Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31985L0210

    Richtlijn 85/210/EEG van de Raad van 20 maart 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake het loodgehalte van benzine

    PB L 96 van 3.4.1985, p. 25–29 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1999; opgeheven door 31998L0070

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1985/210/oj

    31985L0210

    Richtlijn 85/210/EEG van de Raad van 20 maart 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake het loodgehalte van benzine

    Publicatieblad Nr. L 096 van 03/04/1985 blz. 0025 - 0029
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 18 blz. 0247
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 18 blz. 0247
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 6 blz. 0221
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 6 blz. 0221


    *****

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    van 20 maart 1985

    betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake het loodgehalte van benzine

    (85/210/EEG)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

    Overwegende dat de bescherming en verbetering van de volksgezondheid en van het milieu momenteel en voor de toekomst een van de voornaamste zorgen van alle geïndustrialiseerde landen is en dat de effecten van de verontreiniging door de stoffen in de uitlaatgassen van motorvoertuigen voor de volksgezondheid en het milieu als ernstig moeten worden beschouwd, gelet op het feit dat het gemotoriseerde verkeer voortdurend toeneemt;

    Overwegende dat bij Richtlijn 78/611/EEG van de Raad van 29 juni 1978 betreffende de aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het loodgehalte van benzine (4) voor benzine een maximaal toegestaan gehalte aan loodverbindingen tussen 0,40 en 0,15 g/l is vastgesteld;

    Overwegende dat overeenkomstig het derde actieprogramma inzake het milieu, waarvan de algemene beleidslijnen bij resolutie van 7 februari 1983 (5) door de Raad en de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, zijn goedgekeurd, het streven naar een aanzienlijke vermindering van het huidige niveau van door uitlaatgassen veroorzaakte verontreiniging dient te worden voortgezet;

    Overwegende dat de huidige of toekomstige verschillen in de nationale wetgevingen van de Lid-Staten inzake de samenstelling van benzine en in het bijzonder de voorschriften ter beperking van het lood- en benzeengehalte van benzine voor motorvoertuigen de werking van de gemeenschappelijke markt rechtstreeks kunnen beïnvloeden;

    Overwegende dat bij de huidige stand van de raffinagetechnieken het loodgehalte van gelode benzine zonder ongewenste effecten voor de kwaliteit van de benzine tot 0,15 g Pb/l kan worden verlaagd;

    Overwegende dat de vermindering en de uiteindelijke afschaffing van lood in benzine de bescherming van de volksgezondheid, met name in gebieden met dicht verkeer zal verbeteren; dat het vroegtijdig introduceren van ongelode benzine tevens wenselijk is om in voorkomend geval de toepassing van bepaalde schone technieken mogelijk te maken waarmee de verontreinigende emissies van motorvoertuigen, met name stikstofoxiden en onverbrande koolwaterstoffen, ingrijpend kunnen worden beperkt;

    Overwegende dat er gedurende een bepaalde periode in de Lid-Staten, naast ongelode benzine, ook gelode benzine in de handel verkrijgbaar moet zijn, ten einde in het licht van de bestaande economische en technische omstandigheden in de behoefte van een belangrijk deel van het aan het verkeer deelnemende voertuigenpark te voorzien;

    Overwegende dat de Lid-Staten, gezien het belang van maatregelen ter voorkoming van ongewenste effecten voor de volksgezondheid en het milieu, in staat moeten worden gesteld om op een vroeger tijdstip dan voor de gehele Gemeenschap is vastgesteld, ongelode benzine op hun grondgebied in de handel te brengen;

    Overwegende dat met het oog op de bescherming van de volksgezondheid tevens een beperking van het benzeengehalte van benzine is vereist;

    Overwegende dat voor de kwaliteit van ongelode superbenzine minimum research- en motoroctaangetallen dienen te worden vastgesteld, zodat motorvoertuigen die voor dergelijke benzine zijn ontworpen in de hele Gemeenschap op bevredigende wijze kunnen worden gebruikt;

    Overwegende dat een andere ongelode, zogenaamde normale benzine met lagere octaangetallen in de handel moet kunnen worden gebracht;

    Overwegende dat lood slechts een toevoegingsmiddel in benzine is; dat de vermindering of afschaffing van lood in benzine niet mag leiden tot een aanmerkelijke toeneming van andere verontreinigende stoffen in de uitlaatgassen van motorvoertuigen ingevolge de in de samenstelling van benzine aangebrachte wijzigingen;

    Overwegende dat de vermindering van het loodgehalte en de introductie van ongelode benzine op een bepaald tijdstip niet op enigerlei wijze van invloed mogen zijn op het vrije verkeer of het in de handel brengen van benzine in de Gemeenschap;

    Overwegende dat een regelmatige controle van lood- en benzeengehaltes in de eindfase van de distributie is vereist opdat de consumenten een passende benzinesoort ontvangen;

    Overwegende dat een bepaald gedeelte van het bestaande voertuigenpark op ongelode benzine zou kunnen rijden en de Lid-Staten derhalve moeten worden verzocht alle met het Verdrag verenigbare maatregelen te nemen om een zo ruim mogelijk gebruik van ongelode benzine te bevorderen;

    Overwegende dat een aantal aspecten van de maatregelen die zijn genomen ter beperking van de concentratie van lood of andere verontreinigende vervangingsmiddelen in de lucht op communautair niveau verder moet worden onderzocht; dat de Lid-Staten, in voorkomend geval, de Commissie alle dienstige gegevens dienen te verstrekken;

    Overwegende dat de verdere ontwikkeling van referentiemethoden voor het meten van het lood- en benzeengehalte in benzine en voor de berekening van de octaangetallen uit deze richtlijn in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang op dat gebied wenselijk kan zijn; dat, om de uitvoering van de daartoe noodzakelijke werkzaamheden te vergemakkelijken, een procedure in het leven dient te worden geroepen waarbij in het Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van wetenschap en techniek een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht;

    Overwegende dat de Franse overzeese departementen, gelet op hun geografische situatie en de mogelijke gevolgen van de toepassing van deze richtlijn op hun aardoliemarkt, van de werkingssfeer van deze richtlijn dienen te worden uitgesloten,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) »benzine", elke vluchtige minerale olie bestemd voor gebruik in inwendige verbrandingsmotoren met elektrische ontsteking, die dienen voor de aandrijving van voertuigen;

    b) »ongelode benzine", benzine waarvan de verontreiniging door loodverbindingen, uitgedrukt in lood, niet meer bedraagt dan 0,013 g Pb/l;

    c) »gelode benzine", andere benzine dan »ongelode benzine", waarvan het maximaal toegestane gehalte aan loodverbindingen, uitgedrukt in lood, niet meer dan 0,40 g Pb/l en niet minder dan 0,15 g Pb/l bedraagt.

    Artikel 2

    1. Vanaf de inwerkingtreding van deze richtlijn en onder voorbehoud van lid 2 blijven de Lid-Staten ervoor zorgen dat gelode benzine op hun grondgebied in evenwichtige spreiding verkrijgbaar is.

    2. Indien tengevolge van een plotselinge verandering in de voorziening met ruwe aardolie of aardolieprodukten in een Lid-Staat moeilijkheden ontstaan bij de toepassing van de grenswaarden van het loodgehalte van gelode benzine, mag deze Lid-Staat, na kennisgeving aan de Commissie, op zijn grondgebied, gedurende vier maanden, een hogere grenswaarde toestaan. Dit tijdvak kan, op voorstel van de Commissie, door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden verlengd.

    3. Zodra zij dit passend achten, verlagen de Lid-Staten het toegestane gehalte aan loodverbindingen, uitgedrukt in lood, van de op hun grondgebied in de handel gebrachte gelode benzine tot 0,15 g Pb/l.

    Artikel 3

    1. Onder voorbehoud van de leden 2 en 3 nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat vanaf 1 oktober 1989 ongelode benzine op hun grondgebied in evenwichtige spreiding verkrijgbaar is.

    Het bepaalde in de eerste alinea vormt geen beletsel voor het nemen van maatregelen ter introductie van ongelode benzine op de markt van een Lid-Staat vóór 1 oktober 1989. 2. De Lid-Staten kunnen met goedvinden van de Commissie gedurende een periode van vier maanden afwijken van lid 1, eerste alinea, indien door een plotselinge verandering in de voorziening met ruwe aardolie of aardolieprodukten niet meer kan worden voldaan aan de vraag naar ongelode benzine van de kwaliteit bedoeld in artikel 5, lid 1. Er moet evenwel al het mogelijke worden gedaan om ervoor te zorgen dat een minimaal distributienet voor ongelode benzine wordt gehandhaafd. Dit tijdvak kan, op voorstel van de Commissie, door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden verlengd.

    3. Tot 1 april 1990 kunnen de Lid-Staten bij wijze van afwijking toestaan dat de verontreiniging van ongelode benzine met loodverbindingen groter is dan 0,013 g Pb/l, mits zij niet meer bedraagt dan 0,020 g Pb/l. Tot die datum moet op alle pompen met ongelode benzine duidelijk aangegeven zijn dat het loodgehalte niet meer dan 0,020 of 0,013 g Pb/l bedraagt en dienen er voorts, in voorkomend geval, aanvullende adviezen op deze pompen aangebracht te zijn.

    Artikel 4

    Vanaf 1 oktober 1989 mag het benzeengehalte van gelode en ongelode benzine niet meer dan 5,0 volumeprocent bedragen.

    Indien van artikel 3, lid 1, tweede alinea, gebruik wordt gemaakt, geldt deze beperking van het benzeengehalte voor ongelode benzine vanaf het tijdstip dat op nationaal niveau is gekozen voor de vervroegde introductie van deze benzine.

    Artikel 5

    1. Behoudens lid 2 moet de krachtens artikel 3 verkrijgbare ongelode benzine een minimaal motoroctaangetal (MON) van 85,0 en een minimaal researchoctaangetal (RON) van 95,0 (»super") aan de pomp hebben.

    2. Lid 1 vormt geen beletsel voor de introductie op de markt van een Lid-Staat van een andere kwaliteit ongelode benzine met lagere octaangetallen dan de in lid 1 vastgestelde (»normaal").

    Artikel 6

    De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen om ervoor te zorgen dat noch de vermindering van het loodgehalte, noch de introductie van ongelode benzine leiden tot een significante kwalitatieve en/of kwantitatieve toeneming van de verontreinigende stoffen in de uitlaatgassen van motorvoertuigen.

    Artikel 7

    1. Behoudens het bepaalde in lid 2 verhinderen of beperken de Lid-Staten het vrije verkeer en het vrij in de handel brengen van benzine die aan de eisen van deze richtlijn voldoet, niet om redenen in verband met het lood- of benzeengehalte.

    2. Wanneer een Lid-Staat artikel 2, lid 3, toepast, wordt het maximaal toegestane loodgehalte van gelode benzine die op zijn grondgebied op de markt wordt gebracht, vastgesteld op 0,15 g Pb/l.

    Artikel 8

    1. De Lid-Staten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de voorschriften betreffende het maximale lood- en benzeengehalte van benzine en de benzinekwaliteit voor wat betreft het octaangetal in het laatste distributiestadium in acht worden genomen.

    2. Wanneer een Lid-Staat vaststelt dat de benzine niet overeenstemt met de voorschriften van de artikelen 1, 2, 4 en 5, neemt hij zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aan deze voorschriften wordt voldaan.

    Artikel 9

    1. Het loodgehalte van benzine wordt bepaald overeenkomstig de in deel I van de bijlage vermelde methoden.

    2. Het benzeengehalte van gelode en ongelode benzine wordt bepaald overeenkomstig de in deel II van de bijlage vermelde methode.

    3. De octaangetallen (MON en RON) van ongelode benzine worden bepaald overeenkomstig de in deel III van de bijlage vermelde methode.

    Artikel 10

    De procedures tot aanpassing van deze richtlijn aan de technische vooruitgang, als omschreven in de artikelen 11 en 12, hebben betrekking op de ontwikkelingen in verband met de in de bijlage genoemde referentiemethoden voor analyse, mede gelet op andere gelijkwaardige methoden.

    Deze aanpassing mag niet tot gevolg hebben dat de grenswaarden van deze richtlijn direct of indirect worden gewijzigd.

    Artikel 11

    1. Ter uitvoering van artikel 10 wordt een Comité ingesteld voor de aanpassing van deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, hierna het Comité te noemen, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

    2. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

    Artikel 12

    1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure bij het Comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat. 2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan bepalen naar gelang van de urgentie van het vraagstuk. Het spreekt zich uit met een meerderheid van 45 stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt geen deel aan de stemming.

    3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij gebreke van een advies doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

    Indien na verloop van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast.

    Artikel 13

    De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om zoveel mogelijk te waarborgen dat gelode benzine niet wordt gebruikt in motorvoertuigen die voor ongelode benzine zijn ontworpen.

    Artikel 14

    De Lid-Staten worden verzocht met het oog op de toepassing van artikel 3 een zo ruim mogelijk gebruik van ongelode benzine te bevorderen door alle voertuigen die met dergelijke brandstof kunnen rijden. Daartoe worden zij verzocht alle dienstig geachte maatregelen te nemen die verenigbaar zijn met het Verdrag.

    Artikel 15

    1. De Lid-Staten verstrekken de Commissie zo spoedig mogelijk inlichtingen over:

    - de datum waarop ongelode benzine op de markt wordt gebracht overeenkomstig artikel 3;

    - de maatregelen die uit hoofde van artikel 14 worden overwogen.

    2. De Lid-Staten verstrekken op verzoek van de Commissie:

    a) de hun ter beschikking staande inlichtingen over de hoeveelheden gelode en ongelode benzine die jaarlijks op de interne markt van de Gemeenschap worden geleverd;

    b) een samenvatting van de resultaten van de krachtens artikel 8, lid 1, genomen maatregelen;

    c) de hun ter beschikking staande inlichtingen over de gevolgen van de toepassing van deze richtlijn, in het bijzonder artikel 6:

    - voor de ontwikkeling van de concentraties lood en verontreinigende vervangingsprodukten in de lucht;

    - voor het energiebeleid en in het bijzonder de raffinage- en distributiesector.

    Artikel 16

    1. De Lid-Staten treffen de maatregelen die nodig zijn om uiterlijk op 1 januari 1986 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 17

    Richtlijn 78/611/EEG treedt buiten werking op 31 december 1985.

    Artikel 18

    Deze richtlijn is niet van toepassing op de Franse overzeese departementen.

    Artikel 19

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

    Gedaan te Brussel, 20 maart 1985.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    A. BIONDI

    (1) PB nr. C 178 van 6. 7. 1984, blz. 5.

    (2) PB nr. C 12 van 14. 1. 1985, blz. 56.

    (3) PB nr. C 25 van 28. 1. 1985, blz. 46.

    (4) PB nr. L 197 van 20. 7. 1978, blz. 19.

    (5) PB nr. C 46 van 17. 2. 1983, blz. 1.

    BIJLAGE

    REFERENTIEMETHODEN

    Voor de methoden gelden als authentieke tekst de versies in de verschillende talen die respectievelijk door de ISO en de ASTM zijn gepubliceerd of de door de Commissie daarmee in overeenstemming verklaarde andere versies.

    I. Referentiemethode voor de bepaling van het loodgehalte van benzine

    A. Gelode benzine

    Voor het meten van het loodgehalte van benzine is de referentiemethode de methode die is omschreven in ISO-norm 3830 (goedgekeurde uitgave van 1981).

    B. Ongelode benzine

    Voor het meten van het loodgehalte van benzine is de referentiemethode de methode die is omschreven in ASTM-norm D 3237 (goedgekeurde uitgave van 31 augustus 1979) met gebruikmaking van atoomabsorptiespectrometrie.

    II. Referentiemethode voor de bepaling van het benzeengehalte van benzine

    Voor het meten van het benzeengehalte van benzine is de referentiemethode de methode die is omschreven in ASTM-norm D 2267 (goedgekeurde uitgave van 1978) waarbij gebruik wordt gemaakt van de gaschromatografische bepaling met polaire kolom en interne standaard.

    III. Referentiemethoden voor het bepalen van de octaangetallen

    De octaangetallen (motoroctaangetal en researchoctaangetal) worden bepaald volgens de methoden omschreven in ISO-norm 5164, respectievelijk ISO-norm 5163 (goedgekeurde uitgaven van 1977).

    IV. Interpretatie van de resultaten

    De resultaten van de afzonderlijke metingen worden geïnterpreteerd volgens de methode beschreven in ISO-norm 4259, gepubliceerd in 1979.

    Top