Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31977L0540

    Richtlijn 77/540/EEG van de Raad van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid- Staten betreffende parkeerlichten van motorvoertuigen

    PB L 220 van 29.8.1977, p. 83–94 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; opgeheven door 32009R0661

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1977/540/oj

    31977L0540

    Richtlijn 77/540/EEG van de Raad van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid- Staten betreffende parkeerlichten van motorvoertuigen

    Publicatieblad Nr. L 220 van 29/08/1977 blz. 0083 - 0094
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0223
    Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 6 blz. 0222
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0223
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0235
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0235


    ++++

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    van 28 juni 1977

    inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende parkeerlichten van motorvoertuigen

    ( 77/540/EEG )

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

    Gezien het voorstel van de Commissie ,

    Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

    Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder meer betrekking hebben op parkeerlichten ;

    Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in de plaats van hun huidige regelingen , met name om voor elk type voertuig de uitvoering mogelijk te maken van de EEG-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 ) ;

    Overwegende dat de Raad bij Richtlijn 76/756/EEG ( 4 ) de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de installatie van verlichtings - en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan heeft vastgesteld ;

    Overwegende dat elke Lid-Staat , op grond van een geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voor parkeerlichten , in staat is te constateren of de gemeenschappelijke constructie - en beproevingsvoorschriften worden nageleefd , en de andere Lid-Staten van het geconstateerde in kennis te stellen door het toezenden van een afschrift van het goedkeuringsformulier dat voor elk type parkeerlicht wordt opgesteld ; dat het aanbrengen van een EEG-goedkeuringsmerk op alle inrichtingen , die in overeenstemming met het goedgekeurde type zijn gefabriceerd , een technische controle van deze inrichtingen in de andere Lid-Staten overbodig maakt ;

    Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controle erkennen , die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften wordt uitgevoerd ,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

    Artikel 1

    1 . Iedere Lid-Staat verleent de EEG-goedkeuring voor elk type parkeerlicht , dat voldoet aan de in de bijlagen I , II , IV , V en VI opgenomen constructie - en beproevingsvoorschriften .

    2 . De Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , treft de nodige maatregelen , om zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten , voor zover noodzakelijk te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type . Deze controle beperkt zich tot steekproeven .

    Artikel 2

    De Lid-Staten kennen de fabrikant of diens gevolmachtigde een EEG-goedkeuringsmerk toe overeenkomstig de in bijlage IV vastgestelde modellen , voor elk type parkeerlicht dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd .

    De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen , ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen parkeerlichten van een krachtens artikel 1 goedgekeurd type en andere inrichtingen .

    Artikel 3

    1 . De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van parkeerlichten , voorzien van het EEG-goedkeuringsmerk , niet verbieder , om redenen die verband houden met hun constructie of werking .

    2 . Een Lid-Staat mag echter het op de markt brengen van parkeerlichten , voorzien van het EEG-goedkeuringsmerk , verbieden wanneer deze systematisch niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type .

    Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de andere Lid-Staten en de Commissie , met opgave van de redenen van zijn beslissing .

    Artikel 4

    De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden binnen een maand aan de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten een afschrift van de goedkeuringsformulieren , waarvan een model in bijlage III is opgenomen , voor elk type parkeerlicht , dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren .

    Artikel 5

    1 . Indien de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , constateert dat verscheidene parkeerlichten , voorzien van hetzelfde EEG-goedkeuringsmerk , niet in overeenstemming zijn met het door hem goedgekeurde type , neemt hij de nodige maatregelen om de overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type te waarborgen . De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen , die , wanneer er systematisch gebrek aan overeenstemming is , zelfs intrekking van de EEG-goedkeuring kunnen inhouden . Deze instanties nemen dezelfde maatregelen , waanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld .

    2 . De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende EEG-goedkeuring en van de beweegredenen daarvoor .

    Artikel 6

    Elke beslissing houdende weigering of intrekking van de goedkeuring , dan welk verbod van he op de markt brengen of het gebruik , genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn , moet nauwkeurig worden gemotiveerd . Deze beslissing wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende met opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend .

    Artikel 7

    De Lid-Staten mogen de EEG-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen die verband houden met de parkeerlichten , indien deze van het EEG-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht .

    Artikel 8

    De Lid-Staten mogen de verkoop , de registratie , het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de parkeerlichten , indien deze van het EEG-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht .

    Artikel 9

    Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan , ieder voor deelneming aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig met of zonder carrosserie , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , landbouw - of bosbouwtrekkers en -machines , alsmede machines voor openbare werken .

    Artikel 10

    De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen aan te passen aan de vooruitgang van de techniek , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG .

    Artikel 11

    1 . De Lid-Staten stellen de nodige bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen in werking binnen achttien maanden na de kennisgeving van de richtlijn en stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis .

    2 . De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de Commissie in kennis wordt gesteld van de tekst van de belangrijke bepalingen van nationaal recht , die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen .

    Artikel 12

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

    Gedaan te Luxemburg , 28 juni 1977 .

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    W . RODGERS

    ( 1 ) PB nr . C 118 van 16 . 5 . 1977 , blz . 29 .

    ( 2 ) PB nr . C 114 van 11 . 5 . 1977 , blz . 4 .

    ( 3 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .

    ( 4 ) PB nr . L 262 van 27 . 9 . 1976 , blz . 1 .

    LIJST VAN BIJLAGEN

    Bijlage I : Definities , algemene bepalingen , sterkte van het uitgestraalde licht , beproevingsmethode , kleur van het uitgestraalde licht , overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type , opmerking over de kleur

    Bijlage II : Parkeerlichten : minimumhoeken , vereist voor de ruimtelijke lichtverdeling

    Bijlage III : Model van EEG-goedkeuringsformulier

    Bijlage IV : EEG-goedkeuringsvoorwaarden en het merken

    Bijlage V : Fotometrische metingen

    Bijlage VI : Kleur van het uitgestraalde licht , trichromatische coordinaten

    BIJLAGE I

    DEFINITIES , ALGEMENE BEPALINGEN , STERKTE VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , BEPROEVINGSMETHODE , KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE , OPMERKING OVER DE KLEUR

    1 . DEFINITIES

    1.1 . Parkeerlicht . Onder " parkeerlicht " verstaat men een licht dat dient om de aanwezigheid van een binnen de bebouwde kom geparkeerd voertuig aan te geven .

    1.2 . Referentie-as . Onder " referentie-as " verstaat men de voor het lichtsignaal karakteristieke as bepaald door de fabrikant van het licht om de richting aan te geven waarin het licht uitstraalt ( H = 0 * , V = 0 * ) bij het vaststellen van de hoeken voor fotometrische metingen en het plaatsen van het licht op het voertuig .

    1.3 . Referentiepunt . Onder " referentiepunt " verstaat men het snijpunt van de referentie-as met het uitvalsvlak van het door de gloeilamp uitgestraalde licht zoals opgegeven door de fabrikant van het licht .

    1.4 . Type parkeerlicht . Onder " type parkeerlicht " verstaat men parkeerlichten die onderling geen wezenlijke verschillen vertonen ; deze verschillen kunnen met name betrekking hebben op de volgende punten :

    1.4.1 . fabrieks - of handelsmerk ;

    1.4.2 . kenmerken van het optische systeem ;

    1.4.3 . type gloeilamp .

    2 . ALGEMENE BEPALINGEN

    2.1 . Elk van de monsters van punt 1.2.3 van bijlage IV moet voldoen aan de onder 3 en 5 genoemde bepalingen .

    2.2 . De parkeerlichten moeten zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat ze onder normale gebruiksomstandigheden en ondanks de trillingen waaraan ze in dat geval blootgesteld kunnen zijn , de in deze richtlijn voorgeschreven kenmerken behouden en goed blijven functioneren .

    3 . STERKTE VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

    3.1 . In de referentie-as moet de sterkte van het door elk van de twee in punt 1.2.3 van bijlage II bedoelde monsters uitgestraalde licht minstens gelijk zijn aan het minimum en ten hoogste gelijk aan het maximum zoals hierna vastgesteld :

    * Minimum ( cd ) * Maximum ( cd ) *

    3.1.1 . Naar voren gerichte parkeerlichten * 2 * 60 *

    3.1.2 . Naar achteren gerichte parkeerlichten * 2 * 30 *

    3.2 . Buiten de referentie-as en binnen de hoekvelden die zijn omschreven in de schema's van bijlage II , mag de sterkte van het door elk van de twee monsters uitgestraalde licht

    3.2.1 . in elke richting overeenkomende met de punten van de tabel voor de lichtverdeling in bijlage V , niet minder zijn dan het minimum aangegeven onder 3.1 vermenigvuldigd met het percentage dat in deze tabel voor de betrokken richting is aangegeven ;

    3.2.2 . in geen enkele richting binnen het gebied waar het licht kan worden waargenomen meer bedragen dan het onder 3.1 aangegeven maximum ;

    3.2.3 . een lichtsterkte van 60 cd is evenwel toegelaten voor parkeerlichten die met stoplichten zijn samengebouwd ( zie punt 3.1.2 ) beneden een vlak dat een hoek van 5 * in benedenwaartse richting met het horizontale vlak vormt ;

    3.2.4 . bovendien ,

    3.2.4.1 . mag de sterkte van het uitgestraalde licht binnen de in bijlage II omschreven velden nergens minder zijn dan 0,05 cd ,

    3.2.4.2 . moeten de voorschriften van punt 2.2 van bijlage V inzake plaatselijke variaties van de lichtsterkte in acht worden genomen .

    3.3 . De lichtsterkten worden gemeten bij ( een ) voortdurend brandende gloeilamp(en ) en wanneer het gaat om inrichtingen die ambergeel of rood licht uitstralen , wordt de lichtsterkte in gekleurd licht gemeten .

    3.4 . In bijlage V , waarnaar punt 3.2.1 verwijst , staan nadere gegevens over de toe te passen meetmethoden .

    4 . BEPROEVINGSMETHODE

    Alle metingen worden uitgevoerd met kleurloze standaardlampen van de voor het parkeerlicht voorgeschreven typen , die zodanig zijn ingesteld dat ze de normale lichtstroom uitstralen die voor deze typen gloeilamp is voorgeschreven .

    5 . KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

    De kleur van het uitgestraalde licht , gemeten met gebruikmaking van een lichtbron met een kleurtemperatuur van 2 854 K , overeenkomende met lichtbron A van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde ( CIE ) , moet liggen binnen de grenzen van de coordinaten die voor de betrokken kleur in bijlage VI zijn voorgeschreven .

    6 . OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE

    Elk parkeerlicht dat is voorzien van een EEG-goedkeuringsmerk , moet overeenstemmen met het goedgekeurde type en aan de onder 3 en 5 genoemde fotometrische voorwaarden voldoen . Voor een parkeerlicht dat bij wijze van steekproef uit de serieproduktie wordt genomen , kunnen de eisen betreffende de minimumsterkte van het uitgestraalde licht ( gemeten met een standaardlamp zoals bedoeld onder punt 4 ) in elke betrokken richting evenwel worden verlaagd tot 80 % van de onder 3.1 en 3.2 voorgeschreven minimumwaarden .

    7 . OPMERKING OVER DE KLEUR

    De EEG-goedkeuring wordt verleend indien de kleur van het door de parkeerlichten uitgestraalde licht voldoet aan de voorschriften van punt 3.13 van bijlage I van Richtlijn 76/756/EEG .

    BIJLAGE II

    MINIMUMHOEKEN VEREIST VOOR DE RUIMTELIJKE LICHTVERDELING ( 1 )

    In elk geval bevinden de verticale minimumhoeken voor de ruimtelijke lichtverdeling zich 15 * boven en 15 * beneden de horizontale rechte .

    Figuur : zie P.b .

    ( 1 ) De hoeken in deze diagrammen komen overeen met inrichtingen die op de rechterzijde van het voertuig moeten worden aangebracht . De pijlen in deze diagrammen wijzen naar de voorzijde van de voertuigen .

    BIJLAGE III

    MODEL VAN EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER

    ( Maximumformaat : A 4 ( 210 maal 297 mm ) )

    Naam van de bevoegde instantie

    Mededeling betreffende de EEG-goedkeuring , weigering , intrekking van de EEG-goedkeuring van een type parkeerlicht

    Goedkeuringsnummer ...

    1 . Type parkeerlicht ...

    2 . Voorgeschreven type(n ) van de gloeilamp ...

    3 . Kleur van het uitgestraalde licht ...

    4 . Fabrieks - of handelsmerk van het licht ...

    5 . Naam en adres van de fabrikant ...

    6 . Eventueel , naam en adres van diens gevolmachtigde ...

    7 . Ter EEG-goedkeuring aangeboden op ...

    8 . Technische dienst belast met de EEG-goedkeuringsproeven ...

    9 . Datum van het door deze dienst afgegeven rapport ...

    10 . Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport ...

    11 . Datum waarop de EEG-goedkeuring is verleend/geweigerd/ingetrokken ( 1 ) ...

    12 . Collectieve EEG-goedkeuring , verleend op basis van punt 3.3 van bijlage IV , voor een verlichtings - en lichtsignaalinrichting die verschillende lichten omvat , met name ...

    13 . Datum waarop de collectieve EEG-goedkeuring is verleend/geweigerd/ingetrokken ( 1 ) ...

    14 . Plaats ...

    15 . Datum ...

    16 . Handtekening ...

    17 . Op bijgevoegde tekening nr . ... staan de geometrische gegevens voor de installatie van de inrichting op het voertuig , alsmede de referentie-as en het referentiepunt van de inrichting .

    18 . Eventuele opmerkingen ...

    ( 1 ) Doorhalen hetgeen niet van toepassing is .

    BIJLAGE IV

    EEG-GOEDKEURINGSVOORWAARDEN EN HET MERKEN

    1 . VERZOEK OM EEG-GOEDKEURING

    1.1 . Het verzoek om EEG-goedkeuring wordt ingediend door de houder van het fabrieks - of handelsmerk , of door diens gevolmachtigde .

    1.2 . Voor elk type parkeerlicht gaat het verzoek vergezeld van :

    1.2.1 . een beknopte technische beschrijving waarin met name het of de voorgeschreven type(n ) gloeilamp(en ) wordt ( worden ) aangegeven , dat ( die ) moet(en ) voldoen aan de specificaties van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde ( CIE ) ;

    1.2.2 . tekeningen , in drievoud , die voldoende gedetailleerd zijn om het type parkeerlicht te kunnen identificeren en waarop de geometrische gegevens voor de installatie op het voertuig zijn aangegeven , alsmede de waarnemingsas die bij de proeven als referentie-as moet worden genomen ( horizontale hoek H = 0 * , verticale hoek V = 0 * ) benevens het punt dat bij deze proeven als referentiepunt moet worden genomen ;

    1.2.3 . twee monsters ; indien het parkeerlicht niet naar believen op beide zijden van het voertuig kan worden aangebracht , mogen de twee overgelegde monsters aan elkaar gelijk zijn en alleen geschikt zijn om op de rechter - of de linkerzijde van het voertuig te worden aangebracht .

    2 . OPSCHRIFTEN

    2.1 . De ter EEG-goedkeuring aangeboden monsters van een type parkeerlicht moeten :

    2.1.1 . voorzien zijn van het fabrieks - of handelsmerk van de aanvrager ; dit merk moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn ;

    2.1.2 . voorzien zijn van een duidelijk leesbare en onuitwisbare aanduiding van het of de voorgeschreven type(n ) gloeilamp(en ) ;

    2.1.3 . een voldoende grote plaatsruimte hebben voor het EEG-goedkeuringsmerk met inbegrip van de aanvullende symbolen , als bedoeld onder 4 ; deze plaats moet op de onder 1.2.2 genoemde tekeningen zijn aangegeven .

    3 . EEG-GOEDKEURING

    3.1 . Wanneer de twee overeenkomstig punt 1 ingediende monsters voldoen aan de bijlagen I , II , IV , V en VI , wordt de EEG-goedkeuring verleend en wordt een goedkeuringsnummer toegekend .

    3.2 . Dit nummer wordt niet meer toegekend aan een ander type parkeerlicht .

    3.3 . Wanneer de EEG-goedkeuring wordt aangevraagd voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting dat een parkeerlicht en andere lichten omvat , kan een collectief EEG-goedkeuringsmerk worden toegekend , mits het parkeerlicht voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn en alle andere lichten die deel uitmaken van het type verlichtings - en lichtsignaalinrichting waarvoor de EEG-goedkeuring wordt aangevraagd , voldoen aan de bijzondere richtlijnen die daarop van toepassing zijn .

    4 . HET MERKEN

    4.1 . Op elk parkeerlicht dat overeenstemt met een op grond van deze richtlijn goedgekeurd type , moet een EEG-goedkeuringsmerk zijn aangebracht .

    4.2 . Dit merk bestaat

    uit een rechthoek waarbinnen een kleine letter " e " , gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , is geplaatst :

    1 voor Duitsland

    2 voor Frankrijk

    3 voor Italië

    4 voor Nederland

    6 voor België

    11 voor het Verenigd Koninkrijk

    13 voor Luxemburg

    18 voor Denemarken

    IRL voor Ierland ,

    en uit een EEG-goedkeuringsnummer dat overeenkomt met het nummer van het voor het type parkeerlicht opgestelde EEG-goedkeuringsformulier .

    4.3 . Aan het EEG-goedkeuringsmerk wordt het aanvullende symbool " P " toegevoegd .

    4.4 . Het EEG-goedkeuringsnummer moet worden aangebracht vlak bij de rechthoek waarbinnen de letter " e " is geplaatst , in een willekeurige positie ten opzichte van de rechthoek .

    4.5 . Het EEG-goedkeuringsmerk en het aanvullende symbool moeten zodanig op de lens of op een van de lenzen worden aangebracht dat ze onuitwisbaar en goed leesbaar zijn , ook wanneer de parkeerlichten op het voertuig zijn aangebracht .

    4.6 . Een voorbeeld van een EEG-goedkeuringsmerk met aanvullend symbool is in het aanhangsel weergegeven .

    4.7 . In geval van toekenning van een collectief EEG-goedkeuringsnummer als bepaald in punt 3.3 voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting dat een parkeerlicht en andere lichten omvat , kan één enkel EEG-goedkeuringsmerk worden aangebracht , dat bestaat uit :

    - een rechthoek waarbinnen de letter " e " , gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend , is geplaatst ,

    - een EEG-goedkeuringsnummer ,

    - de aanvullende symbolen als bepaald in de verschillende richtlijnen uit hoofde waarvan de EEG-goedkeuring is verleend .

    4.8 . De afmetingen van de verschillende onderdelen van dit merk mogen niet kleiner zijn dan de grootste van de minimumafmetingen die voor het individuele merken zijn voorgeschreven in de richtlijnen uit hoofde waarvan de EEG-goedkeuring is verleend .

    Aanhangsel

    Voorbeeld van EEG-goedkeuringsmerk : zie P.b .

    BIJLAGE V

    FOTOMETRISCHE METINGEN

    1 . MEETMETHODEN

    1.1 . Bij de fotometrische metingen moeten storende weerkaatsingen worden vermeden door een passende afscherming .

    1.2 . In geval van twijfel over de resultaten van de metingen , moeten deze als volgt worden uitgevoerd :

    1.2.1 . de meetafstand moet zodanig zijn dat de wet van het omgekeerde van het kwadraat van de afstand van toepassing is ;

    1.2.2 . de meetapparatuur moet zodanig zijn dat de hoekopening van de lichtgevoelige apparatuur , gezien vanuit het referentiepunt van het licht , ligt tussen 10' en 1 * ;

    1.2.3 . aan de eis betreffende de lichtsterkte voor een bepaalde waarnemingsrichting wordt voldaan wanneer deze lichtsterkte wordt bereikt in een richting die niet meer dan 15' van de waarnemingsrichting afwijkt .

    2 . TABEL VAN DE GENORMALISEERDE RUIMTELIJKE LICHTVERDELING : zie P.b .

    2.1 . De richting H = 0 * en V = 0 * komt overeen met de referentie-as ( op het voertuig moet deze horizontaal zijn , evenwijdig met het middenlangsvlak van het voertuig , in de richting van het voorgeschreven zicht ) . Zij loopt door het referentiepunt . De in de tabel aangegeven waarden geven voor de verschillende meetrichtingen de minimumlichtsterkten in procenten van het vereiste minimum voor elk licht in de as ( in de richting H = 0 * en V = 0 * ) .

    2.2 . Wanneer het licht bij visueel onderzoek plaatselijk aanzienlijke variaties in lichtsterkte schijnt te vertonen , wordt nagegaan of geen enkele tussen twee onder 2.1 genoemde meetrichtingen gemeten lichtsterkte

    2.2.1 . minder bedraagt dan 50 % van de geringste minimumlichtsterkte van de voor deze meettrichtingen voorgeschreven twee lichtsterkten , wanneer het minimumwaarden betreft ,

    2.2.2 . meer bedraagt dan de geringste maximumlichtsterkte van de voor deze meetrichtingen voorgeschreven twee lichtsterkten , verhoogd met een fractie van het verschil tussen de voor deze meetrichtingen voorgeschreven lichtsterkten , waarbij deze fractie een lineaire functie van het verschil is , wanneer het maximumwaarden betreft .

    BIJLAGE VI

    KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

    TRICHROMATISCHE COOERDINATEN

    ROOD :

    grenswaarde naar geel : y * 0,335

    grenswaarde naar paars : z * 0,008

    WIT :

    grenswaarde naar blauw : x * 0,310

    grenswaarde naar geel : x * 0,500

    grenswaarde naar groen : y * 0,150 + 0,640 x

    grenswaarde naar groen : y * 0,440

    grenswaarde naar paar : y * 0,050 + 0,750 x

    grenswaarde naar rood : y * 0,382

    AMBER GEEL :

    grenswaarde naar geel : y * 0,429

    grenswaarde naar rood : y * 0,398

    grenswaarde naar wit : z * 0,007

    Voor de verificatie van deze colorimetrische eigenschappen , wordt gebruik gemaakt van een lichtbron met een kleurtemperatuur van 2 854 K , overeenkomende met lichtbron A van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde ( CIE ) .

    Top