EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31988L0095

Richtlijn 88/95/EEG van de Commissie van 8 januari 1988 tot wijziging van bijlage I van Richtlijn 66/400/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van bietenzaad

OJ L 56, 2.3.1988, p. 42–42 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
Special edition in Finnish: Chapter 03 Volume 026 P. 100 - 100
Special edition in Swedish: Chapter 03 Volume 026 P. 100 - 100

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 08/08/2002

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1988/95/oj

31988L0095

Richtlijn 88/95/EEG van de Commissie van 8 januari 1988 tot wijziging van bijlage I van Richtlijn 66/400/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van bietenzaad

Publicatieblad Nr. L 056 van 02/03/1988 blz. 0042 - 0042
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 26 blz. 0100
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 26 blz. 0100


*****

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE

van 8 januari 1988

tot wijziging van bijlage I van Richtlijn 66/400/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van bietenzaad

(88/95/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 66/400/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/120/EEG van de Commissie (2), en met name op artikel 21 bis,

Overwegende dat, in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis, bijlage I van Richtlijn 66/400/EEG moet worden gewijzigd om de hierna aangegeven redenen;

Overwegende dat de aanwezigheid van ziekten die de waarde voor het gebruik als zaad verminderen, zoveel mogelijk beperkt moet zijn;

Overwegende dat is vastgesteld dat de communautaire produktie van bieten, en met name suiker- en voederbieten, meer en meer in gevaar is als gevolg van de verspreiding van rhizomanie, een ziekte die wordt veroorzaakt door het necrotic yellow vein virus;

Overwegende dat de inerte stof in de partijen bietenzaad een gevaar vormen voor de verspreiding van rhizomanie; dat om de bovengenoemde redenen en in het licht van de ontwikkeling van de kwaliteit die gewoonlijk voor de diverse categorieën bietenzaad wordt bereikt normen moeten worden bepaald voor het gehalte aan inerte stof in die soorten bietenzaad die het grootste deel van het in de Gemeenschap gebruikte zaad vormen;

Overwegende dat ten aanzien van meerkiemig zaad nog geen passende waarborgen kunnen worden opgesteld en dat vanwege het kwantitatief beperkte gevaar uitstel van de vaststelling van aanvullende eisen voor deze zaadsoort verantwoord lijkt;

Overwegende evenwel dat gebieden in de Gemeenschap die op basis van passende communautaire procedures als »rhizomanie-vrije zones" zijn erkend, reeds op doeltreffende wijze moeten worden beschermd tegen het binnenbrengen van de rhizomanie;

Overwegende dat de in deze richtlijn vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I, deel B, punt 3, van Richtlijn 66/400/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. onder b) wordt het volgende toegevoegd:

»cc) voor zaad van de categorie »basiszaad" bedraagt het gewichtspercentage aan inerte stof niet meer dan 1,0. Voor zaad van de categorie »gecertificeerd zaaizaad" bedraagt het gewichtspercentage aan inerte stof niet meer dan 0,5. Voor ingehuld zaad van beide categorieën wordt geconstateerd of aan deze voorwaarde wordt voldaan aan de hand van overeenkomstig artikel 7, lid 1, uit bewerkt zaad, dat gedeeltelijk is gepeld (geslepen of gebroken), maar dat nog niet werd ingehuld, getrokken monsters, zonder dat hiermee wordt vooruitgelopen op het officiële onderzoek van de minimale analytische zuiverheid van het ingehulde zaad.";

2. het volgende wordt toegevoegd:

»c) Andere bijzondere voorwaarden

De Lid-Staten zorgen ervoor dat geen bietenzaad met een gewichtspercentage aan inerte stof van meer dan 0,5 wordt binnengebracht in gebieden die op basis van passende communautaire procedures als »rhizomanie-vrije zones" zijn erkend.".

Artikel 2

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juli 1988 aan deze richtlijn te voldoen.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 8 januari 1988.

Voor de Commissie

Frans ANDRIESSEN

Vice-Voorzitter

(1) PB nr. 125 van 11. 7. 1966, blz. 2290/66.

(2) PB nr. L 49 van 18. 2. 1987, blz. 39.

Top