EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R1994

Verordening (EG) nr. 1994/2000 van de Raad van 18 september 2000 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve invordering van het voorlopige compenserende recht op de invoer van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit Taiwan

PB L 238 van 22.9.2000, p. 8–14 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 23/09/2005

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/1994/oj

32000R1994

Verordening (EG) nr. 1994/2000 van de Raad van 18 september 2000 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve invordering van het voorlopige compenserende recht op de invoer van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit Taiwan

Publicatieblad Nr. L 238 van 22/09/2000 blz. 0008 - 0014


Verordening (EG) nr. 1994/2000 van de Raad

van 18 september 2000

tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve invordering van het voorlopige compenserende recht op de invoer van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit Taiwan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn(1), inzonderheid op de artikelen 14 en 15,

Gezien het voorstel dat de Commissie heeft ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 1092/2000(2) (hierna de "verordening voorlopig recht" genoemd) voorlopige compenserende rechten ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber (hierna "SBS" genoemd), vallende onder de GN-codes ex 4002 19 00 en ex 4002 99, van oorsprong uit Taiwan.

(2) Na een gelijklopend antidumpingonderzoek werden bij Verordening (EG) nr. 1091/2000(3) van de Commissie voorlopige antidumpingrechten ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van SBS uit Taiwan.

B. VERVOLGPROCEDURE

(3) Na de bekendmaking van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie had besloten voorlopige maatregelen in te stellen, hebben diverse belanghebbenden schriftelijke commentaar gegeven. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad, hierna "de basisverordening" genoemd) werd alle belanghebbenden die een daartoe strekkend verzoek hadden ingediend, gelegenheid gegeven door de Commissie te worden gehoord.

(4) De Commissie heeft verder alle informatie verzameld en geverifieerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

(5) Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan wordt overwogen een aanbeveling te doen tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van SBS uit Taiwan en tot definitieve invordering van de bedragen waarvoor zekerheid is gesteld door middel van het voorlopige recht op deze invoer.

Voorts werd een termijn vastgesteld waarbinnen deze belanghebbenden na de bekendmakingen opmerkingen konden maken.

(6) De mondelinge en schriftelijke commentaar van de belanghebbenden werd onderzocht en voorzover dienstig in aanmerking genomen in de definitieve bevindingen.

(7) Een nieuw onderzoek van de voorlopige bevindingen op basis van de sedertdien verzamelde informatie wees uit dat de belangrijkste bevindingen, zoals deze in de verordening voorlopig recht zijn neergelegd, dienen te worden bevestigd.

C. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(8) Het betrokken product is styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber dat momenteel onder de GN-codes ex 4002 19 00 en ex 4002 99 wordt ingedeeld.

(9) Eén importeur in de Gemeenschap beweerde dat het uit Taiwan ingevoerde SBS niet dezelfde vloeibaarheidsgraad en weerstand heeft als het in de Gemeenschap vervaardigde SBS. Het onderzoek van de Commissie toonde evenwel aan dat de producenten in Taiwan meerdere soorten SBS vervaardigen die identiek dezelfde samenstelling hebben als de in de Gemeenschap vervaardigde producten. Het onderzoek wees bovendien uit dat hoewel de kwaliteit van het door één bepaalde onderneming in Taiwan vervaardigde SBS, dat in de jaren 1995 en 1996 werd ingevoerd, mogelijkerwijze minder goed was omdat deze onderneming in die periode pas een aanvang had gemaakt met de productie van SBS, de kwaliteit van deze producten na korte tijd reeds vergelijkbaar was met die van het in de Gemeenschap vervaardigde SBS. Tenslotte bleek uit het onderzoek dat de verwerkende bedrijven in de Gemeenschap geen onderscheid maken tussen de kwaliteit van het uit Taiwan ingevoerde SBS en het product uit de Gemeenschap. De Commissie concludeert hieruit dat het uit Taiwan ingevoerde SBS en het in de Gemeenschap vervaardigde SBS dezelfde kenmerken hebben en van dezelfde kwaliteit zijn.

(10) Een andere importeur in de Gemeenschap was de mening toegedaan dat droog SBS en met olie verdund SBS als twee verschillende producten dienen te worden beschouwd omdat zij door verschillende takken van industrie worden gebruikt. Diverse producenten en verwerkende bedrijven van SBS hebben de Commissie evenwel de verzekering gegeven dat talrijke verwerkende bedrijven in de Gemeenschap, vooral in de schoeiselindustrie, geen onderscheid maken tussen droog SBS en met olie verdund SBS. De conclusie luidt derhalve dat geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de markten voor droog SBS en met olie verdund SBS.

(11) De vorengenoemde onderneming voerde bovendien aan dat droog SBS en met olie verdund SBS vrijwel identiek zijn aan andere types van het product, zoals SIS (styreen-isopreen-styreen), die eveneens door de fabrikanten van SBS In de Gemeenschap worden vervaardigd. Deze onderneming was van mening dat er geen reden is om SBS van deze andere producten te onderscheiden. Het onderzoek toonde evenwel aan dat droog SBS en met olie verdund SBS vrijwel hetzelfde butadieen- en styreengehalte hebben en dat het enige verschil erin bestaat dat aan het einde van het productieproces olie wordt toegevoegd. Deze fysieke samenstelling onderscheidt SBS duidelijk van andere producten zoals SIS. Geconcludeerd wordt derhalve dat droog SBS en met olie verdund SBS in het kader van dit onderzoek als een afzonderlijk product in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening dienen te worden beschouwd.

(12) Aangezien geen andere argumenten naar voren werden gebracht, worden de bevindingen in de overwegingen 15 tot 18 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

D. SUBSIDIES

(13) De bevindingen van de verordening voorlopig recht betreffende de door de producenten/exporteurs ontvangen subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, worden hierbij definitief bevestigd, tenzij in dit document uitdrukkelijk een andere conclusie wordt getrokken.

I. ALGEMENE AANGELEGENHEDEN

1. Berekening van de toepasselijke commerciële rentevoet

(14) In de verordening waarbij het voorlopige recht werd ingesteld, werd besloten bij dit onderzoek een algemene rentevoet van 9 % toe te passen. Dit percentage werd bepaald aan de hand van de bij het onderzoek verzamelde informatie die bruikbaar werd geacht voor dit doeleinde. De Taiwanese overheid betwistte de juistheid van dit percentage.

(15) Naar aanleiding van deze klacht heeft de Commissie de algemeen toepasselijke rentevoet herberekend. De betreffende referentierentevoet bedraagt 7,99 % en is het gemiddelde van de commerciële rentevoeten die in het onderzoektijdvak door acht belangrijke binnenlandse banken in Taiwan werden toegepast. Deze rentevoeten zijn openbaar en worden bekendgemaakt in de maandelijkse financiële statistieken van de afdeling economisch onderzoek van de Centrale bank van de Republiek China.

2. Toepassing van de rentevoet bij de berekening van de subsidie

(16) De Taiwanese overheid voerde aan dat de methode waarbij de rente aan de nominale waarde van de subsidie wordt toegevoegd niet kan worden toegepast op de vermeende subsidies in de vorm van belastingverminderingen, aangezien deze belastingverminderingen waarop de ondernemingen aanspraak hebben gemaakt slechts gelden voor de jaarlijkse belastingaangifte, die op 31 maart van het volgende jaar wordt gedaan. De Taiwanese overheid was derhalve van oordeel dat de betrokken ondernemingen vóór deze datum geen enkel voordeel ontvangen.

(17) Dit argument wordt weerlegd met de opmerking dat, aangezien het voordeel bestaat in een verlaging van de directe belastingen die jaarlijks verschuldigd zijn, het voordeel zelf eveneens jaarlijks wordt ontvangen. Hiertoe behoren derhalve eveneens de interesten die de begunstigde niet behoeft te betalen omdat hij het met deze belastingvermindering overeenkomende bedrag niet op de commerciële markt dient te lenen.

II. INDIVIDUELE REGELINGEN

1. Leningen met preferentiële rentevoeten: stimulerende maatregelen ter bevordering van de automatisering en ter voorkoming van milieuverontreiniging

(18) Deze regelingen zijn omschreven in de overwegingen 32 tot en met 41 van de verordening voorlopig recht. Zij zijn gebaseerd op artikel 21, lid 1, van de wet ter bevordering van de industriële ontwikkeling (hierna de WBIO genoemd).

(19) De Taiwanese overheid voerde aan dat deze leningen algemeen beschikbaar zijn voor vrijwel alle Taiwanese ondernemingen en dat zij derhalve niet specifiek zijn en, dientengevolge, niet in aanmerking komen voor compenserende maatregelen. Taiwan beweert dat deze leningen niet enkel voor een beperkt aantal ondernemingen bestemd zijn en dat de toewijzingscriteria objectief zijn.

(20) Er werd vastgesteld dat de Taiwanese overheid de toegang tot de "investering in belangrijke ondernemingen of projecten tot verbetering van de industriële structuur" die overeenstemmen met de overheidspolitiek voor de ontwikkeling van de industrie, beperkt (artikel 21 WBIO). De bepalingen van artikel 21 van de wet ter bevordering van de industriële ontwikkeling kunnen niet als objectief worden beschouwd omdat de criteria niet neutraal zijn, noch economisch van aard en horizontaal wat de toepassing betreft. Het is immers vooraf bekend dat bepaalde ondernemingen meer kans maken een dergelijke lening te ontvangen omdat zij tot een bepaalde tak van industrie behoren. Bepaalde sectoren zullen derhalve onvermijdelijk meer voordeel hebben bij deze regeling dan andere. Om deze redenen wordt het verzoek afgewezen.

(21) De conclusie luidt dat deze regeling als specifiek wordt beschouwd omdat de voordelen ervan beperkt zijn tot bepaalde ondernemingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening. De voorlopige bevindingen in overweging 37 van de verordening voorlopig recht worden derhalve bevestigd.

Berekening van de subsidie

(22) De voordelen voor de producenten/exporteurs werden berekend overeenkomstig de methode die in de overwegingen 38, 39 en 40 van de verordening voorlopig recht is uiteengezet.

(23) De twee in de verordening voorlopig recht genoemde ondernemingen hebben een voordeel van 0,07 % ontvangen. Door de toepassing van een andere rentevoet wordt dit voordeel voor Chi Mei verlaagd tot 0,06 %.

2. Vrijstelling van invoerrechten: aankoop van nieuwe apparatuur en apparatuur voor milieubescherming

(24) De rechtsgrond van deze subsidie waartegen volgens de indieners van de klacht compenserende maatregelen kunnen worden genomen, zijn de aanvullende aantekeningen 3 en 9 bij hoofdstuk 84, de aanvullende aantekeningen 4 en 5 bij hoofdstuk 85 en de aanvullende aantekeningen 1 en 2 bij hoofdstuk 90 van het tarief van invoerrechten en de voorschriften voor de indeling van goederen bij in- en uitvoer van de Republiek China (hierna "het douanetarief" genoemd).

(25) De Taiwanese overheid voerde aan dat dit programma aan geen enkele definitie van het begrip subsidie als bedoeld in artikel 2 van de basisverordening voldoet omdat geen directe overdracht van financiële middelen plaatsvindt, geen goederen of diensten worden geleverd en geen sprake is van prijs- of inkomenssteun. Dit verzoek moet worden afgewezen omdat krachtens artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening deze regeling een financiële bijdrage van de Taiwanese overheid in de vorm van een kwijtschelding van invoerrechten is. Er wordt derhalve een voordeel toegekend.

(26) De Taiwanese overheid beweerde bovendien dat deze regeling, die in de overwegingen 44 tot en met 54 van de verordening voorlopig recht is omschreven, als een normaal onderdeel van de binnenlandse douaneregeling wordt behandeld en dat zelfs al zou het douaneprogramma een subsidie zijn, deze geen aanleiding kan geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening.

(27) In het bijzonder werd opgemerkt dat alle Taiwanese ondernemingen die niet in het binnenland vervaardigde apparatuur wensen aan te kopen voor deze vrijstelling van invoerrechten in aanmerking komen en dat deze regeling derhalve niet als specifiek kan worden beschouwd omdat zij openstaat voor ondernemingen uit alle sectoren en op basis van objectieve en neutrale criteria wordt toegekend.

(28) De bepalingen van de aanvullende aantekeningen van het douanetarief worden geacht niet economisch van aard te zijn, noch horizontaal wat de toepassing betreft in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening omdat slechts bepaalde ondernemingen van deze regeling gebruik kunnen maken. Voor deze regelingen komen uitsluitend in aanmerking ondernemingen met rechtspersoonlijkheid die gekwalificeerde fabrikanten of technische dienstverleners zijn en die de regeling gebruiken voor de invoer, onder specifieke posten van het douanetarief, van machines, uitrusting en apparatuur voor de preventie van lucht- en watervervuiling, voor geluids- en trillingsdemping en voor milieuinspectie en -bewaking, afvalverwerking, onderzoek, proefnemingen en analyses.

(29) Het bovenstaande verzoek wordt afgewezen en de voorlopige bevindingen in overweging 52 van de verordening voorlopig recht worden bevestigd.

Berekening van de subsidie

(30) De voordelen voor de producenten/exporteurs werden berekend overeenkomstig de methode omschreven in overweging 53 van de verordening voorlopig recht.

(31) De twee exporterende ondernemingen hebben voordelen van respectievelijk 0,05 % en 0,04 % ontvangen.

3. Vrijstelling van invoerrechten: invoer van grondstoffen

(32) Deze subsidie waartegen volgens de indieners van de klacht compenserende maatregelen kunnen worden genomen, is omschreven in de overwegingen 55 tot en met 60 van de verordening voorlopig recht en heeft haar rechtsgrondslag in aanvullende aantekening 6 bij hoofdstuk 29 van het douanetarief.

(33) De Taiwanese overheid gaf de mening te kennen dat dit programma aan geen enkele definitie van het begrip subsidie als bedoeld in artikel 2 van de basisverordening voldoet, in het bijzonder omdat er geen rechtstreekse overdracht van financiële middelen is, geen goederen of diensten worden geleverd en geen prijs- of inkomenssteun wordt verleend. Dit verzoek wordt eveneens afgewezen omdat deze regeling een financiële bijdrage van de Taiwanese overheid in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii) van de basisverordening inhoudt in de vorm van invoerrechten die worden kwijtgescholden. Hierdoor wordt een voordeel toegekend.

(34) De Taiwanese overheid voerde aan dat deze regeling als een normaal onderdeel van de interne douaneregeling wordt behandeld en dat zelfs indien het douaneprogramma een subsidie zou zijn deze geen aanleiding kan geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 3, lid 2, onder a), van de basisverordening.

(35) Taiwan beweerde dat deze vrijstellingen van invoerrechten voor grondstoffen die niet in eigen land worden gewonnen of in onvoldoende mate voorhanden zijn op de binnenlandse markt, in werkelijkheid niet beperkt zijn tot bepaalde ondernemingen omdat de criteria voor de toekenning van deze vrijstellingen objectief en neutraal zijn.

(36) Het gebruik van deze regeling is uitdrukkelijk voorbehouden aan bepaalde fabrikanten, die aan de regels van de fabrieksadministratie onderworpen zijn en die een aantal met name genoemde grondstoffen, in casu chemicaliën invoeren, die uitsluitend worden gebruikt voor de vervaardiging van plastische stoffen, kunstvezels, rubber en petrochemische halffabrikaten die door chemische reactie ontstaan. Bovendien geldt de voorwaarde dat deze chemicaliën niet of nog niet in voldoende hoeveelheden in Taiwan worden vervaardigd of beschikbaar zijn. De Commissie is derhalve van oordeel dat deze regeling uitdrukkelijk beperkt is tot bepaalde ondernemingen die aan de voorwaarden van de specifieke aanvullende aantekening van het douanetarief voldoen. Deze voorwaarden worden niet geacht neutraal te zijn noch economisch van aard en horizontaal wat de toepassing betreft.

(37) Eén exporteur merkte op dat alle berekeningen blijkbaar op bedrijfsniveau zijn gemaakt, behalve wat de vrijstelling van invoerrechten voor grondstoffen betreft. Deze onderneming was derhalve van mening dat de subsidie eveneens op bedrijfsniveau diende te worden berekend.

(38) De diensten van de Commissie merken wat dit betreft op dat wanneer het voordeel van een subsidie beperkt is tot een bepaald product, de verdeelsleutel voor de allocatie van het bedrag van de subsidie enkel de verkoop (of de uitvoer) van dat product mag weergeven. Indien dit niet het geval is moet de totale verkoop (of de uitvoer) van de ontvanger van de subsidie als grondslag worden genomen.

(39) De Commissie heeft, zoals de betrokken ondernemingen correct opmerken, deze werkwijze gevolgd voor de berekening van de vrijstelling van invoerrechten op grondstoffen. In dit bijzondere geval werden de voordelen enkel vastgesteld voor het betrokken product en werd de overeenkomstige verkoopgrondslag gebruikt. Voor de andere bovenomschreven regelingen bleek dat de voordelen niet beperkt waren tot een bepaald product, zodat de totale verkoop als grondslag werd genomen.

(40) De voorlopige bevindingen, zoals deze in overweging 60 van de verordening voorlopig recht zijn neergelegd, worden dientengevolge bevestigd.

Berekening van de subsidie

(41) De voordelen voor de producenten/exporteurs werden berekend overeenkomstig het bepaalde in overweging 62 van de verordening voorlopig recht.

(42) De twee exporterende ondernemingen hebben een voordeel van 0,61 % tot 0,97 % ontvangen.

4. Belastingverminderingen en belastingvrijstellingen

(43) Aangezien wat deze regelingen betreft geen commentaar werd ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 22 tot en met 31 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

5. Omvang van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen

(44) Voor de medewerkende ondernemingen werden de volgende subsidiepercentages vastgesteld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

E. SCHADE

1. Strekking van het begrip bedrijfstak van de Gemeenschap

(45) Omdat geen opmerkingen werden ontvangen in verband met de strekking van het begrip bedrijfstak van de Gemeenschap worden de conclusies in overweging 67 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

2. Verbruik in de Gemeenschap

(46) Omdat geen opmerkingen werden ontvangen in verband met het verbruik in de Gemeenschap wordt de raming van dit verbruik als vermeld in overweging 68 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

3. Invoer van SBS uit Taiwan in de Gemeenschap

a) Ingevoerde hoeveelheden, marktaandeel en gemiddelde invoerprijs

(47) Omdat geen opmerkingen werden ontvangen in verband met de uit Taiwan in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden, het marktaandeel van deze invoer en de gemiddelde prijs van de ingevoerde producten, worden de vaststellingen in de overwegingen 69 tot 72 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

b) Prijsonderbieding

(48) Er zij aan herinnerd dat de prijsonderbieding in het kader van het voorlopige onderzoek werd vastgesteld door vergelijking van de uitvoerprijs (cif grens Gemeenschap, na inklaring) met de door de bedrijfstak van de Gemeenschap toegepaste prijzen (af fabriek). De voor soortgelijke producten in aanmerking genomen prijzen waren die aan onafhankelijke afnemers na aftrek van kortingen en rabatten.

(49) Commentaar werd uitgebracht over de vergelijkbaarheid van verschillende producttypes doch zoals vermeld in overweging 9 werd vastgesteld dat het product ingevoerd vanuit Taiwan en datgene geproduceerd in de Europese Unie dezelfde eigenschappen bezit.

(50) Deze commentaar had geen invloed op de conclusies van de verordening voorlopig recht volgens welke de gemiddelde marge van prijsonderbieding, uitgedrukt als een percentage van de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, 12,3 % bedroeg.

4. Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(51) Een importeur in de Gemeenschap wees erop dat de voorraden en de winstgevendheid niet werden berekend voor het jaar 1995. In de overwegingen 81 en 82 van de verordening voorlopig recht is uiteengezet dat voor de voorraden en de winstgevendheid geen juiste cijfers konden worden verkregen omdat in één onderneming het boekhoudsysteem was gewijzigd en een andere onderneming een herstructurering had ondergaan. Uit het onderzoek bleek hoe dan ook dat de winstgevendheid in 1995 hoger was dan in 1996. Dit bevestigt de vaststellingen met betrekking tot de schade.

(52) Omdat geen andere opmerkingen werden ontvangen over de gegevens betreffende de productie, de productiecapaciteit, de omzet, de verkoopprijs, het marktaandeel, de voorraden, de winstgevendheid, de investeringen en de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap worden de conclusies in de overwegingen 76 tot 84 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

(53) Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade lijdt, zoals in overweging 90 van de verordening voorlopig recht is uiteengezet.

F. OORZAKELIJK VERBAND

1. Gevolgen van de invoer met dumping

(54) De Taiwanese overheid en één importeur in de Gemeenschap voerden aan dat het grote marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap (89 % in het onderzoektijdvak) aantoonde dat deze bedrijfstak geen nadeel kon ondervinden van de invoer uit Taiwan, die een veel kleiner marktaandeel had (6,1 %). In dit geval werd vastgesteld dat de invoer uit Taiwan, die op deze concurrerende en transparante markt een sterke neerwaartse druk uitoefende op de prijzen (12,3 % onderbieding in het onderzoektijdvak), aanzienlijke gevolgen had voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Om zijn marktaandeel te handhaven diende deze bedrijfstak de neerwaartse prijsontwikkeling te volgen (- 47 % in de periode van 1995 tot het onderzoektijdvak), waardoor hij zwaar verlies leed (de winstgevendheid daalde in de periode van 1996 tot het onderzoektijd van +14,9 % tot - 9,8 %). Tenslotte wordt opgemerkt dat het grote marktaandeel van de totale bedrijfstak van de Gemeenschap deze geen bescherming heeft geboden tegen de oneerlijke gesubsidieerde concurrentie uit Taiwan en dat de door de invoer uit Taiwan veroorzaakte druk op de prijzen een belangrijke oorzaak is van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

2. Andere factoren

(55) De Taiwanese overheid voerde aan dat de verhoogde investeringen van de producenten in de Gemeenschap de concurrentie tussen deze producenten hadden geïntensiveerd en dat hierdoor schade was veroorzaakt. Het onderzoek heeft evenwel aangetoond, zoals in overweging 83 van de verordening voorlopig recht is vermeld, dat de investeringen sedert 1995 fluctueren en geen stijgende tendens vertonen zoals Taiwan beweert. De investeringen bleven op een betrekkelijk laag niveau en waren niet hoger dan noodzakelijk is voor de normale modernisering van het productieapparaat. De belangrijkste investeringen vonden plaats vóór 1995, de periode waarin het productieapparaat van deze producenten tot stand kwam.

(56) De Taiwanese overheid was bovendien van mening dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade door een prijsstijging van de grondstoffen kon zijn veroorzaakt. Zoals in overweging 108 van de verordening voorlopig recht werd vastgesteld, fluctueren de grondstoffenprijzen sedert 1995 en lijken deze geen bepaalde tendens te volgen. Deze prijzen kennen waarschijnlijk een cyclisch verloop en kunnen derhalve redelijkerwijze de voortdurende prijsdalingen van SBS sedert 1995 niet verklaren.

(57) Eén importeur in de Gemeenschap voerde aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade door een stijging van de productiekosten, de verkoopkosten en de algemene administratiekosten kon zijn veroorzaakt. Het onderzoek toonde evenwel aan dat, hoewel deze kosten in de periode 1995-1999 ongeveer gelijk bleven, de in waarde uitgedrukte omzet van de communautaire producenten als gevolg van deze prijsdaling sterk terugliep (- 39 %).

3. Conclusie

(58) Aangezien geen andere argumenten betreffende de oorzaak van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade werden ontvangen, wordt de conclusie bevestigd dat de invoer van SBS uit Taiwan schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals in de overwegingen 110 en 111 van de verordening voorlopig recht is vermeld.

G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(59) Omdat met betrekking tot het belang van de Gemeenschap geen opmerkingen werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 113 tot 117 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

2. Gevolgen voor de verwerkende bedrijven

(60) Na de goedkeuring van de verordening waarbij de voorlopige maatregelen werden ingesteld, hebben twee importeurs in de Gemeenschap uiting gegeven aan hun verontrusting over de gevolgen van de maatregelen voor hun afnemers. Er wordt op gewezen dat één van deze bedrijven producten importeerde van een Taiwanese producent die geen medewerking verleende aan deze procedure en dat deze importeur aan een voorlopig gecumuleerd compenserend recht en antidumpingrecht van 28,2 % was onderworpen. Indien evenwel definitieve maatregelen worden opgelegd, zullen alle importeurs SBS kunnen aankopen bij zowel de producenten in de Gemeenschap als de medewerkende producenten in Taiwan en andere leveranciers die niet aan maatregelen onderworpen zijn.

(61) Op basis van het bovenstaande wordt de gemiddelde prijsstijging als gevolg van de maatregelen op 1,1 % geraamd. Tijdens het onderzoek werd bevestigd dat een dergelijke prijsstijging waarschijnlijk slechts beperkte gevolgen zal hebben voor de verwerkende sector. Er werd nagegaan welke invloed de rechten zouden hebben op een aantal traditionele verwerkende bedrijven waarvoor SBS 40 % van de productiekosten vertegenwoordigt. Vastgesteld werd dat de beoogde maatregelen de rentabiliteit van deze bedrijven, voor het gedeelte van hun productie dat verband houdt met SBS, met gemiddeld 0,3 % zou doen dalen.

(62) Daar komt nog bij dat, aangezien de meeste verwerkende bedrijven in de Gemeenschap het grootste gedeelte van hun SBS van de producenten in de Gemeenschap betrekken, deze bedrijven voor het merendeel van hun aankopen niet met prijsstijgingen geconfronteerd zouden worden.

(63) Aangezien de importeurs in de Gemeenschap geen andere bewijsmateriaal hebben ingediend en de verwerkende bedrijven in de Gemeenschap geen commentaar hebben gegeven, wordt de conclusie in overweging 123 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

3. Conclusie

(64) De nieuwe argumenten betreffende het belang van de Gemeenschap doen geen afbreuk aan de conclusie dat er geen dwingende redenen zijn om geen compenserende maatregelen te nemen. De voorlopige bevindingen worden derhalve bevestigd.

H. DEFINITIEVE MAATREGELEN

(65) Gezien de conclusies betreffende subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap wordt ervan uitgegaan dat definitieve maatregelen noodzakelijk zijn om de bedrijfstak van de Gemeenschap tegen verdere schade door invoer met subsidiëring uit Taiwan te beschermen.

1. Schademarge

(66) Zoals uiteengezet in overweging 127 van de verordening voorlopig recht werd een niet schadeveroorzakende prijs vastgesteld door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap te vermeerderen met zijn gemiddeld verlies en een winstmarge van 8 %, die deze bedrijfstak in staat zou stellen kostendekkend te produceren en de winst te maken die hij normaliter zou realiseren indien geen invoer met subsidiëring uit het betrokken land zou plaatsvinden.

2. Vorm en hoogte van het recht

(67) In artikel 24, lid 1, van de basisverordening is bepaald dat geen enkel product aan zowel antidumpingrechten als compenserende rechten kan worden onderworpen in dezelfde situatie die het gevolg is van dumping of van uitvoer met subsidiëring. De subsidieregelingen waarop deze procedure betrekking had, waren geen uitvoersubsidies in de zin van artikel 3, lid 4, onder (a), van de basisverordening. Deze subsidies beïnvloeden derhalve zowel de uitvoerprijzen als de prijzen op de binnenlandse markt van de producenten/exporteurs en hebben zodoende geen gevolgen voor de dumpingmarge.

(68) Volgens 15, lid 1, van de basisverordening dient het compenserende recht in overeenstemming te zijn met de subsidiemarge, tenzij de schademarge lager is.

(69) Op grond hiervan werden voor de medewerkende producenten in Taiwan de volgende compenserende rechten vastgesteld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(70) Zoals vermeld in overweging 129 van de verordening voorlopig recht hebben de medewerkende exporteurs in het onderzoektijdvak minder dan 30 % van het uit Taiwan in de Europese Gemeenschap ingevoerde SBS uitgevoerd.

(71) Het onderzoek heeft aangetoond dat niet-medewerkende producenten compenserende subsidies genieten. Het is verondersteld dat het gebrek aan medewerking het resultaat is van het gebruik van deze subsidies door producenten boven het de minimis niveau. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 van de basisverordening, de informatie in de klacht en de bevindingen tijdens het onderzoek word het residuele compenserende recht vastgelegd op 8,2 % en dit om de niet-medewerking niet te belonen.

I. INVORDERING VAN HET VOORLOPIGE RECHT

(72) Gezien de omvang van de voor compenserende maatregelen in aanmerking komende subsidies die de producenten/exporteurs hebben ontvangen en de ernst van de aan de bedrijfstak van de Gemeenschap toegebrachte schade wordt het noodzakelijk geacht de bedragen waarvoor zekerheid is gesteld door middel van het bij Verordening (EG) nr. 1092/2000 ingestelde voorlopige compenserende recht definitief in te vorderen ten bedrage van de definitief opgelegde rechten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber, vallende onder de GN-codes ex 4002 19 00 en ex 4002 99 (Taric-codes 4002 19 00 10, 4002 99 10 10 en 4002 99 90 91), van oorsprong uit Taiwan.

2. Het definitief compenserend recht dat wordt toegepast op de nettoprijs franco grens-Gemeenschap bedraagt, vóór inklaring, bij de invoer van producten die door de volgende bedrijven worden vervaardigd:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen waarvoor zekerheid is gesteld door middel van het bij Verordening (EG) nr. 1092/2000 ingestelde voorlopige compenserende recht op de invoer uit Taiwan worden ingevorderd ten bedrage van het definitief opgelegde recht. Het bedrag waarmee deze zekerheidstelling het definitieve compenserende recht overschrijdt, wordt vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

H. Védrine

(1) PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.

(2) PB L 124 van 25.5.2000, blz. 26.

(3) PB L 124 van 25.5.2000, blz. 12.

Top