EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61994TJ0157

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 11 maart 1999.
Empresa Nacional Siderúrgica SA (Ensidesa) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EGKS-Verdrag - Mededinging - Overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling samenhangende gedragingen - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Systemen voor informatieuitwisseling.
Zaak T-157/94.

Jurisprudentie 1999 II-00707

ECLI identifier: ECLI:EU:T:1999:54

61994A0157

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 11 maart 1999. - Empresa Nacional Siderúrgica SA (Ensidesa) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - EGKS-Verdrag - Mededinging - Overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling samenhangende gedragingen - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Systemen voor informatieuitwisseling. - Zaak T-157/94.

Jurisprudentie 1999 bladzijde II-00707
Pub.RJ bladzijde Pub ext


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum

Trefwoorden


1 EGKS - Mededingingsregelingen - Administratieve procedure - Taalregeling - Bijlagen bij mededeling van punten van bezwaar - Verklaringen in proces-verbaal van hoorzitting - Terbeschikkingstelling in oorspronkelijke taal

2 Toetreding van nieuwe lidstaten tot de Gemeenschappen - Spanje - Vrijwaringsmaatregelen - Afwijkingen van regels van EGKS-Verdrag - Beoordelingsbevoegdheid van Commissie - Ontbreken van afwijking - Toepasselijkheid van artikel 65, lid 1, van Verdrag

(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 1; Toetredingsakte van Spanje, art. 379)

3 EGKS - Mededingingsregelingen - Geldboeten - Bedrag - Berekeningsmethoden - Omrekening van omzet van ondernemingen in referentiejaar in ecu tegen gemiddelde wisselkoers van dat jaar - Toelaatbaarheid

(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 5)

4 EGKS - Mededingingsregelingen - Geldboeten - Bedrag - Vaststelling - Criteria - Zwaarte van inbreuken - Verzachtende omstandigheden - Staking van inbreuk na optreden van Commissie - Uitsluiting

(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 5)

5 EGKS - Mededingingsregelingen - Geldboeten - Bedrag - Vaststelling - Bepaling van geldboete door gemeenschapsrechter - Volledige rechtsmacht

(EGKS-Verdrag, art. 36, tweede alinea)

Samenvatting


1 In het kader van een administratieve procedure leidend tot een beschikking waarbij inbreuken op de mededingingsregels van het EGKS-Verdrag worden vastgesteld, kan van de Commissie niet worden geëist, dat zij meer stukken vertaalt dan waarop zij haar punten van bezwaar baseert. Deze laatste stukken moeten overigens worden beschouwd als de bewijsstukken waarop zij zich baseert, en moeten derhalve zo, zoals zij zijn, aan de geadresseerde worden voorgelegd, zodat hij kennis kan nemen van de daaraan door de Commissie gegeven uitleg die als basis heeft gediend voor de mededeling van de punten van bezwaar en van de beschikking, en hij zijn rechten naar behoren kan verdedigen.

De verplichting van de Commissie een afschrift van het proces-verbaal aan partijen toe te sturen, zodat zij kunnen nagaan of hun eigen verklaringen correct zijn weergegeven, houdt niet in, dat de Commissie voor vertaling moet zorgen van hetgeen door andere partijen in andere talen is verklaard.

2 De mogelijke toepassing van vrijwaringsmaatregelen op basis van artikel 379 van de Toetredingsakte van Spanje, die voor alle economische sectoren geldt en die de Commissie, die op verzoek van een lidstaat optreedt, een ruime beoordelingsbevoegdheid toebedeelt, kan op zich de deelname van een onderneming aan door artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag verboden overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen niet rechtvaardigen. Uitsluitend de Commissie is namelijk bevoegd in welbepaalde gevallen afwijkingen toe te staan van de normale regels voor de werking van de gemeenschappelijke markt; in alle andere omstandigheden blijven de ondernemingen echter verplicht om de mededingingsregels van het Verdrag na te leven.

3 Ingeval aan verschillende ondernemingen geldboeten wegens inbreuken op de mededingingsregels van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, staat niets eraan in de weg, dat de Commissie het bedrag van de geldboete uitdrukt in ecu, een in de nationale valuta converteerbare munteenheid. Dit maakt het ondernemingen overigens gemakkelijker, de bedragen van de opgelegde geldboeten te vergelijken.

Voor de berekening van de geldboete kan de Commissie de omzet van de afzonderlijke ondernemingen in het referentiejaar - het laatste volledige jaar van de inbreukperiode - in ecu omrekenen tegen de gemiddelde wisselkoers van datzelfde jaar.

Om te beginnen moet de Commissie normaliter dezelfde berekeningsmethode gebruiken voor de aan ondernemingen op te leggen geldboeten wegens deelneming aan dezelfde inbreuk. Vervolgens moet zij, om de verschillende meegedeelde, in de nationale valuta van de betrokken ondernemingen uitgedrukte omzetcijfers te kunnen vergelijken, deze cijfers omrekenen in dezelfde munteenheid, zoals bijvoorbeeld de ecu, waarvan de waarde wordt bepaald door de waarde van elke nationale munteenheid van de lidstaten.

Aan de hand van de omzet van de afzonderlijke ondernemingen in de loop van het referentiejaar kan de Commissie de omvang en de economische macht van elke onderneming alsmede de omvang van de door elk van hen gepleegde inbreuk beoordelen, factoren die relevant zijn voor de beoordeling van de zwaarte van de door elke onderneming gepleegde inbreuk. Anderzijds kan zij met de omrekening van de betrokken omzetten in ecu tegen de gemiddelde wisselkoersen in het referentiejaar voorkomen, dat eventuele valutaschommelingen sedert de beëindiging van de inbreuk invloed hebben op de beoordeling van de relatieve omvang en economische macht van de ondernemingen, alsmede van de omvang van de door elk van hen gepleegde inbreuk en derhalve op de beoordeling van de zwaarte van deze inbreuk. De beoordeling van de zwaarte van de inbreuk dient namelijk betrekking te hebben op de economische realiteit zoals deze was op het tijdstip waarop deze inbreuk werd gepleegd.

Met de methode van berekening van de geldboete, waarbij de gemiddelde wisselkoers van het referentiejaar wordt gebruikt, kunnen de willekeurige effecten van wijzigingen in de reële waarde van de nationale munteenheden worden voorkomen, die tussen het referentiejaar en het jaar van vaststelling van de beschikking kunnen optreden. Deze methode kan er weliswaar toe leiden, dat een bepaalde onderneming een bedrag moet betalen dat in nationale munteenheid uitgedrukt nominaal hoger of lager is dan het bedrag dat zij had moeten betalen ingeval de wisselkoers van de datum van vaststelling van de beschikking werd toegepast, doch dit is slechts de logische consequentie van de schommelingen van de reële waarde van de verschillende nationale munteenheden.

4 Staking van een door een onderneming opzettelijk gepleegde inbreuk op de mededingingsregels kan niet als verzachtende omstandigheid worden beschouwd, wanneer die staking is ingegeven door het optreden van de Commissie.

5 De bepaling van de hoogte van een geldboete door het Gerecht in het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht is naar haar aard geen nauwkeurige wiskundige operatie. Overigens is het Gerecht niet gebonden aan de berekeningen van de Commissie, maar dient het met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval een eigen oordeel te vormen.

Partijen


In zaak T-157/94,

Empresa Nacional Siderúrgica, SA (Ensidesa), vennootschap naar Spaans recht, gevestigd te Avilés (Spanje), vertegenwoordigd door S. Martinez Lage en J. Pérez-Bustamante Köster, advocaten te Madrid, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Currall en F. E. González-Diaz, leden van haar juridische dienst, en G. de Bergues, bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, later door J.-L. Dewost, directeur-generaal van de juridische dienst, J. Currall en G. Charrier, bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, bijgestaan door R. García Vicente, advocaat te Madrid, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

(Tweede kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: C. W. Bellamy, waarnemend voor de kamerpresident, A. Potocki en J. Pirrung, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 23, 24, 25, 26 en 27 maart 1998,

het navolgende

Arrest(1)

Overwegingen van het arrest


De feiten

A - Inleiding

1 Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1; hierna: "beschikking"). De Commissie heeft daarbij vastgesteld, dat zeventien Europese staalondernemingen en een van hun ondernemersverenigingen hadden deelgenomen aan een reeks overeenkomsten, besluiten en onderling samenhangende gedragingen ter vaststelling van prijzen, verdeling van markten en uitwisseling van vertrouwelijke informatie op de markt van balken in de Gemeenschap. Ter zake van deze inbreuken op artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag, die tussen 1 juli 1988 en 31 december 1990 hadden plaatsgevonden, heeft zij aan veertien ondernemingen uit de betrokken sector geldboeten opgelegd.

2 Volgens de beschikking is verzoekster, Empresa Nacional Siderúrgica, SA (hierna: "Ensidesa"), een grote Spaanse staalproducent, waarvan het kapitaal voor 99,99 % in handen is van het Instituto Nacional de Industria, een staatsinstelling.

3 In 1990 bedroeg de geconsolideerde omzet van Ensidesa 1 437 miljoen ECU. De verkoop van balken maakte 12 757,5 miljoen PTA uit, ofwel (afgerond) 99 miljoen ECU tegen de gemiddelde wisselkoers in 1990.

(...)

D - De beschikking

4 De kennisgeving van de beschikking aan verzoekster ging vergezeld van een brief van de heer Van Miert, gedateerd 28 februari 1994 (hierna: "Brief"). De ontvangst hiervan werd bevestigd op 7 maart 1994. Het dispositief van de beschikking luidt als volgt:

"Artikel 1

De volgende ondernemingen hebben in de in deze beschikking beschreven mate deelgenomen aan de bij hun naam vermelde concurrentiebeperkende praktijken, welke de normale werking van de mededinging op de gemeenschappelijke markt hebben belet, beperkt en vervalst. Waar geldboeten worden opgelegd, wordt de duur van de inbreuk in maanden aangegeven, behalve in het geval van de harmonisatie van toeslagen, waar deelneming aan de inbreuk met $x' wordt aangegeven.

(...)

Ensidesa

a) Uitwisseling van vertrouwelijke informatie via het $Poutrelles Committee' (24)

b) Vaststelling van prijzen in het $Poutrelles Committee'(24)

c) Verdeling van de markt, Frankrijk(3)

d) Verdeling van de markt, British Steel, Ensidesa en Aristrain(8) e) Harmonisatie van toeslagen(x)

(...)

Artikel 4

Voor de in artikel 1 beschreven inbreuken die na 30 juni 1988 (na 31 december 1989(2) in het geval van Aristrain en Ensidesa) zijn geschied, worden de volgende geldboeten opgelegd:

(...)

Empresa Nacional Siderúrgica SA 4 000 000 ECU

(...)

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot:

(...)

- Empresa Nacional Siderúrgica AG

(...)"

De vordering tot nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking

(...)

A - Schending van de rechten van de verdediging van verzoekster

Summiere samenvatting van het betoog van verzoekster

5 In de eerste plaats betoogt verzoekster onder verwijzing naar 's Hof arrest van 12 februari 1992, Nederland e.a./Commissie (C-48/90 en C-66/90, Jurispr. blz. I-565, punt 47), dat de Commissie haar rechten van de verdediging heeft geschonden door in de mededeling van de punten van bezwaar niet duidelijk en uitdrukkelijk aan te geven, dat zij werd beschuldigd van deelname aan twee praktijken die volgens de beschikking onverenigbaar zijn met artikel 65 van het Verdrag, met name de overeenkomsten tot vaststelling van prijzen en de harmonisatie van toeslagen via het "Poutrelles Committee".

6 De mededeling van de punten van bezwaar bevat in het feitelijke gedeelte enkel een samenvatting van alle bijeenkomsten van het "Poutrelles Committee" (zie punten 110-271) en in het juridische gedeelte een samenvatting van de twee betrokken gedragingen (zie punten 409-430), zonder opgave van de ondernemingen waaraan die feiten werden verweten.

7 Wat de prijsvaststelling betreft, konden de gegevens over de Spaanse markt zijn verstrekt door een van de twee andere Spaanse ondernemingen waaraan de Commissie een mededeling van de punten van bezwaar had gericht, namelijk Unesid en Aristrain. Uit de loutere vermelding (in punt 425), dat Ensidesa evenals zes andere ondernemingen een fax van British Steel had ontvangen, had zij niet kunnen afleiden, dat zij op dit punt werd beschuldigd.

8 Wat de harmonisatie van toeslagen betreft, konden de verwijzingen naar de "Spanjaarden" ook op elke andere beschuldigde betrekking hebben, aangezien de naam van verzoekster enkel voorkwam in een door Walzstahl-Vereinigung aan vijftien ondernemingen verzonden fax (zie punt 264 van de mededeling van de punten van bezwaar).

9 Verzoekster is er dan ook van uitgegaan, dat zij niets te maken had met deze punten van bezwaar; zij had dit trouwens in haar schriftelijke opmerkingen op de mededeling van de punten van bezwaar aan de Commissie meegedeeld, met het verzoek om haar uitdrukkelijk in te lichten, mocht het tegendeel waar zijn. Hierop kreeg zij geen antwoord en zij verwijt verweerster, de aanklacht op dat punt verder in het vage te hebben gelaten of haar niet te hebben meegedeeld, dat zij zich vergiste.

10 Daarbij komt nog, dat aangezien zij op basis van de mededeling van de punten van bezwaar had aangenomen, niets te maken te hebben met die twee verwijten, zij geen beletsel had gezien om de Commissie al haar kennis ter zake mee te delen, waardoor zij zichzelf heeft beschuldigd. Zij houdt staande, dat indien zij had geweten dat de Commissie haar die twee feiten ten laste legde, zij deze zou hebben betwist en niet in detail zou hebben meegedeeld, in welke mate de Spaanse producenten aan de betrokken praktijken hadden deelgenomen.

11 In de tweede plaats betoogt verzoekster onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht van 17 december 1991, Hercules Chemicals/Commissie (T-7/89, Jurispr. blz. II-1711, punt 53), dat verweerster de in het XIIe Verslag over het mededingingsbeleid (blz. 40 en 41) vastgelegde regels heeft geschonden of althans elk nuttig effect eraan heeft ontnomen, door bij de mededeling van de punten van bezwaar alleen maar een genummerde lijst van de stukken van een dossier van 5 766 bladzijden (zie bijlage 5 bij het verzoekschrift) te voegen, zonder enige vermelding van de inhoud of herkomst van deze stukken. Toen verzoekster het dossier ter inzage kreeg, bleken de stukken niet volgens een bepaald criterium te zijn gerangschikt en evenmin per bezwaarpunt te zijn ingedeeld of op een logische wijze te zijn genummerd. Ensidesa heeft de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen op de mededeling van de punten van bezwaar verzocht deze vormgebreken te verhelpen, maar een reactie bleef uit.

12 In de derde plaats betoogt verzoekster, dat verweerster haar rechten van de verdediging heeft geschonden, door haar in de bijlage bij de mededeling van de punten van bezwaar enkel een vertaling van die passages van de 5 766 bladzijden van haar dossier te bezorgen, die bezwarend voor haar waren. Het verslag van de hoorzitting was evenmin in het Spaans vertaald, uitgezonderd de opmerkingen van de vertegenwoordigers van Ensidesa en Aristrain. Bijgevolg heeft verzoekster vanaf het begin geen volledige en juiste kennis van het dossier kunnen krijgen en heeft zij honderden bladzijden moeten laten vertalen om zich te kunnen verdedigen. Daardoor heeft zij minder tijd gehad om haar antwoord op de punten van bezwaar voor te bereiden en heeft zij zich minder goed kunnen verweren tegen de haar ten laste gelegde punten. In haar schriftelijke opmerkingen op de mededeling van de punten van bezwaar had zij verzocht om dit vormgebrek te verhelpen, maar de Commissie heeft hierop niet gereageerd.

Beoordeling door het Gerecht

13 De rechten van de verdediging waarop verzoekster zich beroept, worden in casu gewaarborgd door artikel 36, eerste alinea, van het Verdrag, volgens hetwelk de Commissie verplicht is de belanghebbenden in staat te stellen opmerkingen te maken voordat zij een van de in dit verdrag voorziene geldstraffen oplegt (zie arresten Hof van 16 mei 1984, Eisen und Metall Aktiengesellschaft/Commissie, 9/83, Jurispr. blz. 2071, punt 32, en 12 november 1985, Krupp/Commissie, 183/83, Jurispr. blz. 3609, punt 7).

14 Aangaande de vraag, of deze bepaling in casu is nageleefd, zij er om te beginnen op gewezen, dat in de op 6 mei 1992 aan de betrokkenen gerichte mededeling van de punten van bezwaar voor elk van hen persoonlijk de gedragingen en de desbetreffende bewijzen worden aangegeven.

15 Wat met name verzoekster betreft, staat aldus in punt 32, sub f, van de mededeling van de punten van bezwaar vermeld, dat "Esidesa heeft bevestigd, (...) te hebben deelgenomen aan alle bijeenkomsten [van het $Poutrelles Committee', genoemd in punt 30], behalve die van 21 september en 7 november 1989". In hoofdstuk VIII van de mededeling van de punten van bezwaar worden de inbreuken op de mededingingsregels in detail opgesomd, met voor elk van de geadresseerden vermelding van de bewijsstukken waarop de Commissie zich baseert. Wat de juridische beoordeling betreft, wordt Ensidesa in punt 399 van de mededeling van de punten van bezwaar genoemd als een van de ondernemingen die geregeld de bijeenkomsten van het "Poutrelles Committee" bijwoonden en aan de eruit voortvloeiende samenwerking hebben deelgenomen. In punt 401 geeft de Commissie aan, dat "de partijen het algemene opzet hadden, bijeen te komen en tot overeenstemming te komen over specifieke punten, te weten, herhaalde malen: de vaststelling van richtprijzen; de harmonisatie van afwijkingen (...)". De details van het kartel en de uitvoering ervan worden, wat deze twee inbreuken betreft, beschreven in de punten 409 tot en met 425 respectievelijk 426 tot en met 430 van de mededeling van de punten van bezwaar.

16 Uit het voorgaande volgt, dat verzoekster zich, tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven in de mededeling van de punten van bezwaar, noodzakelijkerwijs geraakt moet hebben gevoeld door alle punten van bezwaar in verband met de activiteiten van het "Poutrelles Committee", zoals ze in detail zijn beschreven in hoofdstuk VIII van de mededeling van de punten van bezwaar en juridisch zijn beoordeeld in hoofdstuk IX, in het bijzonder wat betreft de in deze commissie gesloten overeenkomsten tot vaststelling van prijzen en tot harmonisering van toeslagen.

17 Bijgevolg heeft verzoekster de gelegenheid gehad om binnen de haar gestelde termijn schriftelijke opmerkingen over de haar ten laste gelegde feiten te maken. De klacht als zou de Commissie hebben geweigerd in te gaan op haar in deze opmerkingen geformuleerde verzoek om opheldering, kan dan ook niet worden aanvaard, te meer niet daar verzoekster in haar brief van 4 juni 1992, waarin zij verzocht om verlenging van de termijn om op de meegedeelde punten van bezwaar te antwoorden (bijlage 13 bij het verzoekschrift), niet heeft gewezen op enige onduidelijkheid in de tenlastelegging.

18 Aangezien de punten van bezwaar van de Commissie verzoekster derhalve duidelijk zijn meegedeeld, is zij er ook niet op onrechtmatige wijze toe gebracht, zichzelf bij het beantwoorden van de punten van bezwaar, hetgeen overigens op basis van vrijwilligheid geschiedt, zoals de Commissie opmerkt, te beschuldigen.

19 Verder heeft de Commissie bij de mededeling van de punten van bezwaar een kopie gevoegd van de stukken die zij concreet ten laste van elk van de ondernemingen aanvoerde (bijlage 3 bij de mededeling van de punten van bezwaar), alsook een overzicht van alle stukken van het dossier ("lijst van toegankelijke stukken", bijlage 2). In dit overzicht waren de stukken, met vermelding van de datum van opstelling en een zeer summiere beschrijving, op grond van hun aard ingedeeld in twaalf genummerde rubrieken, waarbij telkens de mate van toegankelijkheid voor elk van de betrokken ondernemingen was aangegeven. Bovendien heeft de Commissie de ondernemingen uitgenodigd om alle toegankelijke stukken te haren kantore in te zien.

20 Uit het voorgaande blijkt, dat de Commissie zich heeft gehouden aan de in haar XIIe Verslag over het mededingingsbeleid (blz. 40 en 41) beschreven procedure voor de toegang tot het dossier, die goedkeuring heeft gevonden in de rechtspraak van het Hof en het Gerecht met betrekking tot het EG-Verdrag (zie arresten Gerecht, Hercules Chemicals/Commissie, reeds aangehaald, punten 53 en 54; van 18 december 1992, Cimenteries CBR e.a./Commissie, T-10/92, T-11/92, T-12/92 en T-15/92, Jurispr. blz. II-2667, punt 38; 1 april 1993, BPB Industries en British Gypsum/Commissie, T-65/89, Jurispr. blz. II-389, punten 29-33, bekrachtigd door arrest Hof van 6 april 1995, BPB Industries en British Gypsum/Commissie, C-310/93 P, Jurispr. blz. I-865, punten 12-33, en arrest Gerecht van 29 juni 1995, Solvay/Commissie, T-30/91, Jurispr. blz. II-1775, punten 77-104).

21 Het Gerecht heeft verder kunnen vaststellen, dat alle op verzoekster betrekking hebbende stukken van het door de Commissie op grond van artikel 23 overgelegde dossier in bijlage 2 bij de mededeling van de punten van bezwaar als "toegankelijk" of, voor een klein aantal interne documenten van British Steel, als "gedeeltelijk toegankelijk" voor verzoekster waren gekwalificeerd. Wat deze laatste categorie betreft, heeft verzoekster niet betwist, dat de punten van bezwaar enkel zijn gebaseerd op uittreksels van de voor haar toegankelijke stukken.

22 Vaststaat verder, dat verzoekster toegang heeft gehad tot het dossier onder de in de brief van de Commissie van 6 mei 1992 gestelde voorwaarden. Zij heeft dus een kopie kunnen krijgen van alle door de Commissie "toegankelijk" of "gedeeltelijk toegankelijk" geachte stukken.

23 Verder heeft verzoekster voor het Gerecht niet uitgelegd, waarom de presentatie van de in bijlage 2 bij de mededeling van de punten van bezwaar genoemde stukken niet toereikend was om de betrokken stukken bij het inzien van het dossier terug te vinden, aangezien dezelfde nummering werd gebruikt.

24 Aangaande het verwijt, dat de Commissie zowel in de mededeling van de punten van bezwaar als in de beschikking de stukken à charge enkel met hun datum heeft aangeduid, zonder tegelijkertijd hun nummer in het dossier van de Commissie te vermelden, moet worden bevestigd, dat een dergelijke werkwijze het identificeren van de betrokken stukken zowel voor de partijen als voor het Gerecht bemoeilijkt, zeker in een zaak waarin duizenden stukken zijn verzameld, zoals in casu. Het ware meer in overeenstemming met een behoorlijke bestuurspraktijk, wanneer de Commissie in zulke omstandigheden de stukken waarnaar zij verwijst, niet alleen met hun datum, maar ook met hun dossiernummer zou aanduiden.

25 Niettemin kan het feit, dat in de mededeling van de punten van bezwaar en in de beschikking niet wordt verwezen naar de nummers die de Commissie bij de samenstelling van haar dossier aan de stukken heeft gegeven, in casu niet tot een schending van verzoeksters rechten van de verdediging hebben geleid, aangezien zij reeds aan de hand van de datering in staat was, de betrokken stukken te identificeren, zowel in de in bijlage 2 bij de mededeling van de punten van bezwaar gevoegde lijst als in het dossier van de Commissie.

26 Wat ten slotte het ontbreken van een Spaanse vertaling van een aantal stukken betreft, moet om te beginnen worden onderstreept, dat van de Commissie niet kan worden geëist, dat zij meer stukken vertaalt dan waarop zij haar punten van bezwaar baseert. Deze laatste stukken moeten worden beschouwd als de bewijsstukken waarop zij zich baseert, en moeten derhalve zo, zoals zij zijn, aan de geadresseerde worden voorgelegd, zodat hij kennis kan nemen van de daaraan door de Commissie gegeven uitleg die als basis heeft gediend voor de mededeling van de punten van bezwaar en van de beschikking. Bijlage I bij de mededeling van de punten van bezwaar bevat een vertaling van alle uittreksels van de stukken die in de mededeling in hun oorspronkelijke taal waren aangehaald. Aldus kon verzoekster naar het oordeel van het Gerecht precies weten, welke feiten en welke juridische redenering aan de beschikking van de Commissie ten gronde lagen, en heeft zij zich derhalve naar behoren kunnen verdedigen (zie arrest Gerecht van 6 april 1995, Tréfilunion/Commissie, T-148/89, Jurispr. blz. II-1063, punt 21).

27 Naar het oordeel van het Gerecht heeft verzoekster onder deze omstandigheden niet aangetoond, dat zij tijdens de administratieve procedure niet naar behoren haar standpunt over de in de mededeling van de punten van bezwaar tegen haar aangevoerde stukken kenbaar heeft kunnen maken.

28 Wat het proces-verbaal van de hoorzitting betreft, volgt uit het arrest van het Gerecht van 14 juli 1994, Parker Pen/Commissie (T-77/92, Jurispr. blz. II-549, punten 72-75), dat de Commissie volgens artikel 9, lid 4, van haar verordening nr. 99/63/EEG van 25 juni 1963 over het horen van belanghebbenden en derden overeenkomstig artikel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 17 van de Raad (PB 1963, 127, blz. 2268) - volgens hetwelk van de essentiële verklaringen van ieder die gehoord is, proces-verbaal wordt opgemaakt, dat na lezing door hem wordt getekend - verplicht is, aan partijen een afschrift van het proces-verbaal toe te sturen, zodat zij kunnen nagaan of hun eigen verklaringen correct zijn weergegeven; wanneer echter het proces-verbaal zelf in verschillende talen is gesteld, omdat de verschillende deelnemers in verschillende talen hebben gesproken, dan is de Commissie geenszins verplicht ervoor te zorgen, dat de verklaringen van de partijen worden vertaald. Het Gerecht is van oordeel, dat in casu dezelfde beginselen toepassing moeten vinden.

29 Verzoekster heeft overigens niet gesteld, dat het proces-verbaal wegens het ontbreken van een vertaling van de in het Spaans gestelde passages onnauwkeurigheden of wezenlijke omissies ten aanzien van haar bevat, en dat door de nadelige gevolgen daarvan de administratieve procedure gebrekkig zou zijn geworden (zie arrest Hof van 15 juli 1970, ACF Chemiefarma/Commissie, 41/69, Jurispr. blz. 661, punt 52).

30 Gelet op het voorgaande moet deze klacht in zijn geheel worden verworpen.

(...) C - Schending van artikel 65, lid 1, van het Verdrag

(...)

Vaststelling van prijzen (richtprijzen) in het "Poutrelles Committee"

1. De feiten

31 Luidens artikel 1 van de beschikking verwijt de Commissie verzoekster, te hebben deelgenomen aan de vaststelling van prijzen in het "Poutrelles Committee". Voor de berekening van de geldboete is een periode van 24 maanden, van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1990, in aanmerking genomen (zie punten 80-121, 223-243, 311, 313, 314 en artikel 1 van de beschikking). Terecht stelt verzoekster, dat volgens de Spaanse en de Franse versie van artikel 4 van de beschikking de geldboete wordt opgelegd voor de "na 31 december 1989" gepleegde inbreuken. Zowel uit de Duitse en de Engelse versie van artikel 4 als uit de motivering van de beschikking (zie punten 313 en 314 betreffende de gevolgen van de in de Toetredingsakte van Spanje bepaalde overgangsperiode, en artikel 1, volgens hetwelk Ensidesa gedurende 24 maanden heeft deelgenomen aan de vaststelling van prijzen in het "Poutrelles Committee"), tegen de achtergrond waarvan het dispositief moet worden uitgelegd, blijkt evenwel, dat de vermelding van deze datum in plaats van 31 december 1988 louter een verschrijving is, die geen invloed op de inhoud van de beschikking heeft gehad (zie arrest Hof van 2 juni 1994, AC-ATEL Electronics Vertriebs, C-30/93, Jurispr. blz. I-2305, punten 21-24).

(...)

E - De specifieke mededingingssituatie van de Spaanse staalproducenten tot en met 31 december 1992

Summiere samenvatting van het betoog van verzoekster

32 Verzoekster herinnert eraan, dat toen Spanje in 1986 tot de EGKS toetrad, een stelsel van exportquota's voor de Spaanse ijzer- en staalindustrie werd ingevoerd op basis van artikel 52 van de Toetredingsakte en artikel 6 van het daaraan gehechte protocol nr. 10. In punt 313 van de beschikking heeft de Commissie met name erkend, dat deze bepalingen de vrijheid van Ensidesa om in andere lidstaten te verkopen, duidelijk inperkten. Daarom is haar geen geldboete opgelegd voor haar deelname aan de inbreuken tot 31 december 1988, toen de voorlopige maatregelen afliepen.

33 De Spaanse ijzer- en staalindustrie is evenwel pas na 31 december 1992 volledig in de EGKS geïntegreerd en verzoekster kon dus pas vanaf dat ogenblik op voet van gelijkheid gaan concurreren met de producenten van de Gemeenschap. Dat heeft te maken met het feit, dat de lidstaten - en, op grond van de wederkerigheid, Spanje - tot die datum volgens artikel 379 van de Toetredingsakte vrijwaringsmaatregelen konden nemen om in geval van een plotse stijging van het handelsvolume die ernstige moeilijkheden kon veroorzaken, de situatie weer in evenwicht te brengen. Ensidesa wist tot op die datum niet, wat het stelsel van vrije mededinging onder het EGKS-Verdrag inhield. Zij verwijt de Commissie met name, dit aspect bij het onderzoek van haar optreden te hebben verwaarloosd.

34 Verzoekster verwijt de Commissie ook, geen rekening te hebben gehouden met het feit, dat toen er vanaf 1 januari 1989 geen kwantitatieve beperkingen meer golden voor haar exporten naar EGKS-landen, de praktijken van de leden van het "Poutrelles Committee" reeds vele jaren aan de gang waren, zodat de Spaanse producenten de spelregels moesten aanvaarden zoals ze toen bestonden.

Beoordeling door het Gerecht

35 Artikel 379 van de Toetredingsakte luidt als volgt:

"1. Tot en met 31 december 1992 kan een nieuwe lidstaat, in geval van ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden in een sector van het economische leven, alsmede van moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren, machtiging vragen om vrijwaringsmaatregelen te nemen, waardoor de toestand wederom in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast aan de economie van de gemeenschappelijke markt.

Onder dezelfde voorwaarden kan een van de huidige lidstaten verzoeken gemachtigd te worden vrijwaringsmaatregelen te nemen ten opzichte van een of beide nieuwe lidstaten.

(...)

2. Op verzoek van de betrokken staat stelt de Commissie door middel van een spoedprocedure onverwijld de vrijwaringsmaatregelen vast welke zij noodzakelijk acht, waarbij zij de voorwaarden en de wijze van toepassing nader aangeeft.

(...)

3. De overeenkomstig lid 2 toegestane maatregelen kunnen afwijkingen van de regels van het EEG-Verdrag, het EGKS-Verdrag en deze Akte inhouden, voor zover en voor zolang deze strikt noodzakelijk zijn ter bereiking van de in lid 1 beoogde doelstellingen. Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de werking van de gemeenschappelijke markt het minst verstoren."

36 Het spreekt voor zich, dat de mogelijke toepassing van vrijwaringsmaatregelen op basis van deze bepaling, die voor alle economische sectoren geldt en die de Commissie, die op verzoek van een lidstaat optreedt, een ruime beoordelingsbevoegdheid toebedeelt, op zich de deelname van een onderneming aan door artikel 65, lid 1, van het Verdrag verboden overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen niet kan rechtvaardigen. Uitsluitend de Commissie is namelijk bevoegd in welbepaalde gevallen afwijkingen toe te staan van de normale regels voor de werking van de gemeenschappelijke markt; in alle andere omstandigheden blijven de ondernemingen echter verplicht om de mededingingsregels van het Verdrag na te leven.

37 Verder was de deelname van verzoekster aan de ten laste gelegde inbreuken niet noodzakelijk, ook niet wanneer haar streven was geweest, zoals zij stelt, vrijwaringsmaatregelen tegen de export van Spaans staal naar andere EGKS-landen te voorkomen. In dat geval had zij er immers mee kunnen volstaan, eigener beweging haar export op een niveau te brengen waarmee deze maatregelen konden worden voorkomen.

38 Het argument, dat zij de in het "Poutrelles Committee" vastgestelde "spelregels" had moeten aanvaarden, moet om de hierboven in de punten 363 en 364 genoemde redenen worden verworpen.

De subsidiaire vordering: nietigverklaring van artikel 4 van de beschikking of althans verlaging van de geldboete

(...)

B - Het niet in aanmerking nemen van de devaluatie van de peseta en de keuze van het referentiejaar

Argumenten van verzoekster

39 Verzoekster klaagt, dat de Commissie het bedrag van de geldboete heeft berekend op basis van haar omzet van "balken" in 1990, die zij in ECU heeft omgerekend tegen de gemiddelde wisselkoers van dat jaar (ofwel 1 ECU = 129,43 PTA) en niet tegen de daags voor de vaststelling van de beschikking geldende wisselkoers (ofwel 1 ECU = 158,243 PTA).

40 Waar artikel 65, lid 5, van het Verdrag de Commissie de bevoegdheid verleent om geldboeten op te leggen, neemt het als berekeningsbasis "de bereikte omzet van de producten, welke het voorwerp uitmaken van de overeenkomst". In het geval van Ensidesa is deze omzet gerealiseerd in peseta, zodat de Commissie de geldboete in deze munt had moeten berekenen, ook al moest zij dit bedrag in ecu omrekenen tegen de daags voor de vaststelling van de beschikking geldende officiële wisselkoers.

41 Verzoekster beroept zich op het arrest van het Hof van 9 maart 1977, Société anonyme générale sucrière e.a./Commissie (41/73, 43/73 en 44/73 - Uitlegging, Jurispr. blz. 445, punt 13), waarin het Hof heeft verklaard, dat hoewel de geldboete in ecu kan worden uitgedrukt, zij op de grondslag van de omzet van de betrokken onderneming moet worden berekend, die slechts in een nationale munteenheid kan worden uitgedrukt. Deze in het kader van het EG-Verdrag ontwikkelde regel geldt a fortiori in het kader van het EGKS-Verdrag, dat nergens spreekt over geldboeten in ecu, anders dan verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204).

42 Het door de Commissie ter rechtvaardiging aangevoerde beginsel van gelijke behandeling verplicht geenszins tot omrekening van de omzet in ecu. Verzoekster betoogt, dat wanneer een geldboete is bepaald in een percentage van de omzet, de vergelijking die de Commissie met een beroep op dit beginsel wil maken, hoe dan ook kan worden doorgevoerd. Ongeacht of het eenmaal vastgestelde bedrag van de geldboete wordt omgerekend in ecu, is het overbodig en ongeoorloofd om de omzet in ecu om te rekenen.

43 In de voorlopige veronderstelling, dat 1990 het referentiejaar is, bedraagt de door Ensidesa opgegeven en in de beschikking overgenomen omzet op basis waarvan de geldboete is berekend, 12 758 miljoen PTA. Indien het Gerecht de overige argumenten van verzoekster verwerpt en de in de beschikking gehanteerde coëfficiënt van 4 % aanhoudt, dient de geldboete te worden bepaald op 510 320 000 PTA. Omgerekend in ecu tegen de daags voor de vaststelling van de beschikking geldende officiële wisselkoers dient de geldboete derhalve 3 200 000 ECU te bedragen in plaats van 4 000 000 zoals in de beschikking is bepaald.

44 De Commissie had evenwel bij de berekening van de geldboeten moeten uitgaan van de omzet van het aan de beschikking voorafgaande boekjaar, waarvoor geconsolideerde rekeningen beschikbaar waren, namelijk - in het geval van verzoekster - 1992, en niet van die van het laatste jaar waarin de inbreuk was gepleegd, namelijk 1990. Volgens deze methode en de door verzoekster voorgestelde regel voor de berekening van geldboeten in het algemeen, moet haar geldboete 389 560 000 PTA (4 % van 9 739 000 000, de omzet van 1992) bedragen, ofwel, na omrekening in ecu tegen de daags voor de beschikking geldende wisselkoers, 2 460 000 ECU.

45 Verzoekster baseert haar betoog op de formulering van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, dat met "het voorafgaande boekjaar" het aan de beschikking voorafgaande jaar bedoelt (zie conclusie van advocaat-generaal Slynn bij arrest Hof van 7 juni 1983, Musique Diffusion française e.a./Commissie, 100/80, 101/80, 102/80 en 103/80; hierna: "arrest Pioneer", Jurispr. blz. 1825, 1914, 1951), alsmede op de eensluidende doctrine en de beschikkingspraktijk van de Commissie zelf in het kader van het EG-Verdrag. Hoewel verordening nr. 17 geen toepassing vindt in het kader van het EGKS-Verdrag, dienen in casu dezelfde beginselen te worden toegepast voor zover artikel 65, lid 5, dit niet verbiedt, te meer daar de Commissie in haar XXe Verslag over het mededingingsbeleid heeft gesteld, dat de tijd rijp was om de mededingingsregels van de twee Verdragen zoveel mogelijk aan elkaar aan te passen.

Beoordeling door het Gerecht

46 Om te beginnen moet worden opgemerkt, dat niets eraan in de weg staat, dat de Commissie het bedrag van de geldboete uitdrukt in ecu, een in de nationale valuta converteerbare munteenheid. Dit maakt het ondernemingen overigens gemakkelijker, de bedragen van de opgelegde geldboeten te vergelijken. Bovendien onderscheidt de converteerbaarheid van de ecu deze munteenheid van de in artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 genoemde "rekeneenheid", waarvan het Hof uitdrukkelijk heeft erkend, dat aangezien zij geen betalingsvaluta is, het boetebedrag noodzakelijkerwijze in nationale valuta moet worden vastgesteld (arrest Société anonyme générale sucrière e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 15).

47 Verzoeksters kritiek op de rechtmatigheid van de methode van de Commissie, die de referentieomzet van de ondernemingen heeft omgerekend in ecu tegen de gemiddelde wisselkoers in datzelfde jaar (1990), kan niet worden aanvaard, zoals het Gerecht reeds heeft geoordeeld in zijn arrest van 14 mei 1998, Sarrió/Commissie (T-334/94, Jurispr. blz. II-1439, punten 394 e.v.).

48 Om te beginnen moet de Commissie normaliter dezelfde berekeningsmethode gebruiken voor de aan ondernemingen op te leggen geldboeten wegens deelneming aan dezelfde inbreuk (zie arrest Pioneer, punt 122).

49 Vervolgens moet de Commissie, om de verschillende meegedeelde, in de nationale valuta van de betrokken ondernemingen uitgedrukte omzetcijfers te kunnen vergelijken, deze cijfers omrekenen in dezelfde munteenheid. Aangezien de waarde van de ecu wordt bepaald door de waarde van elke nationale munteenheid van de lidstaten, heeft de Commissie de omzet van elk der ondernemingen terecht in ecu omgerekend.

50 Ook heeft zij zich terecht gebaseerd op de omzet in het referentiejaar (1990) en deze omzet in ecu omgerekend op basis van de gemiddelde wisselkoersen in dat jaar. Enerzijds heeft de Commissie aan de hand van de omzet van de afzonderlijke ondernemingen in de loop van het referentiejaar, dat wil zeggen het laatste volledige jaar van de in aanmerking genomen periode van de inbreuk, de omvang en de economische macht van elke onderneming alsmede de omvang van de door elk van hen gepleegde inbreuk kunnen beoordelen, factoren die relevant zijn voor de beoordeling van de zwaarte van de door elke onderneming gepleegde inbreuk (zie arrest Pioneer, punten 120 en 121). Anderzijds heeft zij met de omrekening van de betrokken omzetten in ecu tegen de gemiddelde wisselkoersen in het aangehouden referentiejaar kunnen voorkomen, dat eventuele valutaschommelingen sedert de beëindiging van de inbreuk invloed hebben op de beoordeling van de relatieve omvang en economische macht van de ondernemingen, alsmede van de omvang van de door elk van hen gepleegde inbreuk en derhalve op de beoordeling van de zwaarte van deze inbreuk. De beoordeling van de zwaarte van de inbreuk dient namelijk betrekking te hebben op de economische realiteit zoals deze was op het tijdstip waarop deze inbreuk werd gepleegd.

51 Bijgevolg kan het argument, dat de omzet van het referentiejaar in ecu had moeten worden omgerekend tegen de wisselkoers op het tijdstip van vaststelling van de beschikking, niet worden aanvaard. Met de methode van berekening van de geldboete, waarbij de gemiddelde wisselkoers van het referentiejaar wordt gebruikt, kunnen de willekeurige effecten van wijzigingen in de reële waarde van de nationale munteenheden worden voorkomen, die tussen het referentiejaar en het jaar van vaststelling van de beschikking kunnen optreden en in casu ook inderdaad zijn opgetreden. Deze methode kan er weliswaar toe leiden, dat een bepaalde onderneming een bedrag moet betalen dat in nationale munteenheid uitgedrukt nominaal hoger of lager is dan het bedrag dat zij had moeten betalen ingeval de wisselkoers van de datum van vaststelling van de beschikking werd toegepast, doch dit is slechts de logische consequentie van de schommelingen van de reële waarde van de verschillende nationale munteenheden.

52 Daaraan dient te worden toegevoegd, dat de ondernemingen tot wie de beschikking is gericht, in de regel via lokale vertegenwoordigingen in meer dan één lidstaat actief zijn. Bijgevolg werken zij met verschillende nationale deviezen. Wanneer bij een beschikking als de onderhavige een sanctie wordt opgelegd voor inbreuken op artikel 65, lid 1, van het Verdrag en de ondernemingen tot wie de beschikking is gericht, in het algemeen in meerdere lidstaten actief zijn, dan is de omzet van het referentiejaar, die in ecu wordt omgerekend tegen de gemiddelde wisselkoers in dat jaar, gelijk aan de som van de omzetten die zijn behaald in elk van de landen waarin de onderneming actief is. Dit cijfer geeft dus een volkomen juist beeld van de werkelijke economische situatie van de betrokken ondernemingen in het referentiejaar.

53 Gelet op het voorgaande moeten de argumenten van verzoekster worden verworpen.

C - Onredelijkheid van de geldboete

(...)

Beoordeling door het Gerecht

54 Artikel 65, lid 5, van het Verdrag bepaalt:

"De Commissie kan aan ondernemingen, die een van rechtswege nietige overeenkomst hebben gesloten, (...) of een zodanig besluit of een overeenkomst, (...) hebben toegepast of gepoogd hebben toe te passen, (...) of die zich aan gedragingen schuldig maken, welke in strijd zijn met de bepalingen van het eerste lid, boeten en dwangsommen opleggen tot ten hoogste het dubbele van de bereikte omzet van de producten, welke het voorwerp uitmaken van de overeenkomst, het besluit of de gedraging, strijdig met de bepalingen van het onderhavige artikel, onverminderd een verhoging van dit aldus bepaalde maximum tot een bedrag van 10 % van de jaaromzet der betrokken ondernemingen voor zover het de boete betreft en tot een bedrag van 20 % van de dagomzet, voor zover het de dwangsommen betreft, indien de bedoeling heeft voorgezeten de productie, de technische ontwikkeling of de investeringen te beperken."

De stellingen van verzoekster

55 Om de reeds genoemde redenen moet worden aangenomen, dat de Commissie de aard, de omvang, de betekenis en, onder voorbehoud van het hiernavolgende, de duur van de deelname van verzoekster aan de haar in de beschikking ten laste gelegde inbreuken juist heeft beoordeeld.

56 Het Gerecht heeft aldus vastgesteld, dat verzoekster in de haar ten laste gelegde inbreukperiode heeft deelgenomen aan 26 van de 28 bijeenkomsten van het "Poutrelles Committee" - een orgaan met een mededingingsverstorend doel, zoals de Commissie heeft aangetoond - en dat zij met name heeft deelgenomen aan twee soorten inbreuken die in punt 300 van de beschikking worden gekwalificeerd als "ernstige inbreuken die oplegging van hoge geldboeten rechtvaardigen", te weten het vaststellen van prijzen en het verdelen van markten. Verzoekster heeft deze kwalificatie niet betwist. De ernst van dergelijke inbreuken, die overigens uitdrukkelijk in artikel 65, lid 1, van het Verdrag worden genoemd, is trouwens niet voor discussie vatbaar.

57 Het Gerecht heeft hierboven in de punten 449 tot en met 451 ook vastgesteld, dat de in artikel 379 van de Toetredingsakte opgenomen vrijwaringsclausule verzoeksters deelname aan bij artikel 65, lid 1, van het Verdrag verboden overeenkomsten en samenhangende gedragingen geenszins kon rechtvaardigen.

58 De gunstige behandeling die Acerinox genoot in de zaak "roestvrij staal", was met name gerechtvaardigd, omdat deze onderneming "van zijn communautaire partners de verzekering had gevraagd en gekregen, dat er geen enkel probleem was". Verzoekster heeft niet aangetoond, dat het bij haar ook zo is gegaan.

59 Het Gerecht heeft overigens vastgesteld, dat het verzoekster althans vanaf 30 juli 1988 niet kon zijn ontgaan, dat de betrokken gedragingen onwettig waren.

60 In zoverre zij er nogmaals aan herinnerd, dat overeenkomsten tot vaststelling van prijzen en tot verdeling van markten - waaraan verzoekster heeft deelgenomen, zoals is vastgesteld - in artikel 65, lid 1, van het Verdrag uitdrukkelijk zijn verboden en dat het ongeoorloofd karakter ervan dus vaststaat.

61 Wat de uitwisseling van vertrouwelijke informatie betreft, blijkt uit de beoordeling door het Gerecht (zie hierboven, punt 354), dat dit een soortgelijk doel diende als de verdeling van markten aan de hand van de traditionele handelsstromen. Verzoekster kon redelijkerwijs niet menen, dat deze uitwisseling niet onder artikel 65, lid 1, van het Verdrag viel. Dat de leden van het "Poutrelles Committee" zich bewust waren van de onwettigheid ervan, kan integendeel worden afgeleid uit het binnen Eurofer ingevoerde dubbele controlestelsel, waarvan het ene deel, dat betrekking had op globale gegevens, spontaan ter kennis is gebracht van DG III en DG IV, terwijl het andere, dat betrekking had op individuele gegevens, enkel voor de deelnemende ondernemingen, waaronder verzoekster, was bestemd (zie hiervóór, punten 427 e.v.).

62 Verder moet eraan worden herinnerd, dat het feit dat een onderneming geen bijzonder actieve rol heeft gespeeld of niet als initiatiefnemer is opgetreden, haar niet vrijpleit van de deelname aan de inbreuk (arresten Hof van 12 juli 1979, BMW Belgium e.a./Commissie, 32/78 en 36/78-82/78, Jurispr. blz. 2435, punten 49 e.v., en 1 februari 1978, Miller/Commissie, 19/77, Jurispr. blz. 131, punt 18).

63 Van de dwang die de andere ondernemingen van de bedrijfstak op haar zouden hebben uitgeoefend, en van haar gedwongen toetreding tot het "Poutrelles Committee" heeft verzoekster geen enkel bewijs geleverd (zie hiervóór, punt 364).$

64 Aangaande de medewerking die zij naar eigen zeggen tijdens de administratieve procedure aan de Commissie zou hebben verleend, moet om te beginnen worden opgemerkt, dat verzoekster in haar antwoord van 23 augustus 1991 op een inlichtingenverzoek op grond van artikel 47 van het Verdrag heeft verklaard, niet over lijsten van deelnemers aan de bijeenkomsten van het "Poutrelles Committee" te beschikken en evenmin over notulen of verslagen van deze bijeenkomsten, terwijl nochtans uit het dossier blijkt, dat zij geregeld dergelijke stukken ontving.

65 Dat verzoekster zou hebben meegewerkt, wordt bovendien duidelijk door haar stukken tegengesproken. In punt 6 van haar memorie van repliek (zie ook punt 13 van haar verzoekschrift) stelt verzoekster immers, dat "indien Ensidesa had geweten, dat de Commissie haar die twee feiten [te weten, de vaststelling van prijzen en de harmonisering van toeslagen] ten laste legde, zij deze zou hebben betwist en haar niet in detail zou hebben meegedeeld, in welke mate de Spaanse producenten aan de betrokken gedragingen hadden deelgenomen (...)". Hieruit volgt, dat verzoekster in haar antwoord op de mededeling van de punten van bezwaar de juistheid van de feitelijke aantijgingen van de Commissie slechts in zoverre spontaan heeft erkend, als zij van mening was, dat deze niet tegen haar waren gericht.

66 Terecht heeft de Commissie zich op het standpunt gesteld, dat verzoekster zich met een dergelijk antwoord niet heeft gedragen op een wijze die een verlaging van de geldboete wegens medewerking tijdens de administratieve procedure rechtvaardigt.

67 Ten slotte heeft het na de mededeling van de punten van bezwaar getroffen besluit van verzoekster om niet langer deel te nemen aan de bijeenkomsten van het "Poutrelles Committee", geen invloed op de beoordeling van de vroegere gedragingen, zeker niet wanneer deze voor de Commissie verborgen zijn gehouden. In elk geval kan het beëindigen van een opzettelijk gepleegde inbreuk niet als verzachtende omstandigheid worden beschouwd, wanneer deze beëindiging is ingegeven door het optreden van de Commissie.

68 Gelet op het voorgaande moeten de argumenten in verband met de vrijwaringsclausule van artikel 379 van de Toetredingsakte, de situatie van de onderneming Acerinox in de zaak "roestvrij staal", de ondergeschikte en afgedwongen rol die verzoekster zou hebben gespeeld in de praktijken in het kader van het "Poutrelles Committee", en haar bereidheid mee te werken met de diensten van de Commissie, in hun geheel worden verworpen.

69 Voor de vaststelling van de duur van de inbreuk moeten om de in punt 155 reeds genoemde redenen de Spaanse en de Franse versie van artikel 4 van de beschikking, die een materiële vergissing bevatten, buiten beschouwing blijven. Bijgevolg bestrijkt de door de Commissie voor de bepaling van de geldboete in aanmerking genomen periode voor de Spaanse producenten wel degelijk 24 maanden, van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1990, tegenover normaliter 30 maanden, van 1 juli 1988 tot en met 31 december 1990, voor de andere producenten.

70 Uit de gedetailleerde uitleg die de Commissie in de loop van het geding heeft verstrekt, blijkt verder, dat zij de geldboeten onder meer heeft gedifferentieerd naar de duur van elke inbreuk, behalve voor de overeenkomsten tot harmonisering van toeslagen. De Commissie heeft dus op passende wijze rekening gehouden met het feit dat de Spaanse producenten minder lang hebben deelgenomen aan de overeenkomsten tot vaststelling van richtprijzen en aan de uitwisseling van vertrouwelijke informatie in het "Poutrelles Committee", aangezien de hun daarvoor opgelegde geldboete 80 % (24/30) bedraagt van wat zij hadden moeten betalen, indien zij zoals de meeste andere producenten vanaf 1 juli 1988 aan die inbreuken hadden deelgenomen.

71 Verweerster heeft verder in punt 252 van de beschikking verklaard, dat "[o]m de in overweging 313 genoemde redenen (...) Ensidesa en Aristrain niet verantwoordelijk [zullen] worden gehouden voor hun deelneming aan de overeenkomst van 15 november 1988". Daarentegen is de deelname van verzoekster aan vier andere tussen 1 januari 1989 en 31 december 1990 gesloten overeenkomsten tot harmonisering van toeslagen bewezen. Blijkbaar heeft de Commissie bij de berekening van de geldboete ter zake evenwel geen rekening gehouden met het feit dat verzoekster in mindere mate aan deze overeenkomsten heeft deelgenomen, aangezien deze geldboete voor alle betrokken ondernemingen forfaitair is vastgesteld op 0,5 % van de relevante omzet (behoudens een afzonderlijke verlaging van 10 % voor Aristrain en Ensidesa, aangezien er in Spanje geen harmonisatie van toeslagen heeft plaatsgevonden: zie hiervóór, punt 277).

72 Gelet op het voorgaande is het Gerecht in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht van oordeel, dat de aan verzoekster wegens haar deelname aan de overeenkomsten tot harmonisering van toeslagen opgelegde geldboete met 20 % moet worden verlaagd.

73 Voor het overige is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie op passende wijze rekening heeft gehouden met het feit, dat de aan de Spaanse producenten verweten inbreuken minder lang hebben geduurd.

(...)

De uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht

74 Om te beginnen zij opgemerkt, dat noch in artikel 1 van de beschikking, noch in de eerste tabel in punt 314 van de beschikking, die een overzicht bevat van de verschillende overeenkomsten tot vaststelling van prijzen, de deelname van verzoekster aan zo'n overeenkomst op de Spaanse markt wordt genoemd. Uit de gedetailleerde uitleg die in de loop van het geding door de Commissie is verstrekt, blijkt evenwel, dat een geldboete van 79 200 ECU wegens een dergelijke inbreuk aan verzoekster is opgelegd. Volgens de Commissie, die ter zake verwijst naar de punten 174 en 276 van de beschikking, zijn deze elementen kennelijk bij vergissing niet in punt 314 en artikel 1 van de beschikking overgenomen.

75 Aangezien in het dispositief van de beschikking niet wordt vastgesteld, dat verzoekster aan deze inbreuk heeft deelgenomen, kan er bij de berekening van de geldboete geen rekening mee worden gehouden. Deze moet dus op basis van de door de Commissie toegepaste berekeningsmethode met 79 200 ECU worden verlaagd.

76 Om de in punt 502 genoemde redenen moet verder de geldboete die aan verzoekster is opgelegd wegens haar deelname aan de overeenkomsten tot harmonisering van toeslagen, met 20 % worden verlaagd. Deze moet dus op basis van de door de Commissie toegepaste methode met 89 100 ECU worden verlaagd, gelet op de bijzondere verzachtende omstandigheid die geldt voor de Spaanse producenten.

77 Verder dient om de in de punten 512 en volgende(3) genoemde redenen het totaalbedrag van de wegens de overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen tot vaststelling van prijzen opgelegde geldboete met 15 % te worden verlaagd, aangezien de Commissie de anticoncurrentiële gevolgen van de vastgestelde inbreuken enigszins heeft overschat. Rekening houdend met de reeds genoemde verminderingen in verband met de prijsovereenkomst op de Spaanse markt en de overeenkomsten tot harmonisering van toeslagen leidt dit op basis van de door de Commissie toegepaste berekeningsmethode tot een verlaging van 350 460 ECU.

78 Ten slotte moet worden opgemerkt, dat de Commissie verzoekster niet heeft beschuldigd van deelneming aan de onderling samenhangende gedraging tot vaststelling van de prijzen in het Verenigd Koninkrijk in het tweede trimester van 1990, terwijl deze inbreuk wel ten laste is gelegd aan een aantal andere ondernemingen (zie hiervóór, punt 204). Hoewel dit element geen invloed heeft op de duur van de in artikel 1 van de beschikking aan verzoekster verweten inbreuk, te weten vaststelling van prijzen in het "Poutrelles Committee", vermindert daardoor wel de intensiteit van de deelname van verzoekster aan deze inbreuk, vergeleken met andere ondernemingen. In het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht is het Gerecht dan ook van oordeel, dat de geldboete op basis van de door de Commissie toegepaste berekeningsmethode met 125 000 ECU moet worden verlaagd.

79 De bepaling van de hoogte van een geldboete door het Gerecht in het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht is naar haar aard geen nauwkeurige wiskundige operatie. Overigens is het Gerecht niet gebonden aan de berekeningen van de Commissie, maar dient het met in achtneming van alle omstandigheden van het concrete geval een eigen oordeel te vormen.

80 Gelet op de omstandigheden van het geval is de algemene aanpak die de Commissie ter bepaling van de hoogte van de geldboeten heeft gevolgd, naar het oordeel van het Gerecht gerechtvaardigd. De inbreuken waar het hier om gaat, te weten het vaststellen van prijzen en verdelen van markten, hetgeen in artikel 65, lid 1, van het Verdrag uitdrukkelijk wordt verboden, moeten immers als bijzonder zwaar worden beschouwd, aangezien zij een rechtstreekse ingreep in de belangrijkste mededingingsparameters op de betrokken markt betekenen. Ook de aan verzoekster ten laste gelegde systemen voor de uitwisseling van vertrouwelijke informatie hadden op soortgelijke wijze een verdeling van de markten aan de hand van de traditionele handelsstromen ten doel. Alle voor de geldboete in aanmerking genomen inbreuken zijn na het einde van de crisisregeling en na desbetreffende waarschuwingen aan het adres van de ondernemingen gepleegd. Naar het Gerecht heeft vastgesteld, was het algemene doel van de betrokken overeenkomsten en praktijken juist, de met het vervallen van de crisisregeling gepaard gaande terugkeer naar de normale mededinging te verhinderen of te vervalsen. Bovendien wisten de ondernemingen, dat die overeenkomsten en praktijken onrechtmatig waren, en hebben zij ze bewust voor de Commissie geheim gehouden.

81 Gelet op het voorgaande en op de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB L 162, blz. 1) op 1 januari 1999 moet de geldboete worden bepaald op 3 350 000 euro.

(...)

Dictum


rechtdoende:

1) Bepaalt het bedrag van de bij artikel 4 van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten aan verzoekster opgelegde geldboete op 3 350 000 euro.

2) Verwerpt het beroep voor het overige.

3) Verwijst verzoekster in haar eigen kosten alsmede in drievierde van de kosten van de Commissie. Verstaat dat de Commissie eenvierde van haar eigen kosten zal dragen.

(1) - De rechtsoverwegingen van het onderhavige arrest zijn grotendeels identiek aan of stemmen overeen met die van het arrest van het Gerecht van 11 maart 1999, Thyssen/Commissie (T-141/94, Jurispr. blz. II-347), met uitzondering van met name de punten 74-120, 331-349, 373-378, 413-456 en 614-625 daarvan, die niet terugkomen in het onderhavige arrest. Ook zijn de inbreuken op artikel 65, lid 1, van het Verdrag, die verzoekster op bepaalde nationale markten zou hebben gepleegd, niet dezelfde als in de zaak Thyssen/Commissie aan de orde zijn.

(2) - Deze datum wordt vermeld in de Franse en de Spaanse versie van de beschikking. In de Duitse en de Engelse versie wordt als datum 31 december 1998 vermeld.

(3) - Zie arrest Thyssen/Commissie, punten 640 e.v.

Top