EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31976L0760

Richtlijn 76/760/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid- Staten betreffende de achterkentekenplaatverlichting van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

PB L 262 van 27.9.1976, p. 85–95 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; opgeheven door 32009R0661

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1976/760/oj

31976L0760

Richtlijn 76/760/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid- Staten betreffende de achterkentekenplaatverlichting van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Publicatieblad Nr. L 262 van 27/09/1976 blz. 0085 - 0095
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0114
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0056
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0114
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0124
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0124


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 27 juli 1976

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de achterkentekenplaatverlichting van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

( 76/760/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen onder meer betrekking hebben op de achterkentekenplaatverlichting ;

Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in de plaats van hun huidige regelingen , met name om voor elk type voertuig de uitvoering mogelijk te maken van de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 ) ;

Overwegende dat de Raad bij Richtlijn 76/756/EEG ( 4 ) de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de installatie van verlichtings - en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan heeft vastgesteld ;

Overwegende dat elke Lid-Staat , op grond van een geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voor de achterkentekenplaatverlichting , in staat is te constateren of de gemeenschappelijke constructie - en beproevingsvoorschriften worden nageleefd , en de andere Lid-Staten van het geconstateerde in kennis te stellen door het toezenden van een afschrift van het goedkeuringsformulier dat voor elk type achterkentekenplaatverlichting wordt opgesteld ; dat het aanbrengen van een E.E.G.-goedkeuringsmerk op alle inrichtingen , die in overeenstemming met het goedgekeurde type zijn gefabriceerd , een technische controle van deze inrichtingen in de andere Lid-Staten overbodig maakt ;

Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met sommige technische voorschriften die door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties zijn vastgelegd in haar reglement nr . 4 ( Uniform provisions for the approval of devices for the illumination of rear registration plates of motor vehicles ( except motor cycles ) and their trailers ) ( 5 ) dat is gehecht aan het " Agreement of 20 March 1958 concerning the adoption of uniform conditions for approval and reciprocal recognition of approval for motor vehicle equipment and parts " ;

Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controle erkennen die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften wordt uitgevoerd ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . Iedere Lid-Staat verleent de E.E.G.-goedkeuring voor elk type achterkentekenplaatverlichting dat voldoet aan de in de bijlagen 0 , I , III en IV opgenomen constructie - en keuringsvoorschriften .

2 . De Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , treft de nodige maatregelen , om zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten , voor zover noodzakelijk te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type . Deze controle beperkt zich tot steekproeven .

Artikel 2

De Lid-Staten kennen de fabrikant of diens gevolmachtigde een E.E.G.-goedkeuringsmerk toe overeenkomstig de in bijlage I vastgestelde modellen , voor ieder type achterkentekenplaatverlichting dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd .

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen , ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen de achterkentekenplaatverlichting van een krachtens artikel 1 goedgekeurd type en andere inrichtingen .

Artikel 3

1 . De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van een achterkentekenplaatverlichting , voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk , niet verbieden om redenen die verband houden met hun constructie of werking .

2 . Een Lid-Staat mag echter het op de markt brengen van een achterkentekenplaatverlichting , voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk , verbieden wanneer deze systematisch niet in overeenstemming is met het goedgekeurde type .

Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de andere Lid-Staten en de Commissie , met opgave van de redenen van zijn beslissing .

Artikel 4

De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden binnen een maand aan de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten een afschrift van de goedkeuringsformulieren , waarvan een model in bijlage II is opgenomen , voor elk type achterkentekenplaatverlichting dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren .

Artikel 5

1 . Indien de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , constateert dat verscheidene achterkentekenplaatverlichtingen , voorzien van hetzelfde E.E.G.-goedkeuringsmerk , niet in overeenstemming zijn met het door hem goedgekeurde type , neemt hij de nodige maatregelen om de overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type te waarborgen . De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen , die wanneer er systematisch gebrek aan overeenstemming is , zelfs intrekking van de E.E.G.-goedkeuring kunnen inhouden . Deze instanties nemen dezelfde maatregelen , wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld .

2 . De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende E.E.G.-goedkeuring en van de beweegredenen daarvoor .

Artikel 6

Elke beslissing houdende weigering of intrekking van de goedkeuring , dan wel verbod van het op de markt brengen of het gebruik , genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn , moet nauwkeurig worden gemotiveerd . Deze beslissing wordt ter kennis van de belanghebbende gebracht met opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend .

Artikel 7

De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen die verband houden met de achterkentekenplaatverlichting , indien deze van het E.E.G.-goedkeuringsmerk is voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG is aangebracht .

Artikel 8

De Lid-Staten mogen de verkoop , de registratie , het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de achterkentekenplaatverlichting , indien deze van het E.E.G.-goedkeuringsmerk is voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG is aangebracht .

Artikel 9

Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan , ieder voor deelneming aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig met of zonder carrosserie , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , alsmede aanhangwagens daarvan , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , landbouwtrekkers en -machines , alsmede machines voor openbare werken .

Artikel 10

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen aan te passen aan de vooruitgang van de techniek , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG .

Artikel 11

1 . Voor 1 juli 1977 nemen de Lid-Staten de nodige bepalingen aan om aan deze richtlijn te voldoen en maken zij die bepalingen bekend . Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis . Zij passen deze bepalingen uiterlijk met ingang van 1 oktober 1977 toe .

2 . Vanaf de kennisgeving van deze richtlijn dragen de Lid-Staten er voorts zorg voor dat de Commissie in kennis wordt gesteld van ieder ontwerp van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij overwegen aan te nemen op het door deze richtlijn bestreken gebied , en wel op een zodanig tijdstip dat de Commissie gelegenheid heeft haar opmerkingen ter zake in te dienen .

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 27 juli 1976 .

Voor de Raad

De Voorzitter

M . van der STOEL

( 1 ) PB nr . C 76 van 7 . 4 . 1975 , blz . 37 .

( 2 ) PB nr . C 248 van 29 . 10 . 1975 , blz . 23 .

( 3 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .

( 4 ) Zie blz . 1 van dit Publikatieblad .

( 5 ) Document van de Economische Commissie voor Europa E/ECE/324 Add . 3 , Amend . 1 van 29 . 10 . 1975 .

Lijst van bijlagen

Bijlage 0 (*) Definitie , algemene bepalingen , kleur van het uitgestraalde licht , invalshoek van het uitgestraalde licht , meetmethode , fotometrische kenmerken , overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type

Bijlage I E.E.G.-goedkeuringsvoorwaarden en het merken

- Aanhangsel : voorbeeld van een E.E.G.-goedkeuringsmerk

Bijlage II Model van E.E.G.-goedkeuringsformulier

Bijlage III (*) Meetpunten voor de beproeving

Bijlage IV (*) Minimaal zichtbaarheidsveld van het te verlichten oppervlak

(*) De technische eisen van deze bijlage komen overeen met die van reglement nr . 4 van de Economische Commissie voor Europa ; in het bijzonder zijn de onderverdelingen in punten dezelfde . Daarom wordt het nummer van een punt van reglement nr . 4 dat niet in deze richtlijn voorkomt , pro memorie tussen haakjes aangegeven .

BIJLAGE 0

DEFINITIE , ALGEMENE BEPALINGEN , KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , INVALSHOEK VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , MEETMETHODE , FOTOMETRISCHE KENMERKEN , OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURLE TYPE

1 . DEFINITIE

1.1 . " Achterkentekenplaatverlichting "

Onder " achterkentekenplaatverlichting " verstaat men de inrichting die de plaats verlicht waar zich de kentekenplaat aan de achterzijde bevindt ; deze kan uit verschillende optische elementen bestaan .

( 2 . )

( 3 . )

( 4 . )

5 . ALGEMENE BEPALINGEN

Elk van de monsters moet voldoen aan de onder punt 9 ( 1 ) vermelde bepalingen .

De verlichtingsinrichting moet zo zijn geconstrueerd dat het te verlichten oppervlak van achteren geheel zichtbaar blijft in het in de schets van bijlage IV aangeduide veld .

Alle metingen moeten worden verricht bij een afstelling van de lamp(en ) van de verlichtingsinrichting op de minimale lichtbundel die voor de beproevingsspanning is voorgeschreven door de norm , die geldt voor de lamp(en ) voor de inrichting .

6 . KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

De kleur van het uitgestraalde licht van de verlichtingsinrichting moet wit zijn , maar voldoende neutraal opdat de kleur van de kentekenplaat niet merkbaar wordt gewijzigd .

7 . INVALSHOEK VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

De fabrikant van de verlichtingsinrichting stelt de installatievoorwaarden voor deze inrichting vast ten opzichte van de plaatsruimte waar de kentekenplaat moet worden aangebracht ; deze inrichting moet zo worden geplaatst dat de invalshoek van het licht op het oppervlak van de plaat op geen enkel punt van het te verlichten oppervlak meer dan 82 * bedraagt ; deze hoek wordt gemeten ten opzichte van de buitenste rand van het lichtdoorlatende gedeelte van de inrichting die het verst van het oppervlak van de plaat verwijderd is . Wanneer een inrichting meerdere lichten omvat is dit voorschrift slechts van toepassing op het gedeelte van de plaat dat door het betreffende licht moet worden verlicht . De inrichting moet zodanig zijn ontworpen dat geen enkele lichtstraal direct naar achteren is gericht , met uitzondering van rode lichtstralen ingeval de inrichting is gecombineerd of gegroepeerd met een licht aan de achterzijde .

8 . MEETMETHODE

De luminantie wordt gemeten van een blad dof wit vloeipapier , met een diffuse reflectiefactor van minimaal 70 % , dat de afmetingen heeft van de kentekenplaat en dat zich bevindt op de plaats die normal door de kentekenplaat wordt ingenomen op 2 mm voor de steunplaat daarvan .

De luminantie wordt gemeten loodrecht op het oppervlak van het papier op de punten die in bijlage III zijn aangegeven afhankelijk van het type plaat waarvoor de inrichting bestemd is , waarbij elk punt een cirkelvormige zone vertegenwoordigt met een diameter van 25 mm .

9 . FOTOMETRISCKE KENMERKEN

Luminantie B moet minstens gelijk zijn aan 2,5 cd/m2 op elk van de in bijlage III omschreven meetpunten .

De luminantiegradiënt tussen de waarden B1 en B2 gemeten op twee willekeurige punten 1 en 2 die zijn gekozen uit bovengenoemde punten , mag niet meer bedragen dan 2 maal B0/cm , waarbij B0 de minimale luminantie is die op de verschillende meetpunten is vastgesteld , dat wil zeggen

B2 - B1 / ( afstand 1 - 2 in cm ) * 2 maal B0/cm

10 . OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE

Elke verlichtingsinrichting die voorzien is van een E.E.G.-goedkeuringsmerk moet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type .

Voor een inrichting die bij wijze van steekproef uit de serieproduktie wordt genomen , mag luminantie B niet lager zijn dan 2 cd/m2 en mag in de formule van de gradiënt de factor 2 worden vervangen door 3 .

( 11 . )

( 1 ) Deze bepalingen waarborgen een goede zichtbaarheid van het kenteken wanneer dit naar weerszijden niet meer dan 30 * uit het lood staat .

BIJLAGE I

E.E.G.-GOEDKEURINGSVOORWAARDEN EN HET MERKEN

1 . VERZOEK OM E.E.G.-GOEDKEURING

1.1 . Het verzoek om E.E.G.-goedkeuring wordt ingediend door de houder van het fabrieks - of handelsmerk of door diens gevolmachtigde .

1.2 . Voor elk type achterkentekenplaatverlichting gaat het verzoek vergezeld van :

1.2.1 . de vermelding of de inrichting bestemd is voor de verlichting van een langwerpige plaat ( 520 maal 120 mm ) , of van een hoge plaat ( 340 maal 240 mm ) of zowel voor een langwerpige als voor een hoge plaat ;

1.2.2 . een beknopte technische beschrijving waarin o.m . het type en het vermogen van de door de fabrikant voorgeschreven lamp(en ) zijn aangegeven ;

1.2.3 . tekeningen , in drievoud , die voldoende gedetailleerd zijn om het type te kunnen identificeren en waarop de geometrische gegevens voor de installatie van de verlichtingsinrichting zijn vermeld ten opzichte van het oppervlak waarop de kentekenplaat moet worden aangebracht , alsmede de omtrek van de te verlichten zone ;

1.2.4 . twee monsters die zijn voorzien van de voorgeschreven lamp(en ) .

2 . OPSCHRIFTEN

2.1 . De monsters van een type achterkentekenplaatverlichting die ter E.E.G.-goedkeuring worden aangeboden , moeten zijn voorzien van het fabrieks - of handelsmerk van de aanvrager ; dit merk moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn .

2.2 . Elke inrichting moet zowel op het glas als op het huis een voldoende grote plaatsruimte hebben voor het E.E.G.-goedkeuringsmerk ; deze plaats moet op de onder 1.2.3 genoemde tekeningen zijn aangegeven .

3 . E.E.G.-GOEDKEURING

3.1 . Wanneer alle , overeenkomstig punt 1 ingediende monsters voldoen aan de punten 5 , 6 , 7 , 8 en 9 van bijlage 0 , wordt de E.E.G.-goedkeuring verleend en wordt een goedkeuringsnummer verstrekt .

3.2 . Dit nummer wordt niet meer toegekend aan een ander type achterkentekenplaatverlichting .

3.3 . Wanneer de E.E.G.-goedkeuring wordt gevraagd voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting dat een achterkentekenplaatverlichting alsmede andere lichten omvat , kan een collectief E.E.G.-goedkeuringsmerk worden toegekend , mits de achterkentekenplaatverlichting voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn en alle andere lichten die deel uitmaken van het type verlichtings - en lichtsignaalinrichting waarvoor de E.E.G.-goedkeuring wordt aangevraagd , voldoen aan de bijzondere richtlijn die daarop van toepassing is .

4 . HET MERKEN

4.1 . Op elke achterkentekenplaatverlichting die beantwoordt aan een krachtens deze richtlijn goedgekeurd type , moet een E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn aangebracht .

4.2 . Dit merk bestaat

uit een rechthoek waarbinnen een kleine letter " e " is geplaatst , gevolgd doot het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend :

1 voor Duitsland

2 voor Frankrijk

3 voor Italië

4 voor Nederland

6 voor België

11 voor het Verenigd Koninkrijk

13 voor Luxemburg

DK voor Denemarken

IRL voor Ierland

en uit een E.E.G.-goedkeuringsnummer dat overeenkomt met het nummer van het voor het type achterkentekenplaatverlichting opgestelde E.E.G.-goedkeuringsformulier .

4.3 . Het E.E.G.-goedkeuringsnummer moet worden aangebracht vlak bij de rechthoek waarbinnen de letter " e " is geplaatst in een willekeurige positie ten opzichte van de rechthoek .

4.4 . Het E.E.G.-goedkeuringsmerk moet worden aangebracht op het glas of op een van de glazen op een zodanige wijze dat het onuitwisbaar en goed leesbaar is , ook wanneer de achterkentekenplaatverlichting op het voertuig is aangebracht .

4.5 . Een voorbeeld van het E.E.G.-goedkeuringsmerk is in het aanhangsel weergegeven .

4.6 . In geval van toekenning van een collectief E.E.G.-goedkeuringsnummer als bepaald onder 3.3 voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting dat een achterkentekenplaatverlichting en andere lichten of lampen omvat , kan één enkel E.E.G.-goedkeuringsmerk worden aangebracht , dat bestaat uit :

- een rechthoek waarbinnen de letter " e " is geplaatst , gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend ,

- een E.E.G.-goedkeuringsnummer ,

- de aanvullende symbolen als bepaald in de verschillende richtlijnen uit hoofde waarvan de E.E.G.-goedkeuring is verleend .

4.7 . De afmetingen van de verschillende onderdelen van dit merk mogen niet kleiner zijn dan de grootste van de minimumafmetingen die voor het individuele merken zijn voorgeschreven in de richtlijnen uit hoofde waarvan de E.E.G.-goedkeuring is verleend .

Aanhangsel

VOORBEELD VAN EEN E.E.G.-GOEDKEURINGSMERK : zie P.b .

BIJLAGE II

MODEL VAN E.E.G.-GOEDKEURINGSFORMULIER

( maximumformaat : A 4 ( 210 maal 297 mm ) )

Aanduiding van de administratie

Mededeling betreffende de E.E.G.-goedkeuring , weigering of intrekking van de E.E.G.-goedkeuring van een type achterkentekenplaatverlichting

Goedkeuringsnummer ...

1 . Inrichting voor de verlichting van

- een hoge plaat (*)

- een langwerpige plaat (*)

- zowel een hoge als een langwerpige plaat (*)

2 . Fabrieks - of handelsmerk ...

3 . Naam en adres van de fabrikant ...

4 . Eventueel , naam en adres van diens gevolmachtigde ...

5 . Type , aantal en vermogen van de lampen ...

6 . Ter E.E.G.-goedkeuring aangeboden op ...

7 . Technische dienst belast met de E.E.G.-goedkeuringsproeven ...

8 . Datum van het door deze dienst afgegeven rapport ...

9 . Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport ...

10 . Datum waarop de E.E.G.-goedkeuring is verleend/geweigerd/ingetrokken (*) ...

11 . Collectieve E.E.G.-goedkeuring , verleend op grond van punt 3.3 van bijlage I voor een verlichtings - en lichtsignaalinrichting die verschillende lichten omvat , met name ...

12 . Datum van weigering / intrekking van de collectieve E.E.G.-goedkeuring (*) ...

13 . Plaats ...

14 . Datum ...

15 . Handtekening ...

16 . Op bijgevoegde tekening nr . ... staan de geometrische gegevens voor de installatie van de verlichtingsinrichting ten opzichte van het oppervlak waarop de kentekenplaat moet worden aangebracht en de omtrek van de te verlichten zone . Het blad papier voor deze tekening mag niet groter zijn dan het formaat A 4 ( 210 maal 297 mm ) .

17 . Opmerkingen ...

(*) Doorhalen hetgeen niet van toepassing is .

BIJLAGE III

MEETPUNTEN VOOR DE BEPROEVING

a ) van inrichtingen die bestemd zijn voor de verlichting van een hoge plaat ( 340 maal 240 mm ) : zie P.b .

b ) van inrichtingen die bestemd zijn voor de verlichting van een langwerpige plaat ( 520 maal 120 mm ) : zie P.b .

Opmerking : Voor inrichtingen die bestemd zijn voor de verlichting zowel van een hoge als van een langwerpige plaat worden de meetpunten vastgesteld door combinatie van beide bovenstaande figuren overeenkomstig de door de fabrikant aangegeven omtrek ; wanneer twee meetpunten minder dan 30 mm van elkaar verwijderd zijn , wordt echter slechts één van deze punten in aanmerking genomen .

BIJLAGE IV

MINIMAAL ZICHTBAARHEIDSVELD VAN HET TE VERLICHTEN OPPERVLAK : zie P.b .

1 . De hierboven aangeduide hoeken van het zichtbaarheidsveld hebben slechts betrekking op de relatieve standen van de verlichtingsinrichting en van de voor de kentekenplaat gereserveerde plaatsruimte .

( 2 . )

3 . Bij deze hoeken is rekening gehouden met de door de verlichtingsinrichting veroorzaakte gedeeltelijke afscherming . Deze hoeken moeten in acht worden genomen in de meest afgeschermde richtingen . De verlichtingsinrichtingen moeten zodanig zijn dat ze de omvang van de gedeeltelijk afgeschermde zones tot het strikt noodzakelijke beperken .

Top