Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32002R0658

    Verordening (EG) nr. 658/2002 van de Raad van 15 april 2002 tot instelling van het definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland

    PB L 102 van 18.4.2002, p. 1–11 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 18/03/2008: This act has been changed. Current consolidated version: 24/06/2005

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2002/658/oj

    18.4.2002   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

    L 102/1


    VERORDENING (EG) Nr. 658/2002 VAN DE RAAD

    van 15 april 2002

    tot instelling van het definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), hierna „basisverordening” te noemen, inzonderheid op artikel 11, lid 2, en artikel 11, lid 3,

    Gelet op het voorstel dat door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité werd ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Vorige onderzoeken

    (1)

    In mei 1994 aanvaardde de Commissie na een regionale antidumpingprocedure met betrekking tot invoer in het Verenigd Koninkrijk bij Besluit 94/293/EG (2) verbintenissen in verband met de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Litouwen en Rusland. De door de Russische autoriteiten aangeboden en door de Commissie aanvaarde verbintenis werd evenwel reeds binnen het eerste jaar niet meer nagekomen.

    (2)

    In juni 1994 werd een zich over de gehele Gemeenschap uitstrekkend antidumpingonderzoek met betrekking tot de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Litouwen en Rusland ingeleid na een klacht van de European Fertiliser Manufacturers Association (EFMA). De procedure werd bij Besluit 95/344/EG van de Commissie (3) beëindigd voor de invoer uit Litouwen; in augustus 1995 stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 2022/95 (4) een definitief antidumpingrecht in op de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland. Op de invoer uit Rusland was een variabel recht van toepassing gelijk aan het verschil tussen ECU 102,9 per netto ton product (de „minimuminvoerprijs” of „MIP”) en de nettoprijs, cif-grens Gemeenschap, vóór inklaring, in alle gevallen waarin laatstgenoemde prijs lager was.

    (3)

    Nadat bij een volgend onderzoek werd vastgesteld dat de importeur het recht voor zijn rekening nam, werden de maatregelen in maart 1998 bij Verordening (EG) nr. 663/98 (5) gewijzigd en werd een specifiek recht van ECU 26,3 per ton vastgesteld.

    2.   Onderzoeken in verband met andere landen

    (4)

    In oktober 1999 werd een antidumpingonderzoek ingeleid met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van ammoniumnitraat uit Litouwen, Polen en Oekraïne (6). Uit dit onderzoek bleek dat uit Polen en Oekraïne ammoniumnitraat met dumping werd ingevoerd en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor aanmerkelijke schade werd berokkend; uit Litouwen bleek evenwel niet met dumping te worden ingevoerd. Bijgevolg werden bij Verordening (EG) nr. 132/2001 (7) van de Raad definitieve antidumpingmaatregelen ingesteld op de invoer van ammoniumnitraat uit Polen en Oekraïne en werd de procedure met betrekking tot de invoer uit Litouwen beëindigd. Er werden rechten ingesteld in de vorm van een specifiek recht per ton om de doeltreffendheid van de maatregelen te waarborgen en prijsmanipulatie te ontmoedigen.

    3.   Onderhavig onderzoek

    3.1.   Verzoek om een nieuw onderzoek

    (5)

    Nadat op 24 februari 2000 het bericht werd gepubliceerd dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing waren op de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland op het punt stonden te vervallen (8), ontving de Commissie enerzijds een verzoek om een nieuw onderzoek naar aanleiding van dit vervallen van de maatregelen en anderzijds een verzoek om een tussentijds nieuw onderzoek respectievelijk ingevolge artikel 11, lid 2, en artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Deze verzoeken werden ingediend door de EFMA namens producenten die het grootste gedeelte van de productie van ammoniumnitraat van de Gemeenschap voor hun rekening nemen („de producenten van de Gemeenschap die het verzoek indienden”). In het verzoek om een nieuw onderzoek naar aanleiding van het vervallen van de maatregelen werd aangevoerd dat de schadelijke dumping bij invoer uit Rusland zich waarschijnlijk zou voortzetten of herhalen indien de maatregelen vervielen. Het verzoek om een tussentijds nieuw onderzoek was gebaseerd op het feit dat de geldende maatregelen niet toereikend waren om de schadelijke gevolgen van de dumping op te heffen.

    3.2.   Bericht van inleiding

    (6)

    Na overleg met het Raadgevend Comité besloot de Commissie dat er voldoende bewijzen waren en opende zij een nieuw onderzoek ingevolge artikel 11, lid 2, en artikel 11, lid 3, van de basisverordening, hetgeen zij met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendmaakte (9).

    3.3.   Onderzoektijdvak

    (7)

    Het onderzoektijdvak („OT”) dat voor het onderzoek naar de voortzetting, dan wel herhaling van de dumping en schade in aanmerking werd genomen, besloeg de periode van 1 juli 1999 tot 30 juni 2000. Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de vaststelling of de schade zich al dan niet zou voortzetten en/of herhalen had betrekking op de periode van 1 januari 1996 tot het einde van het OT („onderzochte periode”).

    3.4.   Bij het onderzoek betrokken partijen

    (8)

    De Commissie bracht de volgende partijen officieel op de hoogte van de inleiding van het nieuwe onderzoek: de producenten van de Gemeenschap die het verzoek hadden ingediend, de Russische exporteurs/producenten, de importeurs, de verwerkende bedrijven en hun verenigingen waarvan de betrokkenheid bekend was alsmede de vertegenwoordigers van het betrokken exporterende land. Zij zond de volgende partijen vragenlijsten: de exporteurs/producenten, de producenten van de Gemeenschap, de importeurs, de verwerkende bedrijven en hun verenigingen waarvan de betrokkenheid bekend was alsmede alle partijen die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn bekendmaakten.

    (9)

    Om de Russische exporteurs/producenten in staat te stellen een verzoek om behandeling als marktgericht bedrijf of om afzonderlijke behandeling in te dienen, zond de Commissie de exporteurs/producenten waarvan de betrokkenheid bekend was de nodige formulieren.

    (10)

    De vragenlijst werd beantwoord door: negen producenten van de Gemeenschap, één producent in het analoge land, twee importeurs, één vereniging van importeurs en twee verenigingen van verwerkende bedrijven. Uit het betrokken exportland liep slechts één ingevulde vragenlijst binnen.

    3.5.   Verificatie van de ontvangen gegevens

    (11)

    De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij noodzakelijk achtte voor haar vaststellingen met betrekking tot de voortzetting, dan wel herhaling van de dumping en schade en m.b.t. het belang van de Gemeenschap. De Commissie stelde de rechtstreeks betrokken partijen in de gelegenheid om hun standpunten schriftelijk bekend te maken en om te verzoeken te worden gehoord.

    (12)

    Er vonden verificatiebezoeken plaats ten kantore van de volgende ondernemingen:

     

    Producenten van de Gemeenschap:

    Grande Paroisse SA, Frankrijk

    Hydro Agri France, Frankrijk

    Kemira Ince Ltd, Verenigd Koninkrijk

    Terra Nitrogen, Verenigd Koninkrijk

     

    Producent in het analoge land:

    Mississippi Chemical Corporation, Yazoo City, VS.

    B.   PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1.   Product

    (13)

    Het betreft hetzelfde product dat reeds in het vorige onderzoek werd onderzocht, namelijk ammoniumnitraat („AN” of „het onderzochte product”), een vaste meststof op basis van stikstof die vaak in de landbouw wordt gebruikt. De meststof wordt vervaardigd van ammoniak en salpeterzuur en heeft in de vorm van prills of granules een stikstofgehalte van meer dan 28 gewichtsprocenten.

    (14)

    Het betrokken product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 (ammoniumnitraat ander dan in waterige oplossing) en 3102 40 90 (mengsels van ammoniumnitraat en calciumcarbonaat of andere niet-vruchtbaarmakende anorganische stoffen met een stikstofgehalte van meer dan 28 gewichtsprocenten).

    2.   Soortgelijk product

    (15)

    Zoals zowel uit het vorige onderzoek als uit het onderzoek met betrekking tot andere landen bleek, is AN een echt basisproduct en zijn de fundamentele chemische eigenschappen van dit product vergelijkbaar, ongeacht het land van oorsprong. Er zijn twee verschillende soorten AN: prills en granules. Granules hebben een grotere diameter en derhalve een beter spreidend vermogen. Uit het onderzoek is gebleken dat uit Rusland prills werden ingevoerd en dat het grootste gedeelte van het AN dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt vervaardigd de vorm heeft van granules. Omdat prills en granules evenwel dezelfde chemische kenmerken hebben en hetzelfde eindgebruik kennen en bovendien volgens de verwerkende bedrijven onderling verwisselbaar zijn, moeten zij beschouwd worden als twee verschillende vormen van hetzelfde product.

    (16)

    Het product dat in de Gemeenschap wordt vervaardigd en verkocht door de producenten van de Gemeenschap die het verzoek indienden, wordt derhalve beschouwd als een soortgelijk product vergeleken met het product dat in Rusland wordt vervaardigd en aldaar wordt verkocht of uit dat land naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor het AN dat op de binnenlandse markt van het analoge land wordt verkocht.

    C.   DUMPING EN DE MOGELIJKE VOORTZETTING ERVAN

    (17)

    Volgens artikel 11, lid 2, van de basisverordening moet worden nagegaan of het waarschijnlijk is dat de dumping zich bij het vervallen van de maatregelen voortzet of herhaalt.

    (18)

    Om na te gaan of het waarschijnlijk is dat de dumping zich voortzet, moet worden geverifieerd of er momenteel sprake is van dumping en zo ja of deze zich eventueel zal voortzetten.

    1.   Dumping tijdens het OT

    1.1.   Tijdens het OT naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden

    (19)

    Tijdens het OT werden 282 Kton AN uit Rusland in de Gemeenschap ingevoerd, hetgeen neerkomt op ongeveer 20 % van de totale invoer en ongeveer 5 % van het verbruik van AN in de Gemeenschap. Vergeleken met het vorige onderzoektijdvak liggen de ingevoerde hoeveelheden niet beduidend lager; toen werden van april 1993 tot maart 1994 340 Kton ingevoerd.

    1.2.   Behandeling als marktgericht bedrijf (MET = Market Economy Treatment) en afzonderlijke behandeling (IT = Individual Treatment)

    (20)

    Drie exporteurs/producenten dienden verzoeken in om als marktgericht bedrijf, en/of afzonderlijk, te worden behandeld. Omdat twee van deze ondernemingen de vragenlijst van de Commissie later niet binnen een redelijke termijn beantwoordden, oordeelde de Commissie dat hun verzoeken niet verder behandeld moesten worden. Aangezien de nodige gegevens om de dumping te berekenen niet werden voorgelegd, konden de MET- en IT-verzoeken niet in overweging worden genomen. Deze bedrijven werden derhalve beschouwd als bedrijven die niet aan het onderzoek medewerkten; later werd hun medegedeeld dat de bevindingen in hun geval op de beschikbare gegevens gebaseerd zouden worden ingevolge artikel 18 van de basisverordening.

    (21)

    Het derde bedrijf dat een MET/IT-verzoek indiende bleek tijdens het OT het betrokken product niet naar de Gemeenschap te hebben uitgevoerd. Bij gebrek aan effectieve gegevens over de uitvoer m.b.t. het OT was berekening van de dumping noch in het kader van het „nieuw onderzoek naar aanleiding van het vervallen van de maatregelen”, noch in het kader van het „tussentijds nieuw onderzoek” mogelijk. Bijgevolg konden noch de MET-behandeling, noch de IT-behandeling in overweging worden genomen.

    1.3.   Analoog land

    (22)

    Aangezien bij invoer uit Rusland artikel 2, lid 7, onder a, van de basisverordening van toepassing is, behalve wanneer de onderneming in kwestie als een marktgericht bedrijf wordt beschouwd, moet de normale waarde gebaseerd worden op gegevens die verkregen werden in een derde land met markteconomie. In het Bericht van inleiding stelde de Commissie Polen als geschikt analoog land voor omdat Polen ook in het kader van andere onderzoeken met betrekking tot hetzelfde product als analoog land in aanmerking was genomen en het productieproces alsmede de beschikbaarheid van grondstoffen vergelijkbaar waren met de situatie in Rusland.

    (23)

    De European Fertiliser Import Association (EFIA) had bezwaren tegen deze keuze. De belangrijkste argumenten hierbij waren dat Polen zeer hoge binnenlandse prijzen voor meststoffen hanteerde ten gevolge van zijn sterk protectionistische houding bij de invoer van meststoffen en dat het de hoogste aardgasprijzen in Centraal-Europa hanteerde ten gevolge van het gasdistributiemonopolie van de overheid. EFIA stelde Litouwen als alternatief voor omdat dat land een buurland was en zijn productieproces met het Russische vergelijkbaar was, en omdat het geen ruilhandel kende en de enige Litouwse producent zijn aardgas kocht van een Russische leverancier die ook aan Russische producenten levert tegen prijzen die schommelen volgens de gepubliceerde prijs voor ammoniak, cif Noord-Europa.

    (24)

    Noch de bekende Poolse producenten, noch de enige Litouwse producent waren evenwel tot medewerking bereid.

    (25)

    De Commissie wendde zich dan tot producenten in Australië en de VS zoals door EFMA werd voorgesteld. Omdat in elk van deze landen slechts één producent tot medewerking bereid werd gevonden, werden de binnenlandse verkoop in de vorm van het marktaandeel van deze producenten en de representativiteit van hun binnenlandse verkoop ten aanzien van de Russische uitvoer naar de Gemeenschap verder onderzocht. Hierbij bleek dat beide producenten weliswaar een representatieve verkoop hadden maar de Australische producent op zijn binnenlandse markt niet met ernstige concurrentie te kampen had. De producent in de VS daarentegen kon op een sterke binnenlandse verkoop bogen maar moest wat de prijzen betreft tevens optornen tegen concurrentie van zowel binnenlandse als buitenlandse bedrijven. De VS werden derhalve als het geschiktste analoge land in aanmerking genomen.

    (26)

    De verkoop van AN door de producent in de VS op zijn binnenlandse markt werd onderzocht en er werd vastgesteld dat deze verkoop representatief was, vergeleken met de uit Rusland naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden.

    (27)

    Nadat EFIA hiervan op de hoogte was gebracht, voerde deze vereniging aan dat de Commissie er niet van had mogen afzien Litouwen als het analoog land in aanmerking te nemen met als reden dat de enige Litouwse producent niet tot medewerking bereid was. EFIA oordeelde dat de recente antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van ammoniumnitraat uit Litouwen, Oekraïne en Polen (10) relevante gegevens had opgeleverd. De onderzoektijdvakken van beide procedures vallen inderdaad ten dele samen. Onderhavige procedure heeft met bedoelde procedure evenwel slechts de drie eerste maanden van het OT gemeen. Volgens artikel 6, lid 1, van de basisverordening wordt, „om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn, een onderzoektijdvak vastgesteld, dat normaal een onmiddellijk aan de procedure voorafgaande periode van tenminste zes maanden beslaat”. Derhalve werd geoordeeld dat de gegevens van de eerste drie maanden van het OT niet voldoende representatief zijn voor de seizoensgebonden en veranderlijke AN-markt. Bovendien moet worden benadrukt dat het zou indruisen tegen de bepalingen van artikel 19, lid 6, van de basisverordening om gegevens die in het kader van een bepaalde procedure en voor een bepaald doel werden gebruikt, ook in een andere procedure en voor een ander doel te gebruiken, zeker als bovendien ook nog blijkt dat de betrokken partij niet eens bereid was aan dat tweede onderzoek medewerking te verlenen. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

    1.4.   Normale waarde

    (28)

    Zoals hierboven reeds werd medegedeeld, werd de normale waarde berekend op basis van de gegevens die werden geverifieerd in de Amerikaanse onderneming die volle medewerking aan het onderzoek verleende.

    (29)

    Om vast te stellen of de verkoop van het soortgelijk product op de markt van de VS had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties werd de binnenlandse verkoopprijs af fabriek vergeleken met de volledige productiekosten (d.w.z. de fabricagekosten vermeerderd met de verkoopkosten en met de algemene en administratieve uitgaven). Omdat de gewogen gemiddelde verkooprijs hoger was dan de gewogen gemiddelde kostprijs per eenheid werd de normale waarde vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde verkoopprijs op de binnenlandse markt tijdens het OT.

    (30)

    Zowel EFIA als de Russische exporteur die medewerking verleende, voerden aan dat de berekende normale waarde een neerwaartse aanpassing had moeten ondergaan omdat de VS-producenten hoge prijzen betaalden voor hun aardgas. Een eerste opmerking in dit verband is dat de normale waarde niet werd berekend maar werd vastgesteld aan de hand van de prijzen van de winstgevende verkopen op de binnenlandse markt van de VS. Ten tweede zij erop gewezen dat aardgas inderdaad een belangrijk kostenelement bij de productie van AN is maar dat werd vastgesteld dat er sterke concurrentie was op de binnenlandse markt voor AN van de VS en dat er grote hoeveelheden werden ingevoerd. Als zodanig worden deze binnenlandse prijzen voor AN in hoge mate bepaald door de situatie op de markt veeleer dan door de kostprijs. Er waren geen bewijzen van de mate waarin de hogere aardgasprijzen op de markt van de VS de binnenlandse verkoopprijzen voor AN tijdens het OT beïnvloed zouden hebben. Tenslotte moet erop gewezen worden dat zelfs indien hoge aardgasprijzen kwantificeerbare gevolgen zouden hebben gehad voor de binnenlandse verkoopprijzen van AN, dit geen gevolgen zou hebben gehad voor het definitieve recht omdat de dumpingmarge niet lager dan de schademarge geweest zou zijn. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

    1.5.   Uitvoerprijs

    (31)

    Omdat de enige exporteur/producent die aan het onderzoek medewerkte het betrokken product tijdens het OT niet naar de Gemeenschap uitvoerde, werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening; in dit geval waren dat de prijzen cif-grens Gemeenschap van de Eurostat-statistieken.

    1.6.   Vergelijking

    (32)

    De normale waarde werd vergeleken met de uitvoerprijs in het af fabriek-stadium. Deze methode werd gebruikt om rekening te kunnen houden met de verschillen in kosten voor binnenlands vervoer tussen landen met en landen zonder markteconomie. Vooral bij een product zoals het onderzochte product dat bulk wordt geleverd, vormen deze kosten een belangrijk deel van de verkoopprijs. Derhalve werden de nodige correcties aangebracht aan de uitvoerprijs cif teneinde rekening te houden met de verschillen in de volgende kosten: vervoer van het bedrijf naar de haven, havengelden, verzekering en vracht.

    (33)

    De prijzen voor het vervoer van AN in de VS bleken bepaald te worden door de situatie op de markt, die het gevolg is van concurrentie tussen de vervoersondernemingen. Omdat de VS een concurrerende markt hebben, werden de kosten voor het vervoer van het product per spoor die tijdens het onderzoek werden vastgesteld, proportioneel toegepast op de uitvoerprijs, cif-grens Gemeenschap, van de Russische exporteurs/producenten op basis van de geraamde, gewogen gemiddelde afstand tot de grens van de Gemeenschap voor alle „op uitvoer gerichte” (zie overweging 37) Russische producenten.

    1.7.   Dumpingmarge

    (34)

    Ingevolge artikel 2, lid 11 en lid 12, van de basisverordening werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs in het af fabriek-stadium. De voor het gehele land geldende dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de prijs „cif-grens Gemeenschap”, bedraagt 115,8 %.

    2.   Mogelijke voortzetting van de dumping

    (35)

    Uit overweging 34 hierboven blijkt dat tijdens het OT met dumping naar de Gemeenschap werd uitgevoerd. Bovendien was de dumpingmarge veel hoger dan in het kader van de vorige onderzoeken werd vastgesteld.

    (36)

    Om na te gaan of het waarschijnlijk was dat verder grote hoeveelheden tegen sterke dumpingprijzen zouden worden ingevoerd, werden gegevens uit verschillende bronnen onderzocht. In de eerste plaats werden de gegevens onderzocht die door de enige medewerkende Russische producent werden verstrekt. Deze producent bleek echter naar derde landen te hebben uitgevoerd maar niet naar de Gemeenschap. Omdat geen andere onderneming die naar de Gemeenschap had uitgevoerd medewerking verleende, werd in de tweede plaats, ingevolge artikel 18, lid 1, van de basisverordening, gebruik gemaakt van de gegevens van Eurostat en van de gegevens in het verzoek om het nieuwe onderzoek; deze gegevens stelden de Commissie in staat de hoeveelheden die in de toekomst naar de Gemeenschap zullen worden uitgevoerd te extrapoleren.

    (37)

    De totale productiecapaciteit voor AN in Rusland wordt geraamd op ongeveer 8 900 Kton (1,6 maal het verbruik in de Gemeenschap tijdens het OT); hiervan zouden de „op uitvoer gerichte” producenten (in het algemeen de producenten die redelijk gemakkelijk bij een haven kunnen komen) minimaal 4 500 Kton voor hun rekening nemen. Hoewel de bezettingsgraad van de productiecapaciteit tussen de verschillende ondernemingen en bovendien van jaar tot jaar behoorlijk varieert, wordt het binnenlands verbruik op slechts ongeveer 2 200 Kton geraamd. Rekening houdend met de huidige uitvoer uit Rusland naar andere derde landen (2 189 Kton in 1999) betekent dit dat er voldoende capaciteit over is voor de productie van goederen die kunnen worden uitgevoerd. Indien de maatregelen vervielen, zou deze capaciteit kunnen worden aangewend om nog meer dan nu het geval is naar de Gemeenschap uit te voeren.

    (38)

    Bovendien zij eraan herinnerd dat de uitvoer uit Rusland naar de EG in 1996 nog 40 % van de totale Russische uitvoer van het betrokken product (11) bedroeg. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat een aantal derde landen (de VS, Australië, Polen en Hongarije) handelsbeschermende maatregelen namen tegen de invoer uit Rusland, dat China met ingang van 1997 op ingrijpende wijze overging tot vervanging van invoer door binnenlandse productie en dat het binnenlandse verbruik in Rusland in de nabije toekomst waarschijnlijk zeer laag zal blijven. Dit betekent dat de Russische producenten de Gemeenschap waarschijnlijk als afzetmarkt zullen gebruiken voor eventuele extra productie.

    (39)

    Gezien de huidige prijzen op de markt van de Gemeenschap, is het waarschijnlijk dat de Russische exporteurs/producenten verder tegen dumpingprijzen zullen invoeren teneinde verloren marktaandeel te heroveren. Dit wordt ook bevestigd door het prijsgedrag van de Russische exporteurs op de andere belangrijke exportmarkten dan de Gemeenschap en de VS.

    (40)

    Een ander argument is dat wordt verwacht dat het meststofverbruik in de wereld tegen 2004 zal zijn gestegen; de grootste stijging wordt evenwel in Azië en vooral in China en India verwacht. China en India hebben echter een massale productiecapaciteit voor meststoffen gecreeerd om de invoer te beperken. Zo verbood meer bepaald China de invoer van stikstofhoudende meststoffen, waaronder AN.

    (41)

    Zoals reeds in overweging 21 werd medegedeeld, voerde de enige exporteur/producent die medewerking verleende aan het onderzoek niet naar de Gemeenschap uit tijdens het OT. Hoewel deze producent tijdens het OT over een omvangrijke productiecapaciteit beschikte, was zijn niet bezette capaciteit beperkt. Dat betekent voor deze producent dat de productie van grote hoeveelheden voor uitvoer naar de Gemeenschap bij het eventuele vervallen van de maatregelen ten koste zou moeten gaan van zijn verkoop op andere markten. Zelfs indien deze exporteur, bij het eventuele vervallen van de maatregelen, zonder dumping in de Gemeenschap zou invoeren, zou de bevinding dat waarschijnlijk verder met dumping zou worden ingevoerd voor het land als geheel overeind blijven omdat andere exporteurs tijdens het OT omvangrijke hoeveelheden met een hoge dumpingmarge naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd.

    (42)

    EFIA voerde aan dat alle kosten, zoals de kosten voor verzekering, vervoer, lossen, opslag en overladen, sedert de recente terroristische aanslagen in de VS zijn gestegen en dat deze stijging tot uitdrukking zal komen in hogere prijzen voor ingevoerde meststoffen omdat de importeurs deze kosten eveneens moeten recupereren. Dit argument is evenwel ongegrond want er werden geen bewijzen voorgelegd waaruit bleek dat de gestegen kosten belangrijker gevolgen zouden hebben voor de Russische uitvoerprijzen dan voor de binnenlandse prijzen in de VS. Bovendien kan met ontwikkelingen die zich na het OT hebben voorgedaan slechts rekening worden gehouden indien kan worden aangetoond dat de resultaten van het onderzoek hierdoor onbruikbaar worden en het niet meer terecht is dat nog een antidumpingrecht wordt ingesteld. Dit bleek niet het geval te zijn en het argument werd derhalve van de hand gewezen.

    3.   Conclusie

    (43)

    Het onderzoek leverde geen aanwijzingen op dat de voor het onderzoektijdvak vastgestelde dumpingmarge zou verdwijnen of de destijds met dumping ingevoerde hoeveelheden zouden dalen indien de maatregelen vervielen. Bovendien werd vastgesteld dat de Russische producenten over grote overtollige capaciteit beschikten zodat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk meer uitvoer met dumping naar de Gemeenschap in de hand zou werken. Derhalve werd geconcludeerd dat het waarschijnlijk was dat verder grotere hoeveelheden tegen sterke dumpingprijzen zouden worden ingevoerd indien de maatregelen vervielen.

    D.   STREKKING VAN HET BEGRIP BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (44)

    Van de 11 producenten van de Gemeenschap die het verzoek indienden, beantwoordde er één (Sefanitro) de vragenlijst niet en legde er één (Chemical Industries of Northern Greece) niet voldoende gegevens voor. Bijgevolg werden deze bedrijven beschouwd als bedrijven die geen medewerking verleenden en werden zij niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap gerekend. Uit het onderzoek bleek dat de overige negen medewerkende producenten meer dan 85 % van de AN-productie van de Gemeenschap tijdens het OT voor hun rekening namen. Deze bedrijven vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

    E.   ONDERZOEK NAAR DE SITUATIE OP DE MARKT VAN DE GEMEENSCHAP

    1.   Voorafgaande opmerkingen

    (45)

    De instelling van antidumpingmaatregelen op de invoer van AN uit Rusland in 1995 zorgde aanvankelijk voor een sterke verbetering van de economische situatie van de producenten van de Gemeenschap die het verzoek indienden; zij boekten vooral betere financiële resultaten dankzij de stijging van de prijzen die zich van 1995 tot 1996 voordeed.

    2.   Verbruik

    (46)

    Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van: de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden (vermeld in de antwoorden op de vragen van de vragenlijst), de door de andere (medewerkende en niet-medewerkende) producenten van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden (vermeld in de klacht) en de uit het betrokken land en uit alle andere derde landen in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden (door Eurostat ter beschikking gesteld).

    Volgens deze gegevens daalde het verbruik in de Gemeenschap met 13 % van 1996 tot het OT, d.w.z. van 6 328 Kton in 1996 tot 5 525 Kton tijdens het OT. De daling was opvallend in de periode van 1996 tot 1997; vervolgens bleven de hoeveelheden tot het eind van het OT betrekkelijk stabiel.

    3.   Invoer uit het betrokken land

    3.1.   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

    (47)

    De totale invoer van AN in de Gemeenschap daalde tijdens de onderzochte periode (–28 %), ook al kon er van 1999 tot het OT een lichte stijging worden vastgesteld.

    De uit Rusland ingevoerde hoeveelheden daalden sterk tijdens de onderzochte periode, vooral vanaf 1997. Deze ontwikkeling schijnt enerzijds het gevolg te zijn van de heropening van het onderzoek (publicatie in 1997 waarvan de in 1998 gepubliceerde conclusies leidden tot een wijziging van de antidumpingmaatregelen in dat jaar) en anderzijds van de belangrijke stijging van de hoeveelheden die werden ingevoerd door producenten in bepaalde andere derde landen die profiteerden van de instelling van antidumpingrechten op de invoer uit Rusland. Van 1996 tot het eind van het OT daalde de invoer uit Rusland met 74 %; de invoer uit andere landen daarentegen steeg met 30 %.

    (48)

    Het marktaandeel van de invoer uit Rusland daalde met 12 percentpunten tijdens de onderzochte periode. Tijdens het OT vertegenwoordigde het evenwel nog steeds 5 % van het verbruik in de Gemeenschap en een groot gedeelte, namelijk 20 %, van de totale invoer.

    3.2.   Prijzen

    (49)

    Na de instelling van maatregelen in 1995 daalden de gemiddelde prijzen van de betrokken invoer volgens Eurostat van 1996 tot het OT met 45 %.

    3.3.   Prijsvergelijking

    (50)

    De Commissie onderzocht of de exporteurs/producenten in het betrokken land de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT onderboden. Hiertoe werden de cif-prijzen van de exporteurs/producenten terdege gecorrigeerd zodat prijzen af kade grens Gemeenschap, na inklaring, werden verkregen; deze werden in hetzelfde handelsstadium vergeleken met de prijzen af fabriek van de producenten van de Gemeenschap. In beide gevallen ging het om prijzen voor verpakte producten omdat de ingevoerde producten steeds verpakt waren terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn producten zowel verpakt als bulk verkocht. De correcties waren derhalve toegepast in de gevallen waarin het nodig was. Bovendien bleek uit het onderzoek dat granules doorgaans tegen een hogere prijs werden verkocht dan prills. Bij de prijsvergelijking werd voor dit verschil derhalve een correctie van 3,1 EUR per ton toegepast. Dit bedrag komt neer op het gemiddelde prijsverschil tussen de door bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak verkochte granules en prills.

    (51)

    EFIA voerde aan dat een correctie moest worden toegepast voor de lagere kwaliteit van het uit Rusland ingevoerde product. Uit het onderzoek bleek evenwel dat de kwaliteit van het betrokken product uit Rusland de laatste jaren verbeterd was en was aangepast aan de hogere Europese normen. Dit argument werd derhalve van de hand gewezen.

    (52)

    Het voor het gehele land geldende prijsverschil dat op deze basis werd vastgesteld en als een percentage van de prijzen van de producenten van de Gemeenschap werd uitgedrukt, bedraagt 27,7 %. Het verschil bedraagt na toevoeging van het antidumpingrecht aan de uitvoerprijs nog steeds 3,2 %. Bovendien stonden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onder druk, aangezien de bedrijfstak verliezen leed ten belope van 18 %.

    4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    4.1.   Productie

    (53)

    De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde met 17 % van 1996 tot het OT, d.w.z. van 4 713 Kton tot 3 903 Kton. Er kon een kleine stijging worden vastgesteld van 1997 tot 1998 maar de productie daalde opnieuw in 1999.

    4.2.   Productiecapaciteit en bezettingsgraad van de productiecapaciteit

    (54)

    Er zij op gewezen dat de capaciteit en de bezettingsgraad van de capaciteit voor deze soort productie en deze bedrijfstak niet als zinvolle indicatoren werden beschouwd omdat ook andere producten met dezelfde productie-installaties vervaardigd worden. Omdat andere producten ook op basis van aardgas dat in ammoniak wordt omgezet vervaardigd worden, worden dezelfde productie-installaties ook voor deze producten gebruikt. De totale productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleef betrekkelijk stabiel tijdens de onderzochte periode. De bezettingsgraad van de productiecapaciteit daalde van 56 % in 1996 tot 46 % in 1997 en bleef vervolgens stabiel.

    4.3.   Verkoop in de Gemeenschap

    (55)

    De door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden daalden van 4 238 Kton in 1996 tot 3 766 Kton tijdens het OT, hetgeen neerkomt op een daling met 11 %. De daling was het sterkst tussen 1996 en 1997; ze bedroeg toen 15 %.

    4.4.   Voorraden

    (56)

    De voorraden worden niet als een relevante schade-indicator beschouwd omdat de verkoop van AN seizoensgebonden is en het product voor een deel door de producenten zelf en voor een deel door de landbouwcoöperaties wordt opgeslagen.

    4.5.   Marktaandeel

    (57)

    Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde van 1996 tot 1997 en steeg vervolgens opnieuw zodat het uiteindelijk van 1996 tot het OT met 1,2 percentpunten was gestegen. Tijdens het OT bedroeg het 68,2 %, vergeleken met 67 % in 1996.

    4.6.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

    (58)

    De gemiddelde netto verkoopprijs van de producenten van de Gemeenschap daalde van ECU 133/ton in 1996 tot ECU 99/ton tijdens het OT, hetgeen neerkomt op een daling met 25 %. Deze daling was bijzonder uitgesproken tussen 1996 en 1999; toen bedroeg ze namelijk (–28) %. Behalve de betrokken invoer kunnen ook andere factoren druk hebben uitgeoefend op de prijzen zoals de dalende vraag op de markt van de Gemeenschap in de periode van 1996 tot 1997, de invoer uit landen waarop Verordening (EG) nr. 132/2001 van toepassing was en het Chinese verbod op de invoer van stikstofhoudende meststoffen dat in 1997 werd ingesteld.

    4.7.   Winstgevendheid en rentabiliteit van investeringen

    (59)

    De gewogen gemiddelde winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap verslechterde met 37 procentpunten van 1996 tot het OT, namelijk van 18,6 % tot (–18) %. Deze ontwikkeling moet getoetst worden aan het prijsverloop dat een soortgelijk patroon vertoonde alsmede aan ontwikkeling van de aardgasprijs, die vanaf het derde kwartaal van 1999 steeg.

    Tijdens de onderzochte periode hielden de ontwikkeling van de rentabiliteit van de investeringen en van de winstgevendheid gelijke tred.

    4.8.   Cashflow

    (60)

    De ontwikkeling van de cashflow die door de bedrijfstak van de Gemeenschap in verband met de verkoop van ammoniumnitraat werd gegenereerd, hield gelijke tred met de ontwikkeling van de winstgevendheid.

    4.9.   Vermogen om kapitaal bijeen te brengen

    (61)

    De structuur van de klagende bedrijven — de meststofproducenten maken deel uit van grote chemische groepen die ook andere producten vervaardigen — maakte het onmogelijk het vermogen om kapitaal bijeen te brengen uitsluitend voor het betrokken product vast te stellen; derhalve werd dit vermogen niet beschouwd als een zinvolle schade-indicator.

    4.10.   Werkgelegenheid en salarissen

    (62)

    De werkgelegenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde van 1996 tot het OT van 1 986 tot 1 608 werknemers, hetgeen neerkomt op een daling met (–19) %. In het algemeen hield de daling van de salarissen gelijke tred met de daling van het aantal werknemers.

    4.11.   Investeringen

    (63)

    De investeringen bleven betrekkelijk stabiel tijdens de onderzochte periode. De cijfers omvatten ook investeringen in installaties voor de productie van grondstoffen (productiestadia die de productie van AN voorafgaan). Van 1996 tot het OT werd het meest geïnvesteerd in installaties voor de productie van salpeterzuur, een grondstof die bij de vervaardiging van AN wordt gebruikt maar die ook gebruikt kan worden voor de vervaardiging van andere producten zoals Urea Ammonium Nitrate oplossingen.

    4.12.   Omvang van de dumpingmarge

    (64)

    Gezien de uit de betrokken landen ingevoerde hoeveelheden en de prijzen van de ingevoerde producten, kunnen de gevolgen van de omvang van de werkelijke dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

    5.   Conclusie

    (65)

    Zoals in overweging 45 werd uiteengezet, stelden producenten van de Gemeenschap die het verzoek indienden na de instelling van de antidumpingmaatregelen op de invoer van AN uit Rusland in 1995 aanvankelijk een verbetering van hun economische situatie vast. Vanaf 1997 trad evenwel opnieuw een verslechtering in. Met uitzondering van het marktaandeel, dat ten gevolge van de prijsdalingen enigszins steeg, kenden alle schade-indicatoren, namelijk: productie, verkochte hoeveelheden, prijzen, winstgevendheid, rentabiliteit van investeringen, cashflow en werkgelegenheid een negatieve ontwikkeling. Vooral de sterke daling van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap had negatieve gevolgen voor zijn winstgevendheid. Zoals werd bevestigd in Verordening (EG) nr. 132/2001 van de Raad moet bij deze ontwikkeling de grote aanwezigheid op de markt van de Gemeenschap van producten die uit deze derde landen werden ingevoerd en die meer dan de helft van het Russische marktaandeel veroverden en de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden, voor ogen worden gehouden.

    (66)

    In dit verband zij erop gewezen dat de prijzen van de uit Rusland ingevoerde producten volgens de gegevens van Eurostat gedurende de gehele onderzochte periode, indien geen rekening wordt gehouden met het specifieke recht dat in 1998 werd ingesteld, lager waren dan de verkoopprijzen van de uit Polen en Oekraïne ingevoerde producten (27 % lager tijdens het OT). Een uitzondering vormt het jaar 1997; toen waren de prijzen van de producten gelijk.

    F.   MOGELIJKE HERHALING VAN DE SCHADE

    2.   Mogelijke herhaling van de schade

    (70)

    Om de mogelijke gevolgen van het vervallen van de geldende maatregelen na te gaan, werden onderstaande elementen onderzocht.

    (71)

    Indien de maatregelen werden ingetrokken, zou er, aangezien er sprake is van een basisproduct en een prijsgevoelige markt, zeer waarschijnlijk een algemene prijsdrukkende werking uitgaan van enerzijds het prijsbeleid van de Russische exporteurs/producenten, dat lage prijzen te zien geeft in derde landen en op de markt van de Gemeenschap, en anderzijds het vermogen van deze producenten om omvangrijke extra hoeveelheden AN te leveren. De Russische exporteurs/producenten zouden naar alle waarschijnlijkheid een belangrijk extra marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap overnemen. Dit zou op zijn beurt leiden tot een herhaling van de schade die door deze invoer uit Rusland werd teweeggebracht, hetgeen zich voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zou uiten in lagere verkoopprijzen, kleinere hoeveelheden en een dalend marktaandeel met dienovereenkomstige gevolgen voor de winstgevendheid.

    (72)

    De bedrijfstak van de Gemeenschap bevindt zich in een moeilijke situatie, vooral wat zijn winstgevendheid betreft. De situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verbeterde weliswaar opmerkelijk in het eerste jaar na de instelling van de onderzochte maatregelen maar verslechterde later opnieuw, vooral vanaf 1997, ten gevolge van de schadelijke dumping bij invoer uit andere landen, zoals blijkt uit Verordening (EG) nr. 132/2001. De situatie is nu zelfs nog slechter. Indien de maatregelen tegen Rusland werden ingetrokken, zou de bedrijfstak van de Gemeenschap niet alleen opnieuw gevaar lopen, maar ook minder of geen voordeel kunnen halen uit de maatregelen tegen andere landen.

    (73)

    EFIA voerde aan dat de prijsdaling die zich vanaf 1997 op de markt van de Gemeenschap inzette, te wijten is aan een aantal factoren, waaronder het Chinese verbod op de invoer van stikstofhoudende meststoffen, en dat deze daling geen gevolg is van het prijsgedrag van de Russische producenten. Zelfs indien andere factoren, zoals de daling van de vraag op de markt van de Gemeenschap die zich van 1996 tot 1997 voordeed en het beleid van China, de prijsdaling veroorzaakt kunnen hebben, moet toch worden erkend dat de prijzen van de Russische producenten veel sterker daalden dan die van alle andere exporteurs en veel lager waren dan de bij invoer uit landen zoals Litouwen, Egypte en Bulgarije gehanteerde prijzen zonder dumping. De verklaring hiervoor ligt mogelijk in het feit dat Rusland één van zijn belangrijkste uitvoermarkten kwijtspeelde, aangezien Rusland meer dan 1 000 Kton naar China uitvoerde; in 1996, het jaar voordat het verbod inging, kwam dit neer op 90 % van alle Chinese invoer van AN.

    (74)

    Dezelfde vereniging van importeurs voerde ook aan dat de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap reeds werd toegeschreven aan invoer uit Polen en Oekraïne in het kader van een ander onderzoek dat aanleiding was tot de instelling van antidumpingmaatregelen en dat dit argument derhalve niet nogmaals kan worden gebruikt met betrekking tot de invoer van AN uit Rusland. In dit verband willen wij erop wijzen dat het doel van een nieuw onderzoek naar aanleiding van het vervallen van maatregelen is, de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap te evalueren en hierbij na te gaan hoe groot de kans is dat dumping en schade zich voortzetten of herhalen indien de maatregelen worden ingetrokken. In het kader van onderhavig onderzoek naar aanleiding van het vervallen van de maatregelen heeft het feit dat de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende een bepaalde periode werd toegeschreven aan de invoer uit andere derde landen, namelijk Polen en Oekraïne, in het kader van een ander antidumpingonderzoek geen gevolgen voor de evaluatie van het toekomstige gedrag van Russische exporteurs op de markt van de Gemeenschap en de mogelijke gevolgen daarvan voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (75)

    Tenslotte voerde EFIA aan dat de daling van de winstgevendheid voor de bedrijfstak van de Gemeenschap hoofdzakelijk te wijten was aan de stijging van de prijs voor aardgas en dat de prijs waarbij de bedrijfstak geen schade leed, had moeten worden gecorrigeerd teneinde hiermee rekening te houden.

    In overweging 59 werd reeds gezegd dat er rekening mee gehouden werd dat de stijging van de aardgasprijs gevolgen voor de winstgevendheid kon hebben gehad. De factor winstgevendheid is evenwel slechts één factor in het onderzoek naar de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en, zoals in overweging 65 werd uiteengezet, wezen vele andere indicatoren op een negatieve ontwikkeling tijdens de onderzochte periode. Derhalve werd geoordeeld dat de stijging van de gasprijs veeleer gezien moest worden als een factor die de schade verergerde dan als de oorzaak van deze schade omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap ten gevolge van de druk op zijn prijzen bedoelde stijging niet kon doorberekenen in zijn verkoopprijs.

    Tot slot zij opgemerkt dat het onderzoek naar het prijsverloop voor aardgas in de Gemeenschap voor de laatste jaren zeer veranderlijke prijzen aan het licht heeft gebracht en geen conclusies toeliet met betrekking tot het toekomstige prijsverloop. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat er zich op de markt van de Gemeenschap geen speciale omstandigheden voordeden die een correctie rechtvaardigden.

    (76)

    Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de schade zich zeer waarschijnlijk zou herhalen indien de maatregelen werden ingetrokken.

    G.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1.   Inleiding

    (77)

    Ingevolge artikel 21 van de basisverordening ging de Commissie na of een verlenging van de geldigheidsduur en wijziging van de momenteel geldende maatregelen zouden indruisen tegen het belang van de Gemeenschap in haar geheel. Om het belang van de Gemeenschap te evalueren, werden de belangen van de volgende partijen nagegaan: de bedrijfstak van de Gemeenschap, de importeurs/handelaren en de bedrijven die het betrokken product verwerken. Om de mogelijke gevolgen van het al dan niet handhaven van de maatregelen te onderzoeken, verzocht de Commissie alle hierboven vermelde belanghebbende partijen om gegevens.

    (78)

    Er zij aan herinnerd dat de goedkeuring van maatregelen tijdens het vorige onderzoek niet als schadelijk voor het belang van de Gemeenschap werd beschouwd. Bovendien is onderhavig onderzoek „een nieuw onderzoek”, in het kader waarvan dus een situatie wordt onderzocht waarin reeds antidumpingrechten gelden; hierdoor wordt het mogelijk eventuele negatieve gevolgen van de huidige antidumpingmaatregelen voor de betrokken partijen vast te stellen.

    (79)

    Op deze basis werd onderzocht of er niettegenstaande de conclusies met betrekking tot de mogelijke herhaling van de schadelijke dumping, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap zou zijn.

    2.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (80)

    Er wordt van uitgegaan dat indien de antidumpingmaatregelen niet worden gehandhaafd zeer waarschijnlijk opnieuw schadelijke dumping zal optreden en de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap die tijdens de onderzochte periode achteruitging, nog meer zal verslechteren.

    (81)

    De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft bewezen een structureel levensvatbare bedrijfstak te zijn die zich aan de gewijzigde omstandigheden op de markt kan aanpassen. Dit is vooral gebleken uit de winsten die de bedrijfstak tot 1997 verwezenlijkte en uit zijn investeringen in moderne productiecapaciteit. Het succes van deze inspanningen is grotendeels afhankelijk van de aanwezigheid van billijke concurrentie op de markt van de Gemeenschap.

    (82)

    Redelijkerwijze mag worden verwacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zal profiteren van de maatregelen die bij Verordening (EG) nr. 132/2001 werden ingesteld. Een voorwaarde hierbij is dat de maatregelen niet door schadelijke dumping van andere oorsprong worden ondergraven. Zoals hierboven werd medegedeeld is het, gezien de waarschijnlijkheid dat de schadelijke dumping uit Rusland zich zal herhalen, in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat de antidumpingmaatregelen tegen de invoer van AN uit Rusland gehandhaafd blijven.

    3.   Belang van de importeurs

    (83)

    De Commissie ontving ingevulde vragenlijsten en gegevens van de EFIA, die 24 importeurs vertegenwoordigt, en van twee importeurs (op 48 verzonden vragenlijsten).

    (84)

    De ingevulde vragenlijsten die van de twee medewerkende importeurs werden ontvangen, bevestigden de prijsdaling die zich vanaf 1998 voordeed alsmede het feit dat de producenten van de Gemeenschap deze ontwikkeling moesten volgen teneinde hun concurrentievermogen te handhaven. Eén van deze importeurs benadrukte tevens dat het noodzakelijk was de infrastructuur in Europa in stand te houden om zo over goede mogelijkheden voor bevoorrading van de Europese markt te blijven beschikken. De vereniging (EFIA) daarentegen was tegen voortzetting van de maatregelen gekant.

    (85)

    De geringe medewerking en het feit dat de importeurs in het algemeen een ruim assortiment meststoffen aanbieden, waarvan AN er slechts één is, leidden tot de conclusie dat eventuele negatieve gevolgen van handhaving van de maatregelen voor de importeurs geen dwingende reden waren om de maatregelen niet voort te zetten.

    4.   Belang van de verwerkende bedrijven

    (86)

    De bedrijven die het betrokken product verwerken, zijn landbouwers. De Commissie zond zes Europese en nationale verenigingen van verwerkende bedrijven vragenlijsten. Twee verenigingen vulden de vragenlijst in. Beide zijn principieel tegen voortzetting van de maatregelen gekant.

    (87)

    Eén vereniging van verwerkende bedrijven voerde aan dat het onderzoek naar het belang van de verwerkende bedrijven vooral moet worden toegespitst op de Britse verwerkende bedrijven omdat het Verenigd Koninkrijk de grootste afnemer in de Gemeenschap zou zijn. Uit het onderzoek bleek evenwel dat het Verenigd Koninkrijk tijdens het OT slechts 16 % (hoeveelheden) van het uit Rusland in de Gemeenschap ingevoerde product afnam terwijl Frankrijk 47 % van deze invoer afnam. Het argument dient derhalve van de hand te worden gewezen.

    (88)

    Dezelfde vereniging voerde bovendien aan dat de handhaving van de antidumpingmaatregelen het inkomen van de Britse landbouwers zou doen dalen en deze landbouwers in een veel moeilijker economische situatie zou doen belanden. Zoals in Verordening (EG) nr. 132/2001 werd uiteengezet, vertegenwoordigen meststoffen gemiddeld 6 % van de totale productiekosten van landbouwers. De invoer van AN uit het betrokken land vertegenwoordigde tijdens het OT 5 % van het verbruik op de markt van de Gemeenschap; bovendien wordt waarschijnlijk slechts een gedeelte van de eventuele stijging van de invoerprijs doorberekend aan de verwerkende bedrijven zodat een mogelijke stijging van de productiekosten voor de landbouwers waarschijnlijk zeer miniem zal zijn. Indien de bedrijfstak van de Gemeenschap bovendien niet alleen zijn verkochte hoeveelheden maar ook zijn prijzen zou verhogen, zou deze prijsstijging ook beperkt zijn omdat nog andere leveranciers een rol spelen. Op 37 % van alle invoer van AN in de Gemeenschap zijn immers geen antidumpingmaatregelen van toepassing.

    (89)

    EFIA en één vereniging van verwerkende bedrijven voerden aan dat de antidumpingmaatregelen het aantal leveranciers van AN met concurrerende prijzen voor de landbouwers beperkt omdat slechts 37 % van de invoer van AN in de Gemeenschap niet aan antidumpingmaatregelen is onderworpen.

    Wij herinneren er enerzijds aan dat het doel van antidumpingmaatregelen niet is het aantal leveranciers te beperken maar wel billijke concurrentie op de markt van de Gemeenschap te herstellen.

    Anderzijds zij erop gewezen dat het cijfer van 37 % deels onderschat is. De invoer van AN in de EG uit landen die geen dumping toepassen, werd immers minder aantrekkelijk omdat Rusland, Polen en Oekraïne sterke druk op de prijzen uitoefenden. Het is derhalve hoogstwaarschijnlijk dat landen die geen dumping toepassen, beter op de markt van de Gemeenschap vertegenwoordigd zullen zijn indien billijke concurrentie wordt hersteld.

    (90)

    Op basis van het bovenstaande werd geconcludeerd dat de mogelijke gevolgen van deze maatregelen voor de landbouwers geen dwingende reden vormen om de maatregelen niet voort te zetten omdat de eventuele negatieve gevolgen voor de landbouwers waarschijnlijk niet zullen opwegen tegen de beslist positieve gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    5.   Conclusie in verband met het belang van de Gemeenschap

    (91)

    Bovenstaande overwegingen leidden tot de conclusie dat er geen dwingende redenen in verband met het belang van de Gemeenschap zijn om de maatregelen niet te handhaven.

    H.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    (92)

    De klagende partij voerde aan dat er aanwijzingen waren dat AN in een nieuwe vorm, namelijk in de vorm van mengsels van AN en andere producten wordt geleverd, met als enig doel mogelijke antidumpingrechten op de invoer van ammoniumnitraat te omzeilen. De aandacht van de douaneautoriteiten wordt hierop gevestigd.

    (93)

    De bevindingen in verband met dumping en schade en het feit dat kon worden aangetoond dat het doel van de geldende antidumpingmaatregelen niet werd bereikt en de eerder vastgestelde schade dus niet werd opgeheven, leiden tot de conclusie dat de antidumpingmaatregelen, teneinde verdere schade te voorkomen, gehandhaafd moeten worden en de hoogte van het recht tevens gewijzigd moet worden.

    (94)

    Om de hoogte van het recht vast te stellen, is rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarge en met het bedrag aan rechten dat nodig is om de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden op te heffen. Op basis van de „mindere-recht-regel” werd de schademarge gebruikt om de hoogte van het recht vast te stellen.

    (95)

    EFMA voerde aan dat een tweeledige bescherming (namelijk een specifiek recht gekoppeld aan een minimuminvoerprijs) geschikter zou zijn, gezien de voor de Russische producenten door de overheid vastgestelde uiterst lage prijs voor aardgas. De Commissie oordeelde evenwel dat het specifiek recht volstaat omdat het gebaseerd is op de bevindingen van het nieuwe onderzoek en een maatregel in deze vorm voorkomt dat de prijzen gemanipuleerd worden en de importeur het recht voor zijn rekening neemt. Het verzoek van EFMA werd derhalve van de hand gewezen.

    (96)

    Om de hoogte van het recht vast te stellen dat nodig is om de door dumping teweeggebrachte schade op te heffen, werden schademarges berekend. De voor de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap vereiste prijsverhoging voor AN werd vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs met de niet-schadelijke prijs, in hetzelfde handelsstadium.

    (97)

    De niet-schadelijke prijs werd verkregen door aan de volledige productiekosten per eenheid de winstmarge toe te voegen die redelijkerwijze bereikt kon worden indien er van schadelijke dumping geen sprake was; bij de berekening werd, zoals bij de berekening van de onderbieding, een correctie toegepast voor het prijsverschil tussen prills en granules. De in aanmerking genomen winstmarge bedroeg 8 %. Het verschil tussen de gewogen gemiddelde invoerprijs en de niet-schadelijke prijs voor de bedrijfstak van de Gemeenschap werd vervolgens uitgedrukt als een percentage van de totale cif-waarde bij invoer.

    (98)

    De indiener van de klacht voerde aan dat een winstmarge van 15 % (return on capital employed) moest worden toegepast. Hij oordeelde dat een dergelijke winstmarge noodzakelijk was om op lange termijn te kunnen investeren en de aandeelhouders een degelijk rendement (return on equity) te bezorgen. Waar het in dit verband evenwel op aankomt, is de redelijke winst die de bedrijfstak van de Gemeenschap had kunnen bereiken indien er geen sprake was geweest van schadelijke dumping, hetgeen niet hetzelfde is als de winst die de aandeelhouders beogen. Rekening houdend met de bevindingen van overweging 56 van Verordening (EG) nr. 132/2001 en bij gebrek aan andere standpunten lijkt een winst van 8 % redelijk. Om de doeltreffendheid van de maatregelen te waarborgen en de eerder vastgestelde prijsmanipulatie te ontmoedigen, wordt een recht in de vorm van een specifiek bedrag per ton het meest geschikt geacht.

    (99)

    Op basis van bovenstaande overwegingen wordt dus een bedrag aan rechten vastgesteld dat gelijk is aan een vast bedrag per ton AN:

    Land

    Vast bedrag aan rechten

    (EUR per ton)

    Rusland

    47,07

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van AN van GN-code 3102 30 90 en 3102 40 90 van oorsprong uit Rusland.

    2.   Het recht neemt de vorm aan van een vast bedrag per ton AN en is als volgt vastgesteld:

    Land

    Vast bedrag aan rechten

    (EUR per ton)

    Rusland

    47,07

    3.   Indien goederen vóór ze in het vrije verkeer werden gebracht, werden beschadigd en ingevolge artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (12) een verhoudingsgewijze verdeling van de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor de vaststelling van de douanewaarde werd toegepast, wordt het in lid 2 vermelde antidumpingrecht verlaagd met een percentage dat met deze verhoudingsgewijze verlaging van de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt.

    4.   Tenzij anders gespecificeerd, zijn de voor de douanerechten geldende bepalingen op dit recht van toepassing.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Luxemburg, 15 april 2002.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    J. PIQUÉ I CAMPS


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2238/2000 (PB L 257 van 11.10.2000, blz. 2).

    (2)  PB L 129 van 21.5.1994, blz. 24.

    (3)  PB L 198 van 23.8.1995, blz. 27.

    (4)  PB L 198 van 23.8.1995, blz. 1.

    (5)  PB L 93 van 26.3.1998, blz. 1.

    (6)  PB C 311 van 29.10.1999, blz. 3.

    (7)  PB L 23 van 25.1.2001, blz. 1.

    (8)  PB C 52 van 24.2.2000, blz. 3.

    (9)  PB C 239 van 23.8.2000, blz. 10.

    (10)  PB L 23 van 25.1.2001, blz. 1.

    (11)

      

    Bron:

    Eurostat — Comext„Uitvoer uit Rusland”.

    (12)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 993/2001 (PB L 141 van 28.5.2001, blz. 1).


    Top