This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32004D0100
2004/100/EC: Council Decision of 26 January 2004 establishing a Community action programme to promote active European citizenship (civic participation)
2004/100/EG: Besluit van de Raad van 26 januari 2004 tot instelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van actief Europees burgerschap ("civic participation")
2004/100/EG: Besluit van de Raad van 26 januari 2004 tot instelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van actief Europees burgerschap ("civic participation")
PB L 30 van 4.2.2004, p. 6–14
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2006
2004/100/EG: Besluit van de Raad van 26 januari 2004 tot instelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van actief Europees burgerschap ("civic participation")
Publicatieblad Nr. L 030 van 04/02/2004 blz. 0006 - 0014
Besluit van de Raad van 26 januari 2004 tot instelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van actief Europees burgerschap ("civic participation") (2004/100/EG) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Parlement(1), Overwegende hetgeen volgt: (1) Het Verdrag stelt een burgerschap van de Unie in, dat het nationale burgerschap aanvult en daar niet voor in de plaats komt, en dat bevorderd wordt met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. (2) De doelstellingen van de Gemeenschap en de lidstaten zijn met name bevordering van de werkgelegenheid, verbetering van de leef- en arbeidsomstandigheden, een adequate sociale bescherming, een ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen die een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau mogelijk maakt, en bestrijding van uitsluiting. (3) De effectieve en uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht vormt een nieuwe essentiële prioriteit voor het goede functioneren van de interne markt. De Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 benadrukte dat een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid gebaseerd zou moeten zijn op de beginselen van transparantie en democratische controle, en met name ook een open dialoog met het maatschappelijk middenveld dient te omvatten over de doelstellingen en principes van die ruimte. De Vereniging van de Raden van State en van de Hoge Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie bevordert de uitwisseling van ideeën en ervaringen terzake en draagt zorg voor de coördinatie en voor het doorgeven aan de burgers van de adviezen van de Raden van State betreffende het Gemeenschapsrecht. (4) Het Europees Parlement stelde in zijn resolutie van 15 april 1988(2) dat het wenselijk was "... een grote inspanning (te leveren) om de betrekkingen tussen de burgers van de diverse lidstaten (...) te intensiveren" en dat "... specifieke steun van de instellingen van de Gemeenschap voor de totstandkoming van jumelages tussen gemeenten of steden van verschillende landen van de Gemeenschap zowel gemotiveerd als gewenst is.". (5) De Europese Raad van Nice van december 2000 heeft in zijn verklaring nr. 23 erkend dat de democratische legitimiteit en de transparantie van de Europese Unie en haar instellingen permanent moeten worden verbeterd en verzekerd, teneinde deze dichter bij de burgers van de lidstaten te brengen. De Agenda voor het sociale beleid, die in december 2000 te Nice is goedgekeurd, is gebaseerd op een nieuwe vorm van governance die de nadruk legt op de essentiële rol van de civiele dialoog bij het bevorderen van de samenwerking met het maatschappelijke middenveld. Volgens de Agenda moeten niet-gouvernementele organisaties (NGO's), zoals het Platform van Europese sociale niet-gouvernementele organisaties, nauw betrokken worden bij de ontwikkeling van inclusieve beleidsvormen en gelijke kansen voor iedereen. (6) De verklaring van Laken, gehecht aan de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 december 2001, stelt dat een van de fundamentele uitdagingen voor de Europese Unie is "hoe de burgers (...) nader tot het Europese project en de Europese instellingen te brengen". (7) De begrotingslijnen A-3 2 1, A-3 0 2 0, A-3 0 2 1, A-3 0 2 4, A-3 0 2 6, A-3 0 3 6 en B3-3 0 5 van de algemene begroting van de Europese Unie betreffende het begrotingsjaar 2003 en de voorafgaande begrotingsjaren hebben hun nut voor de bevordering van een permanente dialoog met maatschappelijke organisaties en gemeenten over de opbouw van Europa bewezen. (8) De Raad bevestigt dat zijns inziens de jumelageprojecten steun moeten blijven ontvangen, gelet op de belangrijke rol die zij kunnen spelen bij de bevordering van de civiele identiteit en het wederzijdse begrip tussen de volkeren van Europa, benadrukt dat, in het kader van het meerjarenprogramma, een passend budget voor en verdere bevordering van jumelageprojecten moeten worden gegarandeerd, een punt waarop het Europees Parlement elk jaar bij de begrotingsprocedure aangedrongen heeft, en beklemtoont dat de aanvraagprocedure voor jumelageprojecten en het beheer van die projecten inzichtelijk moet worden gemaakt en dat zij dichter bij de burger moeten worden gebracht. (9) De vereniging "Ons Europa" brengt in een studie- en onderzoeksgroep persoonlijkheden samen die de Europese samenleving en de politieke, sociale, economische en wetenschappelijke wereld vertegenwoordigen, en vormt aldus een kruispunt van gedachtewisselingen en ideeën die een hechtere Europese Unie bevorderen. De vereniging streeft daarmee een doel van algemeen Europees belang na. (10) Het Jean-Monnethuis en het Robert-Schumanhuis bieden ontmoetingsplaatsen voor de burgers van Europa en gelegenheid om de eerste acties en actoren van de opbouw van Europa te ontdekken, in een omgeving waar twee van de grondleggers van Europa gewoond en gewerkt hebben, en verstrekken informatie over het Europa van vandaag en van morgen. Deze organisaties streven daarmee een doel van algemeen Europees belang na. (11) De Europese Raad voor vluchtelingen en in ballingschap levenden vertegenwoordigt de organisaties van vluchtelingen en ontheemden bij de Europese Unie en bevordert beginselen en beleidsmaatregelen die aansluiten bij de doelstellingen van het Verdrag inzake asiel en bestrijding van de sociale uitsluiting. (12) Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(3), hierna het "Financieel Reglement" genoemd, brengt de verplichting met zich om een basisbesluit goed te keuren betreffende deze bestaande ondersteunende acties. (13) Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben zich er bij de goedkeuring van het Financieel Reglement toe verplicht, ervoor te zorgen dat dit basisbesluit van kracht wordt met ingang van het begrotingsjaar 2004. De Commissie heeft toegezegd om bij de uitvoering van de begroting rekening te houden met de in de begroting opgenomen commentaren. (14) De Interinstitutionele Verklaring van 24 november 2003 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de basisbesluiten voor subsidies bepaalt bij wijze van uitzondering dat in dit programma overgangsclausules kunnen worden opgenomen betreffende de periode tijdens welke de uitgaven voor financiering in aanmerking komen. (15) Deze Interinstitutionele Verklaring bepaalt ook dat voor de jaren 2004 en 2005 overgangsmaatregelen worden ingevoerd voor subsidies uit hoofde van deel 2 van het programma. (16) De geografische reikwijdte van dit programma dient uitgebreid te worden tot de toetredende staten en voor bepaalde acties eventueel ook tot de EVA/EER-landen en de kandidaat-lidstaten. (17) Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma een financieel referentiebedrag vast zoals bedoeld in punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(4); zulks laat de in het Verdrag vastgestelde bevoegdheden van de begrotingsautoriteiten onverlet. (18) Bij eventuele niet-communautaire medefinanciering uit overheidsmiddelen dienen de artikelen 87 en 88 van het Verdrag in acht genomen te worden. (19) Entiteiten waarvan de acties niet verenigbaar zijn met de doelstellingen van de Europese Unie en haar lidstaten op het vlak van de openbare orde en de openbare veiligheid, komen niet in aanmerking voor de voordelen van dit programma. (20) Bij de uit hoofde van dit besluit verleende steun dienen het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel strikt in acht genomen te worden, BESLUIT: Artikel 1 Doel van het programma 1. Dit besluit stelt een communautair actieprogramma vast voor steun aan organisaties die werkzaam zijn op het gebied van het actieve Europese burgerschap en de bevordering van acties op dit gebied. Het doel van dit programma is: a) de waarden en doelstellingen van de Europese Unie te bevorderen en te verspreiden; b) de burgers dichter bij de Europese Unie en haar instellingen te brengen en hen aan te moedigen vaker contact met die instellingen te zoeken; c) de burgers nauw te betrekken bij de gedachtewisselingen en debatten over de toekomst van de Europese Unie; d) de betrekkingen en uitwisselingen tussen burgers uit de aan het programma deelnemende landen te intensiveren, met name door de jumelage van gemeenten; e) de initiatieven van organisaties die zich inzetten voor een actief en participatief Europees burgerschap, te stimuleren. 2. De door dit programma ondersteunde activiteiten zijn gericht op het ondersteunen van het functioneren en het bevorderen van de acties van organisaties die de doelstellingen van dit programma nastreven, overeenkomstig de in de bijlage aangegeven criteria. 3. Dit programma loopt van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006. Artikel 2 Toegang tot het programma Organisaties die voldoen aan de bepalingen van de bijlage kunnen een communautaire subsidie ontvangen voor een actie. Een dergelijke actie dient in overeenstemming te zijn met de beginselen waarop de communautaire activiteiten op het terrein van actief burgerschap gebaseerd zijn. Om een subsidie voor huishoudelijke uitgaven te kunnen ontvangen op basis van het permanente werkprogramma van een organisatie die een doel van algemeen Europees belang op het gebied van actief burgerschap nastreeft, dan wel een doelstelling die past in de activiteiten van de Europese Unie op dat terrein, houdt de betrokken organisatie zich aan de bepalingen van de bijlage en beschikt zij over een structuur waardoor acties mogelijk zijn die een potentiële uitstraling over de gehele Europese Unie hebben. Artikel 3 Toegang tot het programma voor de toetredende staten, de EVA/EER-landen en de landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie Deelneming aan acties uit hoofde van een programma kan worden opengesteld voor organisaties die gevestigd zijn in: a) toetredende staten die op 16 april 2003 het toetredingsverdrag hebben ondertekend; b) de EVA/EER-landen, overeenkomstig de voorwaarden in de EER-overeenkomst; c) Roemenië en Bulgarije, waarbij de deelnemingsvoorwaarden worden bepaald overeenkomstig de Europaovereenkomsten, de aanvullende protocollen ervan en de besluiten van de respectieve associatieraden; d) Turkije, waarbij de deelnemingsvoorwaarden worden bepaald overeenkomstig de kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije van 17 december 2001 inzake de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Turkije aan communautaire programma's(5). Artikel 4 Selectie van begunstigden 1. Bij het verlenen van een subsidie voor huishoudelijke uitgaven uit hoofde van het doorlopend werkprogramma van een organisatie die een doelstelling van algemeen Europees belang op het gebied van actief burgerschap nastreeft of een doelstelling die in de activiteiten van de Europese Unie op dit gebied past, worden de in de bijlage gepreciseerde algemene criteria in acht genomen. 2. Bij het verlenen van een subsidie voor een in het programma geplande actie worden de in de bijlage gepreciseerde algemene criteria in acht genomen. De selectie van de acties gebeurt op basis van een oproep tot het indienen van voorstellen. Artikel 5 Toekenning van de subsidie De in het kader van de verschillende acties van dit programma toegekende subsidies dienen te voldoen aan de bepalingen in het betreffende deel van de bijlage. Artikel 6 Financiële bepalingen De financiële referentie voor de uitvoering van dit programma voor de periode 2004-2006 bedraagt 72 miljoen EUR. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten. Artikel 7 Toezicht en evaluatie De Commissie legt uiterlijk op 31 december 2007 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de verwezenlijking van de doelstellingen van dit programma. Dit verslag is met name gebaseerd op een extern evaluatieverslag dat uiterlijk eind 2006 beschikbaar moet zijn en waarin ten minste de algemene deugdelijkheid en samenhang van het programma, de efficiëntie van de uitvoering ervan (voorbereiding, selectie, uitvoering van acties) en de algemene en individuele efficiëntie van de verschillende acties (in termen van de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 en de bijlage) worden geëvalueerd. Artikel 8 Slotbepalingen Voor subsidie verleend uit hoofde van de delen 1 en 2 van de bijlage, kan de periode vanaf welke de uitgaven voor financiering in aanmerking komen, ingaan op 1 januari 2004, mits die uitgaven niet vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag of vóór het begin van het boekjaar van de begunstigde zijn gedaan. Voor dergelijke subsidies kunnen de overeenkomsten bedoeld in artikel 112, lid 2, van het Financieel Reglement bij wijze van uitzondering uiterlijk op 30 juni 2004 worden ondertekend. Artikel 9 Inwerkingtreding Dit besluit wordt van kracht op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing vanaf 1 januari 2004. Gedaan te Brussel, 26 januari 2004. Voor de Raad De voorzitter B. Cowen (1) Advies uitgebracht op 20 november 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). (2) PB C 122 van 9.5.1988, blz. 38. (3) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. (4) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25). (5) PB L 61 van 2.3.2002, blz. 29. BIJLAGE 1. Ondersteunde activiteiten De in artikel 1 geformuleerde algemene doelstelling betreft de versterking van de activiteiten op het terrein van het actieve Europese burgerschap, door het bevorderen van acties en van het goede functioneren van organisaties die op dit terrein werkzaam zijn. Deze ondersteuning vindt plaats in de vorm van een van de twee volgende soorten subsidies: - hetzij een subsidie voor huishoudelijke uitgaven, bestemd voor de medefinanciering van uitgaven in verband met het doorlopende werkprogramma van een organisatie die een doel van algemeen Europees belang nastreeft op het gebied van actief Europees burgerschap, of een doel dat past in het kader van de activiteiten van de Europese Unie op dat gebied (delen 1 en 2), - hetzij een subsidie ter medefinanciering van een specifieke actie op dit gebied (deel 3). De acties van maatschappelijke organisaties en andere structuren zoals gemeentebesturen, en van hun organisaties, die op Europees niveau actief zijn op het gebied van actief burgerschap, die kunnen bijdragen tot de versterking en de doelmatigheid van de communautaire actie betreffen met name: - multinationale samenwerkingsacties op Europees niveau; - ontmoetingen en debatten tussen burgers over thema's van Europees belang, zoals de waarden, de doelstellingen, de bevoegdheden, de beleidsmaatregelen en de instellingen van de Europese Unie; - projecten betreffende informele gedachtewisseling, onderwijs en opleiding; - acties ter bevordering van participatie en initiatief van de burgers; - uitwisselingen tussen burgers en hun organisaties; - verspreiding van informatie over de activiteiten van de Gemeenschap; - acties ter voorbereiding, ondersteuning en evaluatie van de gesubsidieerde acties. De activiteiten van het Platform van de Europese NGO's van de sociale sector betreffen met name: - bijdragen aan de ontwikkeling van het EU-beleid inzake kwesties die van belang zijn voor de leden van het Platform, met name ten aanzien van de sociale rechten, het sociale beleid en de sociale programma's van de Europese Unie, en de dialoog met de maatschappelijke organisaties; - het informeren van de leden van het Platform over de ontwikkeling van het communautaire beleid dat hen aangaat, het vergemakkelijken van het proces van de dialoog met en de raadpleging van de leden door de instellingen van de Europese Unie en het doorgeven, via de leden, van deze activiteiten naar het nationale niveau; - het bevorderen van een dialoog met andere groeperingen die actief zijn met betrekking tot kwesties van gemeenschappelijk belang (sociale partners, andere Europese groeperingen van NGO's, NGO's in de kandidaat-lidstaten, enz.); - het versterken van de NGO's in de sociale sector in de Europese Unie en in de kandidaat-lidstaten, met name door de uitwisseling van ervaringen, praktijken, en informatie tussen de leden van het Sociaal Platform. De activiteiten van de Europese Raad voor vluchtelingen en in ballingschap levenden betreffen met name: - het vertegenwoordigen van de organisaties van vluchtelingen, asielzoekers en ontheemden bij de Europese Unie; - het coördineren van de standpunten van de leden tegenover de Europese Unie; - het doorgeven van informatie over vluchtelingen, asielzoekers en ontheemden aan de Europese instellingen; - het doorgeven van informatie van de Europese Unie aan de nationale vluchtelingenraden en de niet-gouvernementele organisaties; - het bijdragen tot de uitwisseling van informatie en van goede praktijken; - acties inzake discussies en gedachtewisselingen over vluchtelingen, asielzoekers en ontheemden in Europa, en over de maatregelen van de Europese Unie ten behoeve van deze mensen; - bewustmaking van de publieke opinie via het netwerk van de aangesloten organisaties; - acties ter bevordering van participatie en het initiatief van de kant van vluchtelingen, asielzoekers en ontheemden. De Vereniging van de Raden van State en van de Hoge Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie heeft als doel het vergemakkelijken van de coördinatie alsmede het aan de burgers doorgeven van de adviezen van de Raden van State en de Hoge Administratieve Rechtscolleges betreffende het Gemeenschapsrecht en het bevorderen van de harmonisatie van de technieken voor de omzetting en tenuitvoerlegging van het Europees recht op nationaal niveau. Bovendien vallen ook de acties van de Commissie in verband met de oprichting, de bevordering en het beheer van de "platformen voor uitwisseling en stimulering" die actief zijn op het terrein van actief burgerschap en Europese integratie, onder dit programma, evenals het organiseren van daarmee verband houdende evenementen. 2. Uitvoering van de ondersteunde activiteiten 2.1. De activiteiten van organisaties die in aanmerking komen voor een communautaire subsidie uit hoofde van dit programma, dienen onder een van de volgende programmaonderdelen te vallen. 2.1.1. Deel 1: De doorlopende werkprogramma's van de volgende organisaties die een doel van algemeen Europees belang nastreven op het terrein van het actieve Europese burgerschap: - Vereniging "Ons Europa"; - Jean-Monnethuis; - Robert-Schumanhuis; - Platform van de Europese NGO's van de sociale sector; - Europese Raad voor vluchtelingen en in ballingschap levenden (ECRE); - Vereniging van de Raden van State en van de Hoge Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie. 2.1.2. Deel 2: Doorlopend werkprogramma van organisaties die een doel van algemeen Europees belang nastreven op het gebied van het actieve Europese burgerschap, dan wel een doelstelling die past in het kader van het beleid van de Europese Unie op dit gebied. Dit kan betreffen: - organisaties zonder winstoogmerk die activiteiten uitvoeren ten gunste van de burgers die in die organisaties actief zijn; - Europese netwerken met multiplicatorfunctie van organisaties zonder winstoogmerk in de aan het programma deelnemende landen, die beginselen en beleid ondersteunen die aansluiten bij de doelstellingen op dit gebied; - organisaties die een doelstelling nastreven die past in het kader van het beleid van de Europese Unie op het gebied van actief Europees burgerschap. Ter ondersteuning van de verwezenlijking van het doorlopende werkprogramma van een dergelijke organisatie kan een jaarlijkse subsidie voor huishoudelijke uitgaven (exploitatiesubsidie) worden toegekend. 2.1.3. Deel 3: a) Acties op het gebied van actief Europees burgerschap, met name van de kant van niet-gouvernementele organisaties, verenigingen en bonden van Europees belang of overkoepelende vakbondsorganisaties. In afwijking van artikel 114 van het Financieel Reglement komen de overkoepelende vakbondsorganisaties die deelnemen aan de sociale dialoog, in aanmerking voor subsidies onder dit deel, ook als zij geen rechtspersoonlijkheid bezitten; b) acties ten gunste van jumelages van steden op initiatief van gemeentebesturen, lokale en regionale verbanden en organen, lokale en regionale overheden, of organisaties daarvan. 2.2. Gezien de kwaliteit en de kwantiteit van de aanvragen om financiële steun wordt bij de verdeling van de middelen van het programma rekening gehouden met de volgende richtsnoeren: - de voor deel 3, onder a), toegewezen middelen mogen niet minder bedragen dan 20 % van het beschikbare jaarlijkse budget voor dit programma; - de voor deel 3, onder b), toegewezen middelen mogen niet minder bedragen dan 40 % van het beschikbare jaarlijkse budget voor dit programma. 3. Selectie van begunstigden 3.1. Organisaties die werkzaam zijn op het gebied van het actieve Europese burgerschap kunnen rechtstreeks uit hoofde van deel 1 van het programma een subsidie voor huishoudelijke uitgaven ontvangen na goedkeuring van een passend werkplan en een begroting. 3.2. De Commissie doet oproepen tot het indienen van voorstellen met het oog op de toekenning van subsidies uit hoofde van deel 2 van dit programma. In 2004 en 2005 kunnen echter in afwijking van punt 1 subsidies worden verleend aan de in het aanhangsel genoemde organisaties. In alle gevallen gelden alle overige voorwaarden van het Financieel Reglement, de uitvoeringsvoorschriften ervan en het basisbesluit. Bij de publicatie van een oproep kunnen eventuele prioriteiten inzake de thema's en typen activiteiten die aansluiten bij de algemene doelstelling van het programma vermeld worden, alsmede eventuele mogelijkheden om de activiteiten over meerdere jaren te spreiden. 3.3. Organisaties die een subsidie voor een actie ontvangen uit hoofde van deel 3 van een programma worden op basis van oproepen tot het indienen van voorstellen geselecteerd. De Commissie zorgt ervoor dat de oproep tot het indienen van voorstellen "klantvriendelijk" is en geen onoverkomelijke bureaucratische last vormt. In voorkomend geval laat men de oproep tot het indienen van voorstellen in twee stappen verlopen, waarbij de eerste stap is dat beperkte documentatie moet worden ingediend die strikt noodzakelijk is voor de evaluatie van het voorstel. Ten aanzien van vakbondskoepels die deelnemen aan de Europese sociale dialoog, kan deze oproep de vorm aannemen van een niet-openbare uitnodiging. 4. Punten waarop de subsidieaanvragen worden geëvalueerd De subsidieaanvragen worden geëvalueerd ten aanzien van: - de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma; - de kwaliteit van de ondernomen activiteiten; - het te verwachten multiplicatoreffect van de activiteiten op de burgers; - de geografische uitstraling van de activiteiten; - de rol van de burgers in de structuren van de betreffende organisaties; - de verhouding tussen de kosten en de baten van de voorgestelde activiteit(1). 5. Financiering en in aanmerking komende uitgaven 5.1. In aanmerking komende uitgaven van de onder deel 1 bedoelde organisaties betreffen zowel de huishoudelijke kosten als de noodzakelijke uitgaven voor het uitvoeren van hun acties. 5.2. De aan deze organisaties toegekende subsidies mogen niet alle in aanmerking komende uitgaven van die organisaties voor het betreffende kalenderjaar dekken: de organisaties moeten medefinanciering ten bedrage van minimaal 10 % van hun begrotingen uit andere dan communautaire bronnen verkrijgen. Deze medefinanciering kan gedeeltelijk in natura plaatsvinden, mits deze bijdrage niet hoger gewaardeerd wordt dan hetzij de feitelijke en in de boekhouding vastgelegde kosten, hetzij de algemeen aanvaarde kosten op de betreffende markt. 5.3. Overeenkomstig artikel 113, lid 2, van het Financieel Reglement wordt bij de aan deze organisaties verleende subsidies voor huishoudelijke uitgaven een uitzondering gemaakt op het principe van degressiviteit, gezien hun hoedanigheid van organisaties die een doel van algemeen Europees belang nastreven. 5.4. Onder deel 2 wordt bij de vaststelling van de subsidies voor huishoudelijke uitgaven alleen rekening gehouden met kosten die noodzakelijk zijn voor het goede verloop van de normale activiteiten van de geselecteerde organisatie, met name personeelskosten, algemene kosten (huur, andere kosten van huisvesting, uitrusting, kantoorbenodigdheden, telecommunicatie, portokosten, enz.), de kosten van interne vergaderingen en van publicatie, informatievoorziening en verspreiding, alsmede kosten die rechtstreeks verband houden met de activiteiten van de organisatie. 5.5. Een subsidie voor huishoudelijke uitgaven uit hoofde van deel 2 van de bijlage mag niet alle in aanmerking komende uitgaven van de organisatie voor het kalenderjaar waarvoor de subsidie is toegekend, dekken. De betreffende organisaties moeten medefinanciering ten bedrage van minimaal 20 % van hun begrotingen uit andere dan communautaire bronnen verkrijgen. Deze medefinanciering kan gedeeltelijk in natura plaatsvinden, mits deze bijdrage niet hoger gewaardeerd wordt dan hetzij de feitelijke en in de boekhouding vastgelegde kosten, hetzij de algemeen aanvaarde kosten op de betreffende markt. 5.6. Overeenkomstig artikel 113, lid 2, van het Financieel Reglement hebben aldus verleende subsidies voor huishoudelijke uitgaven in geval van verlenging een degressief karakter. Deze degressiviteit wordt toegepast met ingang van het derde jaar en bedraagt 2,5 % per jaar. Met het oog op de naleving van deze regel, die van toepassing is onverminderd de hierboven genoemde medefinancieringsregel, is het percentage van de communautaire medefinanciering dat overeenkomt met de subsidie voor een gegeven begrotingsjaar ten minste 2,5 procentpunt lager dan het percentage van de communautaire medefinanciering dat overeenkomt met de subsidie voor het voorafgaande begrotingsjaar. 5.7. De subsidies uit hoofde van deel 3 kunnen worden toegekend op basis van vaste prijstabellen voor organisatie- en reiskosten. 6. Beheer van het programma De Commissie kan, op basis van een kosten-batenanalyse, besluiten om het beheer van het programma geheel of gedeeltelijk op te dragen aan een uitvoerend agentschap, met inachtneming van artikel 55 van het Financieel Reglement; zij kan ook een beroep doen op deskundigen of op andere vormen van technische of administratieve bijstand waarbij geen overheidstaken in het geding zijn. Deze bijstand kan worden verleend in het kader van specifieke dienstverleningscontracten. Bovendien kan de Commissie studies financieren en vergaderingen van deskundigen beleggen als dat de tenuitvoerlegging van het programma kan vergemakkelijken, en zij kan rechtstreeks met het doel van het programma verband houdende acties inzake voorlichting, publicatie en verspreiding ondernemen. De Commissie wisselt regelmatig van gedachten met vertegenwoordigers van huidige en potentiële begunstigden van het actieprogramma. 7. Erkenning van financiering Elke instelling, vereniging of activiteit die uit dit programma subsidie ontvangt, is verplicht te erkennen dat zij steun ontvangt van de Europese Unie. De Commissie zal daartoe gedetailleerde richtsnoeren inzake zichtbaarheid opstellen. 8. Verspreiding van resultaten Om de verspreiding van resultaten te vergemakkelijken zullen zoveel mogelijk producten die uit dit programma gefinancierd worden, kosteloos elektronisch ter beschikking worden gesteld. 9. Controles en audits 9.1. De begunstigde van een subsidie voor huishoudelijke uitgaven houdt alle bewijsstukken van uitgaven tijdens het jaar waarvoor de subsidie is verleend (met name het geverifieerde financiële overzicht), gedurende vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie. De begunstigde van een subsidie voor huishoudelijke uitgaven zorgt ervoor dat eventuele bewijsstukken die in het bezit zijn van partners of leden, ter beschikking van de Commissie worden gesteld. 9.2. De Commissie heeft het recht om de aanwending van de subsidie aan een audit te onderwerpen via haar tussenpersonen of via een bevoegde externe organisatie naar keuze. Deze audits kunnen worden uitgevoerd tijdens de volledige looptijd van de overeenkomst en tijdens een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop het saldo van de subsidie is betaald. De auditresultaten kunnen er eventueel toe leiden dat de Commissie besluiten tot terugvordering neemt. 9.3. Het personeel van de Commissie en de door de Commissie gemachtigde externe personen hebben op passende wijze toegang tot met name de kantoren van de begunstigde, evenals tot alle noodzakelijke gegevens, ook in elektronische vorm, om deze audits tot een goed einde te brengen. 9.4. De Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) hebben dezelfde rechten als de Commissie, en met name het recht van toegang. 9.5. Om de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden te beschermen, is de Commissie bovendien krachtens Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96(2) gemachtigd ter plaatse controles en verificaties in het kader van het programma uit te voeren. Eventueel voert het OLAF onderzoek uit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad(3). (1) Het is de verantwoordelijkheid van de begunstigden om een passend kader voor toezicht en evaluatie te scheppen. (2) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2. (3) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1. Aanhangsel - Internationaal Secretariaat van de Unie der Europese Federalisten, - Raad der Europese Gemeenten en Regio's, - European Citizens Action Service, - European Institute for Advanced Studies in Management, - Centrum voor Europese Studies in Straatsburg, - Europe-College in Hamburg, - "Soul for Europe", - "Fair Trials Abroad", - Intercultural Leadership School, - Centre européen juif d'information (CEJI), - European Academy of Sciences and Arts, - Europäisches Übersetzer-Kollegium in Straelen, - Festival of Europe, 9 mei, - Association européenne des représentants territoriaux, - Meeting for Friendship among Peoples Association, - Institute of European Affairs in Dublin, - Centre for European Not-for-profit Organisations, - Institut für Europäische Politik in Berlijn, - European Institute of International Relations (IERI), - European Academy of the Urban Environment in Berlijn, - Trans-European Policy Studies Association (ADEPT), - Centrum voor Europese Beleidsstudies (CEPS), - European Policy Centre (EPC), - "Friends of Europe" - Internationale Europese Beweging.