This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32001L0089
Council Directive 2001/89/EC of 23 October 2001 on Community measures for the control of classical swine fever (Text with EEA relevance)
Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (Voor de EER relevante tekst)
PB L 316 van 1.12.2001, p. 5–35
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)
No longer in force, Date of end of validity: 20/04/2021; opgeheven door 32016R0429 en 32020R0687
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Repeal | 31980L0217 | ||||
Implicit repeal | 31980L1274 | gedeeltelijke intrekking | artikel 2 | 01/11/2002 | |
Repeal | 31981D0859 | ||||
Implicit repeal | 31985L0586 | gedeeltelijke intrekking | artikel 5 | 01/11/2022 |
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Corrected by | 32001L0089R(01) | (DA, DE, EL, ES, FI, FR, IT, NL, PT, SV) | |||
Corrected by | 32001L0089R(02) | (EN) | |||
Corrected by | 32001L0089R(03) | (HU) | |||
Modified by | 12003TN02/06/B1 | aanvulling | bijlage 3 | 01/05/2004 | |
Modified by | 32006D0911 | wijziging | bijlage 3 | DATEFF | |
Modified by | 32006L0104 | aanvulling | bijlage 3 | 01/01/2007 | |
Modified by | 32007D0729 | wijziging | bijlage 3 | DAETFF | |
Modified by | 32008L0073 | wijziging | artikel 17.1 | 03/09/2008 | |
Modified by | 32008L0073 | wijziging | bijlage 3 | 03/09/2008 | |
Repealed by | 32016R0429 | 21/04/2021 | |||
Repealed by | 32020R0687 | 21/04/2021 |
Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (Voor de EER relevante tekst)
Publicatieblad Nr. L 316 van 01/12/2001 blz. 0005 - 0035
Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (Voor de EER relevante tekst) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 37, Gezien het voorstel van de Commissie(1), Gezien het advies van het Europees Parlement(2), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3), Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4), Overwegende hetgeen volgt: (1) Richtlijn 80/217/EEG van de Raad van 22 januari 1980 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest(5) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Nu de richtlijn opnieuw moet worden gewijzigd, dient zij om redenen van zowel duidelijkheid als rationele ordening algeheel te worden herzien en in één tekst te worden opgenomen. (2) Aangezien levende dieren zijn opgenomen in bijlage I bij het Verdrag, bestaat een van de taken van de Gemeenschap op veterinair gebied erin de gezondheidstoestand van varkens te verbeteren en zodoende het handelsverkeer van varkens en varkensproducten te stimuleren teneinde de ontwikkeling in deze sector te garanderen. (3) In geval van een uitbraak van klassieke varkenspest moeten door de Gemeenschap bestrijdingsmaatregelen worden genomen die erop gericht zijn de ziekte uit te roeien teneinde de ontwikkeling van de varkenssector veilig te stellen en bij te dragen tot de bescherming van de diergezondheid in de Gemeenschap. (4) Een uitbraak van klassieke varkenspest kan zich tot een epizoötie ontwikkelen, die een zodanige sterfte en zulke verwikkelingen veroorzaakt, dat de rentabiliteit van de gehele varkenshouderij in gevaar kan komen. (5) Wanneer de aanwezigheid van de ziekte wordt vermoed, moeten maatregelen worden getroffen om die ziekte, zodra het vermoeden is bevestigd, onmiddellijk doeltreffend te kunnen bestrijden, onder andere door ruiming van het besmette bedrijf. (6) Wanneer zich een uitbraak voordoet, moet verdere verspreiding van de ziekte worden voorkomen door zorgvuldig toezicht te houden op alle verplaatsingen van dieren en op het gebruik van producten die kunnen zijn verontreinigd, door het reinigen en ontsmetten van besmette gebouwen, door de instelling van toezichtsgebieden en beschermingsgebieden rond de uitbraak en, indien nodig, door vaccinatie. (7) In geval van besmetting kunnen gevaccineerde varkens ogenschijnlijk gezonde virusdragers worden en de ziekte verder verspreiden. Vaccinatie mag dus alleen in noodsituaties worden toegestaan. (8) Overeenkomstig het advies van het Wetenschappelijk Comité kunnen merkervaccins die een beschermende immuniteit veroorzaken welke, aan de hand van passende laboratoriumtests, onderscheiden kan worden van de immuunrespons die het gevolg is van een natuurlijke infectie van het veldvirus, een nuttige aanvulling vormen op de instrumenten voor de controle op klassieke varkenspest in gebieden met een hoge varkensdichtheid, zodat het massaal slachten van de dieren voorkomen kan worden. Er moet daarom een communautaire procedure vastgesteld worden om bovenbedoelde tests goed te keuren zodra de tekortkomingen ervan weggenomen zijn en om de lidstaten toe te staan merkervaccins te gebruiken wanneer dat in noodgevallen passend is. (9) Speciale uitroeiingsmaatregelen zijn vereist wanneer de ziekte bij wilde varkens uitbreekt. (10) De nodige voorschriften moeten worden vastgesteld om te garanderen dat voor de diagnose van klassieke varkenspest gebruik wordt gemaakt van geharmoniseerde procedures en methoden, bijv. door de aanwijzing van een communautair referentielaboratorium en van referentielaboratoria in de lidstaten. (11) Er moeten voorschriften worden vastgesteld om te zorgen voor de nodige voorbereidingen om in noodsituaties die met een of meer uitbraken van klassieke varkenspest verband houden, onmiddellijk doeltreffend op te treden, met name door het opstellen van bestrijdingsplannen en het oprichten van bestrijdingscentra en groepen van deskundigen. (12) Bepaalde maatregelen die krachtens Richtlijn 80/217/EEG thans in de Gemeenschap van toepassing zijn in geval van een uitbraak van klassieke varkenspest, moeten worden gewijzigd teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke vooruitgang, de ontwikkeling van nieuwe diagnostische hulpmiddelen en vaccins en de bij de recente uitbraken van klassieke varkenspest in de Gemeenschap opgedane ervaring. (13) De ervaring leert dat klassieke varkenspest verspreid kan worden doordat er keukenafval in het varkensvoer gebruikt wordt, met name doordat de controlemaatregelen ontoereikend zijn. Het gebruik van keukenafval in varkensvoer moet, in afwachting van communautaire maatregelen met betrekking tot de behandeling van dit afval, verboden worden. Bovendien moet de verplichting gehandhaafd worden dat keukenafval dat afkomstig is van internationaal opererende vervoermiddelen, omdat het bijzonder gevaarlijk is, vernietigd wordt. (14) Teneinde de continuïteit inzake de coördinatie van de onder auspiciën van de verantwoordelijke nationale laboratoria uitgevoerde diagnosewerkzaamheden te garanderen, dient het bij Beschikking 81/859/EEG van de Raad(6) aangewezen "Institut für Virologie der Tierärztlichen Hochschule, Hannover" als communautair referentielaboratorium te worden bevestigd. Ter wille van de rechtszekerheid dient Beschikking 81/859/EEG te worden ingetrokken. (15) Deze richtlijn en de bijlagen moeten via snelle procedures aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis aangepast kunnen worden. (16) Er moeten de nodige maatregelen getroffen worden om deze richtlijn uit te voeren overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(7). (17) Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten wat de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting van de richtlijnen betreft, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Doelstellingen Bij deze richtlijn worden minimummaatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van de klassieke varkenspest vastgesteld. Artikel 2 Definities In deze richtlijn wordt verstaan onder: a) "varken": elk dier van de familie van de Suidae, inclusief wilde varkens; b) "wild varken": een varken dat niet op een bedrijf wordt gehouden of gefokt; c) "bedrijf": elk gebouw, al dan niet deel uitmakend van een landbouwbedrijf, dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat en waar permanent of tijdelijk varkens worden gefokt of gehouden. Slachthuizen, vervoermiddelen en omheinde gebieden waar wilde varkens gehouden worden voor de jacht vallen niet onder deze definitie; de omvang en de structuur van die omheinde gebieden moeten zodanig zijn dat de maatregelen van artikel 5, lid 1 niet van toepassing zijn; d) "diagnosehandboek": het handboek voor de diagnose van klassieke varkenspest, als bedoeld in artikel 17, lid 3; e) "van besmetting met het virus van klassieke varkenspest verdacht varken": elk varken of elk varkenskarkas dat klinische symptomen vertoont, waarbij postmortemlaesies worden gevonden of dat bij overeenkomstig het diagnosehandboek uitgevoerde laboratoriumtests reacties vertoont die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van klassieke varkenspest; f) "geval van klassieke varkenspest" of "met klassieke varkenspest besmet varken": elk varken of elk varkenskarkas: - waarbij klinische symptomen of postmortemlaesies van klassieke varkenspest officieel zijn bevestigd of - waarbij de aanwezigheid van de ziekte officieel is bevestigd op basis van een overeenkomstig het diagnosehandboek uitgevoerd laboratoriumonderzoek; g) "uitbraak van klassieke varkenspest": een bedrijf waar een of meer gevallen van klassieke varkenspest zijn vastgesteld; h) "primaire haard": een uitbraak als bedoeld in artikel 2, onder d), van Richtlijn 82/894/EEG van de Raad inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap(8); i) "besmet gebied": het deel van een lidstaat waar, na bevestiging van een of meer gevallen van klassieke varkenspest bij wilde varkens, uitroeiingsmaatregelen zijn ingesteld overeenkomstig artikel 15 of artikel 16; j) "primair geval van klassieke varkenspest bij wilde varkens": elk geval van klassieke varkenspest dat bij wilde varkens wordt vastgesteld in een gebied waarvoor geen maatregelen als bedoeld in de artikelen 15 en 16 zijn opgenomen; k) "metapopulatie wilde varkens": elke groep of subpopulatie wilde varkens met beperkte contacten met andere groepen of subpopulaties; l) "vatbare wildevarkenspopulatie": het deel van een wildevarkenspopulatie dat geen immuniteit tegen het virus van klassieke varkenspest heeft ontwikkeld; m) "eigenaar": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die varkens bezit of die belast is met het houden van varkens, al dan niet tegen financiële vergoeding; n) "bevoegde autoriteit": de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(9); o) "officiële dierenarts": de door de bevoegde autoriteit van een lidstaat aangewezen dierenarts; p) "verwerking": één van de behandelingen van hoogrisicomateriaal in de zin van artikel 3 van Richtlijn 90/667/EEG van de Raad(10), op zodanige wijze uitgevoerd dat elk risico van verspreiding van het virus van klassieke varkenspest wordt voorkomen; q) "keukenafval": resten van voor menselijke consumptie bestemd voedsel van restaurants, cateringfaciliteiten, keukens, met inbegrip van grootkeukens, het huishouden van de veehouder of andere personen die met varkens omgaan; r) "merkervaccin": een vaccin dat een beschermende immuniteit kan veroorzaken die, aan de hand van laboratoriumtests die overeenkomstig het diagnosehandboek worden uitgevoerd, kan worden onderscheiden van de immuunrespons die het gevolg is van een natuurlijke infectie met het veldvirus; s) "doden": het doden van varkens als bedoeld in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 93/119/EEG van de Raad inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden(11); t) "slachten": het slachten van varkens als bedoeld in artikel 2, punt 7, van Richtlijn 93/119/EEG; u) "gebied met een hoge varkensdichtheid": een geografisch gebied met een straal van 10 km rond een bedrijf met varkens die besmet zijn met of waarvan wordt vermoed dat zij besmet zijn met het klassieke varkenspest-virus, waar de varkensdichtheid meer bedraagt dan 800 varkens per km2; het betrokken bedrijf moet gelegen zijn in een gebied als omschreven in artikel 2, lid 2, onder p), van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad(12), waar de varkensdichtheid op de bedrijven meer dan 300 varkens per km2 bedraagt, dan wel op een afstand van minder dan 20 km van een dergelijk gebied; v) "contactbedrijf": een bedrijf waar klassieke varkenspest kan zijn ingesleept als gevolg van de ligging, de verplaatsing van personen, varkens of voertuigen, of anderszins. Artikel 3 Melding van klassieke varkenspest 1. De lidstaten zien erop toe dat de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van klassieke varkenspest verplicht en onmiddellijk bij de bevoegde autoriteit wordt gemeld. 2. Onverminderd de communautaire voorschriften inzake de melding van uitbraken van dierziekten, is de lidstaat op het gebied waarvan klassieke varkenspest wordt bevestigd, ertoe gehouden: a) dat overeenkomstig bijlage I te melden en de Commissie en de andere lidstaten in kennis te stellen van: - de bevestigde uitbraken van klassieke varkenspest op bedrijven; - de bevestigde gevallen van klassieke varkenspest in een slachthuis of in een vervoermiddel; - de bevestigde primaire gevallen van klassieke varkenspest bij wilde varkens; - de resultaten van het overeenkomstig artikel 8 verrichte epizoötiologische onderzoek; b) de Commissie en de andere lidstaten in kennis te stellen van nieuwe bevestigde gevallen van klassieke varkenspest bij wilde varkens in een met klassieke varkenspest besmet gebied, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, lid 3, onder a), en lid 4. 3. Bijlage I kan worden aangevuld of gewijzigd volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure. Artikel 4 Maatregelen in geval van vermoedelijke aanwezigheid van klassieke varkenspest bij varkens op een bedrijf 1. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit, wanneer vermoed wordt dat op een bedrijf een of meer varkens met het virus van klassieke varkenspest zijn besmet, ervoor zorgt dat er onmiddellijk een officieel onderzoek wordt ingesteld om de aanwezigheid van die ziekte volgens de procedures van het diagnosehandboek te bevestigen of uit te sluiten. Wanneer het bedrijf door een officiële dierenarts wordt geïnspecteerd, worden ook het register en de officiële identificatiemerktekens van de varkens, als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren(13), gecontroleerd. 2. Wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat het vermoeden van besmetting met klassieke varkenspest niet kan worden uitgesloten, laat zij het bedrijf onder officieel toezicht plaatsen en geeft zij met name opdracht om: a) alle varkens van alle categorieën op het bedrijf te tellen en voor elke categorie aan te geven hoeveel varkens reeds ziek, dood of waarschijnlijk besmet zijn; de lijst moet worden bijgewerkt om rekening te houden met de varkens die in de betrokken periode zijn geboren en gestorven; de gegevens van de lijst moeten op verzoek worden overgelegd en mogen bij elke inspectie worden gecontroleerd; b) alle varkens op het bedrijf op stal te houden of onder te brengen op andere plaatsen waar zij kunnen worden geïsoleerd; c) te verbieden dat varkens in of uit het bedrijf worden gebracht; de bevoegde autoriteit kan, indien nodig, bepalen dat ook andere diersoorten het bedrijf niet mogen verlaten, en eisen dat de nodige maatregelen worden uitgevoerd om knaagdieren en insecten te vernietigen; d) te verbieden dat varkenskarkassen het bedrijf verlaten zonder toestemming van de bevoegde autoriteit; e) te verbieden dat vlees, varkensproducten, sperma, eicellen en embryo's van varkens, diervoeders, gereedschap, materiaal en afvallen, waarmee klassieke varkenspest kan worden overgebracht, buiten het bedrijf worden gebracht zonder dat de bevoegde autoriteit daarvoor toestemming heeft gegeven; vlees, varkensproducten, sperma, eicellen en embryo's mogen het bedrijf niet verlaten om in het intracommunautaire verkeer te worden gebracht; f) voor het verkeer van personen van en naar het bedrijf de schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit te eisen; g) voor de toegang tot of het verlaten van het bedrijf van voertuigen de schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit te eisen; h) adequate ontsmettingsmiddelen te gebruiken bij de in- en uitgangen van de varkensstallen en van het bedrijf; al wie een varkensbedrijf binnenkomt of verlaat dient adequate hygiënemaatregelen in acht te nemen om het risico van verspreiding van het virus van klassieke varkenspest zo veel mogelijk te beperken. Bovendien moeten alle vervoermiddelen grondig worden ontsmet voordat zij het bedrijf verlaten; i) een epizoötiologisch onderzoek te laten verrichten overeenkomstig artikel 8. 3. Wanneer zulks op grond van de epizoötiologische situatie vereist is, en vooral wanneer het bedrijf met verdachte varkens gelegen is in een gebied met een hoge varkensdichtheid, kan de bevoegde autoriteit: a) de in artikel 5, lid 1, bedoelde maatregelen toepassen voor het in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde bedrijf; wanneer de bevoegde autoriteit evenwel van oordeel is dat zulks op grond van de situatie verantwoord is, kan zij de toepassing van deze maatregelen beperken tot de varkens die ervan verdacht worden besmet of verontreinigd te zijn met het virus van klassieke varkenspest en tot dat deel van het bedrijf waar die varkens worden gehouden, op voorwaarde dat deze varkens wat huisvesting, verzorging en voeding betreft volledig gescheiden zijn van de andere varkens op het bedrijf. In elk geval moet er, wanneer de varkens worden gedood, een voldoende aantal monsters worden genomen om de aanwezigheid van het virus van klassieke varkenspest overeenkomstig het diagnosehandboek te kunnen bevestigen of uitsluiten; b) een tijdelijke-controlegebied instellen rond het in lid 2 bedoelde bedrijf; de in de leden 1 en 2 genoemde maatregelen zijn geheel of gedeeltelijk op de varkensbedrijven in dat gebied van toepassing. 4. De in lid 2 vastgestelde maatregelen worden pas ingetrokken wanneer de vermoedelijke besmetting met klassieke varkenspest officieel is weerlegd. Artikel 5 Maatregelen ingeval van bevestigde aanwezigheid van klassieke varkenspest bij varkens op een bedrijf 1. De lidstaten zien erop toe dat, wanneer de aanwezigheid van klassieke varkenspest op een bedrijf officieel bevestigd wordt, de bevoegde autoriteit ter aanvulling van de in artikel 4, lid 2, bedoelde maatregelen, opdracht geeft om: a) alle varkens op het bedrijf onverwijld onder officieel toezicht te doden, waarbij elk risico van verspreiding van het virus van klassieke varkenspest zowel tijdens het vervoer als tijdens het doden moet worden voorkomen; b) bij de varkens die worden gedood, een voldoende aantal monsters te nemen overeenkomstig het diagnosehandboek om te kunnen bepalen op welke wijze het virus van klassieke varkenspest op het bedrijf is binnengebracht en hoelang de besmetting reeds op het bedrijf aanwezig was voordat de ziekte is gemeld; c) de karkassen van de gestorven of gedode varkens onder officieel toezicht te verwerken; d) het vlees van alle varkens die zijn geslacht in de periode tussen de vermoedelijke insleep van de ziekte op het bedrijf en de instelling van de officiële maatregelen, op te sporen en onder officieel toezicht te verwerken; e) sperma, eicellen en embryo's van varkens, die op het bedrijf zijn verzameld in de periode tussen de vermoedelijke insleep van de ziekte op het bedrijf en de instelling van de officiële maatregelen, op te sporen en onder officieel toezicht te vernietigen, waarbij elk risico van verspreiding van het virus van klassieke varkenspest moet worden voorkomen; f) alle mogelijk besmette stoffen en afvallen, zoals diervoeders, zo te behandelen dat het virus van klassieke varkenspest gegarandeerd wordt vernietigd; al het materiaal voor eenmalig gebruik dat besmet kan zijn, met name het materiaal dat voor het slachten gebruikt is, moet worden vernietigd; deze bepalingen moeten volgens de instructies van de officiële dierenarts worden uitgevoerd; g) nadat de varkens zijn geruimd, alle gebouwen waarin de varkens waren ondergebracht, alle voertuigen waarmee de varkens of de karkassen ervan zijn vervoerd, en alle materieel, strooisel, mest en gier, die verontreinigd kunnen zijn, te reinigen en te ontsmetten of overeenkomstig artikel 12 te behandelen; h) wanneer het gaat om een primaire ziekte-uitbraak, het virusisolaat van klassieke varkenspest te onderwerpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumtest om het genetische type te kunnen bepalen; i) een epizoötiologisch onderzoek uit te voeren overeenkomstig artikel 8. 2. Wanneer een uitbraak is bevestigd in een laboratorium, een dierentuin, een wildpark of een omheind gebied waar varkens worden gehouden voor wetenschappelijke doeleinden of in verband met de bescherming van de soort of van zeldzame rassen, kan de betrokken lidstaat besluiten dat van de in lid 1, onder a) en onder e), vastgestelde bepalingen mag worden afgeweken, op voorwaarde dat de fundamentele belangen van de Gemeenschap niet in het gevaar komen. Dat besluit dient onmiddellijk aan de Commissie te worden gemeld. In alle gevallen moet de Commissie de situatie met de betrokken lidstaat onmiddellijk en in het Permanent Veterinair Comité zo spoedig mogelijk opnieuw bezien. Indien nodig moeten volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure maatregelen worden vastgesteld om verspreiding van de ziekte te voorkomen, eventueel inclusief noodvaccinatie overeenkomstig het bepaalde in artikel 19. Artikel 6 Maatregelen in geval van bevestigde aanwezigheid van klassieke varkenspest op bedrijven met verschillende productie-eenheden 1. Wanneer de aanwezigheid bevestigd wordt van klassieke varkenspest op een bedrijf dat uit twee of meer afzonderlijke productie-eenheden bestaat, kan de bevoegde autoriteit, teneinde het afmesten van varkens op de gezonde varkensproductie-eenheden mogelijk te maken, beslissen ten aanzien van die eenheden een afwijking van artikel 5, lid 1, onder a), toe te staan, op voorwaarde dat de officiële dierenarts heeft bevestigd dat de structuur en de omvang van, alsmede de afstand tussen deze productie-eenheden en de daar uitgevoerde verrichtingen van zodanige aard zijn dat de productie-eenheden, op het vlak van huisvesting, verzorging en voedering, volledig gescheiden zijn, zodat het virus zich niet van de ene productie-eenheid naar de andere kan verspreiden. 2. Wanneer van de in lid 1 bedoelde afwijking gebruik wordt gemaakt, stellen de lidstaten de daarvoor vereiste uitvoeringsbepalingen vast met inachtneming van de veterinairrechtelijke garanties die kunnen worden gegeven. 3. De lidstaten die gebruik maken van deze afwijking, stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. In alle gevallen dient de Commissie de situatie met de betrokken lidstaat onmiddellijk en in het Permanent Veterinair Comité zo spoedig mogelijk opnieuw te bezien. Indien nodig, worden volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure maatregelen vastgesteld om verspreiding van de ziekte te voorkomen. Artikel 7 Maatregelen op contactbedrijven 1. Bedrijven worden als contactbedrijven erkend, wanneer de officiële dierenarts vaststelt of, op basis van het epizoötiologisch onderzoek overeenkomstig artikel 8 van oordeel is dat klassieke varkenspest kan zijn ingesleept van andere bedrijven naar een in artikel 4 of artikel 5 bedoeld bedrijf, of van het in artikel 4 of artikel 5 bedoelde bedrijf naar andere bedrijven. Artikel 4 is dan van toepassing op die contactbedrijven, totdat het vermoeden van besmetting met klassieke varkenspest officieel is weerlegd. 2. De bevoegde autoriteit past de in artikel 5, lid 1, vastgelegde maatregelen toe op de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde contactbedrijven, indien dat op grond van de epizoötiologische situatie vereist is. Wanneer de varkens worden gedood, wordt er overeenkomstig het diagnosehandboek een voldoende aantal monsters genomen om de aanwezigheid van het virus van klassieke varkenspest op het betrokken bedrijf te kunnen bevestigen of uitsluiten. 3. De belangrijkste criteria en risicofactoren die bij de toepassing van de in artikel 5, lid 1, onder a), vastgestelde maatregelen op contactbedrijven in aanmerking moeten worden genomen, zijn vastgesteld in bijlage V. Deze criteria en risicofactoren kunnen volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd of aangevuld om met de wetenschappelijke ontwikkelingen en de opgedane ervaring rekening te houden. Artikel 8 Epizoötiologisch onderzoek De lidstaten zien erop toe dat het epizoötiologisch onderzoek in verband met een vermoedelijke besmetting met of een uitbraak van klassieke varkenspest, wordt uitgevoerd op basis van de vragenlijsten die in het kader van de in artikel 22 bedoelde rampenplannen zijn opgesteld. Dat epizoötiologisch onderzoek heeft ten minste betrekking op: a) de periode waarin het virus van klassieke varkenspest op het bedrijf aanwezig kan zijn geweest vóórdat de ziekte gemeld of vermoed werd; b) de mogelijke oorsprong van klassieke varkenspest op het bedrijf en de identificatie van andere bedrijven met varkens die uit dezelfde bron besmet of verontreinigd kunnen zijn; c) het verkeer van personen, voertuigen, varkens, karkassen, sperma, vlees of materiaal waarmee het virus van en naar het betrokken bedrijf kan zijn versleept. Indien uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de klassieke varkenspest van of naar bedrijven in andere lidstaten kan zijn verspreid, moeten de Commissie en de betrokken lidstaten daarvan onmiddellijk in kennis worden gesteld. Artikel 9 Instelling van beschermingsgebieden en toezichtsgebieden 1. Zodra de diagnose van klassieke varkenspest bij varkens op een bedrijf officieel is bevestigd, stelt de bevoegde autoriteit een beschermingsgebied in met een straal van ten minste 3 km en een toezichtsgebied met een straal van ten minste 10 km rond de plaats waar de uitbraak zich heeft voorgedaan. In de beschermingsgebieden en de toezichtsgebieden gelden de in artikel 10, respectievelijk artikel 11 vastgestelde maatregelen. 2. Bij de instelling van de gebieden houdt de bevoegde autoriteit rekening met: a) de resultaten van het overeenkomstig artikel 8 verrichte epizoötiologisch onderzoek; b) de geografische situatie, met name de natuurlijke of kunstmatige grenzen; c) de ligging van en de onderlinge afstand tussen de bedrijven; d) de patronen van de verplaatsingen van en de handel in varkens en de aanwezigheid van slachthuizen; e) de aanwezige voorzieningen en het personeel voor de controle op verplaatsingen van varkens binnen de gebieden, vooral wanneer de te doden varkens van het bedrijf van herkomst moeten worden afgevoerd. 3. Indien een gebied delen van het grondgebied van verscheidene lidstaten omvat, werken de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten samen om het gebied af te bakenen. 4. De bevoegde autoriteit neemt de nodige maatregelen, waaronder de plaatsing van duidelijk zichtbare borden en affiches en de inschakeling van de media, zoals de pers en de televisie, om ervoor te zorgen dat alle personen in de beschermingsgebieden en toezichtsgebieden volledig op de hoogte zijn van de aldaar geldende beperkende maatregelen als bedoeld in de artikelen 10 en 11; zij ziet erop toe dat de maatregelen naar behoren worden toegepast. Artikel 10 Maatregelen in de ingestelde beschermingsgebieden 1. De lidstaten zien erop toe dat in het beschermingsgebied de volgende maatregelen worden toegepast: a) alle varkensbedrijven worden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd; nadat het beschermingsgebied is ingesteld, worden deze bedrijven binnen zeven dagen door een officiële dierenarts bezocht, die de varkens klinisch onderzoekt en het register en de identificatiemerktekens van de varkens, als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 92/102/EEG, controleert; b) de verplaatsing en het vervoer van varkens over openbare of particuliere wegen, indien nodig met uitzondering van de toegangswegen tot de bedrijven, worden verboden, tenzij de bevoegde autoriteit daartoe met het oog op verplaatsingen als bedoeld onder f), toestemming geeft. Dit verbod is niet noodzakelijk van toepassing op de doorvoer van varkens over de weg of per trein, op voorwaarde dat de dieren niet worden uitgeladen en dat nergens halt wordt gehouden. Volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure kan bovendien van deze bepalingen worden afgeweken voor slachtvarkens van buiten het beschermingsgebied die op weg zijn naar een slachthuis in dat gebied om onmiddellijk geslacht te worden; c) vrachtwagens en andere voertuigen en uitrusting voor het vervoer van varkens of ander vee en van mogelijk besmet materiaal (bijvoorbeeld karkassen, voeder, mest, drijfmest, enz.), worden na verontreiniging zo snel mogelijk gereinigd en ontsmet overeenkomstig de in artikel 12 vastgestelde voorschriften en procedures. Vrachtwagens of voertuigen waarmee varkens zijn vervoerd, mogen het gebied niet verlaten zonder gereinigd en ontsmet te zijn en zonder dat de bevoegde autoriteit de nodige inspecties heeft verricht en de vereiste toestemming heeft gegeven; d) andere landbouwhuisdieren mogen zonder toestemming van de bevoegde autoriteit niet op een bedrijf worden binnengebracht of van een bedrijf worden afgevoerd; e) elk geval van varkenssterfte of -ziekte op een bedrijf wordt onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit gemeld, die overeenkomstig de in het diagnosehandboek vastgelegde procedures de nodige onderzoeken verricht; f) varkens mogen gedurende ten minste 30 dagen na voltooiing van de voorlopige reiniging en ontsmetting van de besmette bedrijven niet van het bedrijf waar zij worden gehouden, worden afgevoerd. Na 30 dagen kan de bevoegde autoriteit, voorzover aan lid 3 wordt voldaan, toestaan dat varkens van een bedrijf rechtstreeks worden afgevoerd naar: - een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis, bij voorkeur in het beschermings- of het toezichtsgebied, om daar onmiddellijk te worden geslacht; - een verwerkingsbedrijf of een geschikte plaats waar de varkens onmiddellijk worden gedood en de karkassen onder officieel toezicht worden verwerkt; of - onder uitzonderlijke omstandigheden, andere bedrijven in het beschermingsgebied. Lidstaten die deze bepaling toepassen, stellen de Commissie in het Permanent Veterinair Comité onverwijld daarvan in kennis; g) sperma, eicellen en embryo's van varkens mogen een in een beschermingsgebied gelegen bedrijf niet verlaten; h) al wie een varkensbedrijf binnenkomt of verlaat, dient passende hygiënische maatregelen in acht te nemen om elk risico van verspreiding van het virus van klassieke varkenspest zoveel mogelijk te beperken. 2. Wanneer de in lid 1 vastgestelde verbodsbepalingen gedurende meer dan 30 dagen gehandhaafd blijven in verband met nieuwe ziekte-uitbraken en daardoor moeilijkheden ontstaan op het gebied van het welzijn van dieren of het houden van de varkens, kan de bevoegde autoriteit, voorzover aan het bepaalde in lid 3 wordt voldaan en indien de eigenaar daartoe een met redenen omkleed verzoek heeft ingediend, toestaan dat varkens van een bedrijf in een beschermingsgebied rechtstreeks worden afgevoerd naar: a) een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis, bij voorkeur in het beschermingsgebied of het toezichtsgebied, om daar onmiddellijk te worden geslacht; b) een verwerkingsbedrijf of een geschikte plaats waar de varkens onmiddellijk worden gedood en de karkassen onder officieel toezicht worden verwerkt; of c) onder uitzonderlijke omstandigheden, andere bedrijven in het beschermingsgebied. Lidstaten die deze bepaling toepassen, stellen de Commissie in het Permanent Veterinair Comité onverwijld daarvan in kennis; 3. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, kan de bevoegde autoriteit toestaan dat varkens van het betrokken bedrijf worden afgevoerd, op voorwaarde dat: a) een officiële dierenarts bij de dieren op het bedrijf, en vooral bij de te vervoeren dieren, een klinisch onderzoek heeft verricht, waarbij met name bij een deel van de dieren de lichaamstemperatuur is gemeten, en het register en de varkensidentificatiemerktekens als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 92/102/EEG, heeft gecontroleerd; b) uit bovengenoemde controles en onderzoeken is gebleken dat er geen tekenen zijn van klassieke varkenspest en dat aan Richtlijn 92/102/EEG wordt voldaan; c) het vervoer plaatsvindt in door de bevoegde autoriteit verzegelde voertuigen; d) de voertuigen en de uitrusting die bij het vervoer van de dieren zijn gebruikt, onmiddellijk na het vervoer overeenkomstig artikel 12 worden gereinigd en ontsmet; e) bij de te slachten of te doden dieren overeenkomstig het diagnosehandboek een voldoende aantal monsters is genomen om de aanwezigheid van het virus van klassieke varkenspest op de betrokken bedrijven te kunnen bevestigen of uitsluiten; f) wanneer de varkens naar een slachthuis worden vervoerd: - de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het slachthuis, in kennis wordt gesteld van het voornemen varkens naar dat slachthuis te zenden, en dat die autoriteit de verzendende bevoegde autoriteit meedeelt wanneer de varkens zijn aangekomen; - de varkens bij aankomst in het slachthuis van andere varkens gescheiden worden gehouden en apart worden geslacht; - de bevoegde autoriteit, bij de keuringen vóór en na het slachten in het aangewezen slachthuis, rekening houdt met mogelijke symptomen die op klassieke varkenspest wijzen; - het verse vlees dat van deze varkens is verkregen, wordt verwerkt of wordt gemerkt met een bijzonder merk als bedoeld in artikel 5 bis van Richtlijn 72/461/EEG van de Raad(14), en vervolgens wordt behandeld overeenkomstig de voorschriften van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 80/215/EEG van de Raad(15). Deze behandeling moet in een door de bevoegde autoriteit aangewezen inrichting worden uitgevoerd. Vóór de verzending van het vlees naar deze inrichting moet de partij worden verzegeld en zij moet gedurende het gehele vervoer verzegeld blijven. 4. De in het beschermingsgebied genomen maatregelen blijven ten minste van toepassing totdat: a) de besmette bedrijven zijn gereinigd en ontsmet; b) bij de varkens op alle bedrijven een klinisch onderzoek en laboratoriumtests overeenkomstig het diagnosehandboek zijn uitgevoerd, met het oog op de opsporing van het virus van klassieke varkenspest. De onder b) genoemde onderzoeken en tests mogen pas ten vroegste 30 dagen na de voltooiing van de voorlopige reiniging en de ontsmetting van de besmette bedrijven worden uitgevoerd. Artikel 11 Maatregelen in de ingestelde toezichtsgebieden 1. De lidstaten zien erop toe dat in de toezichtsgebieden de volgende maatregelen worden toegepast: a) alle varkensbedrijven worden geïnventariseerd; b) de verplaatsing en het vervoer van varkens over openbare of particuliere wegen, indien nodig met uitzondering van de toegangswegen tot de bedrijven, zijn verboden, tenzij de bevoegde autoriteit daartoe toestemming geeft. Dit verbod is niet noodzakelijk van toepassing op de doorvoer van varkens over de weg of per trein, op voorwaarde dat de dieren niet worden uitgeladen en dat nergens halt wordt gehouden; het geldt ook niet voor slachtvarkens van buiten het toezichtsgebied die op weg zijn naar een slachthuis in dat gebied om onmiddellijk geslacht te worden; c) vrachtwagens en andere voertuigen en uitrusting voor het vervoer van varkens of ander vee of van mogelijk besmet materiaal (bijvoorbeeld karkassen, voeder, mest, drijfmest, enz.), worden na verontreiniging zo snel mogelijk gereinigd en ontsmet overeenkomstig de in artikel 12 vastgestelde voorschriften en procedures. Vrachtwagens en voertuigen waarmee varkens zijn vervoerd, mogen het gebied niet verlaten zonder gereinigd en ontsmet te zijn; d) andere landbouwhuisdieren mogen in de eerste zeven dagen na de instelling van het gebied niet zonder toestemming van de bevoegde autoriteit op een bedrijf worden binnengebracht of van een bedrijf worden afgevoerd; e) elk geval van varkenssterfte of -ziekte op een bedrijf wordt onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit gemeld, die overeenkomstig de in het diagnosehandboek vastgelegde procedures de nodige onderzoeken verricht; f) varkens mogen gedurende ten minste 21 dagen na voltooiing van de voorlopige reiniging en ontsmetting van de besmette bedrijven niet van het bedrijf waar zij worden gehouden, worden afgevoerd. Na 21 dagen kan de bevoegde autoriteit, voorzover aan artikel 10, lid 3, wordt voldaan, toestaan dat varkens van een bedrijf rechtstreeks worden afgevoerd naar: - een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis, bij voorkeur in het beschermingsgebied of het toezichtsgebied, om daar onmiddellijk te worden geslacht; - een verwerkingsbedrijf of een geschikte plaats waar de varkens onmiddellijk worden gedood en de karkassen onder officieel toezicht worden verwerkt; of - onder uitzonderlijke omstandigheden, andere bedrijven in het beschermingsgebied of het toezichtsgebied. Lidstaten die deze bepaling toepassen, stellen de Commissie in het Permanent Veterinair Comité onverwijld daarvan in kennis. Wanneer varkens evenwel naar een slachthuis moeten worden vervoerd, mag op verzoek van een lidstaat, vergezeld van de nodige documenten ter verantwoording, en volgens de in artikel 27, lid 2 bedoelde procedure, een afwijking van het bepaalde in artikel 10, lid 3, onder e) en f), vierde streepje, worden toegestaan, met name inzake het merken van vlees van die varkens en het latere gebruik daarvan, en inzake de bestemming van de behandelde producten; g) sperma, eieren en embryo's van varkens mogen een in het toezichtsgebied gelegen bedrijf niet verlaten; h) al wie een varkensbedrijf binnenkomt of verlaat, dient de nodige hygiënemaatregelen in acht te nemen om elk risico van verspreiding van het virus van klassieke varkenspest zo veel mogelijk te beperken. 2. Wanneer de in lid 1 vastgestelde verbodsbepalingen gedurende meer dan 30 dagen gehandhaafd blijven in verband met nieuwe ziekte-uitbraken en daardoor moeilijkheden ontstaan op het gebied van het welzijn van dieren of het houden van de varkens, kan de bevoegde autoriteit, voorzover aan het bepaalde in artikel 10, lid 3, wordt voldaan en indien de eigenaar een met redenen omkleed verzoek daartoe heeft ingediend, toestaan dat varkens van een bedrijf in een toezichtsgebied rechtstreeks worden afgevoerd naar: a) een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis, bij voorkeur in het beschermingsgebied of het toezichtsgebied, om daar onmiddellijk te worden geslacht; b) een verwerkingsbedrijf of een geschikte plaats waar de varkens onmiddellijk worden gedood en de karkassen onder officieel toezicht worden verwerkt; of c) onder uitzonderlijke omstandigheden, andere bedrijven in het beschermingsgebied of het toezichtsgebied. Lidstaten die deze bepaling toepassen, stellen de Commissie in het Permanent Veterinair Comité onverwijld daarvan in kennis. 3. De in het toezichtsgebied genomen maatregelen blijven ten minste van toepassing totdat: a) de besmette bedrijven gereinigd en ontsmet zijn; b) bij de varkens op alle bedrijven een klinisch onderzoek en, indien nodig, laboratoriumtests overeenkomstig het diagnosehandboek zijn uitgevoerd, met het oog op de opsporing van het virus van klassieke varkenspest. De onder b) genoemde onderzoeken en tests mogen pas ten vroegste 20 dagen na de voltooiing van de voorlopige reiniging en de ontsmetting van de besmette bedrijven worden uitgevoerd. Artikel 12 Reiniging en ontsmetting 1. De lidstaten zien erop toe dat: a) de te gebruiken ontsmettingsmiddelen en de concentraties ervan officieel door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd; b) de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden onder officieel toezicht worden uitgevoerd overeenkomstig - de instructies van de officiële dierenarts, en - de in bijlage II vastgestelde principes en procedures voor reiniging en ontsmetting. 2. De in bijlage II vastgestelde beginselen en procedures voor het reinigen en ontsmetten kunnen volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd of aangevuld om rekening te houden met wetenschappelijke ontwikkelingen en nieuwe ervaringen. Artikel 13 Herbevolking van varkensbedrijven na een ziekte-uitbraak 1. Ten vroegste 30 dagen na de voltooiing van de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden overeenkomstig artikel 12, mogen weer varkens op het in artikel 5 bedoelde bedrijf worden binnengebracht. 2. Bij het weer binnenbrengen van varkens dient rekening te worden gehouden met het bedrijfstype en dienen de volgende procedures te worden gevolgd: a) voor bedrijven in de open lucht worden in eerste instantie verklikkervarkens binnengebracht die op antistoffen tegen het virus van klassieke varkenspest zijn gecontroleerd en negatief zijn bevonden of die van bedrijven komen waarvoor geen beperkende maatregelen in verband met klassieke varkenspest zijn vastgesteld. De verklikkervarkens worden overeenkomstig de voorschriften van de bevoegde autoriteit verdeeld over het gehele besmette bedrijf en worden 40 dagen nadat zij op het bedrijf zijn binnengebracht, overeenkomstig het diagnosehandboek op antistoffen gecontroleerd. Wanneer bij geen enkel varken antistoffen tegen het virus van klassieke varkenspest worden gevonden, mogen er weer varkens worden binnengebracht. Geen enkel varken mag het bedrijf verlaten voordat het serologisch onderzoek negatief is gebleken. b) op alle andere houderijsystemen worden weer varkens binnengebracht overeenkomstig het bepaalde onder a), of worden alle varkens ineens binnengebracht, op voorwaarde dat: - alle varkens binnen een periode van 20 dagen aankomen en afkomstig zijn van bedrijven waarvoor geen beperkende maatregelen in verband met klassieke varkenspest zijn vastgesteld; - bij de varkens in het nieuwe beslag een serologisch onderzoek wordt verricht overeenkomstig het diagnosehandboek. De bemonstering voor dat onderzoek wordt ten vroegste 40 dagen na aankomst van de laatste varkens uitgevoerd; - geen enkel varken het bedrijf verlaat voordat het serologisch onderzoek negatief is gebleken. 3. De bevoegde autoriteit kan echter wanneer meer dan zes maanden zijn verlopen na de voltooiing van de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden op het bedrijf, rekening houdend met de epizoötiologische situatie, een afwijking op lid 2 toestaan. Artikel 14 Maatregelen in geval van vermoedelijke en van bevestigde aanwezigheid van klassieke varkenspest bij varkens in een slachthuis of een vervoermiddel 1. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit, wanneer in een slachthuis of een vervoermiddel de aanwezigheid van klassieke varkenspest vermoed wordt, onmiddellijk een officieel onderzoek instelt om de aanwezigheid van de ziekte volgens de procedures van het diagnosehandboek te bevestigen of uit te sluiten. 2. Wanneer een geval van klassieke varkenspest in een slachthuis of een vervoermiddel wordt vastgesteld, dient de bevoegde autoriteit erop toe te zien dat: a) alle vatbare dieren in het slachthuis of in het vervoermiddel onverwijld worden gedood; b) de karkassen, slachtafvallen en andere afvallen van mogelijk besmette en verontreinigde dieren onder officieel toezicht worden verwerkt; c) de gebouwen en de uitrusting, inclusief de voertuigen, onder toezicht van de officiële dierenarts overeenkomstig artikel 12 gereinigd en ontsmet worden; d) mutatis mutandis overeenkomstig artikel 8 een epizoötiologisch onderzoek wordt uitgevoerd; e) het virusisolaat van klassieke varkenspest wordt onderworpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumprocedure om het genetische type van het virus te bepalen; f) de in artikel 7 bedoelde maatregelen worden toegepast op het bedrijf van herkomst van de besmette varkens of karkassen en op de andere contactbedrijven. Tenzij het epizoötiologisch onderzoek anders voorschrijft, worden de in artikel 5, lid 1, bedoelde maatregelen op het bedrijf van herkomst van de besmette varkens of karkassen uitgevoerd; g) tot ten vroegste 24 uur na de voltooiing van de overeenkomstig artikel 12 uitgevoerde reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden geen slachtvarkens het slachthuis weer worden binnengebracht of geen vervoermiddelen opnieuw worden gebruikt. Artikel 15 Maatregelen in geval van vermoedelijke en van bevestigde aanwezigheid van klassieke varkenspest bij wilde varkens 1. Zodra de bevoegde autoriteit van een lidstaat ervan in kennis is gesteld dat wilde varkens vermoedelijk met klassieke varkenspest zijn besmet, neemt zij de nodige maatregelen om dat vermoeden te bevestigen of te weerleggen, door de eigenaren van varkens en de jagers van de situatie op de hoogte te brengen en door alle geschoten en alle dood aangetroffen wilde varkens te onderzoeken, ook aan de hand van laboratoriumtests. 2. Zodra een primair geval van klassieke varkenspest bij wilde varkens is bevestigd, neemt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de volgende maatregelen om de verspreiding van de ziekte te beperken: a) zij richt een groep van deskundigen op, bestaande uit dierenartsen, jagers, wildbiologen en epizoötiologen. De groep van deskundigen verleent de bevoegde autoriteit bijstand bij: - de bestudering van de epizoötiologische situatie en de afbakening van het besmette gebied overeenkomstig artikel 16, lid 3, onder b); - de vaststelling van passende maatregelen die in het besmette gebied moeten worden toegepast ter aanvulling van de onder b) en c) genoemde maatregelen; de maatregelen kunnen met name bestaan uit het schorsen van de jacht en een verbod op het voederen van wilde varkens; - de opstelling van een aan de Commissie voor te leggen uitroeiingsprogramma overeenkomstig artikel 16; - de uitvoering van audits om de doeltreffendheid te controleren van de maatregelen die zijn vastgesteld om klassieke varkenspest in het besmette gebied uit te roeien; b) zij plaatst de varkensbedrijven in het afgebakende besmette gebied onder officieel toezicht en geeft met name de volgende opdrachten: - alle categorieën varkens op alle bedrijven moeten officieel worden geïnventariseerd; de gegevens moeten door de eigenaar worden bijgehouden; de uitkomsten van de inventarisering moeten op verzoek worden overgelegd en mogen bij elke inspectie worden gecontroleerd. Voor varkensbedrijven in de open lucht mag de eerste inventarisering evenwel op basis van een raming worden verricht; - alle varkens op het bedrijf moeten in de eigen stal worden gehouden of op een andere plaats worden ondergebracht waar zij van wilde varkens gescheiden kunnen worden gehouden. Wilde varkens mogen geen toegang hebben tot materiaal dat vervolgens met de op het bedrijf aanwezige varkens in contact kan komen; - varkens mogen het bedrijf niet worden binnengebracht of van het bedrijf worden afgevoerd tenzij de bevoegde autoriteit daartoe toestemming heeft gegeven met inachtneming van de epizoötiologische situatie; - bij de in- en uitgangen van de varkensstallen en van het bedrijf zelf moeten passende ontsmettingsmiddelen worden gebruikt; - ten aanzien van iedereen die met wilde varkens in contact komt moeten passende hygiënische maatregelen worden toegepast, teneinde het risico van verspreiding van het virus van klassieke varkenspest te beperken, zoals een tijdelijk verbod om een varkensbedrijf te betreden voor personen die met wilde varkens in contact zijn geweest; - alle dode of zieke varkens met symptomen van klassieke varkenspest op een bedrijf moeten op klassieke varkenspest worden onderzocht; - delen van wilde varkens (geschoten of dood gevonden), alsmede materiaal en apparatuur die met het virus van klassieke varkenspest verontreinigd kunnen zijn, mogen niet op een varkensbedrijf worden binnengebracht; - varkens en sperma, embryo's of eicellen van varkens mogen het besmette gebied niet verlaten om in het intracommunautaire verkeer te worden gebracht; c) zij zorgt ervoor, dat alle wilde varkens die in het afgebakende besmette gebied zijn neergeschoten of dood zijn gevonden, door een officiële dierenarts worden gekeurd en op klassieke varkenspest onderzocht overeenkomstig het diagnosehandboek. Karkassen van positief bevonden dieren worden onder officieel toezicht verwerkt. Wanneer de tests ten aanzien van klassieke varkenspest negatief uitvallen, passen de lidstaten de in artikel 11, lid 2, van Richtlijn 92/45/EEG van de Raad(16) vastgestelde maatregelen toe. Niet voor menselijke consumptie bestemde delen worden onder officieel toezicht verwerkt; d) zij ziet erop toe dat virusisolaat van klassieke varkenspest aan het in het diagnosehandboek omschreven laboratoriumonderzoek wordt onderworpen, om het genetische type van het virus te bepalen. 3. Wanneer zich een geval van klassieke varkenspest heeft voorgedaan bij wilde varkens in een gebied van een lidstaat dat in de nabijheid ligt van het grondgebied van een andere lidstaat, dienen de betrokken lidstaten bij de vaststelling van maatregelen ter bestrijding van de ziekte samen te werken. Artikel 16 Programma's voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij een populatie wilde varkens 1. Onverminderd de in artikel 15 vastgestelde maatregelen, dienen de lidstaten binnen 90 dagen na de bevestiging van een primair geval van klassieke varkenspest bij wilde varkens bij de Commissie schriftelijk een programma in met de maatregelen die zijn genomen om de ziekte uit te roeien in het gebied dat als besmet is aangemerkt, en met de maatregelen die zijn genomen op de bedrijven in dat gebied. De Commissie onderzoekt het programma om na te gaan of het beoogde doel kan worden bereikt. Het programma wordt, eventueel met wijzigingen, volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure goedgekeurd. Het programma kan later worden gewijzigd of aangevuld in verband met de ontwikkeling van de situatie. Indien die wijzigingen op een aanpassing van het besmette gebied betrekking hebben, ziet de lidstaat erop toe dat de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van deze wijzigingen in kennis worden gesteld. Indien die wijzigingen evenwel betrekking hebben op andere bepalingen van het programma, dient de lidstaat het gewijzigde programma bij de Commissie in voor onderzoek en eventuele goedkeuring volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure. 2. Nadat de in het in lid 1 bedoelde programma vastgestelde maatregelen zijn goedgekeurd, vervangen zij de oorspronkelijke in artikel 15 vastgestelde maatregelen met ingang van de daarvoor in het kader van de goedkeuringsprocedure vastgestelde datum. 3. Het in lid 1 genoemde programma bevat informatie over: a) de uitkomsten van het epizoötiologische onderzoek en van de controles die overeenkomstig artikel 15 zijn verricht, en de geografische spreiding van de ziekte; b) de afgebakende besmette gebieden binnen het grondgebied van de betrokken lidstaat. Bij de afbakening van een besmet gebied houdt de bevoegde autoriteit rekening met: - de uitkomsten van het epizoötiologisch onderzoek en de geografische spreiding van de ziekte; - het aantal wilde varkens in het gebied; - de aanwezigheid van belangrijke natuurlijke of kunstmatige hindernissen voor de verplaatsingen van wilde varkens; c) de organisatie van een nauwe samenwerking tussen biologen, jagers, jagersverenigingen, verenigingen voor natuurbehoud en veterinaire diensten (diergezondheid en volksgezondheid); d) de voorlichtingscampagne die moet worden gevoerd om de jagers beter bewust te maken van de maatregelen die zij moeten nemen in het kader van het uitroeiingsprogramma; e) specifieke maatregelen om het aantal en de verblijfplaats van de metapopulaties wilde varkens in en rond het besmette gebied te bepalen; f) het geraamde aantal metapopulaties wilde varkens in en rond het besmette gebied en het aantal dieren per metapopulatie; g) specifieke maatregelen om na te gaan in welke mate de besmetting zich onder de wilde varkens heeft verspreid, met name onderzoek van wilde varkens die door jagers zijn doodgeschoten of die dood zijn aangetroffen, en laboratoriumtests, inclusief epizoötiologisch onderzoek met toepassing van op leeftijd gebaseerde stratificatie; h) de maatregelen die zijn genomen om de verspreiding van de ziekte als gevolg van verplaatsingen van wilde varkens en/of contact tussen metapopulaties wilde varkens te verminderen; deze maatregelen kunnen een jachtverbod inhouden; i) de maatregelen die zijn vastgesteld om de vatbare populatie wilde varkens, vooral jonge biggen, te verminderen; j) de door de jagers in acht te nemen voorwaarden om verspreiding van de ziekte te voorkomen; k) de methode om doodgeschoten of dood aangetroffen wilde varkens op te ruimen; de methode moet gebaseerd zijn op: - verwerking onder officieel toezicht; of - keuring door een officiële dierenarts en laboratoriumtests als omschreven in het diagnosehandboek. Karkassen van positief bevonden dieren worden onder officieel toezicht verwerkt. Wanneer de tests negatief uitvallen ten aanzien van klassieke varkenspest, passen de lidstaten de in artikel 11, lid 2, van Richtlijn 92/45/EEG vastgestelde maatregelen toe. Niet voor menselijke consumptie bestemde delen worden onder officieel toezicht verwerkt; l) het epizoötiologisch onderzoek dat met betrekking tot elk wild varken (geschoten of dood aangetroffen) wordt verricht. Dit onderzoek omvat met name de invulling van een vragenlijst betreffende de volgende gegevens: - het geografische gebied waar het dier dood is aangetroffen of is neergeschoten; - de datum waarop het dier dood is aangetroffen of is neergeschoten; - de persoon die het dier heeft gevonden of neergeschoten; - de leeftijd en het geslacht van het varken; - indien neergeschoten: symptomen voordat het dier is neergeschoten; - indien dood aangetroffen: de staat van het karkas; - de uitkomsten van laboratoriumtests; m) toezichtprogramma's en preventieve maatregelen ten aanzien van bedrijven in het afgebakende besmette gebied, en indien nodig in de omgeving daarvan, inclusief vervoer en verplaatsingen van dieren binnen, van en naar het gebied; deze maatregelen omvatten ten minste een verbod op verplaatsingen van varkens en van sperma, embryo's en eicellen van varkens uit het besmette gebied voor het intracommunautaire handelsverkeer; n) andere criteria voor het opheffen van de maatregelen om de ziekte in het afgebakende gebied uit te roeien en van de maatregelen ten aanzien van de bedrijven in dat gebied; o) de autoriteit die wordt belast met het toezicht op en de coördinatie van de diensten die voor de uitvoering van het programma verantwoordelijk zijn; p) de regeling die is ingesteld om ervoor te zorgen dat de groep van deskundigen, aangesteld overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder a), regelmatig de resultaten van het uitroeiingsprogramma kan bestuderen; q) de bewakingsmaatregelen die worden ingesteld nadat ten minste twaalf maanden zijn verstreken sedert het laatste geval van klassieke varkenspest bij wilde varkens in het afgebakende besmette gebied is bevestigd; deze bewakingsmaatregelen blijven gedurende ten minste twaalf maanden van toepassing, en omvatten ten minste de reeds overeenkomstig het bepaalde onder g), k) en l) ingestelde maatregelen. 4. Om de zes maanden wordt bij de Commissie en bij de andere lidstaten een verslag ingediend over de epizoötiologische situatie in het afgebakende gebied en de resultaten van het uitroeiingsprogramma. Uitvoeringsbepalingen inzake de door de lidstaten mee te delen informatie kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure. Artikel 17 Diagnoseprocedures en voorschriften inzake bioveiligheid 1. De lidstaten zien erop dat: a) diagnoseprocedures, bemonstering en laboratoriumtests voor de opsporing van klassieke varkenspest overeenkomstig het diagnosehandboek worden uitgevoerd; b) een nationaal laboratorium verantwoordelijk is voor de coördinatie van de diagnosenormen en -technieken in elke lidstaat, overeenkomstig bijlage III. 2. De nationale laboratoria als bedoeld in lid 1, onder b), onderhouden contacten met het in bijlage IV genoemde communautaire referentielaboratorium. Onverminderd het bepaalde in Beschikking 90/424/EEG, en met name in artikel 28 daarvan, worden de taken en bevoegdheden van het laboratorium vastgesteld in genoemde bijlage. 3. Om te waarborgen dat bij de diagnose van klassieke varkenspest eenvormige procedures worden toegepast, wordt binnen twee maanden na de datum waarop deze richtlijn in werking is getreden en volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure, een handboek voor de diagnose van klassieke varkenspest goedgekeurd, waarin ten minste worden vastgelegd: a) de voorschriften inzake bioveiligheid en de kwaliteitsnormen waaraan ten minste moet worden voldaan door de laboratoria voor de diagnose van klassieke varkenspest, alsmede bij het vervoer van monsters; b) de criteria en procedures voor klinische onderzoeken en postmortemkeuringen die worden uitgevoerd om de aanwezigheid van klassieke varkenspest te bevestigen of uit te sluiten; c) de criteria en procedures die moeten worden gevolgd bij het nemen van monsters bij levende varkens of varkenskarkassen, om de aanwezigheid van klassieke varkenspest te bevestigen of uit te sluiten op basis van laboratoriumtests, waaronder bemonsteringsmethoden voor serologische of virologische screening in het kader van de bij deze richtlijn vastgestelde maatregelen; d) de laboratoriumtests voor de diagnose van klassieke varkenspest, met name: - tests voor de differentiële diagnose tussen het virus van klassieke varkenspest en andere pestivirussen, en - indien beschikbaar en geschikt, tests om het antilichaampatroon dat wordt veroorzaakt door een merkervaccin te onderscheiden van het patroon dat wordt veroorzaakt door het wildevirustype van klassieke varkenspest; - criteria voor de evaluatie van de resultaten van laboratoriumtests; e) de laboratoriumtechnieken voor de genetische typering van virusisolaten van klassieke varkenspest. 4. Teneinde de inachtneming van passende omstandigheden inzake bioveiligheid te garanderen en zodoende de diergezondheid te beschermen, mogen het virus van klassieke varkenspest, het genoom en de antigenen ervan en de vaccins in het kader van onderzoek, diagnose of productie slechts gehanteerd of gebruikt worden op plaatsen, in inrichtingen en in laboratoria die door de bevoegde autoriteit zijn erkend. De lijst van erkende plaatsen, inrichtingen en laboratoria wordt de Commissie vóór 1 januari 2003 meegedeeld en wordt nadien geregeld bijgewerkt. 5. De bijlagen III en IV en het diagnosehandboek kunnen volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure aangevuld of gewijzigd worden. Artikel 18 Gebruik, aanmaak en verkoop van vaccins tegen klassieke varkenspest 1. De lidstaten zien erop toe dat: a) het gebruik van vaccins tegen klassieke varkenspest wordt verboden; b) de hantering, aanmaak, opslag, levering, distributie en verkoop van vaccins tegen klassieke varkenspest op het grondgebied van de Gemeenschap onder officiële controle plaatsvinden. 2. Indien nodig worden voorschriften inzake de aanmaak, de verpakking, distributie en opslag van vaccins tegen klassieke varkenspest in de Gemeenschap volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld. Artikel 19 Noodvaccinaties op varkensbedrijven 1. In afwijking van artikel 18, lid 1, onder a), mag, wanneer besmetting met klassieke varkenspest op een varkensbedrijf is bevestigd en wanneer uit de epizoötiologische gegevens blijkt dat de ziekte zich dreigt te verspreiden, tot noodvaccinatie op varkensbedrijven worden besloten overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 9 van dit artikel vastgestelde procedures en voorschriften. 2. Onverminderd artikel 5, lid 2, worden de voornaamste criteria en risicofactoren om al dan niet tot noodvaccinatie te besluiten, vastgesteld in bijlage VI. Deze criteria en risicofactoren kunnen later volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure op grond van de wetenschappelijke ontwikkeling en de opgedane ervaring worden gewijzigd of aangevuld. 3. Wanneer een lidstaat voornemens is te vaccineren, dient hij bij de Commissie een noodvaccinatieprogramma in, dat ten minste de volgende gegevens bevat: a) de ziektesituatie op grond waarvan de noodvaccinatie wordt aangevraagd; b) de omvang van het geografische gebied waar de noodvaccinatie moet worden uitgevoerd en het aantal varkensbedrijven in dat gebied; c) de categorieën en, bij benadering, het aantal te vaccineren varkens; d) het te gebruiken vaccin; e) de duur van de vaccinatiecampagne; f) de identificatie en registratie van de gevaccineerde dieren; g) de maatregelen met betrekking tot verplaatsingen van varkens en varkensproducten; h) de criteria op grond waarvan wordt besloten op contactbedrijven te vaccineren of de in artikel 7, lid 2, bedoelde maatregelen toe te passen; i) andere met de noodsituatie verband houdende aspecten, met name de klinische onderzoeken en laboratoriumtests die moeten worden verricht op monsters die zijn genomen op de bedrijven waar wel en bedrijven waar niet is gevaccineerd in het vaccinatiegebied, vooral wanneer een merkervaccin wordt gebruikt. De Commissie onderzoekt het programma onmiddellijk in samenwerking met de betrokken lidstaat. Volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure kan het noodvaccinatieprogramma worden goedgekeurd of kunnen wijzigingen en aanvullingen worden gevraagd vóórdat de goedkeuring wordt gegeven. Het programma kan later nog volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd of aangevuld in verband met de verdere ontwikkeling van de situatie. 4. Onverminderd de artikelen 10 en 11, ziet de betrokken lidstaat, wanneer er noodvaccinatie wordt toegepast, erop toe dat tijdens de vaccinatieperiode: a) geen levende varkens uit het vaccinatiegebied worden afgevoerd, tenzij om onmiddellijk te worden geslacht in een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis in het vaccinatiegebied of in de onmiddellijke nabijheid daarvan, of om te worden vervoerd naar een destructiebedrijf of een geschikte plaats waar de dieren onmiddellijk worden gedood en de karkassen onder officieel toezicht worden verwerkt; b) al het verse vlees van varkens die in het kader van het noodvaccinatieprogramma zijn gevaccineerd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, lid 3, onder f), vierde streepje, wordt verwerkt of wordt gemerkt en behandeld; c) sperma, eicellen en embryo's, die in de laatste 30 dagen vóór de vaccinatie zijn verkregen van de te vaccineren varkens, worden opgespoord en onder officieel toezicht worden vernietigd. 5. Lid 4 blijft van toepassing gedurende ten minste zes maanden na voltooiing van de vaccinatie in het betrokken gebied. 6. Volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure en vóór het einde van de in lid 5 bedoelde periode van zes maanden, worden maatregelen genomen teneinde te verbieden: a) dat seropositieve varkens worden afgevoerd van het bedrijf waar zij worden gehouden, tenzij om onmiddellijk te worden geslacht; b) dat sperma, embryo's of eicellen worden gewonnen van seropositieve varkens; c) dat biggen van seropositieve zeugen van het bedrijf van oorsprong worden afgevoerd, tenzij om te worden vervoerd: - naar een slachthuis om daar onmiddellijk te worden geslacht; - naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen bedrijf, vanwaar zij rechtstreeks naar een slachthuis zullen worden gebracht; - naar een bedrijf, nadat zij negatief hebben gereageerd op een serologische test op de aanwezigheid van antilichamen tegen het virus van klassieke varkenspest. 7. In afwijking van lid 3 kan een lidstaat zelf besluiten noodvaccinatie toe te passen, op voorwaarde dat de belangen van de Gemeenschap niet geschaad worden, en aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a) het kader van het noodvaccinatieprogramma moet overeenkomstig artikel 22 worden vastgesteld. Het concrete plan en het besluit tot noodvaccinatie moeten bij de Commissie worden gemeld vóórdat met de eigenlijke vaccinatie wordt begonnen; b) behalve de in lid 3 bedoelde informatie moet het programma de bepaling bevatten dat alle varkens op de bedrijven waar wordt gevaccineerd, zo snel mogelijk na voltooiing van de vaccinatie overeenkomstig lid 4, onder a), zullen worden geslacht of gedood en dat het verse vlees van die varkens overeenkomstig artikel 10, lid 3, onder f), vierde streepje, zal worden verwerkt of worden gemerkt en behandeld. Wanneer deze situatie zich voordoet, wordt het vaccinatieprogramma onmiddellijk besproken in het Permanent Veterinair Comité. Volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure kan het programma worden goedgekeurd of kunnen wijzigingen en aanvullingen worden gevraagd vóórdat de goedkeuring wordt gegeven. 8. In afwijking van de leden 5 en 6, kunnen de in lid 4 bedoelde maatregelen worden ingetrokken: a) nadat alle varkens op de bedrijven waar is gevaccineerd overeenkomstig artikel 4, lid a), zijn geslacht of gedood en het verse vlees van die varkens overeenkomstig artikel 10, lid 3, onder f), vierde streepje, is verwerkt of is gemerkt en behandeld; b) nadat alle bedrijven waar gevaccineerde varkens zijn gehouden, overeenkomstig artikel 12 zijn gereinigd en ontsmet. Wanneer de in lid 4 bedoelde maatregelen worden ingetrokken zien de lidstaten er ook op toe dat: a) op bovengenoemde bedrijven geen nieuwe varkens worden binnengebracht tot ten minste 10 dagen na voltooiing van de reiniging en ontsmetting en nadat alle varkens op de bedrijven waar is gevaccineerd, zijn geslacht of gedood; b) nadat weer varkens zijn binnengebracht, alle varkens op de bedrijven in het vaccinatiegebied klinisch worden onderzocht en laboratoriumtests ondergaan als bepaald in het diagnosehandboek, met het oog op de opsporing van eventueel aanwezig virus van klassieke varkenspest. Indien weer varkens worden binnengebracht in bedrijven waar is gevaccineerd, mogen deze onderzoeken en tests ten vroegste 40 dagen nadat de varkens zijn binnengebracht, worden verricht en in die periode mogen geen varkens van het bedrijf worden afgevoerd. 9. Wanneer in het kader van de vaccinatiecampagne van een merkervaccin gebruik is gemaakt, kunnen volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure afwijkingen van de leden 4, 5 en 6 worden toegestaan, vooral inzake het merken van vlees van gevaccineerde varkens en het latere gebruik, en inzake de bestemming van de behandelde producten. Deze afwijkingen worden slechts toegestaan, op voorwaarde dat: a) het vaccinatieprogramma was goedgekeurd voordat met de vaccinatie is begonnen overeenkomstig lid 3; b) door de betrokken lidstaat een specifiek verzoek bij de Commissie is ingediend, vergezeld van een uitgebreid verslag over de uitvoering van de vaccinatiecampagne, de resultaten ervan en de algemene epizoötiologische situatie, en c) de toepassing van de vaccinatiecampagne ter plaatse is gecontroleerd volgens de in artikel 21 bedoelde procedures. De vaststelling van de afwijkingen van de in de leden 4, 5 en 6 bedoelde bepalingen gebeurt op grond van het risico dat het virus van klassieke varkenspest wordt verspreid ten gevolge van de verplaatsingen van of de handel in gevaccineerde varkens, nakomelingen daarvan of producten daarvan. Artikel 20 Noodvaccinatie bij wilde varkens 1. In afwijking van artikel 18, lid 1, onder a), mag, wanneer bij wilde varkens besmetting met klassieke varkenspest is bevestigd en wanneer uit de epizoötiologische gegevens blijkt dat de ziekte zich dreigt te verspreiden, tot noodvaccinatie van de wilde varkens worden besloten overeenkomstig de in de leden 2 en 3 vastgestelde procedures en voorschriften. 2. Wanneer een lidstaat voornemens is te vaccineren, dient hij bij de Commissie een noodvaccinatieprogramma in dat ten minste de volgende gegevens bevat: a) de ziektesituatie op grond waarvan noodvaccinatie wordt aangevraagd; b) de omvang van het geografische gebied waar de noodvaccinatie moet worden uitgevoerd. In elk geval moet dit gebied deel uitmaken van het besmette gebied als omschreven overeenkomstig artikel 16, lid 3, onder b); c) het te gebruiken vaccintype en de vaccinatieprocedure; d) de bijzondere inspanningen die zullen worden gedaan om jonge dieren te vaccineren; e) de verwachte duur van de vaccinatiecampagne; f) het geraamde aantal wilde varkens dat moet worden gevaccineerd; g) de maatregelen die zijn genomen om een groot verloop in de populatie wilde varkens te voorkomen; h) de maatregelen die zijn genomen om te voorkomen dat vaccinvirus wordt verspreid naar op bedrijven gehouden varkens, indien van toepassing; i) de verwachte resultaten van de vaccinatiecampagne en de parameters aan de hand waarvan de doeltreffendheid zal worden gemeten; j) de autoriteit die belast is met de toezicht op en de coördinatie van de verschillende diensten die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het programma; k) de regeling die is ingesteld om ervoor te zorgen dat de overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder a), aangestelde groep van deskundigen de resultaten van de vaccinatiecampagne regelmatig kan bestuderen; l) andere met de noodsituatie verband houdende aspecten. De Commissie onderzoekt het programma onmiddellijk in samenwerking met de betrokken lidstaat, vooral om na te gaan of het aansluit bij de maatregelen die worden toegepast in het kader van het in artikel 16, lid 1, bedoelde uitroeiingsprogramma. Wanneer het vaccinatiegebied in de nabijheid ligt van het grondgebied van een andere lidstaat waar eveneens maatregelen van toepassing zijn voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens, moeten het vaccinatieprogramma en de in die andere lidstaat toegepaste maatregelen op elkaar worden afgestemd. Volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure kan het noodvaccinatieprogramma worden goedgekeurd of kunnen wijzigingen en aanvullingen worden gevraagd vóórdat de goedkeuring wordt gegeven. Volgens die procedure kan het noodvaccinatieprogramma later ook worden gewijzigd of aangevuld in verband met de verdere ontwikkeling van de situatie. 3. Om de zes maanden dient de betrokken lidstaat bij de Commissie en bij de andere lidstaten een rapport in over de resultaten van de vaccinatiecampagne, samen met het in artikel 16, lid 4, bedoelde rapport. Artikel 21 Communautaire controles Deskundigen van de Commissie kunnen, voorzover dat voor een uniforme toepassing van deze richtlijn noodzakelijk is, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten controles ter plaatse uitvoeren. De lidstaat op het grondgebied waarvan een controle wordt verricht, verleent de deskundigen alle nodige bijstand bij het uitvoeren van hun taken. De Commissie stelt de bevoegde autoriteit in kennis van het resultaat van de verrichte controles. De uitvoeringsbepalingen voor dit artikel, in het bijzonder de voorschriften betreffende de wijze van samenwerking met de nationale autoriteiten, worden volgens de procedure van artikel 26, lid 2, vastgesteld. Artikel 22 Rampenplannen 1. Elke lidstaat stelt een rampenplan op, waarin wordt aangegeven welke nationale maatregelen in geval van een uitbraak van klassieke varkenspest moeten worden uitgevoerd. Het plan voorziet in de beschikbaarstelling van passende voorzieningen, apparatuur, personeel en materiaal, nodig voor een snelle en doeltreffende uitroeiing van de uitbraak. Het plan dient een nauwkeurige indicatie te bevatten van: a) de vaccinbehoefte van elke lidstaat bij een eventuele noodvaccinatie; b) de gebieden in de lidstaten met een hoge varkensdichtheid, zodat men daar alerter en beter voorbereid is op het uitbreken van de ziekte. 2. De criteria voor het opstellen van de rampenplannen staan in bijlage VII. Deze criteria en voorschriften kunnen volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd of aangevuld om rekening te houden met de specifieke aard van klassieke varkenspest en met de vooruitgang op het gebied van de ziektebestrijdingsmaatregelen. 3. De Commissie onderzoekt de plannen teneinde na te gaan of zij toereikend zijn om het gestelde doel te bereiken en stelt de betrokken lidstaat zo nodig voor, wijzigingen aan te brengen, met name om ervoor te zorgen dat de plannen met die van andere lidstaten verenigbaar zijn. De, eventueel gewijzigde, plannen worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure goedgekeurd. De plannen kunnen nadien volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd of aangevuld in verband met de verdere ontwikkeling van de situatie. In elk geval dient elke lidstaat het plan om de vijf jaar bij te werken en bij de Commissie in te dienen voor goedkeuring volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure. Artikel 23 Ziektebestrijdingscentra en groepen van deskundigen 1. De lidstaten zorgen ervoor dat er bij het uitbreken van klassieke varkenspest onmiddellijk een volledig functionerend nationaal ziektebestrijdingscentrum kan worden opgericht. 2. Het nationale ziektebestrijdingscentrum leidt en controleert de operaties van de in lid 3 bedoelde plaatselijke ziektebestrijdingscentra, en is met name verantwoordelijk voor: a) de vaststelling van de nodige bestrijdingsmaatregelen, b) een snelle, doeltreffende uitvoering van die maatregelen door de plaatselijke ziektebestrijdingscentra, c) het beschikbaar stellen van personeel en andere middelen aan de plaatselijke ziektebestrijdingscentra, d) het verstrekken van informatie aan de Commissie, de andere lidstaten, de nationale veterinaire organisaties, de nationale autoriteiten en de landbouw- en handelsorganisaties, e) indien wenselijk, het organiseren van noodvaccinatie en het afbakenen van vaccinatiezones, f) het contact met de diagnoselaboratoria, g) het contact met de pers en andere media, h) het contact met de politie in verband met specifieke wettelijke maatregelen. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat er bij het uitbreken van klassieke varkenspest onmiddellijk een volledig functionerend plaatselijk ziektebestrijdingscentrum kan worden opgericht. 4. Bepaalde taken van het nationale ziektebestrijdingscentrum kunnen echter aan het plaatselijke ziektebestrijdingscentrum worden overgedragen dat op het in artikel 2, lid 2, onder p), van Richtlijn 64/432/EEG bedoelde administratieniveau of een ander niveau functioneert, op voorwaarde dat de doelstellingen van het nationale ziektebestrijdingscentrum daarbij niet in het gedrang komen. 5. De lidstaten stellen een groep van deskundigen samen die permanent operationeel is en met zijn expertise de bevoegde autoriteit bijstaat om op het uitbreken van de ziekte voorbereid te zijn. Bij het uitbreken van de ziekte helpt de groep van deskundigen de bevoegde autoriteit ten minste me: a) het epizoötiologisch onderzoek, b) de bemonstering, het testen en het interpreteren van de resultaten van het laboratoriumonderzoek, c) het vaststellen van ziektebestrijdingsmaatregelen. 6. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale en de plaatselijke ziektebestrijdingscentra over voldoende personeel, voorzieningen en uitrusting, waaronder communicatiesystemen, beschikken, alsmede over een duidelijke, efficiënte bevels- en beheersstructuur waarmee de door deze richtlijn voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen snel uitgevoerd kunnen worden. Nadere bepalingen voor personeel, voorzieningen, bevels- en beheersstructuur van de nationale en de plaatselijke ziektebestrijdingscentra en de groep van deskundigen worden in de in artikel 22 bedoelde rampenplannen vastgelegd. 7. Andere criteria en eisen aangaande de taken en plichten van de nationale en de plaatselijke ziektebestrijdingscentra en de groepen van deskundigen kunnen volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld. Artikel 24 Gebruik van keukenafval 1. De lidstaten zien erop toe dat: a) het voederen van varkens met keukenafval verboden wordt; b) keukenafval dat afkomstig is van internationaal opererende vervoermiddelen zoals schepen, voertuigen en vliegtuigen onder officieel toezicht verzameld en vernietigd wordt; c) informatie over de uitvoering van het bepaalde onder a) en b) en de in dit verband verrichte controles door de lidstaten met ingang van 2003 elk jaar vóór 31 oktober aan de Commissie wordt toegezonden. De Commissie legt deze informatie voor aan het Permanent Veterinair Comité dat is opgericht bij Besluit 68/361/EEG van de Raad(17). 2. De nadere uitvoeringsbepalingen voor de controlemaatregelen en de informatie die de lidstaten daarover moeten verstrekken, met name over de in lid 1, onder c), bedoelde bepalingen, kunnen volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld. 3. De leden 1 en 2 zijn van toepassing tot de toepassingsdatum van communautaire wetgeving betreffende het gebruik van keukenafval in varkensvoer in het kader van de voorschriften betreffende niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten of betreffende diervoeder. Artikel 25 Procedures voor wijziging van deze richtlijn en de bijlagen ervan, en voor de aanneming van nadere bepalingen voor de uitvoering van deze richtlijn 1. Indien nodig kan deze richtlijn op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Raad aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis worden aangepast. 2. De bijlagen van deze richtlijn worden echter volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure gewijzigd. 3. Eventuele uitvoeringsbepalingen voor deze richtlijn kunnen worden aangenomen volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure. Artikel 26 Normale regelgevingsprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 68/361/EEG ingestelde Permanent Veterinair Comité. 2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing. De termijn bedoeld in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG wordt vastgesteld op drie maanden. Artikel 27 Versnelde regelgevingsprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 68/361/EEG ingestelde Permanent Veterinair Comité. 2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing. De termijn bedoeld in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG wordt vastgesteld op 15 dagen. Artikel 28 Intrekkingen 1. Richtlijn 80/217/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VII, deel A, genoemde richtlijnen, wordt met ingang van 1 juli 2002 ingetrokken, behoudens de in artikel 29 bedoelde overgangsbepalingen en onverminderd de op de lidstaten rustende verplichtingen wat de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting van die richtlijnen betreft. Verwijzingen naar de ingetrokken Richtlijn 80/217/EEG worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn overeenkomstig de concordantietabel in bijlage VIII. 2. Beschikking 81/859/EEG wordt ingetrokken. Artikel 29 Overgangsbepalingen 1. In afwijking van artikel 28, lid 1, blijven de bijlagen I en IV bij Richtlijn 80/217/EEG evenwel van toepassing totdat de beschikking tot goedkeuring van het diagnosehandboek bedoeld in artikel 17, lid 3, van deze richtlijn, van toepassing wordt. 2. De overeenkomstig artikel 6 bis, van Richtlijn 80/217/EEG goedgekeurde programma's voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens die bestaan op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, blijven voor de toepassing van de onderhavige richtlijn van toepassing. De lidstaten dienen echter vóór 1 oktober 2002 bij de Commissie wijzigingen op deze programma's, in, waarbij zij rekening houden met het bepaalde in artikel 16, lid 3. De programma's, indien nodig gewijzigd, worden goedgekeurd volgens de procedure bedoeld in artikel 27, lid 2. 3. De overeenkomstig artikel 14 ter van Richtlijn 80/217/EEG goedgekeurde rampenplannen voor de bestrijding van klassieke varkenspest, die bestaan op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, blijven voor de uitvoering van de onderhavige richtlijn van toepassing. De lidstaten dienen echter vóór 1 januari 2003 wijzigingen op deze plannen in waarbij zij rekening houden met het bepaalde in artikel 22. De plannen worden, indien nodig gewijzigd, goedgekeurd volgens de procedure bedoeld in artikel 26, lid 2. 4. In afwachting van de toepassing van deze richtlijn kunnen volgens de procedure bedoeld in artikel 26, lid 2, verdere overgangsbepalingen voor de bestrijding van klassieke varkenspest worden aangenomen. Artikel 30 Omzetting in nationale wetgeving en toepassing De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 oktober 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Zij passen deze bepalingen toe met ingang van 1 november 2002. Wanneer de lidstaten de in de eerste alinea bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzingen worden vastgesteld door de lidstaten. Artikel 31 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Artikel 32 Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Luxemburg, 23 oktober 2001. Voor de Raad De Voorzitter A. Neyts-Uyttebroeck (1) PB C 29 E van 30.1.2001, blz. 199. (2) Advies uitgebracht op 14 juni 2001 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). (3) PB C 123 van 25.4.2001, blz. 69. (4) PB C 148 van 18.5.2001, blz. 21. (5) PB L 47 van 21.2.1980, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994. (6) PB L 319 van 7.11.1981, blz. 20. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 87/65/EEG (PB L 34 van 5.2.1987, blz. 54). (7) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. (8) PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2000/556/EG van de Commissie (PB L 235 van 19.9.2000, blz. 27). (9) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/118/EEG (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49). (10) Richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) (PB L 363 van 27.12.1990, blz. 51). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994. (11) PB L 340 van 31.12.1993, blz. 21. (12) Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2001/298/EG van de Commissie (PB L 102 van 12.4.2001, blz. 63). (13) PB L 355 van 5.12.1992, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994. (14) Richtlijn 72/461/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees (PB L 302 van 31.12.1972, blz. 24). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994. (15) Richtlijn 80/215/EEG van de Raad van 22 januari 1980 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vleesprodukten (PB L 47 van 21.2.1980, blz. 4). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994. (16) Richtlijn 92/45/EEG van de Raad van 16 juni 1992 betreffende de gezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor het doden van vrij wild en het in de handel brengen van vlees van vrij wild (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 35). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/79/EG (PB L 24 van 30.1.1998, blz. 31). (17) PB L 255 van 18.10.1968, blz. 23. BIJLAGE I Melding van een ziekte en andere epizoötiologische informatie die moet worden verstrekt door de lidstaat waar klassieke varkenspest is bevestigd 1. Binnen 24 uur na de bevestiging van een primaire haard, een primair geval bij wilde varkens of een geval in een slachthuis of een vervoermiddel, dient de betrokken lidstaat de onderstaande gegevens te melden via het "Animal Disease Notification System" dat is ingesteld overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 82/894/EEG van de Raad: a) datum van verzending; b) uur van verzending; c) naam van de lidstaat; d) naam van de ziekte; e) volgnummer van de uitbraak of het geval; f) datum waarop besmetting met klassieke varkenspest is vermoed; g) datum van bevestiging; h) voor de bevestiging gebruikte methoden; i) of de ziekte is bevestigd bij wilde varkens of bij varkens in een bedrijf, een slachthuis of een vervoermiddel; j) de geografische locatie waar de uitbraak of het geval van klassieke varkenspest is bevestigd; k) de toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen. 2. In geval van een primaire haard of een geval in een slachthuis of een vervoermiddel, dient de betrokken lidstaat, afgezien van de in punt 1 genoemde gegevens, ook de onderstaande gegevens te melden: a) het aantal vatbare varkens in de uitbraak, het slachthuis of het vervoermiddel; b) het aantal dode varkens, naar categorie, op het bedrijf, in het slachthuis of in het vervoermiddel; c) voor elke categorie, de morbiditeit van de ziekte en het aantal varkens waarbij klassieke varkenspest is bevestigd; d) het aantal varkens dat is gestorven in de uitbraak, het slachthuis of het vervoermiddel; e) het aantal verwerkte karkassen; f) in geval van een uitbraak, de afstand tot de dichtstbij gelegen varkenshouderij; g) indien klassieke varkenspest is bevestigd in een slachthuis of een vervoermiddel, de ligging van het bedrijf of de bedrijven van herkomst van de besmette varkens of karkassen. 3. Wanneer het gaat om secundaire uitbraken dient de in de punten 1 en 2 bedoelde informatie te worden meegedeeld binnen de in artikel 4 van Richtlijn 82/894/EEG vastgestelde termijn. 4. De betrokken lidstaat ziet erop toe dat de gegevens die overeenkomstig de punten 1, 2 en 3, moeten worden gemeld met betrekking tot een uitbraak of een geval van klassieke varkenspest op een bedrijf, in een slachthuis of een vervoermiddel, zo snel mogelijk worden gevolgd door een schriftelijk rapport aan de Commissie en de andere lidstaten waarin ten minste zijn opgenomen: a) de datum waarop de varkens op het bedrijf, in het slachthuis of het vervoermiddel zijn gedood en de karkassen ervan zijn verwerkt; b) de resultaten van de tests die zijn verricht op de monsters die bij de gedode varkens zijn genomen; c) in geval van toepassing van de in artikel 6, lid 1, vastgestelde uitzonderingsbepaling, het aantal gedode en verwerkte varkens, alsmede het aantal varkens dat op een latere datum moet worden geslacht en de voor het slachten vastgestelde termijn; d) alle inlichtingen over de oorsprong of de mogelijke oorsprong van de ziekte; e) in geval van een primaire haard of een geval van klassieke varkenspest in een slachthuis of een vervoermiddel, het genetische type van het virus dat verantwoordelijk is voor de uitbraak of voor het geval; f) wanneer varkens zijn gedood op contactbedrijven of op bedrijven met varkens waarvan vermoed wordt dat ze met het virus van klassieke varkenspest zijn besmet, informatie over: - de datum waarop de dieren zijn gedood en het aantal varkens, naar categorie, dat op elk bedrijf is gedood; - het epizoötiologische verband tussen de uitbraak of het geval van klassieke varkenspest en elk contactbedrijf, of de redenen op grond waarvan de besmetting met klassieke varkenspest op elk verdacht bedrijf werd vermoed; - de resultaten van de laboratoriumtests die zijn verricht op de monsters die genomen zijn bij de op het bedrijf gedode varkens. Ingeval varkens op contactbedrijven niet zijn gedood, moet informatie worden verstrekt over de redenen voor dat besluit. BIJLAGE II Beginselen en procedures voor het reinigen en ontsmetten 1. Algemene beginselen en procedures: a) de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden en de eventuele maatregelen ter vernietiging van knaagdieren en insecten worden volgens de instructies van de officiële dierenarts onder officieel toezicht verricht; b) de te gebruiken ontsmettingsmiddelen en de concentraties daarvan worden officieel door de bevoegde autoriteit goedgekeurd teneinde te garanderen dat het virus van klassieke varkenspest wordt vernietigd; c) vóór gebruik moet worden nagegaan of de ontsmettingsmiddelen nog werkzaam zijn, aangezien de werkzaamheid van bepaalde ontsmettingsmiddelen afneemt bij langdurige opslag; d) bij het kiezen van de ontsmettingsmiddelen en de te volgen procedures moet rekening worden gehouden met de aard van de gebouwen, de voertuigen en de voorwerpen die moeten worden behandeld; e) ontvettingsmiddelen en ontsmettingsmiddelen moeten onder zodanige omstandigheden worden gebruikt dat de doeltreffendheid ervan niet in het gedrang komt. Met name moet worden voldaan aan de door de producent voorgeschreven technische criteria, zoals druk, minimumtemperatuur en vereiste contactduur; f) ongeacht het gebruikte ontsmettingsmiddel zijn de volgende algemene voorschriften van toepassing: - strooisel en fecaliën moeten grondig met het ontsmettingsmiddel worden doordrenkt; - de grond, vloeren, laadplatforms en muren moeten zorgvuldig worden geschuurd en geschrobd nadat, indien mogelijk, alle apparatuur of installaties die een doeltreffende reiniging en ontsmetting in de weg staan, zijn verwijderd of afgebroken; - vervolgens moet er weer een ontsmettingsmiddel worden gebruikt gedurende een bepaalde minimumperiode die is aangegeven in de instructies van de producent; - het voor het reinigen gebruikte water moet, overeenkomstig de instructies van de officiële dierenarts, zodanig worden verwijderd dat elk risico van verspreiding van het virus uitgesloten is. g) wanneer een bij het wassen gebruikte vloeistof onder druk wordt toegepast, moet worden vermeden dat reeds gereinigde delen opnieuw worden verontreinigd; h) uitrusting, installaties, voorwerpen of afdelingen die kunnen zijn verontreinigd, moeten worden schoongemaakt, ontsmet of vernietigd; i) na voltooiing van de ontsmettingswerkzaamheden moet nieuwe verontreiniging worden voorkomen; j) de in het kader van deze richtlijn vereiste reiniging en ontsmetting moeten worden genoteerd in het register van het bedrijf of het voertuig, en wanneer er een officiële goedkeuring vereist is, moet de toezichthoudende officiële dierenarts een en ander certificeren. 2. Bijzondere voorschriften inzake het reinigen en ontsmetten van besmette bedrijven: a) voorlopige reiniging en ontsmetting: - tijdens het doden van dieren moeten de nodige maatregelen worden getroffen om verspreiding van het virus van klassieke varkenspest te vermijden of zoveel mogelijk te beperken. Daartoe moet met name worden voorzien in tijdelijke ontsmettingsapparatuur, beschermende kledij, douches, ontsmetting van gebruikte apparatuur, instrumenten en voorzieningen en het uitschakelen van de ventilatie; - de karkassen van gedode dieren moeten met een ontsmettingsmiddel worden besproeid; - karkassen die van het bedrijf worden afgevoerd om verwerkt te worden, moeten in gesloten, waterdichte containers worden vervoerd; - zodra de varkenskarkassen zijn afgevoerd om te worden verwerkt, worden alle delen van het bedrijfsterrein waar de varkens waren gehuisvest en alle delen van andere gebouwen, van erven, enz. die tijdens het doden, het slachten of de postmortemkeuring zijn verontreinigd, besproeid met ontsmettingsmiddelen die voor gebruik overeenkomstig artikel 12 zijn goedgekeurd; - weefselresten die zijn gevallen of bloed dat is gemorst tijdens het slachten of tijdens de postmortemkeuring en waardoor gebouwen, bedrijfsterreinen, instrumenten, enz. kunnen zijn verontreinigd, moeten zorgvuldig worden verzameld en samen met de karkassen worden verwerkt; - het gebruikte ontsmettingsmiddel moet ten minste 24 uur op het behandelde oppervlak aanwezig blijven; b) definitieve reiniging en ontsmetting: - mest en gebruikt strooisel moeten overeenkomstig punt 3, onder a) verwijderd en behandeld worden; - vet en vuil moeten van alle oppervlakken worden verwijderd door middel van een ontvettingsmiddel en vervolgens moeten de oppervlakken met water worden gewassen; - na het wassen met water, moet alles weer met een ontsmettingsmiddel worden besproeid; - na zeven dagen moeten de gebouwen met een ontvettingsmiddel worden behandeld, met water worden gespoeld, met een ontsmettingsmiddel worden besproeid en opnieuw met water worden gespoeld. 3. Ontsmetting van verontreinigd strooisel, mest en drijfmest: a) mest en strooisel moeten worden opgestapeld om te laten broeien, worden besproeid met een ontsmettingsmiddel en gedurende ten minste 42 dagen blijven liggen, of moeten door verbranding of begraving vernietigd worden; b) drijfmest moet opgeslagen blijven gedurende ten minste 42 dagen nadat voor het laatst besmet materiaal is bijgevoegd, tenzij de bevoegde autoriteiten een kortere opslagperiode toestaan voor drijfmest die volgens de instructies van een officiële dierenarts zo is behandeld dat het virus gegarandeerd is vernietigd. 4. In afwijking van de punten 1 en 2 mag de bevoegde autoriteit echter voor varkenshouderijen in de open lucht, rekening houdend met het soort houderij en de klimatologische omstandigheden, specifieke procedures voor het reinigen en ontsmetten vaststellen. BIJLAGE III Lijst en taken van de nationale laboratoria voor klassieke varkenspest 1. Lijst van de nationale laboratoria voor klassieke varkenspest: België Centrum voor onderzoek in diergeneeskunde en agrochemie, 1180 Brussel Denemarken Statens Veterinære Institut for Virusforskning, Lindholm, 4771 Kalvehave Duitsland Bundesforschungsanstalt für Viruskrankheiten der Tiere, 17498 Insel Riems Griekenland Veterinary Institute of infectious and parasitic diseases, 15310 Ag. Paraskevi Spanje Centro de Investigación en Sanidad Animal, 28130 Valdeolmos (Madrid) Frankrijk AFSSA-Ploufragan, Zoopole des Côtes d'Armor, 22440 Ploufragan Ierland Veterinary Research Laboratory, Abbotstown, Castleknock, Dublin 15 Italië Istituto Zooprofilattico Sperimentale dell'Umbria e delle Marche, 06100 Perugia Luxemburg Laboratoire de Médecine Vétérinaire de l'État, 1020 Luxembourg Nederland Instituut voor Veehouderij en Diergezondheid (ID-Lelystad), 8200 AB Lelystad Oostenrijk Bundesanstalt für Vet. Med. Untersuchungen in Modling, Robert Koch-Gasse 17, 2340 Modling Portugal Laboratório Nacional de Investigação Veterinária, 1500 Lisboa Finland Eläinlääkintä- ja elintarviketutkimuslaitos, 00231 Helsinki Anstalten för veterinärmedicin och livsmedel, 00231 Helsingfors Zweden Statens veterinärmedicinska anstalt, 75189 Uppsala Verenigd Koninkrijk Veterinary Laboratories Agency, New Haw, Weybridge, Surrey KT15 3NB 2. De nationale laboratoria voor klassieke varkenspest zien erop toe dat in elke lidstaat de laboratoriumtests met het oog op de opsporing van klassieke varkenspest en de identificatie van het genetische type van virusisolaten volgens het diagnosehandboek worden uitgevoerd. Daartoe hebben zij speciale overeenkomsten met het communautaire referentielaboratorium of met andere nationale laboratoria. 3. Elk nationaal laboratorium voor klassieke varkenspest zorgt voor de coördinatie van de normen en de diagnosemethoden die door elk laboratorium van die lidstaat worden toegepast in het kader van de diagnose van klassieke varkenspest. Daartoe: a) kunnen zij de diagnosereagentia leveren aan elk laboratorium; b) controleren zij de kwaliteit van alle diagnosereagentia die in de lidstaat worden gebruikt; c) organiseren zij geregeld vergelijkende tests; d) bewaren zij isolaten van het virus van klassieke varkenspest afkomstig van in de betrokken lidstaat geconstateerde gevallen en uitbraken. BIJLAGE IV Communautair referentielaboratorium voor klassieke varkenspest 1. Het communautaire referentielaboratorium voor klassieke varkenspest is: "Institut für Virologie der Tierärztlichen Hochschule Hannover", Bünteweg 17, 30559 Hannover, Duitsland. 2. Taken en bevoegdheden van het communautaire referentielaboratorium voor klassieke varkenspest: a) Het coördineren, in overleg met de Commissie, van de in de lidstaten toegepaste methoden voor de diagnose van klassieke varkenspest, met name door: - het opslaan en leveren van celculturen voor diagnosedoeleinden; - het typeren, opslaan en leveren van virusstammen van klassieke varkenspest voor gebruik bij serologisch onderzoek en bij de bereiding van antisera; - het leveren van gestandaardiseerde sera, geconjugeerde sera en andere referentiereagentia aan de nationale laboratoria met het oog op standaardisering van de in de lidstaten gebruikte tests en reagentia; - het aanleggen en instandhouden van een verzameling klassiekevarkenspestvirussen; - het geregeld organiseren van vergelijkende proeven van de diagnoseprocedures op communautair niveau; - het verzamelen en vergelijken van gegevens en informatie inzake de toegepaste diagnosemethoden en de resultaten van de uitgevoerde tests; - het karakteriseren van virusisolaten met behulp van de meest geavanceerde methoden om een beter inzicht te krijgen in de epizoötiologie van klassieke varkenspest; - het volgen van de ontwikkelingen over de gehele wereld op het gebied van het toezicht op en de epizoötiologie en de preventie van klassieke varkenspest; - het op peil houden van de vakkennis met betrekking tot het klassiekevarkenspestvirus en andere soortgelijke virussen teneinde een snelle differentiële diagnose mogelijk te maken; - het verwerven van gedegen kennis over de aanmaak en het gebruik van immunologische diergeneesmiddelen voor de uitroeiing en bestrijding van klassieke varkenspest; b) het treffen van de nodige maatregelen voor de opleiding en de bij- en nascholing van deskundigen op het gebied van laboratoriumdiagnose met het oog op de harmonisatie van de diagnosetechnieken; c) het beschikbaar stellen van getraind personeel voor noodsituaties in de Gemeenschap; d) het verrichten van onderzoek en, waar mogelijk, het coördineren van onderzoek dat is gericht op betere bestrijding van klassieke varkenspest. BIJLAGE V Belangrijkste criteria en risicofactoren op grond waarvan kan worden besloten varkens op contactbedrijven te doden >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE VI Belangrijkste criteria en risicofactoren op grond waarvan wordt besloten tot noodvaccinatie op varkensbedrijven >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE VII Criteria en eisen betreffende de rampenplannen De lidstaten zien erop toe dat de rampenplannen ten minste aan onderstaande criteria en eisen voldoen: a) Er zijn maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat de nodige juridische bevoegdheden bestaan om de rampenplannen uit te voeren en een snelle, efficiënte uitroeiingscampagne mogelijk te maken; b) Er zijn maatregelen getroffen die toegang verschaffen tot noodfondsen, budgettaire middelen en financiële bronnen om alle aspecten van de bestrijding van een uitbraak van klassieke varkenspest te bekostigen; c) Er wordt een commandostructuur opgezet om te garanderen dat het besluitvormingsproces in verband met een uitbraak snel en efficiënt verloopt. Indien nodig wordt de commandostructuur onder het gezag geplaatst van een centrale eenheid voor de besluitvorming die de leiding heeft over alle ziektebestrijdingsstrategieën. Het hoofd van de veterinaire diensten maakt deel uit van die eenheid, en onderhoudt de contacten tussen de centrale eenheid voor de besluitvorming en het in artikel 23 bedoelde nationale ziektebestrijdingscentrum. d) Er zijn maatregelen getroffen om de nodige middelen ter beschikking te stellen voor een snelle, efficiënte campagne, met inbegrip van personeel, uitrusting en laboratoriuminfrastructuur. e) Er wordt een geactualiseerd handboek beschikbaar gesteld met een gedetailleerde, praktische en volledige beschrijving van alle procedures, instructies en bestrijdingsmaatregelen die bij het uitbreken van klassieke varkenspest in acht genomen moeten worden. f) Indien nodig worden er gedetailleerde plannen voor noodvaccinaties beschikbaar gesteld. g) Het personeel neemt regelmatig deel aan i) opleidingsacties betreffende klinische verschijnselen, epizoötiologisch onderzoek en bestrijding van klassieke varkenspest; ii) alarmoefeningen, die ten minste twee maal per jaar plaatsvinden; iii) opleidingsacties betreffende communicatietechnieken om na de uitbraak voorlichtingscampagnes over de ziekte te organiseren voor de autoriteiten, veehouders en dierenartsen. BIJLAGE VIII DEEL A Richtlijn 80/217/EEG en de latere wijzigingen daarvan (bedoeld in artikel 28) >RUIMTE VOOR DE TABEL> DEEL B Termijnen voor omzetting in nationaal recht >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE IX Concordantietabel >RUIMTE VOOR DE TABEL>