EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CJ0438

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 oktober 2001.
Maria Luisa Jiménez Melgar tegen Ayuntamiento de Los Barrios.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Social Único de Algeciras - Spanje.
Bescherming van vrouwen tijdens zwangerschap - Richtlijn 92/85/EEG - Artikel 10 - Rechtstreekse werking en draagwijdte - Ontslag - Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Zaak C-438/99.

Jurisprudentie 2001 I-06915

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:509

61999J0438

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 oktober 2001. - Maria Luisa Jiménez Melgar tegen Ayuntamiento de Los Barrios. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Social Único de Algeciras - Spanje. - Bescherming van vrouwen tijdens zwangerschap - Richtlijn 92/85/EEG - Artikel 10 - Rechtstreekse werking en draagwijdte - Ontslag - Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. - Zaak C-438/99.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-06915


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Sociale politiek - Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers - Werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie - Richtlijn 92/85 - Ontslagverbod - Rechtstreekse werking

(Richtlijn 92/85 van de Raad, art. 10)

2. Sociale politiek - Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers - Werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie - Richtlijn 92/85 - Ontslagverbod - Afwijkingen - Verplichting voor lidstaten om toegestane ontslaggronden te specificeren - Geen

(Richtlijn 92/85 van de Raad, art. 10)

3. Sociale politiek - Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers - Werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie - Richtlijn 92/85 - Ontslagverbod - Draagwijdte - Niet-verlengen van arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wegens zwangerschap van werkneemster - Rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht

(Richtlijnen van de Raad 76/207, art. 2, lid 1, en 3, lid 1, en 92/85, art. 10)

4. Sociale politiek - Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers - Werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie - Richtlijn 92/85 - Ontslagverbod - Afwijkingen - Verplichting voor lidstaten om te voorzien in tussenkomst van bevoegde nationale instantie die vooraf toestemming verleent voor ontslag - Geen

(Richtlijn 92/85 van de Raad, art. 10)

Samenvatting


1. Artikel 10 van richtlijn 92/85 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, dat verbiedt dat dergelijke werkneemsters worden ontslagen, heeft rechtstreekse werking en moet aldus worden uitgelegd dat het, wanneer een lidstaat nalaat om binnen de door die richtlijn gestelde termijn uitvoeringsmaatregelen te treffen, particulieren rechten verleent waarop zij zich voor een nationale rechterlijke instantie kunnen beroepen tegenover de autoriteiten van die staat.

( cf. punt 34, dictum 1 )

2. Artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, dat afwijkingen van het ontslagverbod voor werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie toestaat in uitzonderingsgevallen die geen verband houden met hun toestand en overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken zijn toegestaan", verplicht de lidstaten niet om de gronden voor het ontslag van dergelijke werkneemsters te specificeren.

( cf. punt 38, dictum 2 )

3. Hoewel het ontslagverbod van artikel 10 van richtlijn 92/85 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie zowel geldt voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd als voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, kan het niet verlengen van een dergelijke overeenkomst na het normale verstrijken ervan niet als een door die bepaling verboden ontslag worden aangemerkt. Voorzover het niet verlengen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd echter zijn oorzaak vindt in de zwangerschap van de werkneemster, vormt dit evenwel een rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht die in strijd is met de artikelen 2, lid 1, en 3, lid 1, van richtlijn 76/207 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden.

( cf. punt 47, dictum 3 )

4. Artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, op grond waarvan een werkneemster tijdens de zwangerschap, na de bevalling of tijdens de lactatie in uitzonderingsgevallen kan worden ontslagen, in voorkomend geval, voorzover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd", moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht om te voorzien in de tussenkomst van een nationale instantie die, na te hebben vastgesteld dat er sprake is van een uitzonderingsgeval op grond waarvan het ontslag van een dergelijke werkneemster kan worden gerechtvaardigd, vooraf toestemming verleent voor het ontslagbesluit van de werkgever.

( cf. punt 52, dictum 4 )

Partijen


In zaak C-438/99,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Juzgado de lo Social Único de Algeciras (Spanje), in het aldaar aanhangig geding tussen

Maria Luisa Jiménez Melgar

en

Ayuntamiento de Los Barrios,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 10 van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A. La Pergola, kamerpresident, M. Wathelet (rapporteur), P. Jann, L. Sevón en C. W. A. Timmermans, rechters,

advocaat-generaal: A. Tizzano,

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- M. L. Jiménez Melgar, vertegenwoordigd door J. R. Pérez Perea, abogado,

- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. López-Monís Gallego als gemachtigde,

- de Ierse regering, vertegenwoordigd door L. A. Farrell als gemachtigde, bijgestaan door N. Hyland, BL,

- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Michard en I. Martínez del Peral als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Jiménez Melgar; de Spaanse regering; de Ierse regering, en de Commissie ter terechtzitting van 29 maart 2001,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 juni 2001,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 10 november 1999, binnengekomen bij het Hof op 17 november daaraanvolgend, heeft de Juzgado de lo Social Único de Algeciras krachtens artikel 234 EG vier prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 10 van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348, blz. 1).

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen M. L. Jiménez Melgar en haar voormalig werkgever, de Ayuntamiento de Los Barrios (gemeente Los Barrios; hierna: gemeente"), ter zake van het niet vernieuwen van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

De toepasselijke wetgeving

Het gemeenschapsrecht

3 Artikel 3, lid 1, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40) bepaalt:

De toepassing van het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van geslacht voor wat betreft de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de selectiecriteria, tot beroepen of functies, ongeacht de sector of de bedrijfstak, en tot alle niveaus van de beroepshiërarchie."

4 Artikel 5, lid 1, van die richtlijn luidt:

De toepassing van het beginsel van gelijke behandeling met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de ontslagvoorwaarden, houdt in dat voor mannen en vrouwen dezelfde voorwaarden gelden, zonder discriminatie op grond van geslacht."

5 Volgens de vijftiende overweging van haar considerans is richtlijn 92/85 er met name op gericht, werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie te beschermen tegen het risico van ontslag wegens hun toestand, dat hun lichamelijke en geestelijke gezondheid kan schaden.

6 Daarom bepaalt artikel 10 van richtlijn 92/85:

Teneinde werkneemsters in de zin van artikel 2 te waarborgen dat zij de in het onderhavige artikel erkende rechten inzake de bescherming van [hun] veiligheid en gezondheid kunnen doen gelden, wordt het volgende bepaald:

1. de lidstaten nemen de nodige maatregelen om ontslag van werkneemsters in de zin van artikel 2 te verbieden gedurende de periode vanaf het begin van hun zwangerschap tot het einde van het [...] zwangerschapsverlof, behalve in uitzonderingsgevallen die geen verband houden met hun toestand en overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken zijn toegestaan en, in voorkomend geval, voorzover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd;

2. wanneer een werkneemster in de zin van artikel 2 wordt ontslagen gedurende de in punt 1 bedoelde periode, dient de werkgever schriftelijk gegronde redenen op te geven voor het ontslag;

3. de lidstaten nemen de nodige maatregelen om werkneemsters in de zin van artikel 2 te beschermen tegen de gevolgen van ontslag, indien dit op grond van punt 1 onwettig is."

7 Volgens artikel 14, lid 1, van richtlijn 92/85 moesten de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk twee jaar na de vaststelling ervan, dus 19 oktober 1994, aan deze richtlijn te voldoen.

Het nationale recht

8 Artikel 14 van de Spaanse grondwet van 27 december 1978 formuleert het beginsel van non-discriminatie op grond van geslacht als volgt:

De Spanjaarden zijn gelijk voor de wet. Discriminatie op grond van geboorte, ras, geslacht, religie, mening of enige andere persoonlijke of sociale situatie of omstandigheid is verboden."

9 Artikel 55, leden 5 en 6, van het Estatuto de los Trabajadores (werknemersstatuut) preciseert met betrekking tot ontslag:

5. Ontslag wegens een bij de grondwet of de wet verboden discriminatie of voortvloeiend uit een schending van fundamentele rechten of openbare vrijheden van werknemers is nietig.

6. Nietigheid van een ontslag heeft tot gevolg dat de werknemer, met betaling van het niet-ontvangen loon, onmiddellijk weer in dienst wordt genomen."

10 In de artikelen 108, lid 2, sub d, en 113, lid 1, van de Ley de Procedimiento Laboral (procedurewet op het gebied van het arbeidsrecht) is de tekst van artikel 55, lid 5, respectievelijk lid 6, van het Estatuto de los Trabajadores nagenoeg letterlijk overgenomen. Voorts bepaalt artikel 96 van die wet:

In zaken waarin uit de verklaringen van de verzoekende partij kan worden afgeleid, dat er aanwijzingen zijn voor discriminatie op grond van geslacht, dient de verwerende partij een objectieve, redelijke en door voldoende feiten gestaafde rechtvaardiging te geven van de getroffen maatregelen en de evenredigheid ervan."

11 De verwijzende rechter merkt op, dat richtlijn 92/85 ten tijde van de feiten van het hoofdgeding nog niet in Spaans recht was omgezet.

12 Om die reden is bij Ley 39/1999 para promover la Conciliación de la Vida familiar y laboral de las Personas trabajadoras van 5 november 1999 (wet om het gezins- en het beroepsleven van werknemers beter met elkaar in overeenstemming te brengen) (BOE nr. 266 van 6 november 1999) onder meer artikel 55 van het Estatuto de los Trabajadores gewijzigd.

13 Het nieuwe artikel 55, lid 5, van het Estatuto de los Trabajadores luidt:

Ontslag wegens een bij de grondwet of de wet verboden discriminatie of voortvloeiende uit een schending van fundamentele rechten of openbare vrijheden van werknemers is nietig.

Ontslag is eveneens nietig in de volgende gevallen:

Wanneer het plaatsvindt tijdens een periode van schorsing van de arbeidsovereenkomst wegens moederschap, een gedurende de zwangerschap bestaand risico [...] of wanneer het op een zodanig tijdstip wordt aangezegd dat de opzegtermijn afloopt gedurende die periode van schorsing.

Wanneer het een zwangere werkneemster betreft, vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het begin van de in de vorige alinea genoemde periode van schorsing [...].

Het bepaalde in de twee voorgaande alinea's is niet van toepassing, wanneer in beide gevallen wordt gesteld dat het ontslagbesluit is gebaseerd op niet met de zwangerschap verband houdende redenen [...]"

14 De verwijzende rechter preciseert evenwel, dat die bepalingen wegens het beginsel dat de wet geen terugwerkende kracht heeft, in het hoofdgeding niet in aanmerking kunnen worden genomen.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

15 In juni 1998 nam de gemeente Jiménez Melgar voor 20 uur per week in dienst als thuishulp voor gepensioneerden zonder familie. De overeenkomst, die aanvankelijk voor drie maanden was gesloten, werd tweemaal vernieuwd, tot en met 2 december 1998.

16 Op 3 december 1998 sloten de gemeente en Jiménez Melgar een nieuwe deeltijdarbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor het verrichten van werkzaamheden als gezinshulp en oppas van schoolplichtige kinderen van gezinnen in economisch moeilijke omstandigheden, gedurende de schoolvakantie van december 1998/januari 1999. Die overeenkomst, die geen einddatum bevatte, eindigde op 2 februari 1999.

17 Op 3 februari 1999 werd een derde deeltijdarbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Die overeenkomst betrof oppas en thuishulp voor kinderen die tijdens het schooljaar 1998/1999 moeilijkheden ondervonden om naar school te gaan. Die overeenkomst, die evenmin een einddatum bevatte, eindigde op 2 mei 1999.

18 Op 3 mei 1999 ondertekende Jiménez Melgar een vierde deeltijdarbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor het verrichten van werkzaamheden als thuishulp ten behoeve van kinderrijke gezinnen die moeilijkheden ondervinden om het schoolbezoek van hun nog niet leerplichtige kinderen te garanderen en om hen gedurende het schooljaar 1998/1999 naar de openbare scholen van hun gemeente te begeleiden". Evenmin als de voorgaande overeenkomsten bevatte die overeenkomst een einddatum. Op 12 mei 1999 ontving Jiménez Melgar echter de volgende brief van de gemeente:

Volgens de bewoordingen van uw overeenkomst eindigt deze op 2 juni aanstaande. Gedurende de wettelijke opzegtermijn van uw overeenkomst zult u echter op de hoogte worden gesteld van de mogelijkheden, indien aanwezig, om die overeenkomst te vernieuwen of te verlengen. U dient zich vóór 2 juni a.s. bij de personeelsdienst te melden om die eventuele vernieuwing of verlenging van de overeenkomst te ondertekenen of om het bedrag in ontvangst te nemen dat u krachtens de beëindiging van uw arbeidsovereenkomst toekomt [...]"

19 Die brief was gesteld in dezelfde bewoordingen als de eerdere brieven waarbij Jiménez Melgar de beëindiging van de drie voorgaande overeenkomsten was meegedeeld.

20 Inmiddels was de gemeente op de hoogte gesteld van de zwangerschap van Jiménez Melgar, ofschoon de exacte datum van die mededeling niet uit het dossier blijkt. Het kind is geboren op 16 september 1999.

21 Daar de arbeidsovereenkomst van Jiménez Melgar op 2 juni 1999 afliep, werd de arbeidsverhouding tussen haar en de gemeente dus op die datum beëindigd.

22 Op 7 juni 1999 vond een ontmoeting plaats met Jiménez Melgar teneinde haar arbeidsverhouding te vernieuwen door de ondertekening van een vijfde deeltijdarbeidsovereenkomst voor de vervanging, gedurende de vakantie, van werknemers van de categorie thuishulp. Die overeenkomst had op 3 juni moeten ingaan. Jiménez Melgar weigerde echter te ondertekenen en zond de gemeente de volgende dag een brief waarin zij stelde dat haar voorgaande arbeidsovereenkomst met de gemeente niet was beëindigd, aangezien haar ontslag discriminatoir was en in strijd met haar fundamentele rechten. In plaats van een nieuwe overeenkomst te ondertekenen, diende zij dus gewoon weer in dienst te worden genomen.

23 Jiménez Melgar daagde daarop de gemeente voor de Juzgado de lo Social Único de Algeciras.

24 Ofschoon die rechter zich het recht voorbehield later op de kwestie terug te komen, heeft hij niet onderzocht of de arbeidsverhouding van Jiménez Melgar met de gemeente naar Spaans recht, gelet op de omstandigheden van het geval en met name op de continuïteit in de tijd en de homogeniteit van het verrichte werk, als van onbepaalde tijd moest worden aangemerkt. Wel heeft hij onderzocht, of de zwangerschap van verzoekster in het hoofdgeding de aanleiding voor het ontslag was en er dus eventueel sprake was van discriminatie op grond van geslacht. Meer in het bijzonder heeft hij twijfels geuit over de rechtstreekse toepasselijkheid en de draagwijdte van artikel 10 van richtlijn 92/85.

25 Gelet op die overwegingen heeft de Juzgado de lo Social Único de Algeciras de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

1) Is artikel 10 van richtlijn 92/85/EEG voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk om rechtstreekse werking te kunnen hebben?

2) Verplicht artikel 10 van de richtlijn, waarin wordt bepaald dat ,de lidstaten [...] de nodige maatregelen [nemen] om ontslag van werkneemsters [tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie] te verbieden gedurende de periode vanaf het begin van hun zwangerschap tot het einde van het [...] zwangerschapsverlof, behalve in uitzonderingsgevallen die geen verband houden met hun toestand, de lidstaten specifiek en uitdrukkelijk te bepalen in welke gevallen werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie mogen worden ontslagen en om daartoe in de nationale wetgeving, naast de algemene regeling inzake beëindiging van arbeidsovereenkomsten, een bijzondere, beperktere en uitdrukkelijke uitzonderingsregeling op te nemen voor het geval de werkneemster zwanger is, bevallen is of zich in de periode van lactatie bevindt?

3) Welk gevolg heeft artikel 10 van de richtlijn op de weigering van een werkgever om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een zwangere vrouw te vernieuwen in overigens dezelfde omstandigheden als waarin de vorige overeenkomsten werden gesloten? Is artikel 10 van de richtlijn van toepassing op de bescherming van de zwangere werkneemster in geval van tijdelijke arbeidsovereenkomsten en, zo ja, op welke wijze, volgens welke criteria en in welke mate?

4) Moet artikel 10 van de richtlijn, waarin wordt bepaald dat een werkneemster tijdens de zwangerschap, na de bevalling of tijdens de lactatie kan worden ontslagen, ,in voorkomend geval, voorzover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd, aldus worden uitgelegd, dat ontslag van een werkneemster die zwanger is, bevallen is of zich in de periode van lactatie bevindt alleen mogelijk is in het kader van een bijzondere procedure, waarin de betrokken bevoegde instantie vooraf de door de werkgever gevraagde toestemming voor het ontslag verleent?"

De ontvankelijkheid van de prejudiciële verwijzing

26 De Spaanse regering en de Commissie betwijfelen, of de prejudiciële vragen relevant zijn voor de beslechting van het hoofdgeding. Gezien de omstandigheden van het geval, zou de verwijzende rechter de arbeidsverhouding tussen Jiménez Melgar en de gemeente immers als arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kunnen kwalificeren, in welk geval het ontslag als zodanig naar nationaal recht onrechtmatig zou zijn.

27 Maar zelfs al zou vaststaan dat Jiménez Melgar is ontslagen omdat zij zwanger was - hetgeen volgens de Spaanse regering helemaal niet zeker is, aangezien de gemeente haar na het verbreken van de laatste overeenkomst op grond waarvan zij was tewerkgesteld onmiddellijk heeft voorgesteld een nieuwe overeenkomst te ondertekenen - dan nog had het nationale recht de betrokkene bescherming kunnen bieden, aangezien het haar garandeert dat zij opnieuw in dienst wordt genomen en dat de gemeente haar het niet-ontvangen loon betaalt, en was hiervoor geen beroep op richtlijn 92/85 nodig.

28 In dit verband zij eraan herinnerd, dat het volgens vaste rechtspraak uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (zie, met name, arrest van 15 december 1995, Bosman, C-415/93, Jurispr. blz. I-4921, punt 59). Het Hof heeft evenwel geoordeeld, dat het geen uitspraak kan doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt, dat de door die rechter gestelde vraag over de uitlegging of de geldigheid van een communautair voorschrift geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die voor hem noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (zie arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 61, en arrest van 13 juli 2000, Idéal tourisme, C-36/99, Jurispr. blz. I-6049, punt 20).

29 In casu wijst evenwel niets in de verwijzingsbeschikking erop, dat de prejudiciële vragen, waarvan de verwijzende rechter het nut overigens heeft uiteengezet, kennelijk hypothetisch zijn of geen verband houden met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding.

30 Derhalve moeten die vragen worden beantwoord.

De prejudiciële vragen

De eerste vraag

31 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of richtlijn 92/85 rechtstreekse werking kan hebben en aldus moet worden uitgelegd dat zij, wanneer een lidstaat nalaat om binnen de door die richtlijn gestelde termijn omzettingsmaatregelen te treffen, particulieren rechten verleent waarop zij zich voor een nationale rechterlijke instantie kunnen beroepen tegenover de autoriteiten van die staat.

32 Volgens vaste rechtspraak geldt de uit een richtlijn voortvloeiende verplichting van de lidstaten om het daarmee beoogde doel te verwezenlijken, alsook de verplichting van de lidstaten krachtens artikel 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG) om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen welke geschikt zijn om de nakoming van die verplichting te verzekeren, voor alle met overheidsgezag beklede instanties in de lidstaten (arresten van 14 juli 1994, Faccini Dori, C-91/92, Jurispr. blz. I-3325, punt 26, en 4 maart 1999, HI, C-258/97, Jurispr. blz. I-1405, punt 25), en met name voor gedecentraliseerde instanties, zoals gemeenten (arresten van 22 juni 1989, Fratelli Costanzo, 103/88, Jurispr. blz. 1839, punt 32, en 29 april 1999, Ciola, C-224/97, Jurispr. blz. I-2517, punt 30).

33 Vastgesteld moet worden, dat artikel 10 van richtlijn 92/85 de lidstaten, met name in hun hoedanigheid van werkgever, precieze verplichtingen oplegt die hun voor de uitvoering ervan geen enkele beoordelingsmarge laten.

34 Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 10 van richtlijn 92/85 rechtstreekse werking heeft en aldus moet worden uitgelegd dat het, wanneer een lidstaat nalaat om binnen de door die richtlijn gestelde termijn omzettingsmaatregelen te treffen, particulieren rechten verleent waarop zij zich voor een nationale rechterlijke instantie kunnen beroepen tegenover de autoriteiten van die staat.

De tweede vraag

35 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85, dat afwijkingen van het ontslagverbod voor werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie toestaat in uitzonderingsgevallen die geen verband houden met hun toestand en overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken zijn toegestaan", de lidstaten verplicht om de gronden voor het ontslag van dergelijke werkneemsters te specificeren.

36 Volgens artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85 nemen [de lidstaten] de nodige maatregelen om ontslag van werkneemsters [...] te verbieden gedurende de periode vanaf het begin van hun zwangerschap tot het einde van het [...] zwangerschapsverlof, behalve in uitzonderingsgevallen die geen verband houden met hun toestand en overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken zijn toegestaan en, in voorkomend geval, voorzover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd".

37 Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt duidelijk, dat richtlijn 92/85 de lidstaten niet verplicht een speciale lijst op te stellen met gronden waarop het ontslag van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie bij wijze van uitzondering is toegestaan. De richtlijn, die minimumvereisten bevat, ontneemt de lidstaten echter geenszins de bevoegdheid om die werkneemsters meer bescherming te bieden door een speciale regeling op te stellen betreffende de gronden waarop zij kunnen worden ontslagen.

38 Derhalve moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85, dat afwijkingen van het ontslagverbod voor werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie toestaat in uitzonderingsgevallen die geen verband houden met hun toestand en overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken zijn toegestaan", de lidstaten niet verplicht om de gronden voor het ontslag van dergelijke werkneemsters te specificeren.

De derde vraag

39 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 10 van richtlijn 92/85 verbiedt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een zwangere werkneemster niet vernieuwt.

40 Volgens Jiménez Melgar beschermt artikel 10 van richtlijn 92/85 zowel vrouwen die met hun werkgever een overeenkomst voor onbepaalde tijd als een overeenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten. Een andere uitlegging van die bepaling zou een discriminatie opleveren die onverenigbaar is met het doel van de richtlijn.

41 De Commissie volgt dezelfde redenering en stelt, dat het niet vernieuwen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, voorzover vaststaat dat dit te wijten is aan met de zwangerschap verband houdende redenen, ook een rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht oplevert. Het niet vernieuwen van een dergelijke overeenkomst staat immers gelijk aan een weigering om een zwangere vrouw in dienst te nemen, hetgeen duidelijk in strijd is met de artikelen 2 en 3 van richtlijn 76/207, gelijk het Hof herhaaldelijk heeft bevestigd (arresten van 8 november 1990, Dekker, C-177/88, Jurispr. blz. I-3941, punt 12, en 3 februari 2000, Mahlburg, C-207/98, Jurispr. blz. I-549, punten 27-30).

42 Volgens de Nederlandse regering moet onderscheid worden gemaakt tussen de arbeidsverhouding voor een bepaalde tijd, die op de normale datum eindigt en waarop artikel 10 van richtlijn 92/85 niet van toepassing is, en de arbeidsverhouding die door eenzijdige opzegging van de werkgever eindigt en die wel de bescherming van dat artikel geniet.

43 Dienaangaande dient te worden vastgesteld, dat richtlijn 92/85 met betrekking tot de draagwijdte van het ontslagverbod voor werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, geen onderscheid maakt naar de duur van de arbeidsrelatie. Indien de gemeenschapswetgever de overeenkomsten voor bepaalde tijd - die een groot deel van de arbeidsrelaties vertegenwoordigen - van de werkingssfeer van die richtlijn had willen uitsluiten, zou hij dit uitdrukkelijk hebben gestipuleerd (arrest van heden, Tele Danmark, C-109/00, Jurispr. blz. I-6993, punt 33).

44 Het is dan ook duidelijk dat het ontslagverbod van artikel 10 van richtlijn 92/85 zowel geldt voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd als voor onbepaalde tijd.

45 Het is eveneens duidelijk, dat het niet vernieuwen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na het normale verstrijken ervan niet kan worden gelijkgesteld met ontslag en als zodanig niet in strijd is met artikel 10 van richtlijn 92/85.

46 Gelijk zowel de advocaat-generaal in punt 50 van zijn conclusie als de Commissie hebben opgemerkt, kan het niet vernieuwen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in sommige omstandigheden echter als een weigering tot aanwerving worden uitgelegd. Het is vaste rechtspraak, dat de weigering om een voor de uitoefening van de betrokken activiteit geschikt geachte werkneemster in dienst te nemen, op grond dat zij zwanger is, een rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht vormt die in strijd is met de artikelen 2, lid 1, en 3, lid 1, van richtlijn 76/207 (reeds aangehaalde arresten Dekker, punt 12, en Mahlburg, punt 20). De nationale rechter moet nagaan, of het niet vernieuwen van een arbeidsovereenkomst die deel uitmaakt van een reeks van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd, in feite niet op de zwangerschap van de werkneemster berust.

47 Derhalve moet op de derde vraag worden geantwoord, dat hoewel het ontslagverbod van artikel 10 van richtlijn 92/85 zowel geldt voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde als voor bepaalde tijd, het niet vernieuwen van een dergelijke overeenkomst na het normale verstrijken ervan, niet als een door die bepaling verboden ontslag kan worden aangemerkt. Voorzover het niet vernieuwen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd echter zijn oorzaak vindt in de zwangerschap van de werkneemster, vormt dit een rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht, die in strijd is met de artikelen 2, lid 1, en 3, lid 1, van richtlijn 76/207.

De vierde vraag

48 Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85, op grond waarvan een werkneemster tijdens de zwangerschap, na de bevalling of tijdens de lactatie in uitzonderingsgevallen kan worden ontslagen, in voorkomend geval, voorzover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd", aldus moet worden uitgelegd, dat het de lidstaten verplicht om te voorzien in de tussenkomst van een nationale instantie die, na te hebben vastgesteld dat er sprake is van een uitzonderingsgeval op grond waarvan het ontslag van een dergelijke werkneemster kan worden gerechtvaardigd, vooraf toestemming verleent voor het ontslagbesluit van de werkgever.

49 Volgens Jiménez Melgar vereist de door richtlijn 92/85 gegarandeerde bescherming dat die vraag bevestigend wordt beantwoord.

50 De Ierse en de Nederlandse regering alsmede de Commissie merken in dit verband terecht op, dat de bewoordingen van artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85 zich duidelijk tegen de door verzoekster in het hoofdgeding bepleite uitlegging verzetten, aangezien het zinsdeel voorzover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd" wordt voorafgegaan door de bijwoordelijke bepaling in voorkomend geval".

51 In feite houdt artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85 slechts rekening met de omstandigheid dat in de rechtsorde van sommige lidstaten procedures van voorafgaande toestemming kunnen bestaan die moeten worden geëerbiedigd om een werkneemster tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie te kunnen ontslaan. Bestaat een dergelijke procedure niet, dan verplicht die bepaling de lidstaat niet deze in te voeren.

52 Derhalve moet op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85, op grond waarvan een werkneemster tijdens de zwangerschap, na de bevalling of tijdens de lactatie in uitzonderingsgevallen kan worden ontslagen, in voorkomend geval, voorzover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd", aldus moet worden uitgelegd, dat het de lidstaten niet verplicht om te voorzien in de tussenkomst van een nationale instantie die, na te hebben vastgesteld dat er sprake is van een uitzonderingsgeval op grond waarvan het ontslag van een dergelijke werkneemster kan worden gerechtvaardigd, vooraf toestemming verleent voor het ontslagbesluit van de werkgever.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

53 De kosten door de Spaanse, de Ierse en de Nederlandse regering, alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door de Juzgado de lo Social Único de Algeciras bij beschikking van 10 november 1999 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 10 van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) heeft rechtstreekse werking en moet aldus worden uitgelegd dat het, wanneer een lidstaat nalaat om binnen de door die richtlijn gestelde termijn omzettingsmaatregelen te treffen, particulieren rechten verleent waarop zij zich voor een nationale rechterlijke instantie kunnen beroepen tegenover de autoriteiten van die staat.

2) Artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85, dat afwijkingen van het ontslagverbod voor werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie toestaat in uitzonderingsgevallen die geen verband houden met hun toestand en overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken zijn toegestaan", verplicht de lidstaten niet om de gronden voor het ontslag van dergelijke werkneemsters te specificeren.

3) Hoewel het ontslagverbod van artikel 10 van richtlijn 92/85 zowel geldt voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde als voor bepaalde tijd, kan het niet vernieuwen van een dergelijke overeenkomst na het normale verstrijken ervan niet als een door die bepaling verboden ontslag worden aangemerkt. Voorzover het niet vernieuwen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd echter zijn oorzaak vindt in de zwangerschap van de werkneemster, vormt dit een rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht die in strijd is met de artikelen 2, lid 1, en 3, lid 1, van richtlijn 76/207 van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden.

4) Artikel 10, punt 1, van richtlijn 92/85, op grond waarvan een werkneemster tijdens de zwangerschap, na de bevalling of tijdens de lactatie in uitzonderingsgevallen kan worden ontslagen, in voorkomend geval, voorzover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd", moet aldus worden uitgelegd, dat het de lidstaten niet verplicht om te voorzien in de tussenkomst van een nationale instantie die, na te hebben vastgesteld dat er sprake is van een uitzonderingsgeval op grond waarvan het ontslag van een dergelijke werkneemster kan worden gerechtvaardigd, vooraf toestemming verleent voor het ontslagbesluit van de werkgever.

Top