EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31996H0280

96/280/EG: Aanbeveling van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen (Voor de EER relevante tekst)

PB L 107 van 30.4.1996, p. 4–9 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2004; vervangen door 32003H0361

ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/1996/280/oj

31996H0280

96/280/EG: Aanbeveling van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 107 van 30/04/1996 blz. 0004 - 0009


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 3 april 1996 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen (Voor de EER relevante tekst) (96/280/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 155, tweede streepje,

Overwegende dat de tenuitvoerlegging van het geïntegreerd programma ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf (MKB) en de ambachtelijke sector (1), hierna "geïntegreerd programma" genoemd, overeenkomstig het Witboek over groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid de totstandbrenging van een samenhangend, zichtbaar en efficiënt kader vereist, waarin het beleid ten gunste van de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) kan worden gevoerd;

Overwegende dat reeds lang vóór de tenuitvoerlegging van het geïntegreerd programma diverse communautaire beleidsmaatregelen op de KMO's als doelgroep waren gericht en dat bij elk van die maatregelen voor de omschrijving van de KMO's verschillende criteria werden gehanteerd; dat een aantal van die communautaire beleidsmaatregelen geleidelijk tot ontwikkeling is gekomen zonder een gemeenschappelijke benadering en zonder een algemene overdenking van de elementen die objectief een kleine of een middelgrote onderneming vormen, met als gevolg dat er een aanzienlijke verscheidenheid aan criteria bestaat, hetgeen tot een veelheid aan thans op communautair niveau gehanteerde definities heeft geleid naast die welke door de Europese Investeringsbank (EIB) en door het Europees Investeringsfonds (EIF) worden gebezigd, nog afgezien van het tamelijk brede gamma aan definities dat in de Lid-Staten kan worden aangetroffen;

Overwegende dat vele Lid-Staten geen algemene definitie hebben en regels toepassen die op gebruiken gebaseerd zijn of die naar gelang van de sectoren verschillen; dat andere strikt de definitie in de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf (2) volgen;

Overwegende dat het bestaan van uiteenlopende definities zowel op gemeenschappelijk als op nationaal niveau tot incoherentie en ook tot verstoring van de concurrentie tussen de ondernemingen kan leiden; dat met het geïntegreerd programma wordt beoogd de coördinatie te versterken tussen de diverse communautaire initiatieven ten gunste van de KMO's enerzijds en tussen deze initiatieven en die op nationaal niveau anderzijds; dat deze doelstellingen slechts met succes kunnen worden bekroond, indien er op het stuk van de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen klaarheid komt;

Overwegende dat in het verslag van de Commissie aan de Europese Raad van Madrid van 15 en 16 december 1995 wordt benadrukt dat een meer op de KMO's gerichte inspanning is vereist om in alle sectoren van de economie meer werkgelegenheid te creëren;

Overwegende dat de Raad van Ministers "Onderzoek" van 29 september 1994 heeft vastgesteld dat, wanneer de KMO's een voorkeursbehandeling wordt gegeven, tevens duidelijker moet worden omschreven wat onder een kleine of een middelgrote onderneming moet worden verstaan; dat deze Raad bijgevolg de Commissie heeft verzocht de voor de omschrijving van KMO's te hanteren criteria opnieuw te onderzoeken;

Overwegende dat de Commissie in een eerste, op verzoek van de Raad van Ministers "Industrie" van 28 mei 1990 opgesteld en in 1992 aan de Raad voorgelegd, verslag reeds had voorgesteld aan de wildgroei van het aantal op communautair niveau gebruikte definities paal en perk te stellen; dat de voorkeur van de Commissie meer bepaald naar de volgende vier criteria uitging: werknemersbestand, omzet, balanstotaal en zelfstandigheid, waarbij zij voor kleine en voor middelgrote ondernemingen drempelwaarden van 50, respectievelijk 250, werknemers voorstelde;

Overwegende dat deze definitie in de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf en in alle andere, na 1992 aangenomen of herziene kaderregelingen en mededelingen werd overgenomen (met name de mededeling van de Commissie inzake de versnelde goedkeuringsprocedure voor steunmaatregelen ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf en voor wijzigingen van bestaande steunregelingen (3), de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (4) en de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (5));

Overwegende dat andere maatregelen deze definitie geheel of gedeeltelijk hebben overgenomen, met name Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschappen (6), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/8/EG (7), Besluit 94/217/EG van de Raad van 19 april 1994 betreffende de toekenning van communautaire rentesubsidies op leningen voor kleine en middelgrote ondernemingen die door de Europese Investeringsbank in het kader van haar tijdelijke leningsfaciliteit worden verstrekt (8) (de zogeheten "KMO-faciliteit") en het MKB-initiatief (9) in het kader van de structuurfondsen;

Overwegende dat deze convergentie evenwel nog niet haar beslag heeft gekregen; dat sommige programma's nog steeds zeer uiteenlopende drempelwaarden bevatten of sommige criteria, zoals zelfstandigheid, buiten beschouwing laten;

Overwegende dat het dienstig is dat dit convergentieproces op de grondslag van de in de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf vervatte regels wordt voortgezet en voltooid; dat de Commissie bij alle onder haar eigen verantwoordelijkheid gevolgde beleidslijnen dezelfde criteria en drempelwaarden zou moeten toepassen als die waarvan zij van de Lid-Staten naleving verlangt;

Overwegende dat voorts in de context van een interne markt zonder binnengrenzen de behandeling van de ondernemingen op een sokkel van gemeenschappelijke regels moet zijn gebaseerd, met name wat de van overheidswege op zowel nationaal als communautair niveau geboden ondersteuning betreft;

Overwegende dat een dergelijke aanpak des te noodzakelijker is omdat er tal van wisselwerkingen tussen de nationale en de communautaire maatregelen ten behoeve van de KMO's bestaan, bij voorbeeld wat structuurfondsen en onderzoek betreft; dat dit betekent dat situaties moeten worden vermeden waarin de Gemeenschap haar acties op de ene categorie van KMO's toespitst en de Lid-Staten die van hen op een andere categorie ervan;

Overwegende dat de inachtneming van een zelfde definitie door de Commissie, de Lid-Staten, de EIB en het EIF de samenhang en de doeltreffendheid van het op de KMO's gerichte beleid zou versterken en zo de risico's van concurrentieverstoring zou beperken; dat bovendien vele op de KMO's gerichte programma's door de Lid-Staten en de Gemeenschap en, in sommige gevallen, door de EIB en het EIF worden medegefinancierd;

Overwegende dat, alvorens drempelwaarden voor de definitie van de KMO's aan te geven, eveneens dient te worden vermeld dat dit streven naar rationalisering en ter vaststelling van een referentienorm niet betekent dat ondernemingen die deze drempelwaarden overschrijden, geen aandacht van de Commissie of van de overheden in de Lid-Staten verdienen; dat het evenwel veeleer passender zou zijn dit probleem op te lossen langs de weg van specifieke maatregelen die in het kader van elk van de desbetreffende programma's, met name de internationale samenwerkingsprogramma's, worden ingepast, dan door een verschillende definitie van de KMO's in te voeren, respectievelijk te behouden;

Overwegende dat het criterium van het aantal werknemers zeker een van de belangrijkste is en als dwingend moet worden beschouwd, maar dat de invoering van een financieel criterium een noodzakelijke aanvulling vormt om het werkelijke belang van een onderneming, haar prestaties en haar positie ten opzichte van haar concurrenten te kunnen afmeten;

Overwegende dat het echter evenmin wenselijk zou zijn de omzet als het enige financiële criterium te hanteren, omdat ondernemingen uit de handels- en de distributiesector vanwege hun aard een hogere omzet hebben dan die uit de be- en verwerkende nijverheid; dat het omzetcriterium derhalve dient te worden gecombineerd met dat van het balanstotaal, dat de totale waarde van een onderneming aangeeft, waarbij een van deze beide financiële criteria mag worden overschreden;

Overwegende dat zelfstandigheid eveneens een fundamenteel criterium blijft in de mate waarin een KMO die aan een grote groep toebehoort, over middelen en steun beschikt die concurrenten van gelijkaardige omvang moeten ontberen; dat uitsluiting van juridische constructies van KMO's waardoor een groep wordt gevormd die in feite de economische macht van een KMO overtreft, eveneens dienstig is;

Overwegende dat, wat het zelfstandigheidscriterium betreft, de Lid-Staten, de EIB en het EIF zich ervan zouden moeten vergewissen dat de definitie niet wordt omzeild door ondernemingen die formeel weliswaar aan dit criterium voldoen, maar waarin in feite de zeggenschap door een grote onderneming of door verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk wordt uitgeoefend;

Overwegende dat deelnemingen van openbare participatiemaatschappijen of die van ondernemingen voor risicokapitaal over het algemeen niet tot gevolg hebben dat een onderneming de kenmerken die van haar een KMO maken, verliest; dat zij derhalve als te verwaarlozen kunnen worden beschouwd; dat hetzelfde geldt voor deelnemingen van institutionele beleggers, die doorgaans ten opzichte van de onderneming waarin zij hebben belegd, een gepaste afstand bewaren;

Overwegende dat een oplossing dient te worden gevonden voor het probleem van de vennootschappen op aandelen, die weliswaar tot de KMO behoren, maar die wegens de spreiding van hun kapitaal en de anonimiteit van hun aandeelhouders de samenstelling van het aandeelhouderschap niet precies kennen en daardoor niet kunnen weten of zij aan het zelfstandigheidscriterium voldoen;

Overwegende dat om de KMO te definiëren vrij strikte criteria dienen te worden vastgesteld, zodat de maatregelen die voor die ondernemingen zijn bedoeld ook werkelijk aan de ondernemingen waarvoor de omvang een handicap betekent, ten goede komen;

Overwegende dat de drempel van 500 werknemers niet werkelijk selectief is, omdat nagenoeg alle ondernemingen (99,9 % van de 14 miljoen ondernemingen), en qua werkgelegenheid en omzet vrijwel drie vierde van de Europese economie, eronder vallen; dat een onderneming met 500 werknemers over dusdanige menselijke, financiële en technische hulpmiddelen beschikt dat zij daarmee ruimschoots het kader van middelgrote onderneming, dit wil zeggen gelijkheid van eigendom en leiding, veelal een familiaal karakter en geen dominante marktpositie, overschrijdt;

Overwegende dat ondernemingen met 250 à 500 werknemers veelal niet alleen een zeer sterke marktpositie innemen, maar op het gebied van produktie, verkoop, marketing, onderzoek en personeelsbeheer ook over zeer solide beheerstructuren beschikken, waardoor zij duidelijk van middelgrote ondernemingen met maximaal 250 werknemers verschillen; dat in laatstgenoemde groep deze structuren veel kwetsbaarder zijn; dat de drempel van 250 werknemers derhalve een betekenisvoller beeld van een KMO geeft;

Overwegende dat deze drempel van 250 werknemers in de communautaire definities reeds het veelvuldigst wordt gebruikt en dat veel Lid-Staten die grens in navolging van de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf in hun wetgeving hebben opgenomen; dat de EIB eveneens heeft besloten bij de toekenning van een groot deel van de leningen in het kader van Besluit 94/217/EG deze definitie te hanteren;

Overwegende dat uit door Eurostat uitgevoerde studies blijkt dat de omzet van een onderneming met 250 werknemers in 1994 gemiddeld niet hoger was dan 40 miljoen ecu en het derhalve geëigend voorkomt voor de omzet een drempelbedrag van 40 miljoen ecu aan te houden; dat recente berekeningen uitwijzen dat de gemiddelde verhouding tussen omzet en balanstotaal bij de KMO's en bij de kleine ondernemingen gemiddeld 1,5 bedraagt (10); dat het bijgevolg aanbeveling verdient het drempelbedrag voor het balanstotaal op 27 miljoen ecu te stellen;

Overwegende dat binnen de KMO's evenwel een onderscheid moet worden gemaakt tussen middelgrote, kleine en micro-ondernemingen; dat laatstgenoemde niet moeten worden gelijkgesteld met ambachtelijke ondernemingen, die vanwege de specifieke kenmerken ervan ook voortaan nog op nationaal niveau zullen worden gedefinieerd;

Overwegende dat de drempelbedragen voor kleine ondernemingen op dezelfde wijze dienen te worden vastgesteld; dat dit tot een drempel van 7 miljoen ecu voor de omzet en van 5 miljoen ecu voor het balanstotaal leidt;

Overwegende dat de gekozen drempels niet noodzakelijk representatief zijn voor de gemiddelde KMO, maar louter maxima vormen om alle ondernemingen met de kenmerken van een KMO of van een kleine onderneming in de ene of de ander categorie te kunnen onderbrengen;

Overwegende dat de voor definiëring van de KMO's vastgestelde totale drempelbedragen voor de omzet en voor het balanstotaal, telkens wanneer daaraan behoefte bestaat, dienen te worden herzien om rekening te houden met de veranderende economische omstandigheden, zoals bij voorbeeld die ten aanzien van de prijsniveaus en de produktiviteitsstijging bij het bedrijfsleven;

Overwegende dat de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf zal worden aangepast door de thans daarin gehanteerde definities te vervangen door een verwijzing naar deze aanbeveling;

Overwegende dat eveneens erin dient te worden voorzien dat bij de volgende wijziging van de drempels in Vierde Richtlijn 78/660/EEG, waarbij de Lid-Staten de mogelijkheid wordt geboden de KMO's van sommige verplichtingen inzake de openbaarmaking van de rekeningen vrij te stellen, de Commissie zal voorstellen de thans geldende definitie door een verwijzing naar deze aanbeveling te vervangen;

Overwegende dat het voorts wenselijk zou zijn dat bij evaluaties van op de KMO's gerichte maatregelen de Commissie, de Lid-Staten, de EIB en het EIF nauwkeurig aangeven welke ondernemingen daarvan genieten, waarbij zij tussen diverse categorieën KMO's zouden moeten onderscheiden naar de omvang ervan, omdat een betere kennis van de begunstigden het immers mogelijk maakt de maatregelen ten behoeve van de KMO's bij te stellen en deze doelgerichter te maken, waardoor de communautaire maatregelen aan doeltreffendheid winnen;

Overwegende dat deze drempels slechts maxima voorstellen omdat, indien de Lid-Staten, de EIB en het EIF hun acties op een welbepaalde KMO-categorie willen toespitsen, zij over enige flexibiliteit moeten kunnen blijven beschikken om lagere drempels vast te stellen dan de communautaire;

Overwegende dat aan de Lid-Staten, de EIB en het EIF om redenen van administratieve vereenvoudiging eveneens de mogelijkheid wordt geboden om voor de tenuitvoerlegging van sommige van hun beleidslijnen slechts één criterium in aanmerking te nemen, namelijk dat van het aantal werknemers, met uitzondering van de terreinen die door de diverse kaderregelingen voor overheidssteun worden bestreken, waarbij ook de toepassing en de inachtneming van financiële criteria worden verlangd;

Overwegende dat deze aanbeveling louter betrekking heeft op de definitie van de KMO's die in het kader van de diverse vormen van in de Gemeenschap en binnen de Europese Economische Ruimte gevoerd communautair beleid wordt gehanteerd,

DOET DE VOLGENDE AANBEVELING:

Artikel 1

De Lid-Staten, de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds wordt aanbevolen:

- zich naar de bepalingen van artikel 1 van de bijlage te richten voor al hun op "KMO's", "middelgrote ondernemingen", "kleine ondernemingen" of "micro-ondernemingen" gerichte programma's;

- zich naar de voor de omzet en het balanstotaal gekozen maxima te richten in geval van wijziging door de Commissie overeenkomstig artikel 2 van de bijlage;

- de nodige maatregelen te nemen om de in artikel 3, lid 2, van de bijlage vastgestelde grootteklassen te hanteren, met name bij het opmaken van de balans van het gebruik dat zij van de communautaire financiële instrumenten maken.

Artikel 2

De bij artikel 1 van de bijlage vastgestelde drempels stellen maxima voor. De Lid-Staten, de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds is het in sommige gevallen toegestaan lagere drempels vast te stellen. Voor de tenuitvoerlegging van sommige beleidsmaatregelen is het hun eveneens toegestaan alleen het criterium van het werknemersaantal te gebruiken, behalve op terreinen die door de diverse kaderregelingen voor staatssteun worden bestreken.

Artikel 3

Om de Commissie in staat te stellen de gemaakte vorderingen te evalueren, worden de Lid-Staten, de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds uitgenodigd de Commissie vóór 31 december 1997 in kennis te stellen van de maatregelen die zij hebben genomen om aan deze aanbeveling gevolg te geven.

Artikel 4

Deze aanbeveling betreft de definitie van KMO's zoals deze wordt gehanteerd in de diverse vormen van in de Gemeenschap en binnen de Europese Economische Ruimte toegepast communautair beleid en is gericht tot de Lid-Staten, tot de Europese Investeringsbank en tot het Europees Investeringsfonds.

Gedaan te Brussel, 3 april 1996.

Voor de Commissie

Christos PAPOUTSIS

Lid van de Commissie

(1) Document COM(94) 207 def.

(2) PB nr. C 213 van 19. 8. 1992, blz. 2.

(3) PB nr. C 213 van 19. 8. 1992, blz. 10.

(4) PB nr. C 72 van 10. 3. 1994, blz. 3, met name voetnoot 16.

(5) PB nr. C 368 van 23. 12. 1994, blz. 12.

(6) PB nr. L 222 van 14. 8. 1978, blz. 11.

(7) PB nr. L 82 van 25. 3. 1994, blz. 33.

(8) PB nr. L 107 van 28. 4. 1994, blz. 57; zie het verslag COM(94) 434 def. van de Commissie van 19 oktober 1994 ter zake.

(9) PB nr. C 180 van 1. 7. 1994, blz. 10.

(10) Bron: BACH (gegevensbank met geharmoniseerde rekeningen).

BIJLAGE

DOOR DE COMMISSIE VASTGESTELDE DEFINITIE VAN DE KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN

Artikel 1

1. De kleine en middelgrote ondernemingen, hierna "KMO's" genoemd, worden omschreven als ondernemingen:

- met minder dan 250 werknemers,

- en waarvan

ofwel de jaaromzet 40 miljoen ecu niet overschrijdt,

ofwel het jaarlijks balanstotaal 27 miljoen ecu niet overschrijdt en

- die het zelfstandigheidscriterium in acht nemen zoals dit in lid 3 is omschreven.

2. Indien het noodzakelijk is tussen een kleine en een middelgrote onderneming te onderscheiden, wordt de "kleine onderneming" omschreven als een onderneming:

- met minder dan 50 werknemers,

- en waarvan

ofwel de jaaromzet 7 miljoen ecu niet overschrijdt,

ofwel het jaarlijks balanstotaal 5 miljoen ecu niet overschrijdt en

- die het zelfstandigheidscriterium in acht neemt zoals dit in lid 3 is omschreven.

3. Als "zelfstandig" wordt beschouwd de onderneming die niet voor 25 % of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één onderneming of van verscheidene ondernemingen gezamenlijk die niet aan de definitie van de KMO of van de kleine onderneming, naar gelang van het geval, beantwoorden. Deze drempelwaarde mag in twee gevallen worden overschreden:

- indien de onderneming in handen is van openbare participatiemaatschappijen, van ondernemingen van risicokapitaal of van institutionele beleggers, mits deze individueel noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben;

- indien het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is te weten in wiens handen het is, en de onderneming verklaart dat zij redelijkerwijs mag aannemen niet voor 25 % of meer in handen te zijn van één onderneming of van verscheidene ondernemingen gezamenlijk die niet aan de definitie van de KMO of van de kleine onderneming, naar gelang van het geval, beantwoorden.

4. Bij de berekening van de in de leden 1 en 2 bedoelde drempelwaarden dienen bijgevolg de relevante cijfers voor de begunstigde onderneming en die voor alle ondernemingen waarvan zij rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen heeft, te worden samengeteld.

5. Indien een onderscheid tussen micro-ondernemingen en andere KMO-types moet worden gemaakt, worden "micro-ondernemingen" omschreven als ondernemingen met minder dan tien werknemers.

6. Indien ondernemingen op de balansdatum boven of onder de aangegeven werknemersdrempels of financiële maxima blijven, verkrijgen, respectievelijk verliezen, zij de hoedanigheid van "KMO", "middelgrote onderneming", "kleine onderneming" of "micro-onderneming" eerst indien die omstandigheid zich gedurende twee opeenvolgende boekjaren voordoet.

7. Het aantal werknemers komt overeen met het aantal jaar-arbeidseenheden (JAE), zijnde het aantal gedurende een jaar voltijds werkende werknemers, waarbij deeltijdwerkers en seizoenarbeiders in fracties van JAE worden uitgedrukt. Het in aanmerking te nemen referentiejaar is het laatste afgesloten boekjaar.

8. De voor de omzet en het balanstotaal te hanteren drempels zijn die welke betrekking hebben op het laatste afgesloten boekjaar van twaalf maanden. Bij recent opgerichte ondernemingen waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, dienen de in aanmerking te nemen bedragen te worden bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting.

Artikel 2

De Commissie stelt telkens wanneer daaraan behoefte bestaat en gewoonlijk om de vier jaar te rekenen vanaf de vaststelling van deze aanbeveling, de voor de omzet en het balanstotaal gekozen maxima bij, teneinde met de veranderende economische omstandigheden in de Gemeenschap rekening te houden.

Artikel 3

1. De Commissie verplicht zich ertoe de nodige maatregelen te treffen om zich ervan te vergewissen dat de in artikel 1 vervatte definitie van de KMO's in alle door haar beheerde programma's wordt toegepast waarin de termen "KMO", "middelgrote onderneming", "kleine onderneming" of "micro-onderneming" voorkomen.

2. De Commissie verplicht zich ertoe de nodige maatregelen te treffen om de statistieken die zij opstelt, naar de volgende grootteklassen aan te passen:

- 0 werknemers,

- 1 tot en met 9 werknemers,

- 10 tot en met 49 werknemers,

- 50 tot en met 249 werknemers,

- 250 tot en met 499 werknemers,

- 500 werknemers of meer.

3. De lopende communautaire programma's waarin de KMO's aan de hand van andere criteria worden gedefinieerd dan die bedoeld in artikel 1, blijven tijdens een overgangsperiode op ondernemingen die bij de vaststelling van die programma's als KMO's werden aangemerkt, van toepassing. De definitie van de KMO's die in het kader van die programma's wordt gehanteerd, mag slechts worden gewijzigd door overneming van de in de onderhavige aanbeveling vervatte definitie, waarbij de afwijkende definitie wordt vervangen door een verwijzing naar de onderhavige aanbeveling. De overgangsperiode behoort in beginsel uiterlijk op 31 december 1997 te verstrijken. De juridisch bindende verplichtingen die de Commissie op grond van deze programma's heeft aangegaan, blijven echter onverlet.

4. Wanneer Vierde Richtlijn 78/660/EEG zal worden gewijzigd, zal de Commissie voorstellen om de thans geldende criteria voor de definitie van "KMO's" te vervangen door een verwijzing naar de in deze aanbeveling vervatte definitie.

5. In alle door de Commissie vastgestelde bepalingen die de termen "KMO", "middelgrote onderneming", "kleine onderneming" of "micro-onderneming", of enige andere gelijkaardige term bevatten, zal naar de in deze aanbeveling vervatte definitie worden verwezen.

Top