Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998H0195

    98/195/EG: Aanbeveling van de Commissie van 8 januari 1998 inzake interconnectie in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt (Deel 1 - Interconnectieprijzen) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 73 van 12.3.1998, p. 42–50 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 28/02/2002

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/1998/195/oj

    31998H0195

    98/195/EG: Aanbeveling van de Commissie van 8 januari 1998 inzake interconnectie in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt (Deel 1 - Interconnectieprijzen) (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 073 van 12/03/1998 blz. 0042 - 0050


    AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 8 januari 1998 inzake interconnectie in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt (Deel 1 - Interconnectieprijzen) (Voor de EER relevante tekst) (98/195/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van "Open Network Provision" (ONP) (1), inzonderheid op artikel 7, lid 5,

    Overwegende dat Richtlijn 96/19/EG van de Commissie van 13 maart 1996 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot de invoering van volledige mededinging op de markten voor telecommunicatie (2), bijzondere en uitsluitende rechten met betrekking tot de levering van telecommunicatienetwerken en -diensten afschaft;

    Overwegende dat het Gemeenschapsbeleid is gericht op het tot stand brengen van een open en door concurrentie gekenmerkte telecommunicatiemarkt; dat interconnectie met de bestaande openbare telecommunicatienetwerken van essentieel belang is voor nieuwe toetreders tot de telecommunicatiemarkt die willen concurreren met de bestaande exploitanten, en dat de interconnectieprijzen een van de grootste kostenposten vormen voor nieuwe toetreders tot die markt; dat de Gemeenschap een regelgevend kader voor interconnectie is overeengekomen zoals uiteengezet in Richtlijn 97/33/EG;

    Overwegende dat Richtlijn 97/33/EG nationale regelgevende instanties voor telecommunicatie (NRI's) een belangrijke rol toebedeelt in de zorg voor geschikte interconnectie van netwerken, overeenkomstig de beginselen van het Gemeenschapsrecht, met inachtneming van de aanbevelingen van de Commissie om de ontwikkeling van een echte Europese interne markt te vereenvoudigen (twaalfde overweging); dat met name artikel 7, lid 5, van Richtlijn 97/33/EG de Commissie uitnodigt tot het doen van aanbevelingen over kostenberekeningssystemen en scheiding van boekhoudingen; dat, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, het bepalen van interconnectieprijzen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt;

    Overwegende dat artikel 7, lid 2, van Richtlijn 97/33/EG bepaalt dat bepaalde organisaties die door hun nationale regelgevende instantie zijn aangemeld als beschikkend over een aanmerkelijke macht op de markt (hierna "aangemelde exploitant" te noemen) de beginselen van transparantie en kostenoriëntatie voor interconnectieprijzen moeten naleven, en dat de organisatie die de interconnectie met zijn netwerk levert, moet aantonen dat de doorberekende kosten kostengeoriënteerd zijn;

    Overwegende dat de Commissie van mening is dat de geschiktste aanpak van interconnectieprijzen is gebaseerd op toekomstgerichte gemiddelde incrementele langetermijnkosten, aangezien dit het best aansluit op een door concurrentie gekenmerkte markt; dat deze aanpak niet uitsluit dat gegronde prijsverhogingen kunnen worden toegepast om de toekomstgerichte gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten van een efficiënte exploitant, zoals die ook onder concurrentie zouden ontstaan, terug te verdienen;

    Overwegende dat het dienstig is, totdat de interconnectieprijzen op basis van toekomstgerichte gemiddelde incrementele langetermijnkosten van kracht zijn geworden, om internationale vergelijkingen van interconnectieprijzen te publiceren als middel om nationale regelgevende instanties bij te staan bij de invoering van op kosten gebaseerde prijzen voor interconnectie met de netwerken van aangemelde exploitanten;

    Overwegende dat artikel 7, lid 5, van Richtlijn 97/33/EG de nationale regelgevende instanties oproept ervoor zorg te dragen dat de door de betrokken organisaties gebruikte kostenberekeningssystemen transparant en kostengeoriënteerd zijn, maar dat de richtlijn geen specifieke kostenberekeningssystemen vermeldt; dat een aanpak met op toekomstgerichte gemiddelde incrementele langetermijnkosten gebaseerde interconnectieprijzen betekent dat een kostenberekeningssysteem moet worden gehanteerd dat uitgaat van huidige kosten in plaats van historische kosten; overwegende dat op activiteit gebaseerde kosten kunnen worden gebruikt om een "top-down"-model van de gemiddelde incrementele interconnectiekosten op lange termijn te maken;

    Overwegende dat de kosten voor het tot stand brengen van een verbinding met een geïnterconnecteerd netwerk niet mogen afhangen van het type netwerk waarvan het gesprek uitgaat; dat het niet-discriminatiebeginsel betekent dat de interconnectieprijzen voor gesprekstotstandbrenging die door aangemelde exploitanten wordt verricht, in het algemeen geen onderscheid mogen maken tussen gesprekken die van vaste of van mobiele netwerken afkomstig zijn, noch tussen gesprekken die van netwerken in dezelfde lidstaat of van netwerken in andere lidstaten afkomstig zijn;

    Overwegende dat een lidstaat telecommunicatiediensten, inclusief het aanleggen en/of de exploitatie van telecommunicatienetwerken die nodig zijn om dergelijke diensten te kunnen verlenen, mag onderwerpen aan vergunningen overeenkomstig Richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (3); dat de algemene beginselen van het Verdrag en de bijzondere eisen van Richtlijn 97/33/EG betekenen dat alle interconnectiepunten die openstaan voor nationale exploitanten ook moeten openstaan voor geautoriseerde exploitanten in andere lidstaten die grensoverschrijdend verkeer willen verzorgen; dat de huidige praktijk dat bestaande netwerkexploitanten verkeer in andere lidstaten kunnen afleveren zonder dat ze hiervoor machtigingen in de lidstaat van bestemming nodig hebben of in de lidstaat van bestemming gevestigd moeten zijn, aansluit op het beginsel dat het afleveren van verkeer aan een lidstaat niet wordt beschouwd als het aanbieden van een dienst in die lidstaat;

    Overwegende dat Richtlijn 97/33/EG het lidstaten mogelijk maakt om mechanismen tot stand te brengen voor het delen van de nettokosten van universele dienstverplichtingen tussen organisaties die openbare telecommunicatienetwerken en/of openbaar beschikbare spraaktelefoniediensten exploiteren;

    Overwegende dat artikel 12, lid 1, van Richtlijn 95/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1995 inzake de toepassing van "Open Network Provision" op spraaktelefonie (4) bepaalt dat de prijzen voor het gebruik van het openbare vaste telefoonnet en de spraaktelefoondienst dienen overeen te stemmen met de grondbeginselen van kostenoriëntatie en transparantie; dat bijdragen door geïnterconnecteerde partijen aan regelingen van het "toegangsdeficit"-type alleen zijn toegestaan indien nationale regelgevende instanties tariefeisen opleggen op grond van betaalbaarheid en toegankelijkheid van telefoondiensten overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Richtlijn 95/62/EG; dat de Commissie heeft aangegeven dat zij van mening is dat dergelijke regelingen voor 1 januari 2000 verdwenen moeten zijn (5);

    Overwegende dat de toepassing van de in deze aanbeveling besproken beginselen geen afbreuk doet aan de plicht van de lidstaten en van ondernemingen om zich volledig te onderwerpen aan de mededingingsregels van de Europese Unie, met inachtneming van de specifieke bepalingen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie inzake de toepassing van de mededingingsregels op toegangsovereenkomsten in de telecommunicatiesector (6);

    Overwegende dat het raadgevend comité dat is opgericht op grond van artikel 9, lid 1, van Richtlijn 90/387/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende de totstandbrenging van de interne markt voor telecommunicatiediensten door de toepassing van "Open Network Provision" (7) (het "ONP-comité"), brede steun heeft betuigd aan de in deze aanbeveling opgenomen beginselen en dat de Commissie zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met de door het ONP-comité naar voren gebrachte standpunten,

    DOET DE VOLGENDE AANBEVELING:

    1. Deze aanbeveling betreft de interconnectie van telecommunicatienetwerken en met name de prijsbepalingen van alle gesprekstotstandbrengingen op de netwerken van exploitanten die overeenkomstig Richtlijn 97/33/EG door hun nationale regelgevende instanties zijn aangemeld als beschikkend over aanmerkelijke macht op de markt (hierna "aangemelde exploitanten" te noemen).

    2. Artikel 7, lid 2, van Richtlijn 97/33/EG bepaalt dat de interconnectieprijzen van aangemelde exploitanten de beginselen van kostenoriëntatie en transparantie moeten volgen. Het kostenoriëntatiebeginsel betekent in verband met interconnectie dat in de interconnectieprijzen tot uitdrukking moet komen op welke manier de interconnectieprijzen feitelijk tot stand gekomen zijn. Aangemelde exploitanten moeten de eenmalige incrementele kosten die nodig zijn om de netwerken op elkaar aan te sluiten, en de door het interconnecterende verkeer veroorzaakte incrementele capaciteitskosten kunnen doorberekenen.

    Bijlage I van deze aanbeveling geeft nadere bijzonderheden over de soorten kosten die verband houden met gesprekstotstandbrenging.

    3. Interconnectieprijzen moeten worden berekend op basis van toekomstgerichte gemiddelde incrementele langetermijnkosten, aangezien deze kosten dicht in de buurt komen van de kosten van een efficiënte exploitant die moderne technologie gebruikt. Interconnectieprijzen die op dergelijke kosten zijn gebaseerd, mogen gegronde prijsverhogingen bevatten ter dekking van een deel van de toekomstgerichte gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten van een efficiënte exploitant, zoals die ook onder concurrentie zouden ontstaan.

    4. De op de "beste huidige praktijk" gebaseerde interconnectieprijzen, zoals hieronder weergegeven, vormen een leidraad voor nationale regelgevende instanties bij de beoordeling van de interconnectieprijzen voor gesprekstotstandbrenging die door aangemelde exploitanten worden voorgesteld, totdat de berekende interconnectieprijzen gebaseerd op toekomstgerichte gemiddelde incrementele langetermijnkosten beschikbaar zijn.

    Op basis van de in bijlage II vermelde gegevens worden met ingang van 1 januari 1998 de volgende "beste huidige praktijk"-prijzen als maximale interconnectieprijzen aanbevolen:

    "Beste huidige praktijk"-interconnectieprijzen voor gesprekstotstandbrenging

    "Beste huidige praktijk"-interconnectieprijzen voor gesprekstotstandbrenging op LOKAAL niveau (dus bij een lokale centrale of zo dicht mogelijk bij een lokale centrale)

    tussen 0,6 en 1,0 ECU/100 per minuut (piekuren)

    "Beste huidige praktijk"-interconnectieprijzen voor een SINGLE TRANSIT - interconnectie (grootstedelijk niveau)

    tussen 0,9 en 1,8 ECU/100 per minuut (piekuren)

    "Beste huidige praktijk"-interconnectieprijzen voor een DOUBLE TRANSIT - interconnectie (nationaal niveau - afstand groter dan 200 km)

    tussen 1,5 en 2,6 ECU/100 per minuut (piekuren)

    5. Het wordt aanbevolen dat daar waar de prijzen de in punt 4 genoemde bandbreedte van de "beste huidige praktijk"-prijzen overschrijden, de nationale regelgevende instanties gebruik maken van de rechten die hen door artikel 7, lid 2, van Richtlijn 97/33/EG worden verleend om een volledige motivering van de voorgestelde prijzen te vragen en indien nodig ook een wijziging met terugwerkende kracht van de interconnectieprijzen voor te schrijven. De in punt 4 gegeven bandbreedte wordt breed genoeg geacht om erkende kostenverschillen tussen lidstaten te dekken.

    6. Het gebruik van toekomstgerichte incrementele langetermijnkosten betekent dat een kostenberekeningssysteem moet worden gehanteerd dat uitgaat van op activiteit gebaseerde toewijzing van huidige kosten in plaats van historische kosten. Aanbevolen wordt dat nationale regelgevende instanties voor hun aangemelde exploitanten termijnen vaststellen voor de invoering van nieuwe kostenberekeningssystemen die op huidige kosten zijn gebaseerd, waar zulke systemen niet reeds worden gebruikt. Op activiteit gebaseerde kostenberekeningssystemen, waarin de kosten per product en/of dienst worden toegewezen op basis van de onderliggende kostenposten en activiteiten van een efficiënte exploitant, worden aanbevolen, teneinde de gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten die niet rechtstreeks kunnen worden toegewezen, tot een minimum te beperken.

    7. In aansluiting op de huidige praktijk voor grensoverschrijdende interconnectie tussen exploitanten van bestaande netwerken en in overeenstemming met het niet-discriminatiebeginsel, hoeven de in een bepaalde lidstaat gemachtigde exploitanten die uitsluitend interconnecteren om verkeer in een andere lidstaat af te leveren en in die andere lidstaat geen diensten aanbieden of infrastructuur exploiteren, niet in die andere lidstaat gemachtigd of gevestigd te zijn.

    Het wordt aanbevolen dat de voorbeeldofferte van interconnectie door aangemelde organisaties ook - als een afzonderlijk gesplitst onderdeel van het interconnectieaanbod - voorwaarden en prijzen bevat voor de transmissieverbinding tussen het werkelijke interconnectiepunt en de grens van de lidstaat.

    8. Onverminderd het niet-discriminatiebeginsel geldt ten aanzien van de door organisaties die openbare telecommunicatienetwerken en/of spraaktelefoniediensten in een lidstaat exploiteren, betaalde bijdragen aan toegangsdeficits van de universele dienst (die in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht gescheiden moeten worden van de interconnectieprijzen), dat zij niet mogen worden opgelegd aan organisaties die slechts interconnecteren om verkeer in een lidstaat af te leveren en niet daadwerkelijk telecommunicatiediensten aanbieden in die lidstaat, en evenmin indirect mogen worden opgelegd aan consumenten in andere lidstaten.

    9. Deze aanbeveling, en meer in het bijzonder de "beste huidige praktijk"-prijzen in punt 4 en de gegevens in bijlage II, wordt voor 31 juli 1998 door de Commissie herzien en zo nodig bijgewerkt.

    10. Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 8 januari 1998.

    Voor de Commissie

    Martin BANGEMANN

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 199 van 26. 7. 1997, blz. 32.

    (2) PB L 74 van 22. 3. 1996, blz. 13.

    (3) PB L 117 van 7. 5. 1997, blz. 15.

    (4) PB L 321 van 30. 12. 1995, blz. 6.

    (5) COM(96) 608 van 27 november 1996, mededeling van de Commissie over beoordelingscriteria voor nationale regelingen voor de kostenberekening en financiering van de universele telecommunicatiedienst en richtsnoeren voor de lidstaten over de toepassing van dergelijke regelingen.

    (6) PB C 76 van 11. 3. 1997, blz. 9.

    (7) PB L 192 van 24. 7. 1990, blz. 1.

    BIJLAGE I

    BESTANDDELEN VAN INTERCONNECTIEPRIJZEN VOOR GESPREKSTOTSTANDBRENGING

    Richtlijn 97/33/EG bepaalt dat de interconnectieprijzen van aangemelde exploitanten moeten worden berekend volgens de beginselen van kostenoriëntatie. Deze bijlage behandelt de gevolgen van deze eis voor de bestanddelen van de interconnectieprijs ten behoeve van gesprekstotstandbrenging.

    1. De prijs van de local loop voor interconnectiedoeleinden

    De local loop is de uiteindelijke verbinding tussen de consument en de lokale centrale. In een vast netwerk met local loops, al dan niet draadloos, zijn de kosten voor een niet-geschakelde local loop meestal eenmalige kosten, met daarnaast nog enige kosten voor periodiek onderhoud. De "laagste" plaats in het netwerk waar gesprekstotstandbrenging kan worden gekocht, is aan de hoofdnetwerkzijde van de lokale centrale (1). Interconnectie op dit punt kan extra capaciteitskosten met zich brengen, maar er zijn geen extra capaciteitskosten of investeringsbehoeften met betrekking tot de onderdelen van de local loop die voor een bepaalde consument bestemd zijn (in een traditioneel netwerk zijn dit de koperdraden).

    Uit het kostenoriëntatiebeginsel vloeit voort dat, aangezien de verschaffing van interconnectie niet leidt tot kostenstijging in de daarvoor bestemde onderdelen van de local loop van het bestemmingsnetwerk, bij de berekening van interconnectieprijzen geen rekening mag worden gehouden met onderdelen die betrekking hebben op de directe kosten van de op de abonnee gerichte onderdelen van de local loop. De kosten van die onderdelen in de niet-geschakelde local loop die zijn toegewezen aan een bepaalde klant moeten daarom aan die klant worden doorberekend, door kosten te berekenen voor een abonneelijn, of als een combinatie van abonneekosten en inkomsten uit andere diensten, voorzover de concurrentie zulks toelaat.

    Er ontstaat een probleem als de bestaande exploitant vanwege de regelgeving in zijn prijzen hiervoor niet kan compenseren en daarom geen voordelige prijs aan zijn eigen afnemers kan bieden om de kosten van de local loop te dekken. Dit leidt tot het zogeheten "toegangsdeficit". In een monopolieomgeving compenseert de exploitant het deficit in het "toegangsnetwerk" (de local loop) door voor andere diensten, zoals internationale gesprekken, prijzen te berekenen die hoger liggen dan de economische kosten. Met kostengeoriënteerde interconnectie zijn concurrenten in staat om een deel van dit interlokaal en internationaal verkeer over te nemen, zodat de bestaande exploitant minder mogelijkheden heeft om voor het toegangsdeficit te compenseren. Een regeling voor het toegangsdeficit houdt dus in dat bedragen aan andere exploitanten worden doorberekend, als compensatie voor de bestaande exploitant van het verlies aan inkomsten die voor de financiering van dit deficit werden gebruikt.

    Regelingen voor bijdragen aan het toegangsdeficit geven altijd inefficiënte investeringssignalen en zorgen voor een stijging van de algemene kosten voor de industrie. Ze veroorzaken bovendien administratieve rompslomp en zijn niet transparant. Zoals vermeld in de richtsnoeren voor kostenberekening en financiering van de universele telecommunicatiedienst die in november 1996 door de Commissie werden gepubliceerd (2), worden regelingen zoals die voor het toegangsdeficit waarschijnlijk alleen tijdelijk toegepast, tot en met het jaar 2000; tegen die tijd zou in alle lidstaten een nieuwe balans gevonden moeten zijn.

    Overeenkomstig de interconnectierichtlijn moeten bijdragen aan "toegangsdeficits" die door interconnecterende partijen worden betaald, duidelijk gescheiden zijn van de interconnectieprijzen. Het Gemeenschapsrecht staat betaling van "bijdragen aan het toegangsdeficit" door geïnterconnecteerde partijen alleen toe indien lidstaten wettelijke beperkingen opleggen ten aanzien van de detailprijzen van aangemelde exploitanten. Indien een exploitant niet door regelgeving wordt gehinderd zijn prijzen daaraan aan te passen, is een bijdrage voor het toegangsdeficit niet gerechtvaardigd.

    2. De prijs van niet tot stand gebrachte gesprekken voor interconnectiedoeleinden

    Voor tijdens piekuren niet tot stand gebrachte gesprekken, afkomstig van geïnterconnecteerde netwerken, mogen aan een bestemmingsnetwerk extra capaciteitskosten worden doorberekend. In sommige gevallen kan de reden voor het niet tot stand komen van een gesprek gelegen zijn in gebrekkige prestaties van het eigen netwerk van de bestaande exploitant. De interconnectierichtlijn legt de bewijslast inzake kosten bij de netwerkexploitant, wat betekent dat een exploitant die in zijn interconnectieprijzen een bedrag voor niet tot stand gebrachte gesprekken wil opnemen, moet aantonen dat het niet tot stand komen van een gesprek niet wordt veroorzaakt door een gebrekkig functioneren van zijn eigen netwerk.

    3. De prijs voor het opzetten van een gesprek voor interconnectiedoeleinden

    In een vast netwerk worden de schakelkosten hoofdzakelijk door twee factoren bepaald - duur van het gesprek en handelingen ten behoeve van het gesprek (d.w.z. signaleren en opzetten van het gesprek). Er is veel informatie nodig om de balans tussen deze twee kostenposten te bepalen. Dit is deels de reden dat regelgevende instanties vaak toestaan dat schakelkosten alleen op basis van de duur van voltooide gesprekken worden terugverdiend. Het opzetten van een gesprek zou alleen dan met recht in de interconnectieprijs moeten kunnen worden meegerekend, als de exploitant kan aantonen in welke mate gesprekken die uit geïnterconnecteerde netwerken afkomstig zijn, incrementele kosten voor het bestemmingsnetwerk veroorzaken, bijvoorbeeld omdat er extra capaciteit nodig is voor de verwerking van de extra pogingen tot het opzetten van gesprekken tijdens piekuren. Indien er kosten voor het opzetten van een gesprek worden berekend, moeten de daarbij horende gespreksduurkosten lager zijn dan wanneer het opzetten van een gesprek niet in rekening wordt gebracht.

    4. Interconnectieprijzen en de bepaling van detailprijzen

    Sommige landen hebben in het verleden interconnectieprijzen berekend op basis van detailprijzen met korting. De huidige detailprijzen zijn echter niet noodzakelijkerwijs kostengeoriënteerd en deze aanpak zou in de meeste gevallen niet verenigbaar zijn met de eisen van het Gemeenschapsrecht.

    Zelfs indien de detailprijzen op kosten gebaseerd zijn, gaat het om een ongewenste aanpak, omdat nieuwe toetreders hierdoor bijna gedwongen worden om dezelfde detailprijsstructuur te hanteren als de bestaande exploitant, zodat er weinig kans is dat toetreders innovatieve detailprijzen gaan hanteren, die op verschillende soorten gebruikers zijn gericht. Uit de afwisseling en keuze van detailprijzen die momenteel bij de mobiele netwerken in de lidstaten worden geboden, blijkt dat er aanzienlijke mogelijkheden zijn voor vernieuwende tarifering als een middel om de consument een betere keuze te bieden en de marktvraag naar telecommunicatiediensten te doen stijgen.

    Indien er voor interconnectieprijzen verschillende prijzen worden gehanteerd, naargelang het uur van de dag of de dag van de week, moet deze op een niet-discriminerende wijze zowel op nieuwe toetreders als op het eigen verkeer van de bestaande exploitant worden toegepast.

    (1) De levering van "gesplitste" local loops, waarbij een nieuwkomer een local loop overneemt van een bestaande exploitant en hiervoor tegen een gepaste vergoeding het exclusieve gebruiksrecht verwerft, wordt in EU-zin niet strikt beschouwd als "interconnectie".

    (2) COM(96) 608 van 27 november 1996.

    BIJLAGE II

    "BESTE PRAKTIJK"-INTERCONNECTIEPRIJZEN EN HUN AFLEIDING

    1. Aanpak

    Er is uitgegaan van de interconnectieprijzen in de drie lidstaten waar de prijzen het laagst zijn (en waarvoor op 1 september 1997 gegevens beschikbaar waren); op basis van deze prijzen zijn de "beste huidige praktijk"-prijzen berekend waarnaar op korte termijn gestreefd moet worden.

    Onderstaande tabel toont het niveau van de interconnectieprijzen voor de diverse lidstaten. De prijzen in deze tabel verwijzen naar gesprekstotstandbrenging op een vast netwerk in de piekuren. De prijzen voor het opzetten van de verbinding zijn meegerekend voorzover ze bestaan, maar andere kosten die niets met het verkeer te maken hebben, zijn over het algemeen niet meegerekend. De cijfers hebben geen betrekking op bijdragen van het "toegangsdeficit"-type of voor de universele dienstverlening. Deze extra bijdragen worden in veel lidstaten niet berekend, maar waar ze als deel van het regelgevend kader in een lidstaat worden berekend, moeten ze los van de interconnectieprijzen worden berekend en getoond, zoals is bepaald in de interconnectierichtlijn.

    Deze cijfers hebben betrekking op één specifiek onderdeel van de interconnectieprijzen, namelijk de kosten voor gesprekstotstandbrenging. Ze geven niet alle interconnectieprijzen weer die in een bepaald land betaald moeten worden.

    1997/1998 - Interconnectietarieven

    >REFERENTIE NAAR EEN FILM>

    Figuur 1

    Interconnectieprijzen lokaal, single transit en double transit, tijdens de piekuren

    (prijs in ECU/100 per minuut, op basis van een gespreksduur van drie minuten)

    De gegevens waarop deze grafiek is gebaseerd zijn te vinden in de tabel van punt 3.

    Sommige factoren zoals gemiddelde aansluitingsdichtheid, arbeidskosten, geologische factoren, toegestaan kapitaalrendement (1), kunnen in de Europese Unie van lidstaat tot lidstaat variëren. Dergelijke verschillen zijn tot op zekere hoogte van invloed op de interconnectieprijzen, maar ze worden niet groot genoeg geacht om de hier aanbevolen "beste huidige praktijk"-prijzen onbruikbaar te maken (2).

    Het is de bedoeling dat de cijfers in deze aanbeveling in de loop van 1998 opnieuw worden bekeken, en naar verwachting zullen in de toekomst de "beste huidige praktijk"-interconnectieprijzen geleidelijk lager worden, als weerspiegeling van zowel de neerwaartse tendens in netwerkkosten als van een betere inschatting van die kosten. Momenteel dalen de interconnectieprijzen over de hele wereld met ongeveer 8 % per jaar.

    Het dient gezegd dat deze "beste huidige praktijk"-prijzen hoger zijn - soms zelfs aanzienlijk hoger - dan de prijzen die naar voren zouden komen uit een "bottom-up" LRAIC-berekening. Toch worden deze "beste huidige praktijk"-prijzen beschouwd als een realistisch tussenliggend doel, gezien de situatie in de Europese Unie per januari 1998.

    2. Afleiding van de "beste huidige praktijk"-interconnectieprijzen

    De prijzen zijn afgeleid van de prijzen die op 1 september 1997 beschikbaar waren. Er is geen rekening gehouden met veranderingen in interconnectieprijzen na die datum.

    De hoogste prijs in elke getoonde reeks komt overeen met de prijs die op 1 september 1997 werd berekend in de drie lidstaten met de laagste prijzen, afgerond naar de dichtstbijzijnde ECU/1000.

    De laagste prijs in elke reeks komt overeen met de prijs op 1 september 1997 in de goedkoopste lidstaat, afgerond op de dichtstbijzijnde ECU/1000, met een correctie voor het "double transit"-tarief om rekening te houden met het feit dat in kleinere lidstaten een afstandscomponent van minder dan 200 km van toepassing kan zijn.

    3. Gedetailleerde prijsgegevens per lidstaat

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (1) De werkelijke kapitaalkosten zijn historisch gezien in sommige landen altijd al hoger geweest, net zoals in sommige regio's van de wereld in vergelijking met andere. Het rendement op het gebruikte kapitaal kan tussen de verschillende staten enkele procentpunten per jaar verschillen.

    (2) De dichtheid van de aansluitingen komt ruimschoots tot uitdrukking in de toegangskosten, die worden doorberekend aan de eindgebruiker, en veroorzaakt niet zozeer grote verschillen in interconnectieprijzen. Eenzelfde argument kan worden gebruikt voor verschillen in geologische factoren.

    Top