Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006D0570

    2006/570/EG: Beschikking van de Commissie van 14 december 2004 betreffende de staatssteun die Duitsland voornemens is toe te kennen aan de Beierse machinecoöperaties (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4771)

    PB L 227 van 19.8.2006, p. 46–57 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2006/570/oj

    19.8.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 227/46


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 14 december 2004

    betreffende de staatssteun die Duitsland voornemens is toe te kennen aan de Beierse machinecoöperaties

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4771)

    (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    (2006/570/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

    Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

    Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken en gezien deze opmerkingen,

    Overwegende hetgeen volgt:

    I.   PROCEDURE

    (1)

    Bij brief van 31 januari 2001 heeft Duitsland de Commissie in kennis gesteld van een steunmaatregel ten behoeve van de Beierse machinecoöperaties. Verdere informatie werd bij brief van 11 mei 2001, geregistreerd op 16 mei 2001, en bij brief van 9 oktober 2001, geregistreerd op 11 oktober 2001, overgebracht.

    (2)

    Bij brief van 9 oktober 2001 deelde Duitsland mee, dat de steunmaatregel al sinds 1970 ten uitvoer wordt gebracht en tot nu toe niet bij de Commissie was aangemeld. Bijgevolg is deze maatregel opgenomen in het register van niet-aangemelde steunmaatregelen.

    (3)

    Bij brief van 7 februari 2003 stelde de Commissie Duitsland in kennis van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van deze steunmaatregel. In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie erop gewezen geen bezwaar te maken tegen een deel van de steunmaatregel (de sociale bedrijfsverzorging), omdat dit deel met de bepalingen van punt 14 van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (2) (hierna de „kaderregeling” genoemd) overeenstemt en daardoor overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is.

    (4)

    Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) bekendgemaakt. De Commissie heeft belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

    (5)

    De Commissie heeft bij brief van 29 april 2003, geregistreerd op 2 mei 2003, van 5 mei 2003, geregistreerd op 6 mei 2003, van 26 mei 2003, geregistreerd op 28 mei 2003, alsook per e-mail van 12 februari 2003, geregistreerd op 14 februari 2003, standpunten van belanghebbenden ontvangen.

    (6)

    Duitsland heeft de Commissie bij brief van 4 april 2003, geregistreerd op 8 april 2003, zijn standpunt doen toekomen. Bovendien heeft Duitsland bij brief van 29 augustus 2003, geregistreerd op 3 september 2003, zijn standpunt over de opmerkingen van belanghebbenden uitgesproken.

    (7)

    Op 19 mei 2004 werd het dossier gedeeld en nam de Commissie een definitief besluit (4), waarmee ze de aangemelde steun, die Duitsland voor de periode 2001-2005 wilde verlenen, pro futuro goedkeurde.

    (8)

    Bij brief van 14 september 2004, geregistreerd op 16 september 2004, zond Duitsland, zoals door de Commissie bij brief van 24 mei 2004 werd verlangd, verdere informatie over het niet-aangemelde deel van de steunmaatregel.

    (9)

    Deze beschikking heeft uitsluitend betrekking op steunmaatregelen die Duitsland voorafgaand aan 2001 onrechtmatig aan de Beierse machinecoöperaties heeft toegekend (met uitzondering van steun voor sociale bedrijfsverzorgingsdiensten).

    II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUN

    II.1.   Doel en rechtsgrondslag van de steun

    (10)

    De steunmaatregel heeft tot doel om de samenwerking tussen bedrijven in de land- en bosbouwsector in Beieren te vereenvoudigen door de zogenaamde „machine- en bedrijfsverzorgingscoöperaties” te subsidiëren. De maatregel wordt volgens de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren (LwFöG) van 8 augustus 1974 ten uitvoer gebracht.

    II.2.   Begunstigden

    (11)

    Begunstigden van de steunmaatregel zijn de Beierse machinecoöperaties en het „Kuratorium Bayerischer Maschinen- und Betriebshilferinge e.V. (KBM)”.

    (12)

    Machinecoöperaties zijn zelfhulporganisaties van landbouwers op lokaal c.q. regionaal niveau. Volgens artikel 9 van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren mogen deze organisaties uitsluitend op de volgende gebieden werkzaam zijn:

    a)

    sociale bedrijfsverzorging (reeds door de Commissie goedgekeurd, zie overweging 3): de machinecoöperaties organiseren de uitwisseling van agrarische arbeidskrachten in geval van ziekte, ongevallen en overige sociale noodgevallen;

    b)

    bedrijfsverzorging in de land- en bosbouw: de machinecoöperaties organiseren de uitwisseling van arbeidskrachten in de land- en bosbouw, met name om een grote werkbelasting tijdens bepaalde seizoenen te kunnen opvangen en om gespecialiseerde werken door gedeeltelijk hooggekwalificeerd personeel, dat veelal niet in de bedrijven aanwezig is, te laten uitvoeren;

    c)

    coördinatie van het aanbod van toeristenaccommodaties in bedrijven in de land- en bosbouwsector;

    d)

    gezamenlijke inzet van machines door bedrijven: de machinecoöperaties organiseren en coördineren de onderlinge uitwisseling van machines tussen bedrijven. Daardoor besparen landbouwers zich de aankoop van eigen speciale machines, die in het bijzonder voor kleine boerderijen in veel gevallen onvoordelig is.

    (13)

    De machinecoöperaties hebben uitsluitend een intermediaire functie. De feitelijke diensten — zoals de inzet van machines en werknemers — worden door de landbouwers geleverd, die daarvoor van het bedrijf (= de landbouwer) dat deze diensten ontvangt een vergoeding ontvangt die met de marktprijs overeenkomt. Als tegenprestatie voor de door de machinecoöperaties geleverde diensten betalen de landbouwers een contributie, evenals een vergoeding voor de betreffende dienst.

    (14)

    Niet alle werkzaamheden van de machinecoöperaties worden door de staat gesubsidieerd. Zo komt in het bijzonder de coördinatie van toeristenaccommodaties niet voor steun in aanmerking en moet dit op de balans apart worden behandeld.

    (15)

    De wet beperkt de werkzaamheden van de machinecooperaties tot de in overweging 12 genoemde kernactiviteiten (5), die (afgezien van bepaalde uitzonderingen) gesubsidieerd worden. Richten de machinecoöperaties echter juridisch zelfstandige dochterondernemingen op, dan kunnen deze ook andere werkzaamheden uitvoeren (artikel 10, onder c), van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren), voor zover dit de uitvoering van de kernactiviteiten niet in gevaar brengt. Tot de „niet-kernactiviteiten”, die op de balans apart moeten worden behandeld (artikel 12 van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren), behoren:

    a)

    behoud van groengebieden;

    b)

    verzamelen, verwerken en hergebruiken van organisch afval;

    c)

    leveren van transportdiensten in de land- en bosbouwsector;

    d)

    bosbouwwerkzaamheden;

    e)

    leveren van diensten aan gemeenten, bijvoorbeeld sneeuwruimen, reinigingswerkzaamheden en soortgelijke activiteiten.

    (16)

    Het KBM is de overkoepelende organisatie van de Beierse machinecoöperaties. In de periode van 1994 tot 2000 maakten 83 tot 90 machinecoöperaties deel uit van het KBM, die samen uit ongeveer 100 000 landbouw- en bosbouwbedrijven bestonden. Het KBM ontving betalingen ter uitvoering van de volgende werkzaamheden:

    a)

    optreden als centraal aanspreekpunt voor het Beierse Staatsministerie voor Land- en Bosbouw;

    b)

    beheren van de openbare middelen ten behoeve van de machinecoöperaties;

    c)

    aanstellen van bedrijfsleiders en overig personeel voor de machinecoöperaties;

    d)

    advies en hulp aan de machinecoöperaties met betrekking tot alle aspecten van de onderlinge inzet van machines en werknemers;

    e)

    waarborgen van een alomvattend aanbod van diensten van machinecoöperaties in heel Beieren;

    f)

    houden van administratief en technisch toezicht op de bedrijfsleiders van de machinecoöperaties;

    g)

    organiseren van opleiding en bijscholing van de medewerkers van de machinecoöperaties.

    II.3.   Begrotingsmiddelen

    (17)

    Duitsland deelt mee dat er sinds 1974 steun aan het KBM en de machinecoöperaties wordt verleend. Volgens artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (6) verjaren de bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen na een termijn van tien jaar. Het beoordelingsproces van de Commissie begon in 2001, wat betekent dat de periode van tien jaar in overeenstemming met artikel 15, lid 2, van de genoemde verordening tot 1991 teruggaat. Een onderzoek naar de steun die vóór deze periode is verleend, is daarom overbodig.

    (18)

    De door Duitsland gepresenteerde en in de volgende tabel aangeduide budgettaire gegevens betreffen uitsluitend betalingen die in de periode 1992-2000 aan het KBM en de machinecoöperaties verricht werden.

    (in EUR)

    Jaar

    Steunbetalingen aan het KBM

    Waarvan steun aan machinecoöperaties

    1992

    5 268 000,00

     

    1993

    5 882 000,00

     

    1994

    6 120 163,82

    5 774 370,02

    1995

    6 005 123,14

    5 661 987,48

    1996

    6 005 123,14

    5 636 740,37

    1997

    5 112 918,81

    4 777 826,08

    1998

    5 252 757,14

    4 912 490,12

    1999

    5 007 205,07

    4 734 342,77

    2000

    4 387 906,92

    4 035 399,63

    II.4.   Aard en omvang van de steun

    (19)

    De steunmaatregel werd door het land Beieren gefinancierd. De steun werd verleend in de vorm van rechtstreekse tegemoetkomingen aan de overkoepelende organisatie van de machinecoöperaties, het KBM. Het KBM heeft een deel van de gelden in de vorm van betalingen en diensten naar de bij haar aangesloten machinecoöperaties doorgesluisd. De steun voor de machinecoöperaties werd gecalculeerd als een percentage van de kosten die noodzakelijk zijn om hun kerntaken te kunnen uitvoeren.

    II.5.   Redenen voor de inleiding van de formele onderzoeksprocedure

    (20)

    Na een voorlopig onderzoek was niet duidelijk of de betalingen uit overheidskredieten aan het KBM als vergoeding dienden voor de diensten die ze aan de machinecoöperaties verleenden, zonder dat daarbij de marktprijs voor dergelijke diensten werd overstegen, of dat deze betalingen de marktprijs wel overstegen en zodoende een subsidie voor de bedrijfskosten van het KBM vormden. Het was onduidelijk of dergelijke veronderstelde steun binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (7) valt. De Commissie beschikte evenmin over gegevens waaruit bleek dat dergelijke steun aan investeringen of andere subsidiabele uitgaven gebonden is, of dat ze valt onder Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (8). Daarom had men deze steunmaatregel als bedrijfssteun kunnen aanmerken, die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt (9).

    (21)

    Een vergelijkbaar bezwaar ging op voor betalingen aan de machinecoöperaties. Het was vooral onduidelijk of de overheidsgelden die via het KBM aan de machinecoöperaties werden toegezegd uitsluitend werden gebruikt om de kosten van de dienstverlening aan landbouwers te verlagen, zodat uitsluitend sprake zou zijn van steun aan landbouwers, of dat de machinecoöperaties als uiteindelijk begunstigde zelf een deel van de middelen en dus ook steun ontvingen.

    (22)

    Bovendien heeft het voorlopige onderzoek naar de steunmaatregel aangetoond dat de steun op zijn minst gedeeltelijk aan landbouw- en bosbouwbedrijven ten goede kwam. De Commissie twijfelde er ernstig aan of de steun voor commerciële bedrijfsverzorgingsdiensten en de onderlinge inzet van machines tussen bedrijven kan worden goedgekeurd op grond van punt 14 van de kaderregeling betreffende overheidssteun, of dat dergelijke steun niet veeleer bedrijfssteun ten behoeve van landbouwproducenten is.

    (23)

    Verder moest worden vastgesteld of de verschillende werkterreinen van de machinecoöperaties duidelijk van elkaar konden worden onderscheiden en of het verlenen van staatssteun aan de machinecoöperaties niet tot een vervalsing van de mededinging in andere economische sectoren (dat wil zeggen op werkterreinen buiten de officiële kerntaken van de machinecoöperaties) leidde.

    III.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

    III.1.   Bezwaren tegen de steunmaatregel

    (24)

    De Commissie heeft een aantal klachten ontvangen. De klagers stellen dat de machinecoöperaties niet alleen in de in overweging 12 beschreven kernsectoren werkzaam zouden zijn, maar daarnaast in concurrentie met andere commerciële bedrijven ook overige diensten zouden verlenen, zoals op het gebied van openbare dienstverlening zoals sneeuwruimen, wegenbouw/wegenonderhoud, aanleg van waterzuiveringsinstallaties, tuin- en landschapsonderhoud en de aanleg van sport- en golfterreinen.

    (25)

    De klagers voerden aan dat het door de nauwe samenhang c.q. eenheid op het gebied van personeel en kantoorruimte tussen de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen, maar ook door de ontoereikende afbakening van de kernactiviteiten van de machinecoöperaties en hun overige commerciële activiteiten, niet mogelijk was een duidelijk onderscheid te maken tussen activiteiten die door staatsmiddelen worden ondersteund en activiteiten die niet worden ondersteund. De klagers waren van mening dat de steun voor de kruissubsidiëring van andere commerciële activiteiten zou kunnen worden ingezet en zodoende ook tot een vervalsing van de mededinging buiten de agrarische sector zou kunnen leiden.

    III.2.   Opmerkingen van belanghebbenden tijdens de formele onderzoeksprocedure

    (26)

    De Commissie ontving tijdens de formele onderzoeksprocedure van vier belanghebbende partijen opmerkingen. De belanghebbende partijen maken geen bezwaar tegen de subsidiëring van de kerntaken van de machinecoöperaties, dat wil zeggen tegen de sociale en economische bedrijfsverzorging en de gezamenlijke inzet van machines door bedrijven.

    (27)

    Hun opmerkingen hebben betrekking op de „niet-kernactiviteiten” die de machinecoöperaties via hun dochtermaatschappijen uitvoeren, zoals sneeuwruimen in de winter of tuin- en landschapsonderhoud in opdracht van derde ondernemingen. In enkele gevallen kunnen deze dochterondernemingen niet van de machinecoöperaties onderscheiden worden, omdat ze dezelfde naam gebruiken en hetzelfde personeel in dienst hebben. Uit de door de belanghebbende partijen verstrekte informatie blijkt bovendien, dat de machinecoöperaties mogelijk zelf als aanbieder van bepaalde diensten (bv. de verkoop van productiemiddelen) op de markt optreden. Één belanghebbende partij verstrekte gedetailleerde informatie die aantoonde dat een machinecoöperatie gewasbeschermingsmiddelen heeft aangeboden tegen prijzen die in ieder geval onder de marktprijs, en mogelijk zelfs onder de leverprijs van de producent liggen. In andere gevallen traden volgens de belanghebbenden de commerciële dochtermaatschappijen weliswaar op als aanbieders, bijvoorbeeld bij openbare aanbestedingen, maar werd de uitvoering van de opdracht echter aan onderaannemers — waaronder de machinecoöperaties — uitbesteed. Naar mening van de belanghebbende partijen is het daarom onmogelijk een duidelijk onderscheid te maken tussen de kernactiviteiten en de overige commerciële activiteiten van de machinecoöperaties.

    (28)

    Vanwege de eenheid op het gebied van personeel en kantoorruimte tussen de machinecoöperaties c.q. het KBM en hun dochtermaatschappijen zou het niet mogelijk zijn, de in overweging 25 genoemde kruissubsidiëring van commerciële activiteiten te verhinderen. Bovendien is één belanghebbende partij van mening dat de machinecooperaties hun dominante positie op de markt misbruiken in de zin van artikel 82 van het EG-Verdrag en overeenkomsten sluiten over en zich bezighouden met praktijken die de mededinging beperken in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag.

    (29)

    Er moet rekening worden gehouden met het feit dat het bewijsmateriaal dat de belanghebbende partijen ter ondersteuning van hun beweringen hebben verstrekt niet specifiek betrekking heeft op de periode vóór 2001, die het onderwerp van dit besluit vormt. De Commissie is van mening dat dergelijk bewijsmateriaal desondanks relevant is om te kunnen beoordelen of ook in de periode vóór 2001 de mogelijkheid bestond om kruissubsidiëring uit te voeren en de mededinging buiten de agrarische sector te vervalsen.

    IV.   OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

    (30)

    Bij brief van 4 april 2003 neemt Duitsland het standpunt in dat noch het KBM, noch de machinecoöperaties ondernemingen in de zin van de staatssteunwetgeving zijn. Volgens Duitsland heeft het KBM geen goederen of diensten op een specifieke markt aangeboden en kunnen de activiteiten van de machinecoöperaties die door de staat worden gefinancierd (haar kernactiviteiten) niet als commerciële activiteiten worden gekwalificeerd, omdat ze geen winstoogmerk hebben.

    (31)

    In de aanvullende informatie die bij brief van 14 september 2004 is aangevoerd, beweert Duitsland dat het feit dat de machinecoöperaties volgens de statuten geen commerciële activiteiten mogen verrichten, voldoende bewijs vormt dat de steun uitsluitend aan landbouwers ten goede komt. Er is hiervoor daarom geen aanvullend bewijs nodig. Duitsland heeft cijfers voorgelegd waaruit blijkt dat een zeer groot deel van de financiële bijdrage die door de machinecoöperaties naar landbouwers wordt doorgesluisd aan sociale bedrijfsverzorging wordt besteed. Duitsland concludeert dat men ervan kan uitgaan dat de landbouwers de enige begunstigden zijn van het volledige bedrag dat door de Vrijstaat Beieren aan het KBM en de machinecoöperaties is betaald.

    (32)

    Bij brief van 4 april 2003 stelt Duitsland dat de steun die via machinecoöperaties aan landbouwers is verleend onder de definitie van „zachte” steun in de zin van punt 14 van de kaderregeling inzake staatssteun valt en aan de voorwaarden van ditzelfde punt 14 voldoet. De steun kan daarom als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard.

    (33)

    Bij brief van 4 april 2003 haalt Duitsland het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2003 in zaak C-280/00 (Altmark Trans GmbH und Regierungspräsidium Magdeburg) (10) aan, waarin is bepaald dat compenserende maatregelen van de staat, voor zover ze slechts een tegenprestatie voor de uitvoering van openbare dienstverplichtingen vormen, onder bepaalde voorwaarden niet onder de definitie van steunmaatregel vallen. Duitsland is van mening dat in het onderhavige geval aan deze voorwaarden is voldaan.

    (34)

    Gezien de bezwaren van de betrokken partijen met betrekking tot de gevolgen van de steunmaatregel voor bepaalde niet-agrarische activiteiten van de machinecooperaties en het verwijt van kruissubsidiëring van andere economische sectoren heeft Duitsland het volgende meegedeeld.

    (35)

    Bij brief van 14 september 2004 zet Duitsland uiteen dat in de periode van 1994 tot 2000, 13 onafhankelijke dochtermaatschappijen zijn opgericht om de in overweging 15 genoemde activiteiten te verrichten.

    (36)

    Het KBM, de machinecoöperaties en alle dochtermaatschappijen zijn volgens artikel 12, vijfde zin, van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren (LwFöG) steeds verplicht geweest om een gescheiden boekhouding te voeren. De Beierse autoriteiten hebben de naleving van deze verplichting volgens de voorschriften gecontroleerd.

    (37)

    Omdat het KBM en de machinecoöperaties uitsluitend de in hun statuten vastgelegde kernactiviteiten mogen uitvoeren, terwijl de commerciële dochtermaatschappijen enkel de vijf in de wet genoemde „niet-kernactiviteiten” mogen uitvoeren, achtte Duitsland het niet noodzakelijk om de werktijden schriftelijk vast te leggen.

    (38)

    Duitsland beweert dat er ingrijpende maatregelen zijn genomen en er een controlemechanisme is ingevoerd om ervoor te zorgen dat de steun uitsluitend voor de drie kerntaken van de machinecoöperaties wordt aangewend, zodat het gevaar van een kruissubsidiëring van niet-agrarische activiteiten wordt uitgesloten, namelijk:

    a)

    een verplichte gescheiden boekhouding en balans voor het KBM, de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen;

    b)

    een duidelijke afbakening van de werkterreinen (kerntaken voor de machinecoöperaties, niet-kerntaken voor de dochtermaatschappijen);

    c)

    een beperking van de niet-kernactiviteiten tot vijf duidelijk in de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren (LwFöG) vastgelegde gebieden;

    d)

    de uit te keren steun is op basis van de „noodzakelijke kosten” (artikel 12, eerste zin, van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren) berekend. Om deze „noodzakelijke kosten” te kunnen berekenen zijn de Beierse autoriteiten voor iedere afzonderlijke uitgave nagegaan of ze aan de kernactiviteiten van de machinecoöperaties verbonden was;

    e)

    een nadrukkelijke uitsluiting van steun van niet-kernactiviteiten (artikel 12, derde zin, van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren);

    f)

    een verlaging van de steun met 10 % voor machinecooperaties met commerciële dochtermaatschappijen (artikel 12, zesde zin, van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren).

    V.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGEL

    V.1.   Is er sprake van steunverlening?

    (39)

    Artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag verbiedt steunmaatregelen van de lidstaten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

    (40)

    Aan deze voorwaarden is voldaan, zoals hierna zal worden aangetoond.

    (41)

    De steunmaatregel wordt met staatsmiddelen bekostigd.

    V.1.1.   Steun ten behoeve van het KBM

    (42)

    De activiteiten van het KBM hebben geen betrekking op de productie, verwerking en afzet van producten die in bijlage I bij het EG-Verdrag zijn opgenomen.

    (43)

    Duitsland heeft een lijst met door het KBM verrichte activiteiten gepresenteerd (zie overweging 16). Enkele van deze activiteiten zijn niet van commerciële aard. Met name de activiteiten van het KBM in zijn functie van centraal aanspreekpunt voor het Beierse Staatsministerie voor Land- en Bosbouw, van administratief en technisch toezichthouder op de bedrijfsleiders van de machinecoöperaties en van beheerder van de openbare middelen ten behoeve van de machinecoöperaties kunnen niet als op een specifieke markt verrichte prestaties worden gekarakteriseerd. Ze kunnen daarom niet als commerciële activiteiten worden aangemerkt. Het KBM kan met betrekking tot deze activiteiten daarom niet als onderneming in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag worden beschouwd.

    (44)

    De betalingen tot dekking van de administratieve kosten van het KBM voldoen niet aan alle voorwaarden voor de toepassing van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Daardoor is hier geen sprake van staatssteun in de zin van het genoemde artikel.

    (45)

    Het KBM verricht echter ook commerciële activiteiten:

    a)

    het biedt bepaalde adviesdiensten ten behoeve van de machinecoöperaties aan;

    b)

    het biedt het personeel van de machinecoöperaties opleidings- en bijscholingsmogelijkheden;

    c)

    het ontwikkelt softwareprogramma’s, die vervolgens aan landbouwers worden verkocht.

    (46)

    Omdat deze goederen en diensten op een specifieke markt worden aangeboden en het hierbij om commerciele activiteiten gaat, moet het KBM worden aangemerkt als een onderneming in de zin van artikel 87, lid 1 (11), van het EG-Verdrag.

    (47)

    De door het KBM aangeboden adviesdiensten en opleidings- en bijscholingsmogelijkheden zullen vooral aan de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen ten goede komen, omdat het KBM deze diensten kosteloos of tegen een onkostenvergoeding die onder de marktprijs ligt aan hen verleent. Duitsland heeft echter geen informatie overgelegd waaruit al dan niet blijkt dat de jaarlijks aan het KBM uitgekeerde bedragen overeenstemmen met de kosten die het KBM bij het verrichten van deze activiteiten daadwerkelijk maakt, en of ze zodoende kunnen worden gezien als een marktconforme vergoeding voor de geleverde dienst, die in opdracht van de Vrijstaat Beieren door het KBM aan de machinecoöperaties wordt uitbetaald, of dat deze bedragen de kosten overstijgen. Verder is het verlenen van staatsmiddelen aan het KBM niet uitdrukkelijk aan de voorwaarde verbonden dat alle daarin opgenomen steunelementen volledig aan de machinecoöperaties of hun dochtermaatschappijen moeten worden uitgekeerd. Op basis van de beschikbare informatie kan daarom niet volledig worden uitgesloten dat de betrokken steunmaatregel een steunelement ten gunste van het KBM bevat.

    (48)

    Evenmin kan worden vastgesteld of deze steun zo gering is dat hij op basis van Verordening (EG) nr. 69/2001 geen staatsssteun vormt, omdat niet aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag wordt voldaan.

    (49)

    Men kan ervan uitgaan dat de steunmaatregel ten gunste van de commerciële activiteiten van het KBM gevolgen voor de handel tussen de lidstaten kan hebben. Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Altmark Trans GmbH und Regierungspräsidium Magdeburg (12) wordt er geen drempel- of percentuele waarde gehanteerd, die bepaalt of de handel tussen lidstaten al dan niet wordt geschaad. Noch de betrekkelijk geringe omvang van een steun, noch de betrekkelijk geringe omvang van de begunstigde onderneming sluit namelijk a priori de mogelijkheid uit dat het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed.

    (50)

    Daarom moet de aan het KBM toegekende financiële bijdrage worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag ten behoeve van het KBM.

    V.1.2.   Steun ten behoeve van de machinecoöperaties

    (51)

    Machinecoöperaties verrichten commerciële activiteiten door diensten (coördinatie van de levering van machines, uitwisseling van arbeidskrachten e.a.) tegen een vergoeding op een bestaande of potentiële markt aan te bieden. De machinecoöperaties kunnen zodoende als onderneming in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag worden aangemerkt.

    (52)

    De machinecoöperaties zijn niet de eigenaars van de machines. Ook zijn de arbeidskrachten niet in hun dienst. Hun kernactiviteit is zodoende puur een intermediaire activiteit, vergelijkbaar met de werkzaamheden van een makelaar in onroerend goed of van een wervingsbureau, die vragers en aanbieders samenbrengen. De machinecooperaties houden zich niet bezig met de productie, verwerking en afzet van producten die zijn opgenomen in bijlage I bij het EG-Verdrag.

    (53)

    Bij het verrichten van de „kernactiviteiten” van de machinecoöperaties ontstaan bedrijfs- en personeelskosten, zoals de salarissen van het personeel, de huur van de kantoorruimte en overige kantooruitgaven. Wanneer de machinecoöperaties geen staatssteun zouden ontvangen, dan zouden deze kosten voor de beschikbaarstelling van arbeidskrachten en/of machines via contributies en ad-hocbetalingen van landbouwers worden gefinancierd. De toekenning van staatssteun aan de machinecoöperaties brengt in principe een verlaging van de contributie en de ad-hocbetalingen met zich mee. Men kan ervan uitgaan dat de steun op zijn minst gedeeltelijk ten goede komt aan landbouwers die lid zijn van machinecoöperaties. Uit het beschikbare bewijsmateriaal blijkt dat een groot deel van de betalingen die de machinecoöperaties via het KBM hebben ontvangen, daadwerkelijk aan de landbouwers ten goede is gekomen.

    (54)

    Duitsland kon geen doorslaggevend bewijs voorleggen waaruit blijkt dat op z'n minst een component van de steun niet definitief bij de machinecoöperaties is terechtgekomen; zij waren er immers niet wettelijk toe verplicht het volledige ontvangen steunbedrag in de vorm van diensten tegen gereduceerde prijzen aan de landbouwers te verstrekken.

    (55)

    De machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen genoten ook economische voordelen die voortkwamen uit de diensten die hun in de vorm van advies alsmede opleiding en bijscholing van het personeel van de machinecoöperaties door het KBM kosteloos dan wel tegen een prijs die onder de marktprijs lag werden verleend.

    (56)

    Duitsland heeft de Commissie niet van informatie voorzien die haar in staat zou stellen de som te bepalen van de steun die in deze vorm aan de machinecoöperaties is toegekend.

    (57)

    Daardoor kan niet worden vastgesteld of de steun die de machinecoöperaties wellicht in de vorm van betalingen en diensten van het KBM ontvangen hebben zo gering is, dat hij als de-minimissteun in de zin van Verordening (EG) nr. 69/2001 kan worden aangemerkt.

    (58)

    Op basis van de beschikbare informatie moet er daarom vanuit worden gegaan dat de steunmaatregel bepaalde ondernemingen in Beieren (de machinecoöperaties) begunstigt.

    (59)

    Bovendien moet ervan worden uitgegaan dat de steunmaatregel ten gunste van de machinecoöperaties de mededinging kan vervalsen en de handel tussen de lidstaten kan schaden, doordat enkele van de door de machinecooperaties verleende diensten ook grensoverschrijdend kunnen worden aangeboden. Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, wordt er geen drempel- of procentuele waarde gehanteerd, die bepaalt of de handel tussen lidstaten al dan niet wordt geschaad. Noch de betrekkelijk geringe omvang van een steun, noch de betrekkelijk geringe omvang van de betrokken onderneming sluit namelijk a priori de mogelijkheid uit dat het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed (13).

    (60)

    Daarom is er sprake van steun ten gunste van de machinecoöperaties in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    V.1.3.   Steun ten gunste van de dochtermaatschappijen van de machinecoöperaties

    (61)

    Onderzoek naar problemen in de lidstaten met betrekking tot handelsrecht of fiscaal recht alsmede naar in dit verband aangevoerde klachten van marktdeelnemers vallen principieel onder de bevoegdheid van de lidstaten. In dit geval zou de door Duitsland verleende steun echter de mededinging kunnen vervalsen. Daarom heeft de Commissie de maatregel vanuit deze optiek onderzocht.

    (62)

    De standpunten van de belanghebbende partijen wijzen erop dat de aan de machinecoöperaties en het KBM verleende steun mogelijk kan hebben geleid tot een kruissubsidiëring van de „niet-kernactiviteiten” die door de dochtermaatschappijen van de machinecoöperaties zijn verricht.

    (63)

    Indien niet op overtuigende wijze kan worden aangetoond dat tussen de activiteiten van de moedermaatschappij (de machinecoöperatie) en die van de dochtermaatschappij een duidelijke feitelijke en juridische scheiding bestaat, kan niet worden uitgesloten dat een deel van de aan de moedermaatschappij toegekende staatsmiddelen naar de dochtermaatschappij is afgevloeid.

    (64)

    Het is daarom noodzakelijk de feitelijke en juridische situatie in de periode 1994-2000 met betrekking tot de verplichtingen en de voorzorgsmaatregelen, die Duitsland heeft getroffen om kruissubsidiëring van dochtermaatschappijen van de machinecoöperaties te voorkomen, te onderzoeken.

    (65)

    In zijn opmerkingen betoogt Duitsland dat de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen wat betreft boekhouding, kantoorruimten, personeel en bezittingen volkomen onafhankelijk van elkaar zijn. Volgens het beschikbare bewijsmateriaal liggen de zaken echter anders.

    (66)

    In artikel 12, eerste zin, van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren (LwFöG) is vastgelegd dat tussen de machinecoöperaties en haar dochtermaatschappijen een scheiding van boekhouding en balans moet worden doorgevoerd. Deze verbintenis lijkt door Beieren te zijn uitgevoerd en gecontroleerd.

    (67)

    In logistiek opzicht hebben de machinecoöperaties echter nauwe banden met hun dochtermaatschappijen. Blijkbaar werden in veel gevallen dezelfde kantoorruimten gebruikt. Zo hadden het KBM, de dochtermaatschappij MR Bayern GmbH en de dochtermaatschappij „meinhof.de AG” bijvoorbeeld hetzelfde correspondentieadres en telefoonnummer; ook gebruikten ze dezelfde kantoorruimte.

    (68)

    Een afbakening van het personeel wordt door de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren niet voorgeschreven. Inderdaad maken het KBM, de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen gewoonlijk gebruik van hetzelfde personeel. Vooral het personeel van de machinecoöperaties was veelal ook werknemer bij de dochtermaatschappijen. Zo was en is de voorzitter van het bestuur van het KBM tegelijkertijd voorzitter van de Raad van Toezicht van „meinhof.de AG” en was de bedrijfsleider van MR Bayern GmbH tegelijkertijd bedrijfsleider van „meinhof.de AG”.

    (69)

    Klaarblijkelijk was Duitsland van dit verband tussen de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen op de hoogte. Bij brief van het Beierse Staatsministerie voor Land- en Bosbouw uit 1997 wordt uiteengezet volgens welke principes de controle van de boekhouding van de machinecoöperaties moet worden uitgevoerd. De brief benadrukt in het bijzonder dat werk, dat uit naam van de commerciële dochtermaatschappijen door het personeel van de machinecoöperaties wordt uitgevoerd, tegen marktprijzen moet worden gefactureerd, en dat deze vergoedingen voor diensten die door de machinecoöperaties worden verleend moeten worden afgetrokken van de „noodzakelijke kosten”, die de basis vormen voor de calculatie van de hoogte van de staatssteun voor machinecooperaties.

    (70)

    Omdat er echter geen gedetailleerde werkverslagen beschikbaar zijn waaruit kan worden opgemaakt hoeveel uur de medewerkers voor de machinecoöperaties dan wel voor hun dochtermaatschappijen hebben gewerkt, en omdat dezelfde kantoorruimten konden worden gebruikt, was het onmogelijk om nauwkeurig vast te stellen hoeveel werk de medewerkers van de machinecoöperaties voor de dochtermaatschappijen hebben verricht.

    (71)

    Het feit dat de staatssteun automatisch met 10 % werd gereduceerd wanneer een machinecoöperatie via een commerciële dochtermaatschappij niet-kernactiviteiten verrichtte, wijst er eveneens op dat de scheiding van de activiteiten niet volledig kon zijn. Zou de commerciële dochtermaatschappij namelijk daadwerkelijk zelfstandig zijn geweest, dan zou dat de „noodzakelijke kosten”, die de machinecoöperaties moeten dekken om hun kernactiviteiten uit te voeren, niet hebben beïnvloed.

    (72)

    Daarbij komt dat in Duitsland in 2001 een systeem voor gedetailleerde werkregistratie is ingevoerd, dat iedere machinecoöperatie ertoe verplicht telkens voor zes maanden te registreren hoeveel uur het personeel voor de machinecoöperatie („kernactiviteiten”) dan wel voor de commerciële dochtermaatschappijen („niet-kernactiviteiten”) had gewerkt. Het systeem werd ingevoerd om vast te stellen hoeveel van hun werktijd de medewerkers van de machinecoöperaties aan „niet-kernactiviteiten” besteedden. De invoering van een dergelijk systeem wijst er echter indirect ook op dat de veronderstelling van de Commissie dat er vóór 2001 géén volledige scheiding van personeel en goederen bestond, gerechtvaardigd is.

    (73)

    Reclame in de pers en op websites werd eveneens gemeenschappelijk verzorgd, en uit de beschikbare documenten blijkt dat de commerciële dochtermaatschappijen ruim gebruikmaakten van het logo van de machinecooperaties. Zo gebruikte de dochtermaatschappij „meinhof.de AG” bijvoorbeeld het logo „MR” — het logo van de machinecoöperaties — op bestelformulieren, informatiemateriaal voor leden en op haar website. In de advertenties in de lokale pers kunnen de lezers de machinecooperaties en hun dochtermaatschappijen niet van elkaar onderscheiden. Het is ook niet duidelijk hoe de kosten van de reclamecampagnes tussen de machinecoöperaties en de dochtermaatschappijen verdeeld werden.

    (74)

    Daarom gaat de Commissie ervan uit dat Duitsland niet over een systeem beschikte dat in staat zou zijn geweest om een kruissubsidiëring tussen de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen van meet af aan effectief uit te sluiten. Dientengevolge kan niet worden uitgesloten dat een deel van de staatssteun die de machinecoöperaties of het KBM hebben ontvangen, aan de dochtermaatschappijen ten goede gekomen is — bijvoorbeeld in de vorm van arbeidskrachten of diensten, die gratis of tegen prijzen onder de marktprijs aan de dochtermaatschappijen ter beschikking werden gesteld.

    (75)

    Op basis van de beschikbare informatie kan niet worden vastgesteld of een dergelijk steunelement ten gunste van de dochtermaatschappijen mogelijk zó gering is, dat het op grond van Verordening (EG) nr. 69/2001 niet als staatssteun kan worden geclassificeerd.

    V.1.4.   Diensten van algemeen economisch belang

    (76)

    Met betrekking tot het voorbehoud dat Duitsland in het kader van zijn opmerkingen heeft gemaakt, namelijk dat betreffende steunmaatregel op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Altmark Trans GmbH und Regierungspräsidium Magdeburg (14) niet onder de definitie van „steun” zou kunnen vallen, merkt de Commissie op dat prima facie niet alle in het Altmark-arrest genoemde voorwaarden zijn nageleefd. Ten eerste is het beschikbaar stellen van machines en arbeidskrachten tussen landbouwers onderling — zoals beschreven — een normale economische activiteit en dus géén dienst van algemeen economisch belang die aan nauwkeurig gedefinieerde openbaredienstverplichtingen gebonden is. Ten tweede zijn de parameters, op basis waarvan de hoogte van de compensatie wordt berekend, niet vooraf vastgesteld. Ten derde heeft Duitsland niet aangetoond dat de compensatie niet hoger is dan het bedrag dat nodig is om de ontstane kosten geheel of gedeeltelijk te dekken, daarbij rekening houdend met de opbrengsten evenals met een redelijke winst die voortkomt uit de verrichting van die diensten van algemeen economisch belang.

    V.1.5.   Steun voor landbouwers

    (77)

    Ook landbouwbedrijven worden door de maatregel gesteund. Zij konden profiteren van een Beiers netwerk van machinecoöperaties, dat de terbeschikkingstelling van machines en arbeidskrachten organiseerde tegen betaling van een lidmaatschapsbijdrage of een vergoeding die lager was dan de totale gemaakte kosten.

    (78)

    Duitsland heeft meegedeeld dat de intensiteit van de steun die in de betreffende periode aan de machinecooperaties werd verleend ongeveer 50 % van de „noodzakelijke kosten” bedroeg. Gezien het totale steunbedrag (ongeveer 5 miljoen EUR per jaar) en het aantal landbouwers dat als lid van de machinecoöperaties van hun diensten mochten gebruikmaken (ongeveer 100 000), kan worden vastgesteld dat zelfs wanneer de steun volledig aan de landbouwers zou zijn uitgekeerd, het bedrag dat aan de individuele landbouwer ten goede zou komen per jaar gemiddeld niet meer dan 50 EUR bedraagt.

    (79)

    In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector (15), die op de ervaringen van de Commissie op dit gebied berust, is vastgelegd dat zeer lage steunbedragen die aan de landbouwsector worden verleend, onder bepaalde voorwaarden als steunmaatregelen worden beschouwd die niet aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag voldoen. De Commissie heeft in het bijzonder vastgesteld dat steun die gedurende een periode van drie jaar niet meer bedraagt dan 3 000 EUR in totaal, de mededinging niet vervalst of dreigt te vervalsen en zodoende niet onder artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag valt — op voorwaarde dat het totaalbedrag van de aan agrarische ondernemingen verleende steun gedurende een periode van drie jaar niet meer bedraagt dan 0,3 % van de waarde van de landbouwproductie (waarbij het totale bedrag aan steun voor de Duitse landbouwsector 133 470 000 EUR bedroeg in 2001).

    (80)

    In artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1860/2004 is vastgelegd dat deze verordening eveneens van toepassing is op de vóór haar inwerkingtreding verleende steun, voor zover deze aan alle in de verordening gestelde voorwaarden voldoet. In het betreffende geval is de Commissie van mening dat aan deze voorwaarden is voldaan; het aan de individuele landbouwers verleende steunbedrag was namelijk zeer gering, het door Duitsland uitgekeerde totaalbedrag bedroeg slechts 5 miljoen EUR per jaar, de steun betrof geen aan uitvoer gerelateerde activiteiten, was niet afhankelijk van het gebruik van binnenlandse producten ten koste van ingevoerde producten en was niet vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid op de markt gebrachte producten. De Commissie heeft de in de verordening voorgeschreven economische analyse reeds uitgevoerd, met name in de context van steunmaatregel N 145/04 (16).

    (81)

    Er zij op gewezen dat de Commissie in haar besluit om dergelijke steunverlening aan landbouwers in de toekomst goed te keuren (17), de betrokken steunmaatregel op verenigbaarheid met deel 14 van de kaderregeling heeft gecontroleerd en daarbij tot de conclusie is gekomen dat de steunmaatregel — gelet op de bijzondere eigenschappen — verenigbaar is met het EG-Verdrag. In het onderhavige geval blijkt uit de toepassing van de in Verordening (EG) nr. 1860/2004 vervatte beginselen echter, dat een controle op basis van punt 14 van de kaderregeling overbodig is.

    (82)

    De steun, die door machinecoöperaties in de vorm van diensten tegen lagere prijzen aan de landbouwers wordt verleend, is daarom geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    V.1.6.   Conclusie

    (83)

    Om al deze redenen komt de Commissie tot de conclusie dat de steunmaatregel in kwestie staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, en dat hij ten goede komt aan het KBM, de individuele machinecooperaties en hun dochtermaatschappijen. Er is geen sprake van staatssteun ten gunste van landbouwers.

    V.2.   Toepasbaarheid van artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag

    (84)

    Er moet dan ook worden nagegaan of één van de uitzonderingen op c.q. vrijstellingen van het principiële verbod op steunverlening volgens artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag kan worden toegepast. Bij de betrokken steunmaatregel gaat het noch om staatssteun van sociale aard overeenkomstig artikel 87, lid 2, onder a), van het EG-Verdrag, noch om staatssteun die overeenkomstig artikel 87, lid 2, onder b), van het EG-Verdrag dient tot herstel van de schade die is veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen, noch om staatssteun overeenkomstig artikel 87, lid 2, onder c), van het EG-verdrag met betrekking tot de verdeling van Duitsland. De specifieke ontstaansfeiten van artikel 87, lid 3, onder a), b), d) en e), van het EG-Verdrag zijn evenmin van toepassing. Duitsland heeft zich bovendien op geen enkele van deze bepalingen beroepen. Artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag vormt de enige mogelijk relevante uitzonderingsbepaling.

    V.2.1.   Verenigbaarheid van de aan het KBM verleende steun

    (85)

    Zoals in de overwegingen 42 tot 50 wordt beschreven, is het onduidelijk of de steun aan het KBM binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 69/2001 valt. Volgens de beschikbare informatie is de verleende steun niet aan investeringen gebonden en valt hij ook niet onder Verordening (EG) nr. 70/2001. Er zijn ook geen andere subsidiabele activiteiten onder de aandacht van de Commissie gebracht.

    (86)

    Daarom is de aan het KBM toegekende financiële bijdrage volgens vaste rechtspraak aan te merken als bedrijfssteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt (18), voor zover de middelen niet naar de machinecoöperaties zijn doorgesluisd en de bij Verordening (EG) nr. 69/2001 voorgeschreven maximumbedragen niet overstijgen.

    V.2.2.   Verenigbaarheid van de aan de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen verleende steun

    (87)

    Zoals in de overwegingen 42 tot 60 wordt beschreven, hebben de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen geprofiteerd van de diensten die het KBM hun in de vorm van adviesdiensten en opleidings- en bijscholingsmogelijkheden voor het personeel heeft geleverd. Dergelijke steunmaatregelen moeten krachtens Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (19) worden beschouwd als opleidings- en bijscholingssteun. Wat betreft de adviesdiensten zou Verordening (EG) nr. 70/2001 van toepassing kunnen zijn. De informatie die Duitsland aan de Commissie verstrekt heeft, is echter niet toereikend om te kunnen beoordelen of de bepalingen van deze verordeningen in acht zijn genomen.

    (88)

    Voor de financiële bijdragen die het KBM rechtstreeks naar de machinecoöperaties heeft doorgesluisd, gelden op overeenkomstige wijze de in de overwegingen 85 en 86 genoemde overwegingen. Het kan niet worden uitgesloten dat ten gevolge van de ontoereikende afbakening tussen de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen een deel van de steun door de machinecooperaties werd ingehouden en mogelijk naar de dochtermaatschappijen werd doorgespeeld.

    (89)

    Daar staat tegenover dat Duitsland cijfergegevens verstrekt heeft, die aantonen dat een groot deel van de steun daadwerkelijk aan landbouwers is doorgegeven. Naar oordeel van de Commissie is het waarschijnlijk dat de bedragen die Beieren via het KBM aan de machinecoöperaties heeft verstrekt naar de landbouwers zijn doorgespeeld, voor zover ze overeenstemmen met de gemiddelde kosten van de diensten zoals die door Duitsland zijn opgegeven.

    (90)

    Daaruit volgt dat betalingen die hoger liggen dan de aantoonbaar naar landbouwers doorgespeelde bedragen, die overeenkomstig de gemiddelde kosten van de betreffende dienst zijn berekend, en betalingen die gedurende een periode van drie jaar de in Verordening (EG) nr. 69/2001 vastgelegde bovengrens van 100 000 EUR per begunstigde overschrijden, kunnen worden aangemerkt als bedrijfssteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

    V.3.   Selectie van het KBM

    (91)

    De Wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren bepaalt dat slechts één dergelijke organisatie in Beieren kan worden erkend en gesubsidieerd. Het KBM werd reeds in 1972 erkend. Duitsland heeft in het kader van zijn opmerkingen meegedeeld dat het KBM een zelfhulpinstelling van Beierse landbouwers is, die een bijzondere positie inneemt omdat er geen vergelijkbare instellingen bestaan waarmee het zou kunnen concurreren.

    (92)

    De selectie van het KBM lijkt daarom op het eerste gezicht niet strijdig te zijn met de communautaire bepalingen betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening. De Commissie behoudt zich evenwel uitdrukkelijk het recht voor, vanuit het perspectief van het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten nader in te gaan op de steunmaatregel.

    VI.   CONCLUSIES

    (93)

    De Commissie concludeert dat Duitsland de steunmaatregel waarop deze beschikking betrekking heeft op onwettige wijze heeft omgezet en zodoende inbreuk heeft gepleegd op artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. Om de hierboven aangehaalde redenen geeft de Commissie de volgende mening te kennen.

    (94)

    De steun, die in de vorm van de terbeschikkingstelling van machines en arbeidskrachten aan landbouwers wordt verleend, is géén staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    (95)

    Steun aan het KBM is, voor zover hij niet naar de machinecoöperaties werd doorgesluisd, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Duitsland dient daarom deze steun terug te vorderen in de zin van artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999, voor zover de steun niet binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 69/2001 valt.

    (96)

    Steun aan de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen is, voor zover hij niet naar landbouwers werd doorgespeeld, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Het is aan Duitsland om aan te tonen in welke mate de steun werd doorgegeven aan landbouwers. Als berekeningsgrondslag gelden de gemiddelde kosten van de diensten die door de machinecoöperaties zijn verleend, met uitzondering van de diensten van de commerciële dochtermaatschappijen, dit om te vermijden dat bedragen die mogelijk aan de dochtermaatschappijen ten goede zijn gekomen bij de berekening worden betrokken.

    (97)

    Duitsland dient de steun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt terug te vorderen in de zin van artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999, voor zover de steun niet binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 69/2001 valt,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De financiële bijdragen die Duitsland via de Beierse machinecooperaties aan Beierse landbouwers heeft toegekend in de vorm van gesubsidieerde diensten met betrekking tot de terbeschikkingstelling van machines en arbeidskrachten, is geen steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    Artikel 2

    De staatssteun die Duitsland aan het Kuratorium bayerischer Maschinen- und Betriebshilferinge e.V. heeft verleend is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, indien de financiële middelen niet naar de machinecoöperaties werden doorgesluisd en deze middelen de bij Verordening (EG) nr. 69/2001 vastgelegde bovengrens van 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar overschrijden.

    Artikel 3

    De staatssteun die Duitsland aan de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen heeft verleend, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, indien de financiële middelen in overeenstemming met het krachtens artikel 4 door Duitsland te leveren bewijs niet aan landbouwers werden doorgegeven en indien de steun de bij Verordening (EG) nr. 69/2001 vastgelegde bovengrens van 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar overschrijdt.

    Artikel 4

    Ter bepaling van de omvang van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde, met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun dient Duitsland een berekening voor te leggen van de gemiddelde kosten van de diensten die machinecoöperaties zonder commerciële dochtermaatschappijen voor landbouwers hebben verricht.

    Artikel 5

    Duitsland dient alle nodige maatregelen te treffen om de in de artikelen 2 en 3 bedoelde onwettig betaalde steun van de begunstigden terug te vorderen.

    De terugvordering van deze steun dient onverwijld te geschieden met inachtneming van de procedures van het nationale recht, voor zover bedoelde procedures de onmiddellijke feitelijke tenuitvoerlegging van de beschikking toestaan. Over het terug te vorderen bedrag is rente verschuldigd vanaf het tijdstip van de toekenning van de steun aan de begunstigde tot het tijdstip van de daadwerkelijke terugbetaling. De rente wordt berekend en toegepast overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (20).

    Artikel 6

    Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

    Gedaan te Brussel, 14 december 2004.

    Voor de Commissie

    Mariann FISCHER BOEL

    Lid van de Commissie


    (1)  PB C 82 van 5.4.2003, blz. 12.

    (2)  PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2.

    (3)  Zie voetnoot 1.

    (4)  C(2004) 1629 def.

    (5)  Onder „kernactiviteiten” worden in onderhavige beschikking die activiteiten verstaan, die volgens de Duitse wetgeving voor steun in aanmerking komen.

    (6)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (7)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.

    (8)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 364/2004 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 22).

    (9)  Zoals het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen opgemerkt hebben, vervalst bedrijfssteun, dit wil zeggen steun waardoor een onderneming wordt bevrijd van de kosten die zij in het kader van haar gewone bedrijfsvoering of van haar normale werkzaamheden normaliter zelf zou moeten dragen, in beginsel de mededingingsvoorwaarden (Arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-459/93, Siemens nv/Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-1675, de punten 48 en 77 en de aldaar vermelde rechtspraak).

    (10)  Jurispr. 2003, blz. I-7747.

    (11)  Volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, in de context van het mededingingsrecht, omvat het begrip onderneming elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (zie onder andere het arrest in de gevoegde zaken C-180/98 tot C-184/98, Pavlov e.a./Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten, Jurispr. 2000, blz. I-6451, punt 74). Het is eveneens vaste rechtspraak, dat onder economische activiteit wordt verstaan iedere activiteit bestaande in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt (arresten in zaak C-118/85, Commissie/Italië, Jurispr. 1987, blz. 2599, punt 7, en zaak C-35/96, Commissie/Italië, Jurispr. 1998, blz. I-3851, punt 36, evenals het geciteerde arrest Pavlov e.a., punt 75).

    (12)  Zie voetnoot 10.

    (13)  Zie voetnoot 10.

    (14)  Zie voetnoot 10.

    (15)  PB L 325 van 28.10.2004, blz. 4.

    (16)  C(2004) 2669 van 14 juli 2004 — Frankrijk — Steun aan melkproducenten, die door het faillissement van de firma Parmalat schade hebben opgelopen.

    (17)  Zie voetnoot 4.

    (18)  Zie voetnoot 11.

    (19)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 363/2004 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 20).

    (20)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


    Top