EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013TN0505

Zaak T-505/13: Beroep ingesteld op 20 september 2013 — Stichting Sona en Nao/Commissie

PB C 344 van 23.11.2013, p. 63–64 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

23.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 344/63


Beroep ingesteld op 20 september 2013 — Stichting Sona en Nao/Commissie

(Zaak T-505/13)

2013/C 344/117

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: Stichting Sona (Curaçao, voormalige Nederlandse Antillen); en Nao NV (Curaçao) (vertegenwoordigers: R. Martens, K. Beirnaert en A. Van Vaerenbergh, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

de nietigverklaring van de beslissing van de Europese Commissie van 28 juni 2013, waarvan verzoeksters pas eind juli 2013 kennis hebben gekregen, om Stichting SONA niet als gedelegeerde entiteit aan te duiden voor de uitvoeringstaken van het enkelvoudig programmeringsdocument voor de voormalige Nederlandse Antillen onder het tiende Europees ontwikkelingsfonds;

de nietigverklaring van de beslissing van de Europese Commissie om de uitvoeringstaken voor dit programmeringsdocument aan International Management Group („IMG”) toe te kennen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen zeven middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan een schending van het vermoeden van onschuld, de rechten van de verdediging, het recht op bescherming van persoonsgegevens en het geheim of de vertrouwelijkheid van onderzoek, zoals beschermd in artikelen 8 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in artikelen 6 en 8 van het EVRM en in artikel 16 van het VWEU.

Verzoekende partijen voeren aan dat verweerster brieven heeft gezonden naar de Nederlandse regering over een hangend onderzoek uitgevoerd door het Europees Bureau voor fraudebestrijding („OLAF”) waarin nog geen (eind)verslag is opgesteld, maar waarin zij verzoeksters uitdrukkelijk noemt en waarin zij aangeeft, of minstens zeer sterk de suggestie wekt, dat verzoeksters betrokken zijn bij onregelmatigheden in het kader van het beheer van het negende Europees ontwikkelingsfondsproject, en waarin zij vervolgens, op basis van die bewering, heeft besloten dat het beheer van het tiende Europees ontwikkelingsfonds voor de projecten op de voormalige Nederlandse Antillen niet aan verzoeksters kan worden toegewezen. Dit terwijl verzoeksters nooit door OLAF als „betrokken persoon” aangemerkt werden, verzoeksters derhalve nooit hebben geweten dat zij zich als „betrokken persoon” hadden moeten verdedigen, en het verzoeksters aldus onmogelijk is gemaakt zich te verdedigen, daar zij tot op heden nog steeds niet vernomen hebben welke de concrete beweerdelijk tegen hen bestaande beschuldigingen zijn waar zij zich tegen moeten verdedigen.

2)

Tweede middel, ontleend aan een schending van het vertrouwensbeginsel door in hoofde van verzoeksters een gerechtvaardigde verwachting te creëren dat verzoekende partijen zouden instaan voor de uitvoering van het tiende Europees ontwikkelingsfonds met betrekking tot de voormalige Nederlandse Antillen.

3)

Derde middel, ontleend aan een schending van het evenredigheidsbeginsel doordat de Commissie overgaat tot uitsluiting van verzoeksters enkel en alleen omdat er „voorlopige bevindingen” in een OLAF-onderzoek bestaan die op „mogelijke problemen” wijzen.

4)

Vierde middel, ontleend aan een schending van de hoorplicht.

5)

Vijfde middel, ontleend aan een schending van het transparantiebeginsel zoals opgenomen in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 215/2008 (1) en het motiveringsbeginsel.

6)

Zesde middel, ontleend aan een schending van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2304/2002 (2) en van het enkelvoudig programmeringsdocument voor het 10e Europees ontwikkelingsfonds.

7)

Zevende middel, ontleend aan een schending van artikel 29 van Verordening (EG) nr. 215/2008 doordat de voorwaarden om de uitvoering van de financiering in het kader van gezamenlijk beheer aan IMG toe te wijzen niet zijn vervuld. De tweede bestreden beslissing zou daarmee eveneens onwettig zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2304/2002 van de Commissie van 20 december 2002 houdende uitvoering van Besluit 2001/822/EG van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Gemeenschap („LGO-besluit”) (PB L 348, blz. 82).


Top