Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02004F0757-20171122

Consolidated text: Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_framw/2004/757/2017-11-22

02004F0757 — NL — 22.11.2017 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

KADERBESLUIT 2004/757/JBZ VAN DE RAAD

van 25 oktober 2004

betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel

(PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

RICHTLIJN (EU) 2017/2103 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 november 2017

  L 305

12

21.11.2017




▼B

KADERBESLUIT 2004/757/JBZ VAN DE RAAD

van 25 oktober 2004

betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel



Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

▼M1

1) „drug”:

a) een stof die valt onder het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, of het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971;

b) alle in de lijst in de bijlage opgenomen stoffen;

▼B

2) „precursoren”: elke stof die is geregistreerd in de communautaire wetgeving welke uitvoering geeft aan de verplichtingen op grond van artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 20 december 1988;

3) „rechtspersoon”: lichaam dat deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van staten en andere overheidslichamen bij de uitoefening van hun openbare macht, en met uitzondering van publiekrechtelijke internationale organisaties;

▼M1

4) „nieuwe psychoactieve stof”: een stof in zuivere vorm of in een preparaat, die noch onder het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties van 1961 inzake verdovende middelen zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 valt, noch onder het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971, maar gezondheids- of sociale risico's met zich kan meebrengen die gelijkaardig zijn aan deze die de stoffen die onder die verdragen vallen, met zich kunnen meebrengen;

5) „preparaat”: een bereiding die een of meer nieuwe psychoactieve stoffen bevat.

Artikel 1 bis

Procedure voor het opnemen van nieuwe psychoactieve stoffen in de definitie van „drug”

1.  Op basis van een uit hoofde van artikel 5 quater van Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) uitgevoerde risicobeoordeling of gecombineerde risicobeoordeling en volgens de in lid 2 van dit artikel beschreven criteria stelt de Commissie zonder onnodige vertraging overeenkomstig artikel 8 bis een gedelegeerde handeling vast tot wijziging van de bijlage bij dit kaderbesluit teneinde de nieuwe psychoactieve stof (stoffen) toe te voegen en te bepalen dat de nieuwe psychoactieve stof (stoffen) ernstige volksgezondheidsrisico's en, in voorkomend geval, ernstige sociale risico's op niveau van de Unie met zich meebrengt (meebrengen) en dat deze wordt (worden) opgenomen in de definitie van „drug”.

2.  Wanneer de Commissie zich beraadt op het vaststellen van een gedelegeerde handeling als bedoeld in lid 1, houdt zij rekening met de vraag of de omvang van of de patronen in het gebruik van de nieuwe psychoactieve stof en de beschikbaarheid en het verspreidingspotentieel ervan in de Unie significant zijn, en of de schade aan de gezondheid als gevolg van het gebruik van de nieuwe psychoactieve stof vanwege de acute of chronische toxiciteit en de vatbaarheid voor misbruik of verslaving ervan, van levensbedreigende aard is. De schade aan de gezondheid wordt geacht levensbedreigend te zijn indien de kans groot is dat de nieuwe psychoactieve stof de dood of dodelijke verwondingen, ernstige ziekte, ernstige fysieke of mentale gebreken, of een aanzienlijke verspreiding van ziekten, waaronder de doorgifte van door bloed overgedragen virussen, veroorzaakt.

Daarnaast neemt de Commissie in aanmerking of de door de nieuwe psychoactieve stof veroorzaakte sociale schade aan natuurlijke personen en de samenleving ernstig is, en met name of de invloed van de nieuwe psychoactieve stof op het maatschappelijk functioneren en de openbare orde van dien aard is dat hij de openbare orde ontwricht, of tot gewelddadig of antisociaal gedrag leidt, waardoor de gebruiker, derden of eigendommen schade wordt toegebracht, dan wel of de criminele activiteiten, waaronder georganiseerde criminaliteit, in verband met de nieuwe psychoactieve stof systematisch zijn, aanzienlijke illegale winsten impliceren of aanzienlijke economische kosten met zich meebrengen.

3.  Indien de Commissie het binnen een termijn van zes weken na ontvangst van het overeenkomstig artikel 5 quater, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1920/2006 opgestelde risicobeoordelingsverslag of gecombineerde risicobeoordelingsverslag niet nodig acht een gedelegeerde handeling vast te stellen ter opneming van de nieuwe psychoactieve stof of stoffen in de definitie van „drug”, dient zij bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in waarin de redenen hiervoor worden toegelicht.

4.  Wat betreft de aan de bijlage bij dit kaderbesluit toegevoegde nieuwe psychoactieve stoffen doen de lidstaten die zulks nog niet hebben gedaan, de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om de bepalingen van dit kaderbesluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van de gedelegeerde handeling tot wijziging van de bijlage, op die nieuwe psychoactieve stoffen toe te passen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar dit kaderbesluit verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 1 ter

Nationale controlemaatregelen

Onverminderd de op grond van dit kaderbesluit aan de lidstaten opgelegde verplichtingen, kunnen de lidstaten op hun grondgebied alle door hen passend geachte nationale controlemaatregelen in verband met nieuwe psychoactieve stoffen handhaven of invoeren.

▼B

Artikel 2

Strafbare feiten op het gebied van de illegale handel in drugs en precursoren

1.  Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat de volgende opzettelijke gedragingen bestraft worden wanneer daarvoor geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is:

a) het produceren, vervaardigen, extraheren, bereiden, aanbieden, te koop stellen, distribueren, verkopen, afleveren, ongeacht de voorwaarden, verhandelen, doorvoeren, vervoeren, in- of uitvoeren van drugs;

b) het kweken van papavers, cocaplanten of cannabisplanten;

c) het in bezit hebben of aankopen van drugs met het oog op een van de onder a) genoemde activiteiten;

d) het vervaardigen, vervoeren of distribueren van precursoren in de wetenschap dat ze zullen worden gebruikt voor het illegaal produceren of vervaardigen van drugs.

2.  De in lid 1 beschreven gedragingen vallen niet onder dit kaderbesluit wanneer de betrokkenen uitsluitend beogen te voorzien in hun persoonlijk gebruik als omschreven in het nationale recht.

Artikel 3

Uitlokking, medeplichtigheid en poging

1.  Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om uitlokking van, medeplichtigheid aan en poging tot het plegen van een in artikel 2 bedoeld feit strafbaar te stellen.

2.  Een lidstaat kan strafrechtelijke verantwoordelijkheid uitsluiten voor de poging tot het aanbieden of het bereiden van drugs zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), alsmede voor de poging tot het in bezit krijgen van drugs zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c).

Artikel 4

Sancties

1.  Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 2 en 3 bedoelde feiten worden strafbaar gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 2 bedoelde feiten worden strafbaar gesteld met een maximumstraf van ten minste 1 tot 3 jaar gevangenis.

2.  Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 2, lid 1, onder a), b) en c), bedoelde feiten worden strafbaar gesteld met een maximumstraf van ten minste 5 tot 10 jaar gevangenisstraf, in elk van de volgende gevallen:

a) het strafbare feit betreft grote hoeveelheden drugs;

b) het strafbare feit betreft drugs die voor de gezondheid het schadelijkst zijn, of heeft aanzienlijke schade toegebracht aan de gezondheid van verscheidene personen.

3.  Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in het vorige lid bedoelde feiten worden bestraft met een maximumstraf van ten minste 10 jaar vrijheidsbeneming, wanneer het strafbare feit is gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van 21 december 1998 ( 2 ).

4.  Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 2, lid 1, onder d), bedoelde feiten worden bestraft met een maximumstraf van ten minste 5 tot 10 jaar vrijheidsbeneming, wanneer het strafbare feit is gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ en de precursoren bestemd zijn om te worden gebruikt bij of voor de productie of vervaardiging van drugs in de in lid 2, onder a) of b), bedoelde omstandigheden.

5.  Onverminderd de rechten van de slachtoffers of van andere derden te goeder trouw neemt iedere lidstaat de nodige maatregelen om de confiscatie mogelijk te maken van stoffen die het voorwerp uitmaken van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, van hulpmiddelen die voor die strafbare feiten zijn of zouden worden gebruikt en van opbrengsten van deze strafbare feiten, dan wel de confiscatie van voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met die van bedoelde stoffen, hulpmiddelen of opbrengsten.

De woorden „confiscatie”, „hulpmiddelen”, „voorwerpen” en „opbrengsten” worden gebruikt in de zin van artikel 1 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven.

Artikel 5

Bijzondere omstandigheden

Onverminderd artikel 4 kan iedere lidstaat de nodige maatregelen nemen om in de in artikel 4 bedoelde gevallen strafvermindering mogelijk te maken indien de dader:

a) afziet van verdere criminele activiteiten op het gebied van de handel in drugs en precursoren en

b) de administratieve of justitiële autoriteiten informatie verstrekt die zij niet anderszins hadden kunnen krijgen, en hen helpt om:

i) de gevolgen van het strafbare feit te voorkomen of te verminderen,

ii) de andere daders aan te wijzen of hen voor het gerecht te brengen,

iii) bewijs te vergaren of

iv) te voorkomen dat nieuwe strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 worden gepleegd.

Artikel 6

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.  Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, wanneer deze feiten te hunnen voordele zijn gepleegd door personen die hetzij individueel, hetzij als lid van een orgaan van de rechtspersoon optreden en die in de rechtspersoon een leidende functie bekleden op grond van:

a) de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of

b) de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c) de bevoegdheid tot controle bij de rechtspersoon.

2.  Naast de in lid 1 bedoelde gevallen neemt iedere lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer, ten gevolge van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon, een in de artikelen 2 en 3 bedoeld strafbaar feit ten voordele van die rechtspersoon kon worden gepleegd door een onder diens gezag staande persoon.

3.  De aansprakelijkheid van rechtspersonen krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging tegen natuurlijke personen die een in de artikelen 2 en 3 bedoeld strafbaar feit plegen, ertoe aanzetten of eraan medeplichtig zijn, niet uit.

Artikel 7

Sancties tegen rechtspersonen

1.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties kunnen worden getroffen tegen elke volgens artikel 6, lid 1, aansprakelijk gestelde rechtspersoon, waaronder al dan niet strafrechtelijke geldboetes en eventueel andere sancties, zoals:

a) uitsluiting van fiscale of andere voordelen of overheidssteun;

b) een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;

c) onderbewindstelling;

d) een rechterlijk bevel tot ontbinding;

e) tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit;

f) de confiscatie, overeenkomstig artikel 4, lid 5, van stoffen die het voorwerp uitmaken van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, van hulpmiddelen die voor die strafbare feiten zijn of zouden worden gebruikt en van opbrengsten van deze strafbare feiten, dan wel de confiscatie van voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met die van bedoelde stoffen, hulpmiddelen of opbrengsten.

2.  Alle lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat een rechtspersoon die overeenkomstig artikel 6, lid 2, aansprakelijk is, kan worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties en maatregelen.

Artikel 8

Bevoegdheid en vervolging

1.  Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om in de onderstaande gevallen zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten:

a) het strafbaar feit is geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van die lidstaat gepleegd;

b) de pleger van het strafbaar feit is onderdaan van die lidstaat;

c) het strafbaar feit is gepleegd ten voordele van een op het grondgebied van die lidstaat gevestigde rechtspersoon.

2.  Een lidstaat kan besluiten de rechtsmachtsregels van lid 1, punten b) en c), niet, dan wel slechts in specifieke gevallen of omstandigheden, toe te passen indien het strafbaar feit buiten zijn grondgebied is gepleegd.

3.  Een lidstaat die krachtens de nationale wetgeving zijn onderdanen niet uitlevert, neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten en deze in voorkomend geval te vervolgen wanneer ze door eigen onderdanen buiten zijn grondgebied zijn gepleegd.

4.  De lidstaten stellen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie ervan in kennis wanneer zij besluiten lid 2 toe te passen, in voorkomend geval met vermelding van de specifieke gevallen of omstandigheden waarin het besluit van toepassing is.

▼M1

Artikel 8 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 1 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 22 november 2017. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 3 ).

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een overeenkomstig artikel 1 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

▼B

Artikel 9

Uitvoering en verslaglegging

1.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om uiterlijk op 12 mei 2006 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2.  Uiterlijk op de in lid 1 bedoelde datum delen de lidstaten het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst mee van de voorschriften waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun interne recht omzetten. De Commissie legt uiterlijk op 12 mei 2009 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de werking van de uitvoering van dit kaderbesluit, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de justitiële samenwerking inzake illegale drugshandel. Op basis van dit verslag gaat de Raad uiterlijk 6 maanden na de indiening van het verslag na in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om aan dit kaderbesluit te voldoen.

Artikel 10

Territoriale toepassing

Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

▼M1




BIJLAGE

Lijst van stoffen bedoeld in artikel 1, punt 1, onder b)

1. P-Methylthioamfetamine of 4-Methylthioamfetamine, als bedoeld in Besluit 1999/615/JBZ van de Raad ( 4 ).

2. Paramethoxymethylamfetamine of N-methyl-1-(4-methoxyfenyl)-2-aminopropaan, als bedoeld in Besluit 2002/188/JBZ van de Raad ( 5 ).

3. 2,5-dimethoxy-4-iodofenethylamine, 2,5-dimethoxy-4-ethylthiofenethylamine, 2,5-dimethoxy-4-(n)-propylthiofenethylamine en 2,4,5-trimethoxyamfetamine, als bedoeld in Besluit 2003/847/JBZ van de Raad ( 6 ).

4. 1-benzylpiperazine, 1-benzyl-1,4-diazacyclohexaan, N-benzylpiperazine of benzylpiperazine, als bedoeld in Besluit 2008/206/JBZ van de Raad ( 7 ).

5. 4-methylmethcathinone, als bedoeld in Besluit 2010/759/EU van de Raad ( 8 ).

6. 4-methyl-5-(4-methylfenyl)-4,5-dihydrooxazol-2-amine (4,4′-DMAR) en 1-cyclohexyl-4-(1,2-difenylethyl)piperazine (MT-45), als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1873 van de Raad ( 9 ).

7. 4-methylamfetamine, als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1874 van de Raad ( 10 ).

8. 4-jood-2,5-dimethoxy-N-(2-methoxybenzyl)fenethylamine (25I-NBOMe), 3,4-dichloor-N-[[1-(dimethylamino)cyclohexyl]methyl]benzamide (AH-7921), 3,4-methyleendioxypyrovaleron (MDPV) en 2-(3-methoxyfenyl)-2-(ethylamino)cyclohexanon (methoxetamine), als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1875 van de Raad ( 11 ).

9. 5-(2-aminopropyl)indool, als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1876 van de Raad ( 12 ).

10. 1-fenyl-2-(pyrrolidine-1-yl)pentaan-1-on (α-pyrrolidinevalerofenon, α-PVP), als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1070 van de Raad ( 13 ).

11. Methyl 2-[[1-(cyclohexylmethyl)-1H-indool-3-carbonyl]amino]-3,3-dimethylbutanoaat (MDMB-CHMICA), als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/369 van de Raad ( 14 ).

12.  N-(1-fenethylpiperidin-4-yl)-N-fenylacrylamide (acryloylfentanyl), als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1774 van de Raad ( 15 ).



( 1 ) Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1).

( 2 ) PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1.

( 3 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

( 4 ) Besluit 1999/615/JBZ van de Raad van 13 september 1999 houdende omschrijving van 4-MTA als nieuwe synthetische drug die aan controlemaatregelen en strafrechtelijke sancties moet worden onderworpen (PB L 244 van 16.9.1999, blz. 1).

( 5 ) Besluit 2002/188/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 houdende controlemaatregelen en strafrechtelijke sancties betreffende de nieuwe synthetische drug PMMA (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 14).

( 6 ) Besluit 2003/847/JBZ van de Raad van 27 november 2003 houdende controlemaatregelen en strafrechtelijke sancties betreffende de nieuwe synthetische drugs 2C-I, 2C-T-2, 2C-T-7 en TMA-2 (PB L 321 van 6.12.2003, blz. 64).

( 7 ) Besluit 2008/206/JBZ van de Raad van 3 maart 2008 houdende omschrijving van 1-benzylpiperazine (BZP) als nieuwe psychoactieve stof die aan controlemaatregelen en strafrechtelijke bepalingen moet worden onderworpen (PB L 63 van 7.3.2008, blz. 45).

( 8 ) Besluit 2010/759/EU van de Raad van 2 december 2010 betreffende het onderwerpen van 4-methylmethcathinone (mephedrone) aan controlemaatregelen (PB L 322 van 8.12.2010, blz. 44).

( 9 ) Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1873 van de Raad van 8 oktober 2015 betreffende het onderwerpen van 4-methyl-5-(4-methylfenyl)-4,5-dihydrooxazol-2-amine (4,4′-DMAR) en 1-cyclohexyl-4-(1,2-difenylethyl)piperazine (MT-45) aan controlemaatregelen (PB L 275 van 20.10.2015, blz. 32).

( 10 ) Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1874 van de Raad van 8 oktober 2015 betreffende het onderwerpen van 4-methylamfetamine aan controlemaatregelen (PB L 275 van 20.10.2015, blz. 35).

( 11 ) Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1875 van de Raad van 8 oktober 2015 betreffende het onderwerpen van 4-jood-2,5-dimethoxy-N-(2-methoxybenzyl)fenethylamine (25I-NBOMe), 3,4-dichloor-N-[[1-(dimethylamino)cyclohexyl]methyl]benzamide (AH-7921), 3,4-methyleendioxypyrovaleron (MDPV) en 2-(3-methoxyfenyl)-2-(ethylamino)cyclohexanon (methoxetamine) aan controlemaatregelen (PB L 275 van 20.10.2015, blz. 38).

( 12 ) Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1876 van de Raad van 8 oktober 2015 betreffende het onderwerpen van 5-(2-aminopropyl)indool aan controlemaatregelen (PB L 275 van 20.10.2015, blz. 43).

( 13 ) Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1070 van de Raad van 27 juni 2016 betreffende het onderwerpen van 1-fenyl-2-(pyrrolidine-1-yl)pentaan-1-on (α-pyrrolidinevalerofenon, α-PVP) aan controlemaatregelen (PB L 178 van 2.7.2016, blz. 18).

( 14 ) Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/369 van de Raad van 27 februari 2017 betreffende het onderwerpen van methyl 2-[[1-(cyclohexylmethyl)-1H-indool-3-carbonyl]amino]-3,3-dimethylbutanoaat (MDMB-CHMICA) aan controlemaatregelen (PB L 56 van 3.3.2017, blz. 210).

( 15 ) Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1774 van de Raad van 25 september 2017 betreffende het onderwerpen van N-(1-fenethylpiperidin-4-yl)-N-fenylacrylamide (acryloylfentanyl) aan controlemaatregelen (PB L 251 van 29.9.2017, blz. 21).

Top