, het ontwerp, de bouw, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering of de buitenbedrijfstelling van een kerninstallatie.

    (11)

    Bij het verlenen van hulp voor de betrokken kerninstallatie geschiedt zulks om met de hulp een maximaal effect te kunnen sorteren, zonder evenwel af te wijken van het beginsel dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de installatie berust bij de exploitant en bij de staat die rechtsmacht over de installatie heeft.

    (12)

    In de richtsnoeren voor de versterking van de operationele samenwerking op het gebied van ontwikkelingssamenwerking van 2001 wordt benadrukt dat de buitenlandse hulp van de EU beter op elkaar afgestemd moet worden.

    (13)

    Voor de aanneming van de voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dient de Commissie te worden bijgestaan door een comité.

    (14)

    Deze verordening komt in de plaats van Verordening (EG, Euratom) nr. 99/2000 van de Raad van 29 december 1999 betreffende bijstand aan de partnerstaten in Oost-Europa en Centraal-Azië (10), Besluit 98/381/EG, Euratom van de Raad van 5 juni 1998 betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling ten behoeve van het Fonds Inkapseling Tsjernobyl (11) en Besluit 2001/824/EG, Euratom van de Raad van 16 november 2001 betreffende een tweede financiële bijdrage van de Europese Gemeenschap aan de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling ten behoeve van het Fonds Inkapseling Tsjernobyl (12); deze instrumenten dienen derhalve te worden ingetrokken.

    (15)

    Deze verordening voorziet in financiële hulp ter ondersteuning van de doelstellingen van het Verdrag, en laat de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en de lidstaten op de betrokken gebieden, met name op het gebied van de nucleaire veiligheidscontroles, onverlet.

    (16)

    Een financieel referentiebedrag in de zin van punt 38 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (13), is voor de volledige duur van dit instrument in deze verordening opgenomen, zulks evenwel onverminderd de bevoegdheden van de Begrotingsautoriteit zoals deze door het Euratom-Verdrag zijn vastgesteld.

    (17)

    Het Euratom-Verdrag voorziet voor de goedkeuring van deze verordening niet in andere bevoegdheden dan die van artikel 203.

    (18)

    Teneinde de doeltreffende uitvoering van het instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid te verzekeren, is deze verordening van toepassing met ingang van 1 januari 2007,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    TITEL I

    DOELSTELLINGEN

    Artikel 1

    Algemene doelstellingen en toepassingsgebied

    Overeenkomstig de bepalingen van deze verordening financiert de Gemeenschap maatregelen ter ondersteuning van de bevordering van een hoog niveau van nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles op kernmateriaal in derde landen.

    Artikel 2

    Doel

    De financiële, economische en technische hulp die in het kader van deze verordening wordt verleend, vormt een aanvulling op de hulp die door de Europese Gemeenschap wordt verleend in het kader van het instrument voor humanitaire hulp, het instrument voor pretoetredingssteun, het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het stabiliteitsinstrument, het instrument voor democratie en mensenrechten en het instrument voor geïndustrialiseerde landen. Om de doelstellingen te verwezenlijken worden de volgende maatregelen door deze verordening ondersteund:

    a)

    de bevordering van een effectieve nucleaire veiligheidscultuur op alle niveaus, in het bijzonder door:

    permanente steun voor regulerende lichamen, organisaties voor technische ondersteuning en de versterking van het regelgevingskader, met name met betrekking tot vergunningsactiviteiten;

    serieus gebruik te maken van de ervaring van exploitanten, programma's voor bijstand ter plaatse en externe bijstand, alsmede advies en daarmee samenhangende activiteiten die gericht zijn op meer aandacht voor de veiligheid bij het ontwerpen, exploiteren en onderhouden van kerncentrales die momenteel over een vergunning beschikken en andere bestaande nucleaire installaties zodat hoge veiligheidsniveaus kunnen worden bereikt;

    steun voor het op veilige wijze vervoeren, behandelen en verwijderen van bestraalde splijtstof en radioactief afval; en

    de ontwikkeling en uitvoering van strategieën voor de ontmanteling van bestaande installaties en de sanering van de terreinen van voormalige nucleaire installaties;

    b)

    de bevordering van effectieve regelgevingskaders, procedures en systemen om een toereikende bescherming te waarborgen tegen ioniserende straling van radioactieve materialen, met name van hoogactieve radioactieve bronnen, en de veilige verwijdering daarvan;

    c)

    de totstandbrenging van het nodige regelgevingskader en de nodige methoden voor de uitvoering van nucleaire veiligheidscontroles, onder meer ook voor goede administratie en controle van splijtstoffen op het niveau van de overheid en van de exploitant;

    d)

    de instelling van effectieve regelingen voor de preventie van ongevallen die radiologische gevolgen hebben en voor de inperking van de gevolgen van eventuele dergelijke ongevallen, alsmede voor rampenplannen en maatregelen ter voorbereiding en reactie op noodsituaties, civiele bescherming en herstel;

    e)

    maatregelen ter bevordering van internationale samenwerking (onder meer in het kader van de bevoegde internationale organisaties, met name de IAEA) op bovengenoemde terreinen, waaronder de uitvoering van en het toezicht op internationale overeenkomsten en verdragen, uitwisseling van informatie en opleiding en onderzoek.

    De Commissie ziet erop toe dat de vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met het algemene strategische beleidskader van de Europese Gemeenschap voor het partnerland, en met name met de doelstellingen van de beleidslijnen en programma's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 179 en 181 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

    TITEL II

    UITVOERING: PROGRAMMERING EN TOEWIJZING VAN MIDDELEN

    Artikel 3

    Strategiedocumenten en indicatieve programma's

    1.   De hulp van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening wordt uitgevoerd op basis van meerjarenstrategiedocumenten en indicatieve programma's.

    2.   De meerjarenstrategiedocumenten, die betrekking hebben op één of meer landen, vormen de algemene basis voor de uitvoering van hulp uit hoofde van artikel 2, en worden opgesteld voor een periode van ten hoogste zeven jaar. In die documenten wordt de strategie van de Gemeenschap voor de hulpverlening uit hoofde van deze verordening vastgelegd, rekening houdend met de behoeften van de betrokken landen, de prioriteiten van de Gemeenschap, de internationale situatie en de activiteiten van de voornaamste partners.

    3.   Bij het opstellen van deze strategiedocumenten zorgt de Commissie voor samenhang met de strategieën en maatregelen die in het kader van andere instrumenten voor buitenlandse hulp van de Europese Gemeenschap zijn vastgesteld.

    4.   De strategiedocumenten omvatten indicatieve meerjarenprogramma's, waarin de voor communautaire financiering geselecteerde prioritaire terreinen, de specifieke doelstellingen en de verwachte resultaten, evenals de indicatieve financiële toewijzingen (algemeen en per prioriteitsterrein) worden vastgelegd. De financiële toewijzingen kunnen, indien gewenst, met een zekere marge worden gegeven. De indicatieve programma's worden opgesteld in overleg met het betrokken partnerland of de betrokken partnerlanden.

    Artikel 4

    Goedkeuring van programmeringsdocumenten

    1.   De in artikel 3 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve programma's worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19, lid 2. Zij bestrijken een periode die niet langer is dan de toepassingsperiode van deze verordening.

    2.   De strategiedocumenten worden halverwege of telkens wanneer dat nodig is geëvalueerd, en kunnen worden herzien volgens de procedure van artikel 19, lid 2.

    3.   De indicatieve programma's worden wanneer nodig herzien, waarbij rekening wordt gehouden met de eventuele evaluatie van de relevante strategiedocumenten. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld ingrijpende onvoorziene ontwikkelingen of buitengewone prestaties, kan een meerjarentoewijzing worden aangepast. Iedere herziening van een indicatief programma geschiedt volgens de procedure van artikel 19, lid 2.

    TITEL III

    UITVOERING: OVERIGE BEPALINGEN

    Artikel 5

    Actieprogramma's

    1.   De Commissie stelt actieprogramma's vast op basis van de in artikel 3 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve programma's. In deze actieprogramma's, die in de regel op jaarbasis worden opgesteld, worden de specifieke bijzonderheden voor de uitvoering van de hulp uit hoofde van deze verordening vastgesteld.

    In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer het actieprogramma nog niet is goedgekeurd, kan de Commissie op basis van de in artikel 3 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve programma's maatregelen buiten een actieprogramma goedkeuren volgens dezelfde procedures als voor actieprogramma's.

    2.   In de actieprogramma's worden de volgende punten beschreven: de nagestreefde doelstellingen, de interventiegebieden, de overwogen maatregelen, de verwachte resultaten, de beheersprocedures en het totale bedrag van de geplande financiering. De actieprogramma's bevatten een beknopte omschrijving van de te financieren acties, een indicatie van de toegewezen financieringsbedragen voor elke actie en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan. Indien dat relevant is, kunnen zij de eventuele resultaten van de uit eerdere hulpverlening getrokken lessen omvatten.

    3.   De actieprogramma's, en de eventuele herzieningen of verlengingen daarvan, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19, lid 2, in voorkomend geval na overleg met het betrokken partnerland of de betrokken partnerlanden in de regio.

    Artikel 6

    Bijzondere maatregelen

    1.   Onverminderd de artikelen 3 en 5 kan de Commissie in geval van onvoorziene en dringende behoeften of gebeurtenissen bijzondere maatregelen goedkeuren waarin niet was voorzien in de in artikel 3 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve programma's of in de in artikel 5 bedoelde actieprogramma's.

    2.   In de bijzondere maatregelen worden de volgende punten beschreven: de nagestreefde doelstellingen, de interventiegebieden, de verwachte resultaten, de beheersprocedures en het totale bedrag van de geplande financiering. Zij bevatten een omschrijving van de te financieren acties, een indicatie van de toegewezen financieringsbedragen voor elke actie en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan.

    3.   Indien de kosten van de bijzondere maatregelen meer dan 5 000 000 EUR bedragen, stelt de Commissie deze vast volgens de procedure van artikel 19, lid 2, in voorkomend geval na overleg met het betrokken partnerland of de betrokken partnerlanden in de regio.

    4.   Indien de kosten van de bijzondere maatregelen 5 000 000 EUR of minder bedragen, stelt de Commissie de Raad en het overeenkomstig artikel 19 opgerichte comité binnen een maand na de aanneming ervan schriftelijk van de maatregelen in kennis.

    Artikel 7

    Voorwaarden

    1.   De volgende entiteiten komen in aanmerking voor financiering in het kader van deze verordening ter uitvoering van de in artikel 5 bedoelde actieprogramma's en de in artikel 6 bedoelde bijzondere maatregelen, voor zover deze daadwerkelijk kunnen bijdragen tot het doel van de verordening zoals dat is omschreven in artikel 2:

    a)

    partnerlanden, partnerregio's en hun instellingen;

    b)

    gedecentraliseerde organen van partnerlanden zoals regio's, departementen, provincies en gemeenten;

    c)

    gemengde organen, ingesteld door de partnerlanden en -regio's en de Gemeenschap;

    d)

    internationale organisaties, waaronder regionale organisaties, organisaties, diensten of missies van de Verenigde Naties, internationale financiële instellingen en ontwikkelingsbanken, voor zover zij bijdragen aan de doelstellingen van deze verordening;

    e)

    het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Gemeenschap en agentschappen van de Europese Unie;

    f)

    de volgende entiteiten en organen van de lidstaten, partnerlanden en -regio's en derde landen voor zover zij bijdragen aan de doelstellingen van deze verordening:

    i)

    overheids- en semi-overheidsinstanties, de lokale overheid, lokale bestuursorganen en groeperingen daarvan;

    ii)

    ondernemingen, bedrijven en andere particuliere organisaties en economische actoren;

    iii)

    financiële instellingen die in de partnerlanden en -regio's particuliere investeringen verlenen, bevorderen en financieren;

    iv)

    niet-overheidsactoren zoals bedoeld in lid 2;

    v)

    natuurlijke personen.

    2.   Niet-overheidsactoren die uit hoofde van deze verordening in aanmerking komen voor financiële hulp zijn met name: niet-gouvernementele organisaties, organisaties van autochtone bevolkingsgroepen, lokale burgergroeperingen en verenigingen van handelaren, coöperaties, vakbonden, organisaties die economische en sociale actoren vertegenwoordigen, plaatselijke organisaties (en netwerken daarvan) die actief zijn op het gebied van gedecentraliseerde regionale samenwerking en integratie, consumentenorganisaties, vrouwen- en jongerenorganisaties, onderwijs-, culturele, onderzoeks- en wetenschappelijke organisaties, universiteiten, kerken en religieuze verenigingen of gemeenschappen, de media, en alle niet-gouvernementele organisaties en onafhankelijke stichtingen die een bijdrage kunnen leveren aan ontwikkeling of aan de externe dimensie van binnenlands beleid.

    Artikel 8

    Soorten maatregelen

    1.   De communautaire hulp kan gefinancierd worden in de vorm van:

    a)

    projecten en programma's;

    b)

    sectorale ondersteuning;

    c)

    bijdragen aan garantiefondsen overeenkomstig artikel 16;

    d)

    in uitzonderlijke gevallen programma's voor schuldverlichting, in het kader van een internationaal overeengekomen schuldverlichtingsprogramma;

    e)

    subsidies voor de financiering van maatregelen;

    f)

    subsidies voor exploitatiekosten;

    g)

    financiering van samenwerkingsprogramma's tussen overheidsinstellingen, nationale overheidsorganen en particuliere entiteiten die zijn belast met een openbare dienstverleningstaak, tussen de lidstaten en de partnerlanden en -regio's;

    h)

    bijdragen aan internationale fondsen die met name door nationale en regionale organisaties worden beheerd;

    i)

    bijdragen aan nationale fondsen die door de partnerlanden en -regio's zijn opgericht om gezamenlijke financiering door verschillende donoren aan te moedigen, of aan fondsen die door een of meer andere donoren zijn opgericht om gezamenlijk acties uit te voeren;

    j)

    menselijke en materiële middelen voor het effectieve beheer van en toezicht op projecten en programma's door de partnerlanden en -regio's.

    2.   Activiteiten die vallen onder Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (14) en uit hoofde daarvan in aanmerking komen voor financiering, kunnen niet in het kader van deze verordening gefinancierd worden.

    3.   Communautaire financiering mag in beginsel niet worden aangewend voor de betaling van heffingen, douanerechten of andere fiscale lasten in de begunstigde landen.

    Artikel 9

    Ondersteunende maatregelen

    1.   De communautaire financiering kan de kosten dekken van voorbereidende werkzaamheden, follow-up, audits en evaluaties die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening en het verwezenlijken van de doelstellingen daarvan, bijvoorbeeld studies, bijeenkomsten, informatie-, voorlichtings-, opleidings- en publiciteitscampagnes, kosten van informaticanetwerken voor de uitwisseling van informatie, en alle andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die de Commissie voor het beheer van het programma zou doen. Dit omvat ook de uitgaven voor ondersteunend administratief personeel dat bij de delegaties van de Commissie wordt aangesteld voor het beheer van de in het kader van deze verordening gefinancierde projecten.

    2.   Deze ondersteunende maatregelen hoeven niet noodzakelijkerwijs in de meerjarenprogrammering te worden opgenomen en kunnen derhalve buiten de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma's om worden gefinancierd. Zij kunnen evenwel ook worden gefinancierd uit een indicatief meerjarenprogramma. De Commissie stelt ondersteunende maatregelen die niet in een indicatief meerjarenprogramma zijn opgenomen, vast overeenkomstig artikel 6.

    Artikel 10

    Medefinanciering

    1.   Maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd, kunnen worden medegefinancierd, met name door:

    a)

    de lidstaten, met name hun overheids- en semi-overheidsinstanties;

    b)

    elk ander donorland, met name zijn overheids- en semi-overheidsinstanties;

    c)

    internationale en regionale organisaties, met name internationale en regionale financiële instellingen;

    d)

    ondernemingen, bedrijven en andere particuliere organisaties en de in artikel 7, lid 2, bedoelde andere niet-overheidsactoren;

    e)

    de partnerlanden of de partnerregio's die door de middelen begunstigd worden.

    2.   In geval van parallelle medefinanciering wordt het project of programma in meerdere, duidelijk te onderscheiden subprojecten opgedeeld die elk worden gefinancierd door de verschillende partners die de medefinanciering verstrekken, en wel zo dat de bestemming van de financiering altijd traceerbaar is. In geval van gemeenschappelijke medefinanciering worden de totale kosten van het project of programma verdeeld tussen de partners die de medefinanciering verzorgen en worden de geldmiddelen gemeenschappelijk ingebracht, dusdanig dat het niet mogelijk is de financieringsbron van een specifieke activiteit in het kader van het project of programma na te gaan.

    3.   In geval van gemeenschappelijke medefinanciering kan de Commissie voor de tenuitvoerlegging van gezamenlijke acties middelen ontvangen en beheren namens de entiteiten bedoeld in lid 1, onder a), b) en c). In dergelijke gevallen voert de Commissie de maatregelen op gecentraliseerd niveau uit, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks, door de taak over te dragen aan communautaire agentschappen of door de Gemeenschap ingestelde organen. Dergelijke middelen worden behandeld als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (15).

    Artikel 11

    Beheer

    1.   De krachtens deze verordening gefinancierde maatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

    2.   In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie overeenkomstig artikel 54 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 besluiten overheidstaken, met name taken tot uitvoering van de begroting, toe te vertrouwen aan de in artikel 54, lid 2, onder c), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 genoemde organen of entiteiten, indien zij een goede internationale reputatie genieten, internationaal erkende beheers- en controlesystemen hanteren en gecontroleerd worden door de overheid.

    3.   Bij gedecentraliseerd beheer kan de Commissie besluiten de aanbestedings- en subsidieprocedures van het begunstigde partnerland of de partnerregio te volgen.

    Artikel 12

    Vastleggingen

    1.   De begrotingsvastleggingen vinden plaats op basis van de besluiten die door de Commissie krachtens artikel 5, 6 of 9 zijn genomen.

    2.   De communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

    financieringsovereenkomsten;

    subsidieovereenkomsten;

    aanbestedingscontracten;

    arbeidsovereenkomsten.

    Artikel 13

    Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

    1.   Alle overeenkomsten die uit deze verordening voortvloeien, dienen bepalingen te bevatten ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, met name ten aanzien van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden, overeenkomstig de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappenen (16) en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (17) en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (18).

    2.   Overeenkomsten verlenen de Commissie en de Rekenkamer uitdrukkelijk het recht om op basis van documenten of ter plaatse auditcontroles uit te voeren, bij alle contractanten en subcontractanten die middelen van de Gemeenschap hebben ontvangen. Voorts machtigen zij de Commissie er uitdrukkelijk toe controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96.

    3.   Alle contracten in verband met de uitvoering van de hulp waarborgen het in lid 2 bedoelde recht van de Commissie en de Rekenkamer gedurende en na de uitvoering van de contracten.

    Artikel 14

    Regels voor deelname en oorsprong

    1.   De procedures voor aanbestedingen of subsidies die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd, staan open voor alle natuurlijke personen die onderdaan zijn van en alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Unie, een land dat voor steun op grond van een krachtens deze verordening vastgesteld actieprogramma in aanmerking komt of als zodanig is geselecteerd, een land dat voor het pretoetredingsinstument of het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument in aanmerking komt, of een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

    2.   De Commissie kan in naar behoren gemotiveerde gevallen de deelneming toestaan van natuurlijke personen die onderdaan zijn van en rechtspersonen die gevestigd zijn in een land dat traditionele economische, handels- of geografische banden heeft met een begunstigd land.

    3.   De procedures voor overheidsopdrachten en subsidieovereenkomsten die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd, staan ook open voor alle natuurlijke personen die onderdaan zijn van en alle rechtspersonen die gevestigd zijn in een ander dan de in lid 1 genoemde landen mits wederkerige toegang tot hun buitenlandse hulp is vastgesteld. Wederkerige toegang wordt verleend aan elk land dat de lidstaten en het betrokken ontvangende land onder dezelfde voorwaarden toegang biedt.

    Wederkerige toegang tot aanbestedingen en subsidies die uit hoofde van deze verordening of uit hoofde van de communautaire instrumenten voor buitenlandse hulp worden gefinancierd, wordt vastgelegd in een apart besluit voor een bepaald land of een regionale groep landen. Dit besluit wordt door de Commissie aangenomen volgens de procedure van artikel 19, lid 2, en is ten minste één jaar van kracht.

    Wederkerige toegang tot aanbestedingen en subsidies die uit hoofde van deze verordening of uit hoofde van de communautaire instrumenten voor buitenlandse hulp worden gefinancierd, na vergelijking van de Gemeenschap en andere donoren, verleend op sectoraal niveau of op het niveau van het gehele land, ongeacht of dit land donorland of ontvangend land is. Of deze wederkerigheid ten aanzien van een donorland wordt toegepast, is afhankelijk van de transparantie, de consistentie en de evenredigheid van de door de donor verleende steun, met name uit kwalitatief en kwantitatief oogpunt. Het begunstigde land wordt betrokken bij het in dit lid beschreven proces.

    Aan de leden van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO wordt automatisch wederkerige toegang verleend tot aanbestedingen en subsidies die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd ten behoeve van de minst ontwikkelde landen, in de definitie van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO.

    4.   De procedures voor aanbestedingen of subsidies die worden gefinancierd uit hoofde van deze verordening staan open voor internationale organisaties.

    5.   Voor de deskundigen gelden geen nationaliteitsvereisten. Het bovenstaande laat de kwalitatieve en financiële vereisten die zijn opgenomen in de communautaire regels voor overheidsopdrachten onverlet.

    6.   Alle leveranties en materialen die worden aangekocht uit hoofde van overeenkomsten die krachtens deze verordening worden gefinancierd, zijn van oorsprong uit de Gemeenschap of uit een land dat uit hoofde van dit artikel aanmerking komt. Voor de toepassing van deze verordening wordt „oorsprong” gedefinieerd conform de vigerende Gemeenschapswetgeving betreffende de oorsprongsregels voor douanedoeleinden.

    7.   De Commissie kan, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de deelname van natuurlijke personen die onderdaan zijn van en van rechtspersonen die gevestigd zijn in een ander dan de in de leden 1, 2 en 3 genoemde landen toestaan, of de aankoop van goederen en materialen van een andere dan de in lid 6 bedoelde oorsprong toestaan. De afwijkingen kunnen gerechtvaardigd zijn indien de goederen of de diensten op de markt van de betrokken landen niet beschikbaar zijn, in extreme noodgevallen of indien de toepassing van de voorschriften voor het in aanmerking nemen de uitvoering van een project, programma of actie onmogelijk of uiterst moeilijk zou maken.

    8.   Indien de communautaire financiering betrekking heeft op een operatie die via een internationale organisatie wordt uitgevoerd, staan de betrokken procedures voor de gunning van opdrachten en overeenkomsten open voor alle natuurlijke en rechtspersonen die op grond van de leden 1, 2 en 3 in aanmerking komen, alsmede voor alle natuurlijke en rechtspersonen die op grond van de regels van de betrokken organisatie in aanmerking komen, waarbij moet worden toegezien op gelijke behandeling van alle donoren. Dezelfde regels gelden voor goederen, materialen en deskundigen.

    Indien de communautaire financiering betrekking heeft op een operatie die mede gefinancierd wordt door een derde land, onverminderd de in lid 2 bedoelde wederkerigheid, door een regionale organisatie of door een lidstaat, staat de procedure voor de gunning van opdrachten en overeenkomsten open voor alle natuurlijke en rechtspersonen die op grond van de leden 1, 2 en 3 in aanmerking komen, alsmede voor alle natuurlijke en rechtspersonen die op grond van de regelgeving van het derde land, de regionale organisatie of de lidstaat in aanmerking komen. Dezelfde regels gelden voor goederen, materialen en deskundigen.

    9.   Inschrijvers aan wie uit hoofde van deze verordening opdrachten worden gegund, eerbiedigen de fundamentele arbeidsnormen zoals die zijn vastgelegd in de desbetreffende IAO-verdragen.

    Artikel 15

    Subsidies

    Overeenkomstig artikel 114 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 kunnen natuurlijke personen subsidie ontvangen.

    Artikel 16

    Middelen die ter beschikking van de Europese Investeringsbank of andere financiële tussenpersonen zijn gesteld

    De in artikel 8, lid 1, onder c) en h), bedoelde middelen worden beheerd door financiële tussenpersonen, de Europese Investeringsbank of andere banken of organisaties die in staat zijn deze te beheren. De Commissie dient per geval uitvoeringsbepalingen goed te keuren voor dit artikel, met name over de verdeling van de risico's, de beloning van de tussenpersoon die met de tenuitvoerlegging is belast, het gebruik en de invordering van de opbrengsten van het fonds en de afsluiting van de operatie.

    Artikel 17

    Evaluatie

    De Commissie evalueert geregeld de resultaten van beleidslijnen en programma's en de doeltreffendheid van de programmering, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen te kunnen opstellen voor verbetering van toekomstige operaties. De Commissie zendt relevante beoordelingsverslagen aan het overeenkomstig artikel 19 ingestelde comité. Deze resultaten worden benut bij het ontwerpen van programma's en het toewijzen van middelen.

    TITEL IV

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 18

    Verslag

    De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de uitvoering van de maatregelen die krachtens deze verordening zijn genomen en legt het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag over de uitvoering van de hulp voor. Zij zendt deze verslagen ook aan het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. Het verslag bevat gegevens met betrekking tot het voorafgaande jaar over de gefinancierde maatregelen, de resultaten van het toezicht en de beoordeling, en de uitvoering van de begroting wat betreft vastleggingen en betalingen per partnerland en -regio en per samenwerkingsterrein.

    Artikel 19

    Comité

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de volgende procedure van toepassing:

    a)

    de vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter naar gelang van de urgentie van de materie kan vaststellen, advies over dit ontwerp uit. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 118, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie moet aannemen. De stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten in het comité worden gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel;

    b)

    de Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien de vastgestelde maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor 30 dagen uitstellen;

    c)

    de Raad kan binnen de onder b) genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

    3.   Het comité stelt op voorstel van de voorzitter zijn reglement van orde vast op basis van het standaardreglement dat is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het comité legt in zijn reglement van orde bijzondere raadplegingsregels vast op grond waarvan de Commissie waar nodig bijzondere maatregelen kan nemen door middel van een urgentieprocedure.

    De voor de Commissie geldende beginselen en voorwaarden inzake de toegang van het publiek tot documenten gelden ook voor documenten van de comités.

    Het Europees Parlement wordt regelmatig door de Commissie op de hoogte gehouden van de werkzaamheden van de comités. Daartoe ontvangt het de agenda's van de vergaderingen van het comité, alsmede de uitslagen van de stemmingen, beknopte verslagen van de vergaderingen en lijsten van de autoriteiten en organisaties waarvan de personen die door de lidstaten zijn aangewezen om hen te vertegenwoordigen, deel uitmaken.

    4.   Een waarnemer van de Europese Investeringsbank kan aan de werkzaamheden van het comité deelnemen voor wat betreft kwesties die betrekking hebben op de Bank.

    Artikel 20

    Financieel referentiebedrag

    Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening gedurende de periode 2007-2013 is 524 000 000 EUR.

    De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

    Artikel 21

    Evaluatie

    Uiterlijk 31 december 2010 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor met een evaluatie van de uitvoering van de verordening in de eerste drie jaar, met, indien nodig, een wetgevingsvoorstel om de nodige wijzigingen in het instrument aan te brengen.

    Artikel 22

    Intrekking

    1.   De volgende instrumenten worden met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken:

    Verordening (EG, Euratom) nr. 99/2000;

    Besluit 98/381/EG, Euratom;

    Besluit 2001/824/EG, Euratom.

    2.   De ingetrokken instrumenten blijven van toepassing voor rechtshandelingen en vastleggingen voor de begrotingsjaren voorafgaande aan 2007.

    Artikel 23

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 19 februari 2007.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    M. GLOS


    (1)  Advies uitgebracht op 14 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (2)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

    (3)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

    (4)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

    (5)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1.

    (6)  PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1.

    (7)  PB L 405 van 30.12.2006, blz. 41. Verordening gerectificeerd in PB L 29 van 3.2.2007, blz. 16.

    (8)  PB L 318 van 11.12.1999, blz. 20. Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/491/Euratom (PB L 172 van 6.5.2004, blz. 7).

    (9)  PB L 185 van 16.7.2005, blz. 33.

    (10)  PB L 12 van 18.1.2000, blz. 1. Verordening vervangen door Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1).

    (11)  PB L 171 van 17.6.1998, blz. 31.

    (12)  PB L 308 van 27.11.2001, blz. 25.

    (13)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

    (14)  PB L 163 van 2.7.1996, blz. 6. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

    (15)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).

    (16)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

    (17)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

    (18)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 8.


    Top