Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31981L1051

Richtlijn 81/1051/EEG van de Raad van 7 december 1981 houdende wijziging van Richtlijn 79/113/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten inzake het bepalen van het geluid dat door bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel wordt uitgestraald

PB L 376 van 30.12.1981, p. 49–55 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 03/01/2002

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1981/1051/oj

31981L1051

Richtlijn 81/1051/EEG van de Raad van 7 december 1981 houdende wijziging van Richtlijn 79/113/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten inzake het bepalen van het geluid dat door bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel wordt uitgestraald

Publicatieblad Nr. L 376 van 30/12/1981 blz. 0049 - 0055
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 12 blz. 0081
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 12 blz. 0081
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 3 blz. 0204
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 3 blz. 0204


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 7 december 1981 houdende wijziging van Richtlijn 79/113/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake het bepalen van het geluid dat door bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel wordt uitgestraald (81/1051/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat in de Lid-Staten de voorschriften voor het toelaatbare geluidsniveau op de bedieningsplaatsen, alsmede voor de methode voor de meting van dit geluidsniveau van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen, hetgeen wanneer zij op bouwterreinmachines worden toegepast, een belemmering vormt voor de handel in deze machines en dit materieel ; dat deze voorschriften derhalve onderling dienen te worden aangepast;

Overwegende dat Richtlijn 79/113/EEG (3) ten doel heeft de harmonisatie van de methoden voor meting van het geluidsniveau van bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel;

Overwegende dat tijdens de zitting van de Raad van 18 en 19 december 1978, de ministers van Milieuzaken hebben verklaard dat de technische bepalingen bestemd voor de meting van het geluid op de arbeidsplaats van het bedieningspersoneel zullen moeten worden opgenomen in de bijlagen van de bijzondere richtlijnen voor elke machine in kwestie;

Overwegende dat het wenselijk is alle technische bepalingen, met een algemeen karakter, die nodig zijn ter bepaling van de geluidsemissies van bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel, in één enkele richtlijn te bundelen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 79/113/EEG wordt als volgt gewijzigd: 1. artikel 1, lid 3, wordt als volgt gelezen:

"3. Landbouw- en bosbouwtrekkers zijn van het toepassingsgebied van deze richtlijn uitgesloten.";

2. artikel 2 wordt als volgt gelezen:

"Artikel 2

1. Indien een bijzondere richtlijn voorziet in het bepalen van het geluid dat wordt uitgestraald door bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel als bedoeld in artikel 1, dient dit te geschieden overeenkomstig de voorschriften van bijlage I.

2. Indien een bijzondere richtlijn voorziet in het bepalen van het uitgestraalde geluid op de bedieningsplaats(en) van bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel als bedoeld in artikel 1, dient dit te geschieden overeenkomstig de voorschriften van bijlage II."; (1) PB nr. C 147 van 16.6.1980, blz. 129. (2) PB nr. C 182 van 21.7.1980, blz. 7. (3) PB nr. L 33 van 8.2.1979, blz. 15.

3. artikel 4, lid 1, wordt als volgt gelezen:

"1. Er wordt een Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijnen voor het bepalen van het uitgestraalde geluid van bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel opgericht, hierna te noemen het "Comité", samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.";

4. de bijlage wordt als volgt gewijzigd: a) het opschrift "Bijlage" wordt gelezen "Bijlage I",

b) de punten 4.2 en 6.5 worden geschrapt;

5. er wordt een bijlage II toegevoegd, waarvan de tekst is opgenomen als bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

2. De Lid-Staten brengen de tekst van alle bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, ter kennis van de Commissie.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 7 december 1981.

Voor de Raad

De Voorzitter

CARRINGTON

BIJLAGE

"BIJLAGE II METHODE VOOR HET BEPALEN VAN HET LUCHTGELUID DAT DOOR MACHINES DIE IN OPEN LUCHT WORDEN GEBRUIKT WORDT UITGESTRAALD NAAR DE BEDIENINGSPLAATS(EN) VAN DIE MACHINES

1. DOEL

Deze methode is bestemd voor het bepalen van het geluid dat wordt uitgestraald naar de bedieningsplaats(en) door alle machines, onderdelen van machines en installaties die in de open lucht worden gebruikt, als omschreven in artikel 1 van deze richtlijn, hierna te noemen "machines".

Zij geldt niet voor rechtstreekse metingen ter bepaling van het blootstellingsniveau van het bedieningspersoneel op de bedieningsplaats.

De volgens deze methode verkregen waarden leveren de gegevens voor de bepaling van het geluiddrukniveau op de bedieningsplaats(en) van machines. Tenzij anders vermeld omvatten deze waarden alle toleranties.

De bedieningsplaats(en) van verschillende machines is (zijn) omschreven in de bijzondere richtlijnen.

Deze methode is van toepassing voor zover in bijzondere richtlijnen geen andere of aanvullende bepalingen zijn opgenomen waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere eigenschappen van bepaalde soorten machines.

2. TOEPASSINGSGEBIED 2.1. Soort geluid

Deze methode is van toepassing op elk soort geluid op de bedieningsplaats(en) van machines.

2.2. Type machine

Deze methode is van toepassing op alle machines met één of meer bedieningsplaatsen.

3. DEFINITIES 3.1. Geluiddrukniveau LpA

Zie hoofdstuk 3.1 van bijlage I.

3.2. Equivalent continu-niveau van de geluiddruk LAeq (t1, t2)

Het equivalent continu-niveau van de geluiddruk LAeq (t1, t2) wordt verkregen door de in IEC-publikatie 179, 2e druk, 1973, gedefinieerde A-weging toe te passen op het hierna gedefinieerde equivalent continu-niveau van de geluiddruk Leq (t1, t2). Deze weging kan onder meer worden verkregen door gebruikmaking van een weegfilter A in de meetketen.

Het equivalent continu-niveau van de geluiddruk van een geluid in een punt voor een tussen de ogenblikken t1 en t2 beperkte duur Leq (t1, t2), in dB is gedefinieerd als >PIC FILE= "T0021285">

waarin:

p(t) = de momentane effectieve geluiddruk in dit punt, uitgedrukt in Pa;

Po = de referentiegeluiddruk, gelijk aan 20 ¶Pa;

Lp(t) - het momentane geluiddrukniveau in dit punt, uitgedrukt in dB;

t1 en t2 = de ogenblikken die respectievelijk het begin en het einde van de referentieduur voor de bepaling van Leq bepalen;

t2 - t1 = metingsduur.

4. BEOORDELINGSFACTOR VOOR HET WEERGEVEN VAN DE RESULTATEN

Het geluidscriterium voor de bedieningsplaats(en) van bouwterreinmachines wordt uitgedrukt door het A-gewogen equivalent continu-niveau van de geluiddruk, LAeq (t1, t2).

5. MEETAPPARATUUR

De specificaties van hoofdstuk 5 van bijlage I moeten worden toegepast met als bijkomende conditie in punt 5.3 dat de uitwendige doorsnede van de microfoon niet meer mag bedragen dan 13 mm.

6. AANWEZIGHEID VAN BEDIENINGSPERSONEEL

In de bijzondere richtlijnen is aangegeven of het bedieningspersoneel tijdens de proeven al dan niet aanwezig moet zijn. 6.1. Kleding van het bedieningspersoneel

Het bedieningspersoneel dat tijdens de proeven op de bedieningsplaats aanwezig is moet de gebruikelijke arbeidskleding en uitrusting (bij voorbeeld helm) dragen.

6.2. Lengte van het bedieningspersoneel 6.2.1. Bedieningspersoneel in staande houding

De lengte van het bedieningspersoneel (met schoeisel) moet 1,75 m ± 0,05 m bedragen.

6.2.2. Bedieningspersoneel in zittende houding

De lengte in zittende houding (h) moet 0,93 ± 0,05 m bedragen zoals aangegeven in figuur 1. >PIC FILE= "T0021286">

7. PLAATSING VAN DE MICROFOON 7.1. Algemene gegevens

De plaats van de microfoon wordt bepaald door de bijzondere richtlijnen. Algemene specificaties betreffende zijn gebruikelijke plaats worden gegeven in de punten 7.2 en 7.3.

7.2. Plaatsing van de microfoon bij afwezigheid van bedieningspersoneel 7.2.1. Op de bedieningsplaats van een staande bestuurder

De microfoon wordt aangebracht op de plaats waar zich normaal een bestuurder bevindt op een hoogte van 1,60 m ± 0,025 m boven de plaats waarop deze staat.

7.2.2. Op de bedieningsplaats van een zittende bestuurder

De microfoon wordt aangebracht in punt A als aangegeven in figuur 2. >PIC FILE= "T0021287">

A = de plaats van de microfoon.

SIP = het referentiepunt van de zitplaats als omschreven in ISO 5353, 1978. Bij de bepaling van dit punt moet de zitplaats zich zo dicht mogelijk bij het middelpunt van de uiterste standen in horizontale en verticale richting bevinden, met alle veren ingedrukt tot op het punt waar de zitplaats het middelpunt van zijn afveringsgebied bereikt.

7.3. Plaatsing van de microfoon in aanwezigheid van de bestuurder

De microfoon wordt aangebracht op 200 ± 20 mm van het mediaanvlak van het hoofd op ooghoogte en aan die zijde van het hoofd waar de waarde van LAeq (t1, t2) het hoogst is.

Opmerking:

om de plaatsing van de microfoon te vergemakkelijken kan deze worden aangebracht in een raam, op de helm of op een harnas aan de schouders van de bestuurder.

Voor de metingen met de bestuurder in zittende houding moet de stoel zodanig zijn ingesteld dat deze gemakkelijk de bedieningspedalen en -handels kan bereiken.

8. OMGEVINGSOMSTANDIGHEDEN 8.1. Plaats van de meting

De machine wordt zoveel mogelijk opgesteld in de omstandigheden die zijn omschreven in punt 6.3 van bijlage I.

8.2. Achtergrondgeluid

Het achtergrondgeluid moet op ieder meetpunt ten minste 10 dB (A) minder bedragen dan het door de machine uitgestraalde geluid.

9. PLAATSINGS- EN BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN 9.1. Algemeen

Nadere bijzonderheden betreffende de voorwaarden waaraan bij de plaatsing en het bedrijf van de machines moet zijn voldaan, worden aangegeven in de bijlagen bij de desbetreffende bijzondere richtlijnen.

Deze voorwaarden moeten zoveel mogelijk dezelfde zijn als die welke zijn aangegeven in de bijlagen van de bijzondere richtlijnen ter bepaling van het geluidsniveau van de machine.

9.2. Werking van een met verstelbare voorzieningen uitgeruste machine (bij voorbeeld vensters die kunnen worden geopend) 9.2.1. Indien zich op de machine verstelbare voorzieningen bevinden, die, hoewel niet rechtstreeks verband houdend met de werking ervan, toch van invloed kunnen zijn op de waarde van LAeq (t1, t2) moeten afzonderlijke geluidsproeven worden uitgevoerd en in het in hoofdstuk 12 bedoelde rapport worden vermeld.

Nadere bijzonderheden over in aanmerking te nemen verstelbare inrichtingen worden in de bijlagen bij de bijzondere richtlijnen aangegeven.

9.2.2. Voor een machine met een bedieningscabine geldt in beginsel het volgende: a) indien de cabine is voorzien van een klimaatregelings- en/of ventilatie-inrichting, worden de metingen uitgevoerd met gesloten portieren en vensters en met de klimaatregelings- en/of ventilatie-inrichtingen werkend in hun hoogste stand;

b) indien de cabine is ontworpen om met geopende portieren en vensters te kunnen werken en geen klimaatregelings- en/of ventilatie-inrichting heeft, worden de metingen zowel met gesloten portieren en vensters als met geopende portieren en vensters uitgevoerd ; de hoogste van de beide waarden wordt aangehouden.

10. UITVOERING VAN DE METINGEN EN BEREKENING VAN DE RESULTATEN 10.1. Metingsduur T (= t2 - t1)

De metingsduur T moet voor elk meetpunt in de bijzondere richtlijnen worden gepreciseerd. Hij zal in beginsel minstens 15 seconden bedragen ; in geval van een arbeidscyclus moet hij gelijk zijn aan de duur van een geheel aantal cyclussen.

10.2. Bepaling van het equivalent continu-niveau van het A-gewogen geluiddrukniveau, LAeq (t1, t2)

Het niveau LAeq (t1, t2) wordt verkregen ofwel rechtstreeks door integratie van p2 (t) of door bemonstering van het drukniveau LpA. 10.2.1. Door integratie van p(t)2

LAeq (t1, t2) kan rechtstreeks worden verkregen door integratie van het kwadraat van de A-gewogen geluiddruk gedurende een duur die gelijk is aan t2 - t1 volgens de relatie die is aangegeven in punt 3.2.

Deze integratie kan plaatsvinden door numerieke of analoge methoden, bij voorbeeld met behulp van een integrerende geluidsmeter.

10.2.2. Door gebruikmaking van de niveaus van de A-gewogen geluiddruk LpA

Voor de meting van de geluiddruk LpA wordt gebruik gemaakt van een instrument als omschreven onder punt 5.2 van bijlage I.

Het aantal metingen en de metingsduur zullen voor elk type machine worden vastgesteld in de bijzondere richtlijnen.

10.3. Meting van de verstorende invloeden

De specificaties zijn aangegeven in punt 7.1.3 van bijlage I.

10.4. Correctie van de metingen 10.4.1. Verstorende invloeden : temperatuur, vochtigheid, hoogte, enz.

De specificaties zijn aangegeven in punt 8.6.3 van bijlage I.

10.4.2. Achtergrondgeluid

Geen correctie zal worden toegepast voor het achtergrondgeluid.

11. GELUIDEN MET EEN IMPULSKARAKTER

(In verband met de ontwikkeling van de techniek, is dit punt 11 nog in studie ; de definitieve tekst zal volgens de procedure van het Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek worden bepaald.)

12. TE REGISTREREN GEGEVENS

Het verslag moet de nodige gegevens bevatten over de meting van het geluid op de bedieningsplaatsen overeenkomstig hoofdstuk 10 van bijlage I.

Er moeten aanvullende gegevens, met name betreffende de inrichting van de bedieningsplaats tijdens de metingen worden verstrekt.

Bovendien moet in het verslag nauwkeurig worden aangegeven dat de equivalente continu-niveaus van het A-gewogen geluiddrukniveau LAeq (t1, t2) zijn verkregen in overeenstemming met deze methode en met de bijzondere richtlijnen.

Opmerking:

Indien de metingen op de bedieningsplaatsen worden uitgevoerd bij de bepaling van het geluidsvermogensniveau van de machine, moeten de gegevens worden opgenomen in één enkel verslag."

Top