EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31964L0223

Richtlijn 64/223/EEG van de Raad van 25 februari 1964 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren

PB 56 van 4.4.1964, p. 863–869 (DE, FR, IT, NL)
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1963-1964 blz. 123 - 125

Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/07/1999; afgeschaft en vervangen door 31999L0042

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1964/223/oj

31964L0223

Richtlijn 64/223/EEG van de Raad van 25 februari 1964 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren

Publicatieblad Nr. 056 van 04/04/1964 blz. 0863 - 0869
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0013
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1963-1964 blz. 0115
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 1 blz. 0013
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1963-1964 blz. 0123
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0028
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0030
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0030


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 25 februari 1964 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren (64/223/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 54, leden 2 en 3, en 63, leden 2 en 3,

Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging (1), inzonderheid op titel IV A,

Gelet op het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten (2), inzonderheid op titel V C,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (3),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (4),

Overwegende dat de Algemene Programma's voorschrijven dat elke op de nationaliteit gebaseerde discriminerende behandeling bij de vestiging en het verrichten van diensten in de groothandel vóór het einde van het tweede jaar van de tweede etappe dient te zijn opgeheven;

Overwegende dat de groothandel in geneesmiddelen en farmaceutische produkten en die in steenkool niet onder deze richtlijn vallen ; dat deze werkzaamheden volgens de Algemene Programma's op een later tijdstip zullen worden geliberaliseerd;

Overwegende dat deze richtlijn evenmin van toepassing is op de groothandel in giftige produkten en ziekteverwekkende agentia ; dat gebleken is dat zich in verband met de in de Lid-Staten geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ten aanzien van deze werkzaamheden bijzondere problemen voordoen met betrekking tot de bescherming van de volksgezondheid;

Overwegende dat overeenkomstig de bepalingen van het Algemeen Programma voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging, de beperkingen inzake de bevoegdheid zich aan te sluiten bij beroeps- en bedrijfsorganisaties, voor zover de werkzaamheden van de betrokkene de uitoefening van deze bevoegdheid medebrengen, moeten worden opgeheven;

Overwegende dat de regeling voor de werknemers in loondienst, die degene die de dienst verricht (1) PB no. 2 van 15.1.1962, blz. 36/62. (2) PB no. 2 van 15.1.1962, blz. 32/62. (3) PB no. 33 van 4.3.1963, blz. 466/63. (4) Zie blz. van 868/64 dit nummer.

vergezellen of voor rekening van deze laatste handelen, valt onder de maatregelen die worden getroffen uit hoofde van de artikelen 48 en 49 van het Verdrag;

Overwegende dat afzonderlijke richtlijnen, toepasselijk op alle niet in loondienst verrichte werkzaamheden, zullen worden vastgesteld met betrekking tot de bepalingen voor de toelating en het verblijf van de begunstigden, alsmede, voor zover nodig, richtlijnen voor de coördinatie van de waarborgen die de Lid-Staten eisen van vennootschappen ter bescherming van de belangen van vennoten en van derden;

Overwegende dat voor de toepassing van de bepalingen betreffende het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten de gelijkstelling van vennootschappen met natuurlijke personen die onderdaan zijn van de Lid-Staten, alleen onderworpen is aan de in artikel 58 genoemde voorwaarden en eventueel aan de voorwaarde van een daadwerkelijk en duurzaam verband met de economie van een Lid-Staat, en dat derhalve geen enkele bijkomende voorwaarde - met name geen enkele speciale vergunning - die niet van de nationale vennootschappen wordt geëist voor het uitoefenen van een economische werkzaamheid, mag worden geëist om van deze bepalingen gebruik te kunnen maken ; dat deze gelijkstelling echter geen afbreuk doet aan de bevoegdheid der Lid-Staten om te eisen dat vennootschappen in hun land optreden onder de benaming, gebezigd in de wetgeving van de Lid-Staat, in overeenstemming waarmede zij zouden zijn opgericht, en op de door hen in de ontvangende Lid-Staat gebezigde handelspapieren het bedrag van het geplaatst kapitaal vermelden;

Overwegende bovendien dat in sommige Lid-Staten de groothandel in verschillende produkten geregeld wordt door bepalingen omtrent de toegang tot het beroep en dat andere Lid-Staten dergelijke regelingen eventueel zullen invoeren ; dat derhalve, ten einde de toegang tot het beroep en de uitoefening daarvan voor onderdanen van de andere Lid-Staten te vergemakkelijken, in een afzonderlijke richtlijn bepaalde overgangsmaatregelen zijn opgenomen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De Lid-Staten heffen ten behoeve van de in titel I van de Algemene Programma's voor de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten genoemde natuurlijke personen en vennootschappen, hierna begunstigden genoemd, de onder titel III van die Programma's bedoelde beperkingen op ten aanzien van de toegang tot en de uitoefening van de in artikel 2 genoemde werkzaamheden.

Artikel 2

1. De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op niet in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren, met uitzondering van die welke ressorteren onder de groothandel in geneesmiddelen en farmaceutische produkten, in giftige produkten en ziekteverwekkende agentia en in steenkool (groep ex 611).

2. Werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren in de zin van deze richtlijn zijn werkzaamheden verricht door : iedere natuurlijke persoon of vennootschap die er zijn beroep van maakt geregeld goederen op eigen naam en voor eigen rekening te kopen en weder te verkopen, hetzij aan handelaren, groot- of kleinhandelaren, hetzij aan verwerkers, hetzij aan bedrijfsmatige verbruikers of grootverbruikers.

De goederen kunnen weder worden verkocht in dezelfde staat of na in de groothandel gebruikelijke verwerking, behandeling of verpakking.

De werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren kunnen worden uitgeoefend in de vorm van binnenlandse handel, invoer-, uitvoer- of doorvoerhandel.

Artikel 3

1. De Lid-Staten heffen de beperkingen op, welke met name: a) de begunstigden verhinderen zich in het ontvangende land te vestigen of daar diensten te verrichten onder dezelfde voorwaarden en met gelijke rechten als de onderdanen van dat land;

b) voortvloeien uit een administratieve handelwijze die ten gevolge heeft dat op de begunstigden, in vergelijking tot de nationale onderdanen, een discriminerende behandeling wordt toegepast.

2. Onder de op te heffen beperkingen komen in het bijzonder voor die, welke zijn vervat in de bepalingen die voor de begunstigden op de volgende wijze een verbod of beperking inhouden van de vestiging of het verrichten van diensten: a) In Duitsland: - door de verplichting in het bezit te zijn van een beroepskaart voor handelsreiziger (Reisegewerbekarte) voor het bezoeken van derden in het kader van de commerciële werkzaamheid van deze laatsten. (Gewerbeordnung art. 55 d, van 5 februari 1960, Bundesgesetzblatt I, blz. 61, met rectificatie op blz. 92) ; verordening van 30 november 1960 (Bundesgesetzblatt I, blz. 871);

- door het eisen van een vergunning van buitenlandse rechtspersonen die op het grondgebied van de Bondsrepubliek werkzaamheden willen verrichten (art. 12 Gewerbeordnung en art. 292 Aktiengesetz).

b) In België : door de verplichting in het bezit te zijn van een beroepskaart (K.B. no. 62, van 16 november 1939, B.S. van 17 december 1945, B.S. van 11 maart 1954);

c) In Frankrijk : door de verplichting in het bezit te zijn van een legitimatiebewijs als buitenlands handelaar (carte d'identité d'étranger commerçant) (wetsbesluit 12 november 1938, besluit van 2 februari 1939, wet van 8 oktober 1940, wet van 10 april 1954, besluit no. 59-852 van 9 juli 1959);

d) In Luxemburg : door de beperkte duur van de aan buitenlanders verleende vergunning, bedoeld in artikel 21 van de Luxemburgse wet van 2 juni 1962 (Mémorial A no. 31 van 19 juni 1962).

Artikel 4

1. De Lid-Staten zien erop toe dat de door deze richtlijn begunstigden het recht hebben zich aan te sluiten bij beroeps- en bedrijfsorganisaties onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde rechten en verplichtingen als de eigen onderdanen.

2. In geval van vestiging brengt het recht van aansluiting mede het recht binnen de beroeps- en bedrijfsorganisatie verkiesbaar of benoembaar te zijn in een bestuursfunctie. Deze bestuursfuncties kunnen echter aan de nationale onderdanen worden voorbehouden, wanneer de betrokken organisatie uit hoofde van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling deelneemt aan de uitoefening van het openbaar gezag.

3. In het Groothertogdom Luxemburg houdt het lidmaatschap van de Kamer van Koophandel voor de door deze richtlijn begunstigden niet het recht in deel te nemen aan de verkiezing van de bestuursorganen.

Artikel 5

De Lid-Staten verlenen aan diegenen van hun onderdanen, die zich voor het verrichten van een van de in artikel 2 omschreven werkzaamheden naar een andere Lid-Staat begeven, geen steun waardoor de voorwaarden voor vestiging kunnen worden vervalst.

Artikel 6

1. Indien een ontvangende Lid-Staat van zijn onderdanen voor de toegang tot een van de in artikel 2 omschreven werkzaamheden een bewijs van betrouwbaarheid en het bewijs dat er voorheen geen faillissement heeft plaatsgehad, of slechts een van beide bewijzen eist, erkent deze Lid-Staat als voldoende bewijs voor de onderdanen der andere Lid-Staten het overleggen van een uittreksel uit het strafregister of, bij het ontbreken daarvan, een gelijkwaardig document, afgegeven door een bevoegde rechterlijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of van herkomst, waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan.

2. Indien er voor het feit dat er geen faillissement heeft plaatsgehad geen document wordt afgegeven door het land van oorsprong of herkomst, kan dit worden vervangen door een door betrokkene onder ede afgelegde verklaring ten overstaan van een rechterlijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie in het land van oorsprong of herkomst.

3. De overeenkomstig de leden 1 en 2 afgegeven documenten mogen bij overlegging niet ouder zijn dan drie maanden.

4. De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 7 gestelde termijn de instanties en organisaties aan, die voor de afgifte van bovenbedoelde documenten bevoegd zijn, en stellen de overige Lid-Staten en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Artikel 7

Binnen een termijn van zes maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor het volgen van deze richtlijn en stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van deze maatregelen.

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten

Gedaan te Brussel, 25 februari 1964.

Voor de Raad

De Voorzitter

H. FAYAT

Top