Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998H0477

    98/477/EG: Aanbeveling van de Commissie van 22 juli 1998 betreffende de gegevens waarvan aanvragen om een evaluatie van de epizoötiologische status van een land ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën vergezeld dienen te gaan (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 2268) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 212 van 30.7.1998, p. 58–61 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/1998/477/oj

    31998H0477

    98/477/EG: Aanbeveling van de Commissie van 22 juli 1998 betreffende de gegevens waarvan aanvragen om een evaluatie van de epizoötiologische status van een land ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën vergezeld dienen te gaan (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 2268) (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 212 van 30/07/1998 blz. 0058 - 0061


    AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 22 juli 1998 betreffende de gegevens waarvan aanvragen om een evaluatie van de epizoötiologische status van een land ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën vergezeld dienen te gaan (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 2268) (Voor de EER relevante tekst) (98/477/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 155,

    (1) Overwegende dat in het Verenigd Koninkrijk nieuwe informatie is bekendgemaakt die aansluit bij de hypothese dat er een verband bestaat tussen blootstelling aan het agens van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD) bij de mens; dat het Raadgevend Comité inzake spongiforme encefalopathieën (Spongiform Encephalopathy Advisory Committee - SEAC) van het Verenigd Koninkrijk op 16 september 1997 heeft geconcludeerd dat recent onderzoek nieuwe bewijzen heeft opgeleverd waaruit onomstotelijk blijkt dat het oorzakelijke agens van BSE identiek is aan het oorzakelijke agens van de nieuwe variant van CJD bij de mens; dat het Raadgevend Comité inzake gevaarlijke pathogenen (Advisory Committee on Dangerous Pathogens - ACDP) op 18 september 1997 tot het besluit is gekomen dat het agens van BSE voortaan als voor de mens pathogeen moet worden aangemerkt; dat de Commissie op 26 november 1997 Richtlijn 97/65/EG heeft vastgesteld waarbij de agentia van BSE en andere daaraan verwante dierlijke TSE (overdraagbare spongiforme encefalopathieën) zijn ingedeeld in dezelfde risicogroep als het pathogene agens van CJD bij de mens;

    (2) Overwegende dat de Raad de Commissie op 31 maart 1998 heeft verzocht een passend voorstel betreffende gespecificeerd risicomateriaal in te dienen op basis van de conclusies van de vergadering van het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE) van mei 1998; dat de Commissie haar voornemen heeft bevestigd om, in overleg met de Raad en het Europees Parlement, een ruimer communautair voorstel uit te werken op grond van artikel 100 A; dat in hoofdstuk 3.2.13 van de OIE-code inzake BSE wordt aanbevolen om bij invoer steeds rekening te houden met de epizoötiologische status van het betrokken land of gebied;

    (3) Overwegende dat uit een risico-evaluatie op basis van aanvaarde wetenschappelijke methoden kan blijken dat de kans op blootstelling van mensen of dieren aan overdraagbare spongiforme encefalopathieën in bepaalde lidstaten aanzienlijk groter is; dat een grondige epizoötiologische evaluatie, uitgevoerd in overeenstemming met gemeenschappelijke normen en in het kader van een communautaire procedure, de nodige informatie zal opleveren over de status van elk land;

    (4) Overwegende dat de Wetenschappelijke Stuurgroep (WS) in haar advies van 23 januari 1998 de lijst van factoren heeft vastgesteld op basis waarvan het aan de ligging van een geografisch gebied verbonden risico moet worden bepaald; dat de WS in haar advies van 19-20 februari 1998 heeft aangegeven welke gegevens in een dossier inzake de epizoötiologische status ten aanzien van TSE moeten zijn opgenomen opdat het dossier volledig zou zijn;

    (5) Overwegende dat het opstellen door een land van een aanvraag om erkenning van zijn epizoötiologische status wordt vergemakkelijkt wanneer bij de presentatie van de gegevens bovengenoemd wetenschappelijk advies in acht wordt genomen; dat in dat geval ook de evaluatie van de aanvraag vlotter kan worden afgewikkeld;

    (6) Overwegende dat de Commissie bij de evaluatie met betrekking tot de epizoötiologische status zal uitgaan van het advies van de WS; dat de Commissie de landen er bijgevolg toe aanzet hun dossier in te dienen overeenkomstig deze aanbeveling,

    DOET DE ONDERSTAANDE AANBEVELING:

    1. De lidstaten wordt verzocht om zo spoedig mogelijk en liefst vóór 1 oktober 1998, in ten minste één van de officiële talen van de Gemeenschap een aanvraag om erkenning van hun epizoötiologische status ten aanzien van TSE in te dienen.

    2. De lidstaten zien erop toe dat de bewijsstukken die bij de aanvraag worden gevoegd, worden opgesteld en gepresenteerd overeenkomstig de in de bijlage vastgestelde aanbevelingen.

    3. Alle aanvragen en verzoeken om aanvullende informatie worden gericht aan:

    Europese Commissie

    Directoraat-generaal Consumentenbeleid en bescherming van de gezondheid van de consument

    DG XXIV/B1

    Wetstraat 200

    B-1049 Brussel

    Tel. (32 2) 295 39 62, fax (32 2) 299 63 01, e-mail: tse-status@dg24.cec.be.

    4. Van de in deze aanbeveling bedoelde mogelijkheden mag ook gebruik worden gemaakt door derde landen.

    5. De diensten van de Commissie evalueren de dossiers en vragen de Wetenschappelijke Stuurgroep om advies over alle aanvragen.

    Voor de Commissie

    Franz FISCHLER

    Lid van de Commissie

    BIJLAGE

    Ter staving van de aanvraag om erkenning van de epizoötiologische status te verstrekken gegevens

    Alle gegevens moeten op jaarbasis worden verstrekt, bij voorkeur voor de periode vanaf 1980 maar op zijn minst vanaf 1988.

    Landen die een aanvraag indienen, moeten alles in het werk stellen om volledige en correcte informatie te verstrekken. Als gegevens ontbreken of onvolledig of ontoereikend worden geacht, kunnen voor de risico-evaluatie de gegevens worden gebruikt die gelden in het ergst denkbare geval.

    De te verstrekken informatie betreft:

    1. Structuur en ontwikkeling van de runder-, schapen- en geitenpopulaties

    a) In absolute cijfers, aantal dieren, ook het aantal dieren bij de slacht, per soort en per ras.

    b) Leeftijdsstructuur van de dieren per soort, ras, geslacht en type.

    c) Leeftijdsstructuur van de dieren per soort, ras, geslacht en type op het tijdstip van de slacht.

    d) Geografische spreiding van de dieren per soort en ras.

    e) Geografische spreiding van de dieren naar veehouderijsysteem, omvang van het beslag en productiebestemming.

    f) Identificatiesysteem en voor het traceren van dieren beschikbare capaciteit.

    2. Dierenhandel

    a) Invoer en uitvoer.

    b) Handel binnen het geografisch gebied.

    c) Invoer van embryo's en van sperma.

    d) Gebruik van ingevoerde dieren en embryo's en van ingevoerd sperma.

    e) In de slachthuizen toegepaste regelingen om dieren te identificeren en hun oorsprong te achterhalen, alsook de op deze manier verkregen gegevens.

    3. Diervoeder

    a) Binnenlandse productie van vlees- en beendermeel en gebruik ervan per soort en veehouderijsysteem (met name het aan runderen, schapen en geiten vervoederde aandeel van in eigen land geproduceerd vlees- en beendermeel).

    b) Invoer van vlees- en beendermeel, gespecificeerd naar land van oorsprong, en gebruik ervan per soort en per veehouderijsysteem (met name het aan runderen, schapen en geiten vervoederde aandeel).

    c) Uitvoer van vlees- en beendermeel, gespecificeerd naar land van bestemming.

    4. Verbod op het gebruik van vlees- en beendermeel

    a) Volledige beschrijving.

    b) Tijdstip waarop het verbod is ingevoerd.

    c) Cijfers betreffende feitelijke toepassing, controle en naleving van het verbod.

    d) Kans op kruisbesmetting met ander voeder.

    5. Verbod op het gebruik van specifiek slachtafval van runderen (SBO) en van gespecificeerd risicomateriaal (SRM)

    a) Volledige beschrijving.

    b) Tijdstip waarop het verbod is ingevoerd.

    c) Cijfers betreffende feitelijke toepassing, controle en naleving van het verbod.

    6. Bewaking op het vlak van TSE en met name van BSE en scrapie

    a) Incidentie van via laboratoriumonderzoek bevestigde gevallen van BSE en scrapie.

    b) Leeftijdsstructuur, geografische spreiding en spreiding naar land van oorsprong van de betrokken dieren.

    c) Incidentie van neurologische aandoeningen waarbij op klinische gronden voor geen van de diersoorten TSE kon worden uitgesloten.

    d) Toegepaste methodes en bewakings- en registratieprogramma's voor klinische gevallen van BSE en scrapie, met inbegrip van voorlichtingsacties voor landbouwers, dierenartsen, toezichthoudende instanties en autoriteiten.

    e) Maatregelen om het melden van gevallen aan te moedigen, vergoedings- en premieregelingen.

    f) Methodes om van BSE of scrapie verdachte dieren te registreren en het vermoeden te bevestigen door middel van laboratoriumonderzoek.

    g) Mogelijk betrokken stammen van BSE- en scrapie-agentia.

    h) Bestaande systemen of geplande acties voor een doelgerichte actieve bewaking.

    7. Destructie en voederverwerking

    a) Alle gebruikte destructie- en voederverwerkingssystemen.

    b) Registratiesysteem in destructie- en verwerkende bedrijven.

    c) Kwantitatieve en kwalitatieve parameters van de productie van vlees- en beendermeel en talg voor elk van de productiesystemen.

    d) Geografische gebieden waaruit het gedestrueerde materiaal afkomstig is.

    e) Gebruikte grondstofsoort.

    f) Parameters inzake gescheiden verwerking van materiaal van enerzijds gezonde en anderzijds verdachte dieren.

    g) Vervoers- en opslagsystemen voor vlees- en beendermeel of vlees- en beendermeel bevattende producten.

    8. Verplichte slacht in verband met scrapie en BSE

    a) Criteria voor verplichte slacht.

    b) Datum van invoering van de verplichte-slachtregeling en van elke latere wijziging.

    c) Verplicht geslachte dieren (details als omschreven in punt 1).

    d) Omvang van de beslagen waarvan dieren verplicht zijn geslacht.

    Top