This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31997D0027
97/27/EC: Commission Decision of 3 December 1996 terminating the anti-dumping proceeding concerning imports of tapered roller bearings originating in Japan
97/27/EG: Besluit van de Commissie van 3 december 1996 tot beëindiging van de anti-dumpingprocedure met betrekking tot de invoer van kogellagers van oorsprong uit Japan
97/27/EG: Besluit van de Commissie van 3 december 1996 tot beëindiging van de anti-dumpingprocedure met betrekking tot de invoer van kogellagers van oorsprong uit Japan
PB L 10 van 14.1.1997, p. 34–39
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
In force
97/27/EG: Besluit van de Commissie van 3 december 1996 tot beëindiging van de anti-dumpingprocedure met betrekking tot de invoer van kogellagers van oorsprong uit Japan
Publicatieblad Nr. L 010 van 14/01/1997 blz. 0034 - 0039
BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 3 december 1996 tot beëindiging van de anti-dumpingprocedure met betrekking tot de invoer van kegellagers van oorsprong uit Japan (97/27/EG) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 23, Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 522/94 (3), inzonderheid op artikel 9, Na overleg in het bij genoemde verordening ingestelde raadgevende comité, Overwegende hetgeen volgt: A. PROCEDURE (1) In november 1993 heeft de Commissie een klacht ontvangen van de Federation of European Bearing Manufacturers' Associations (Febma) namens EG-producenten die samen het grootste gedeelte van de totale EG-produktie van kegellagers voor hun rekening zouden nemen. (2) De klacht bevatte bewijsmateriaal inzake dumping en de hieruit voortvloeiende aanzienlijke schade, dat toereikend werd geacht om tot de inleiding van een procedure over te gaan. Na overleg in het raadgevend comité heeft de Commissie bijgevolg, door middel van een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (4), de inleiding aangekondigd van een anti-dumpingprocedure met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van kegellagers van oorsprong uit Japan. (3) De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende EG-producenten, importeurs en Japanse producenten alsmede de vertegenwoordigers van Japan officieel van de inleiding van het onderzoek in kennis gesteld en heeft de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord. (4) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor haar vaststellingen noodzakelijk achtte, verzameld en geverifieerd. (5) Het onderzoektijdvak dat in deze procedure in aanmerking werd genomen liep van 1 oktober 1993 tot en met 30 juni 1994. Om vast te stellen of de EG-bedrijfstak door de invoer in kwestie schade heeft geleden, werd de evaluatie van de factoren in de periode van 1 januari 1991 tot en met 30 juni 1994 in aanmerking genomen. Om de gegevens over het onderzoektijdvak vergelijkbaar te maken met de gegevens over de voorafgaande kalenderjaren werden eerstgenoemde gegevens geëxtrapoleerd zodat zij de situatie in een periode van twaalf maanden weergaven. (6) Wegens de complexiteit van het onderzoek naar de schade en het oorzakelijke verband, die vooral een gevolg was van het grote aantal verschillende types van het betrokken produkt en de diversiteit daarvan, kon het onderzoek niet binnen de normale termijn worden voltooid. (7) De EG-bedrijfstak bestaat uit de volgende producenten: FAG Kugelfischer Georg Schaaefer KGaA (Schweinfurt, Duitsland); SKF GmbH (Schweinfurt, Duitsland); SKF Industrie SpA (Cascine Vica, Italië); SKF Espagnola SA (Madrid, Spanje); Timken France (Colmar, Frankrijk); Britisch Timken (Northampton, Verenigd Koninkrijk); Société Nouvelle de Roulements (Annecy, Frankrijk). (8) Gedurende het onderzoektijdvak exporteerden de volgende bedrijven kegellagers uit Japan naar de Europese Gemeenschap: Koyo Seiko Co. Ltd (Osaka); NTN Corporation (Osaka); Nachi Fujikoshi Corporation (Tokio); NSK Ltd (Tokio); Maekawa Bearing Manufacturing Co. Ltd (Osaka); MC International Inc. (Osaka). B. PRODUKT EN SOORTGELIJK PRODUKT (9) De produkten waarop de klacht betrekking heeft en waarvoor de procedure werd geopend zijn kegellagers, samenstellingen van konische ringen en konische rollen daaronder begrepen, ingedeeld onder GN-code 8482 20 00. (10) Kegellagers omvatten de volgende componenten: (1) een binnenring in de vorm van een kegel, die van hetzelfde materiaal vervaardigd is als de buitenring (de binnen- en de buitenring zijn vaak uit hetzelfde stuk materiaal gestanst); (2) konische rollen die de frictie moeten opvangen en bevestigd zijn op de binnenring waardoor deze ten opzichte van de buitenring kan bewegen; (3) een kogelkooi die de rollen op de binnenring op hun plaats houdt, en (4) een buitenring of schaal die het vrouwelijke gedeelte vormt waarin het mannelijke gedeelte, de kegel (bestaande uit de binnenring, de rollen en de kogelkooi), is gemonteerd en die samen een compleet kegellager vormen. Kegellagers worden hoofdzakelijk gebruikt in de automobielindustrie. (11) In Japan en in de Gemeenschap worden kegellagers hoofdzakelijk verkocht aan twee categorieën klanten, namelijk industriële gebruikers en distributeurs. (12) Er werd vastgesteld dat in Japan vervaardigde en naar de Gemeenschap uitgevoerde kegellagers en door de EG-producenten vervaardigde kegellagers wat hun fysieke kenmerken en gebruik betreft vergelijkbaar zijn. Zij dienen derhalve te worden beschouwd als soortgelijke produkten overeenkomstig artikel 2, lid 12, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. (13) In 1991 heeft de Commissie, op verzoek van de EG-bedrijfstak, een afzonderlijke anti-dumpingprocedure ingeleid met betrekking tot de invoer van buitenringen van kegellagers (5) en in 1993 werd op dit produkt een definitief anti-dumpingrecht ingesteld (6). (14) In het kader van het huidige onderzoek heeft de EG-bedrijfstak argumenten aangevoerd om de Commissie ertoe te bewegen kegellagers en buitenringen van kegellagers (schalen) als één en hetzelfde produkt te beschouwen en het onderzoek in het kader van de huidige procedure samen te voegen met het gelijktijdig plaatsvindende nieuwe onderzoek naar de anti-dumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van schalen van oorsprong uit Japan (7). De Japanse producenten steunden deze aanpak. Overeenkomstig de motivering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (8) heeft de Commissie evenwel het standpunt gehandhaafd dat kegellagers en buitenringen van kegellagers (schalen) afzonderlijke produkten zijn die wettelijk aan afzonderlijke anti-dumpingprocedures kunnen worden onderworpen. C. BEDRIJFSTAK VAN DE EG (15) Eén van de EG-producenten heeft de vragenlijst van de Commissie niet binnen de gestelde termijn op bevredigende wijze beantwoord. Gezien het gebrek aan medewerking van dit bedrijf, werd het uitgesloten van de in de klacht omschreven bedrijfstak van de Gemeenschap en derhalve van de vaststelling van de schade door de Commissie in het kader van onderhavig onderzoek. Voor het overige verwijst de term "bedrijfstak van de Gemeenschap" naar de EG-producenten die de klacht steunden, die hun medewerking aan het onderzoek verleenden en wier gezamenlijke produktie van kegellagers het grootste gedeelte van de totale produktie in de Gemeenschap, in de zin van artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, vertegenwoordigde. D. SCHADE Verbruik (16) Tussen 1991 en het einde van het onderzoektijdvak daalde het verbruik van kegellagers in de Gemeenschap van ongeveer 150 miljoen stuks tot ongeveer 135 miljoen stuks, dat wil zeggen met ongeveer 9 %. Deze inkrimping van de markt is het gevolg van de algemene conjunctuurinvloed op de kegellagermarkt, die afhankelijk is van het algemene niveau van activiteit van de gebruikers van kegellagers. Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel (17) Tussen 1991 en het onderzoektijdvak daalde de invoer van 5 800 ton tot 5 000 ton, dat wil zeggen met 13,8 %. In dezelfde periode daalde de verkoop van de hier bedoelde importprodukten van 11 miljoen stuks tot 8,5 miljoen stuks, dat wil zeggen met 23 %. (18) In dezelfde periode daalde het marktaandeel van de kegellagers uit Japan van 7,4 % in 1991 tot 6,2 % gedurende het onderzoektijdvak. Prijzen van de ingevoerde produkten (19) De prijzen die werden aangerekend door de Japanse producenten die gegevens over prijzen hadden verstrekt, werden vergeleken met de prijzen die door de EG-producenten werden aangerekend voor de types die door de belanghebbenden als identiek werden beschouwd. De vergelijking vond plaats per categorie afnemers in vier Lid-Staten (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Italië) die als representatief werden beschouwd voor de situatie in de gehele Gemeenschap. Op deze basis werd prijsonderbieding vastgesteld. De gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge voor de exporteurs die met de Commissie hadden meegewerkt, in procenten van de omzet van de EG-producenten voor de bedoelde types, bedraagt ongeveer 13 %. Bovendien hebben de diensten van de Commissie het prijsgedrag van de exporteurs bij verkoop aan de twee in overweging 11 genoemde categorieën klanten onderzocht met gebruikmaking van de hierboven beschreven methode. Bij dit onderzoek bleek dat de prijsonderbieding door de Japanse exporteurs bij de verkoop aan distributeurs hoger was dan bij de verkoop aan industriële gebruikers. Hiermee wordt de bewering van de EG-bedrijfstak weerlegd dat de betrokken exporteurs agressiever zijn in het voor de EG-bedrijfstak belangrijkste marktsegment, namelijk dat van de industriële gebruikers. De situatie van de EG-bedrijfstak Marktaandeel (20) Het marktaandeel van door de EG-bedrijfstak vervaardigde kegellagers daalde tussen 1991 en het eind van het onderzoektijdvak (in stuks) van 80,58 % tot 75,52 %. In dezelfde periode steeg het marktaandeel van kegellagers vervaardigd in reeds lang bestaande en met de EG-bedrijfstak gelieerde produktiebedrijven buiten de Gemeenschap van de Twaalf (hoofdzakelijk in Oostenrijk en de Verenigde Staten) van 6,17 % tot 10,08 %. Prijzen (21) Vastgesteld werd dat de door de EG-bedrijfstak in de Gemeenschap voor kegellagers aangerekende prijzen, uitgedrukt in ecu, tussen 1991 en het einde van het onderzoektijdvak, bij verkoop aan alle categorieën klanten, gemiddeld met 2,81 % daalden. Vanaf 1993 bedroeg de daling 0,98 %. Bij de verkoop aan industriële gebruikers, die het grootste gedeelte van de totale omzet van de EG-bedrijfstak voor hun rekening nemen, bedroeg de daling tussen 1991 en het einde van het onderzoektijdvak 3,18 % en vanaf 1993 1,87 %. Bij de verkoop aan distributeurs was er sprake van een prijsdaling van 0,88 % tussen 1991 en het einde van het onderzoektijdvak en van een stijging met 3,74 % vanaf 1993. Verkoop (22) Tussen 1991 en het onderzoektijdvak daalde de verkoop van de EG-bedrijfstak van in de Gemeenschap vervaardigde kegellagers, in aantallen, met 14 %. Zoals reeds werd vermeld was er in dezelfde periode echter sprake van een aanzienlijke stijging van de verkoop van kegellagers die afkomstig waren van reeds lang bestaande en aan de EG-bedrijfstak gelieerde produktiebedrijven in landen buiten de Gemeenschap van de Twaalf en die door de EG-bedrijfstak in de Gemeenschap werden ingevoerd en verkocht. Alles te zamen genomen is de verkoop van kegellagers door de EG-bedrijfstak met 10 % gedaald, hetgeen overeenstemt met het bovenvermelde percentage betreffende de inkrimping van de markt, maar steeg deze verkoop tussen 1993 en het onderzoektijdvak met 8 %. Rentabiliteit (23) De verkoop van het onderzochte produkt door de EG-bedrijfstak leverde in de onderzochte periode een verlies op van ongeveer 11 % in 1991, dat toenam tot een verlies van ongeveer 17 % in 1993. Tussen 1993 en het einde van het onderzoektijdvak verbeterde de situatie van de EG-bedrijfstak echter en bedroeg het verlies nog ongeveer 7 %. Produktie (24) Tussen 1991 en het onderzoektijdvak daalde de produktie van de EG-bedrijfstak met ongeveer 11 %. Capaciteit/bezettingsgraad, onderzoek en ontwikkeling en investeringen (25) De capaciteit van de EG-bedrijfstak daalde met 9,3 % en de bezettingsgraad daalde met 2,2 procentpunten. De kosten voor onderzoek en ontwikkeling daalden in dezelfde periode met 62 % en ook de nieuwe investeringen daalden aanzienlijk. Werkgelegenheid (26) De werkgelegenheid in de EG-bedrijfstak daalde tussen 1991 en het onderzoektijdvak met ongeveer 27 %. Gedurende de periode in kwestie vonden binnen het wereldwijde produktieapparaat van de EG-bedrijfstak evenwel bepaalde capaciteitsverschuivingen en ingrijpende herstructureringen plaats die ten doel hadden de produktiviteit in het algemeen te verbeteren, hetgeen tot een daling van de werkgelegenheid leidde. Conclusie in verband met de schade (27) In het licht van bovenstaande analyse werd geconcludeerd dat de EG-bedrijfstak gedurende de onderzochte periode met economische moeilijkheden had te kampen. De financiële resultaten, ofschoon nog steeds negatief, verbeterden evenwel aanzienlijk. E. OORZAKELIJK VERBAND (28) Overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de ingevoerde hoeveelheden en de prijzen van de ingevoerde produkten verantwoordelijk waren voor de situatie van de EG-bedrijfstak en voor deze bedrijfstak dusdanige gevolgen hadden dat er sprake is van aanmerkelijke schade. Bij dit onderzoek werd ervoor gezorgd dat de invloed van andere factoren op de negatieve situatie van de EG-bedrijfstak niet aan de betrokken invoer werd toegeschreven. (29) Zoals reeds werd vermeld, daalde het marktaandeel van de Japanse invoer van 7,4 % in 1991 tot 6,2 % gedurende het onderzoektijdvak. Dit dient vergeleken te worden met het marktaandeel van de in de Gemeenschap door EG-producenten vervaardigde kegellagers, dat in 1991 80,58 % en gedurende het onderzoektijdvak 75,52 % bedroeg. Voorts dient rekening te worden gehouden met de aanzienlijke hoeveelheden kegellagers, afkomstig van reeds lang bestaande, met de EG-bedrijfstak gelieerde produktiebedrijven in bij voorbeeld de Verenigde Staten en Oostenrijk, die door de EG-bedrijfstak in de Gemeenschap werden ingevoerd en doorverkocht. Het marktaandeel van deze invoer varieerde van 6,17 % in 1991 tot 10,08 % in het onderzoektijdvak. Deze invoer was groter dan die uit andere derde landen (die van 5,86 tot 6,68 % steeg) en bereikte een hoger niveau dan de invoer uit Japan, zowel in absolute cijfers als in marktaandeel. (30) Ondanks de onderbieding door Japanse exporteurs bleef het marktaandeel van de EG-bedrijfstak, mede door de invoer van kegellagers uit reeds lang bestaande, met deze bedrijfstak gelieerde produktiebedrijven, gedurende het gehele onderzoektijdvak bijna volledig onaangetast. Het verlies aan marktaandeel van de EG-bedrijfstak werd derhalve hoofdzakelijk veroorzaakt door diens invoer uit produktiefaciliteiten in derde landen en de EG-bedrijfstak heeft dit verlies dus aan zichzelf te wijten. Bij de evaluatie van de gevolgen van de Japanse invoer voor de ontwikkeling van het marktaandeel van de EG-bedrijfstak in de onderzochte periode en van de invoer uit de met de EG-bedrijfstak gelieerde produktiebedrijven in derde landen, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat deze niet als aanmerkelijk kunnen worden beschouwd. (31) De EG-bedrijfstak voerde aan dat hij verplicht was zijn prijzen aan te passen aan de lagere prijzen en prijsoffertes van de Japanse exporteurs om zijn marktaandeel te behouden. Hierdoor stonden zijn prijzen onder druk (prijsdepressie) of konden kostenstijgingen niet worden doorberekend (prijssuppressie) en dit leidde tevens tot hoge financiële uitgaven. De Japanse exporteurs zouden, ondanks hun betrekkelijk geringe marktaandeel, op die wijze een grote invloed hebben uitgeoefend op de prijzen in de Gemeenschap. (32) Het bestaan en het niveau van de prijsonderbieding bij bepaalde transacties in bepaalde verkoopkanalen wordt niet als doorslaggevend voor het resultaat van dit onderzoek beschouwd. Volgens de bepalingen van de basisverordening zijn de gevolgen van deze prijsonderbieding doorslaggevend. In dit verband merkte de EG-bedrijfstak op dat aan de door de Commissie berekende prijsdepressiemarge een marge van 3 % diende te worden toegevoegd, overeenstemmende met de vastgestelde gemiddelde stijging van de produktiekosten van de bedrijfstak in dezelfde periode, waardoor de prijssuppressiemarge zou worden verkregen. De prijssuppressie (het niet kunnen doorberekenen van kostenverhogingen) zou vooral belangrijk zijn bij de verkoop aan een bepaalde categorie klanten, met name de industriële gebruikers. De EG-bedrijfstak zou in de periode van recessie (tussen 1990 en begin 1994) zijn marktaandeel tegen de lagere prijsoffertes van de Japanse concurrenten hebben beschermd. Deze handelwijze van de EG-bedrijfstak zou in een periode van recessie noodzakelijk zijn geweest omdat een daling van de omzet en van het marktaandeel tot een stijging van de produktiekosten per eenheid zou hebben geleid en bijgevolg tot grotere verliezen van de EG-bedrijfstak. (33) De Commissie heeft inderdaad vastgesteld dat de prijzen in de periode van 1 januari 1991 tot en met 30 juni 1994 zijn gedaald. Indien de EG-bedrijfstak er evenwel toe werd gedwongen zijn prijzen laag te houden om zijn omzet en marktaandeel te kunnen handhaven - hetgeen in grote mate werd verwezenlijkt - dan hadden grotere financiële verliezen moeten zijn vastgesteld. Uit de bevindingen van het onderzoek bleek evenwel het tegendeel, namelijk betere resultaten voor de EG-bedrijfstak en dit in een periode waarin geen anti-dumpingmaatregelen van kracht waren met betrekking tot de invoer van het onderzochte produkt. (34) Gezien het bovenstaande is de Commissie het er niet mee eens dat de onderzochte invoer de prijzen van de EG-bedrijfstak in aanmerkelijke mate heeft gedrukt of in aanmerkelijke mate prijsverhogingen heeft verhinderd, vooral gezien het feit dat er in de bedoelde periode sprake was van een recessie. (35) Wat het prijsgedrag van de Japanse exporteurs betreft, werd vastgesteld dat de onderbieding van de prijzen van de EG-bedrijfstak bij de verkoop aan industriële gebruikers, de belangrijkste categorie afnemers van de EG-bedrijfstak, minder was dan bij verkoop aan distributeurs, de andere categorie afnemers. Het gewogen gemiddelde onderbiedingspercentage bestond dus voornamelijk uit de hogere onderbieding van de Japanse exporteurs bij de verkoop aan distributeurs. Daarentegen dient te worden opgemerkt dat uit de beperkte druk op de prijzen en de beperkte mate waarin prijsverhogingen werden verhinderd het tegenovergestelde bleek (dat wil zeggen de verkoop aan industriële gebruikers werd sterker getroffen dan de verkoop aan distributeurs). (36) De EG-bedrijfstak voerde ook aan dat hij, ten gevolge van het lage prijsniveau, zijn capaciteit in de Gemeenschap en zijn investeringen in de referentieperiode had moeten beperken om het "break-even"-punt te verlagen en zijn verliezen te beperken. Dit had ertoe geleid dat de EG-bedrijfstak in 1995 niet aan de vraag van de klanten had kunnen voldoen. Om in nieuwe capaciteit te investeren zou de rentabiliteit van de EG-bedrijfstak aanzienlijk hoger moeten zijn dan die welke bij het onderzoek werd vastgesteld. (37) De Commissie is evenwel van oordeel dat het een normale handelwijze van bedrijven is de kosten te verlagen, zeker in een periode van economische recessie. Anderzijds lijkt het in een periode van hoogconjunctuur eveneens normaal de capaciteit te verhogen en deze verhoging uit de normale financiële middelen te bekostigen. Deze capaciteitsbeperking mag derhalve niet worden toegeschreven aan de invoer in kwestie, des te meer omdat de invoer sterker daalde dan de capaciteitsbeperking van de EG-bedrijfstak. Bovendien mag deze capaciteitsbeperking niet los worden gezien van het feit dat de EG-bedrijfstak zijn produktie kennelijk naar reeds lang bestaande produktie-installaties in landen buiten de Gemeenschap van de Twaalf heeft verlegd. (38) Na overweging van alle bovenstaande factoren is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de gevolgen van de invoer uit Japan voor de situatie van de EG-bedrijfstak niet van die aard zijn dat van "aanmerkelijke" schade kan worden gesproken in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. F. DREIGENDE SCHADE (39) De EG-bedrijfstak voerde aan dat de invoer uit Japan ernstige schade dreigt te veroorzaken in de zin van artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 en heeft gegevens voorgelegd waaruit zou blijken dat vooral de invoer uit Japan, in absolute cijfers, na het onderzoektijdvak is gestegen en dat deze invoer tot verdere prijsdalingen of tot een verhindering van prijsverhogingen heeft geleid. (40) Er wordt op gewezen dat de Commissie heeft vastgesteld dat het marktaandeel van de Japanse exporteurs gedurende het onderzoektijdvak is gedaald en dat de invoer in kwestie geen wezenlijke gevolgen had voor de prijzen die gedurende deze periode door de EG-bedrijfstak werden berekend. (41) Ondanks de gegevens die de EG-bedrijfstak heeft voorgelegd, kan op die basis niet worden geconcludeerd dat, zelfs indien grotere hoeveelheden worden ingevoerd, dit de ontwikkeling van het marktaandeel en van de prijzen van de EG-bedrijfstak in die mate zouden beïnvloeden dat er sprake zou zijn van aanmerkelijke schade in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, vooral wanneer rekening wordt gehouden met de kennelijk opleving van de markt na de onderzochte periode. (42) Bovendien wijst niets erop dat de produktiecapaciteit of de voorraden in Japan zijn gestegen of in de nabije toekomst zullen stijgen. (43) De Commissie is derhalve van oordeel dat niet duidelijk voorspelbaar is dat de EG-bedrijfstak door de invoer uit Japan in de nabije toekomst aanmerkelijke schade zal lijden en dat er geen aanleiding bestaat op grond van dreigende schade anti-dumpingmaatregelen te nemen, G. DUMPING (44) Gezien bovenstaande conclusies was de Commissie van oordeel dat het niet noodzakelijk was na te gaan of de invoer in kwestie al dan niet met dumping gepaard ging, omdat, zelfs indien er sprake was van invoer met dumping, dit niet van invloed zou zijn op bovenstaande analyse en de bereikte conclusies niet zou wijzigen. H. CONCLUSIE (45) Gezien het bovenstaande dient de procedure te worden beëindigd overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 2423/88. (46) De Commissie heeft de belanghebbenden, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap, van haar bevindingen in kennis gesteld. Na door de Commissie van bovenstaande gegevens, bevindingen en conclusies in kennis te zijn gesteld, hebben de vertegenwoordigers van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zowel schriftelijk als mondeling, verdere opmerkingen gemaakt over de gevolgen van Japanse invoer in kwestie voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. De Commissie heeft deze opmerkingen in overweging genomen, maar is tot de conclusie gekomen dat ze haar bovenvermelde conclusies niet kon wijzigen. Enkele Lid-Staten hebben het raadgevend comité van hun bezwaren in kennis gesteld, BESLUIT: Enig artikel De anti-dumpingprocedure met betrekking tot de invoer van kegellagers, ingedeeld onder GN-code 8482 20 00, van oorsprong uit Japan, wordt hierbij beëindigd. Gedaan te Brussel, 3 december 1996. Voor de Commissie Leon BRITTAN Vice-Voorzitter (1) PB nr. L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1. (2) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1. (3) PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 10. (4) PB nr. C 181 van 2. 7. 1994, blz. 7. (5) PB nr. C 2 van 4. 1. 1991, blz. 8. (6) PB nr. L 9 van 15. 1. 1993, blz. 7. (7) PB nr. C 292 van 20. 10. 1994, blz. 5. (8) Zaak T-166/94 (Koyo Seiko Co. Ltd v. Raad van de Europese Unie). Arrest van 14 juli 1995.