EUR-Lex L'accesso al diritto dell'Unione europea

Torna alla homepage di EUR-Lex

Questo documento è un estratto del sito web EUR-Lex.

Documento 62005CJ0457

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 oktober 2007.
Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV tegen Diageo Deutschland GmbH.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Landgericht Wiesbaden - Duitsland.
Vrij verkeer van goederen - Richtlijn 75/106/EEG - Harmonisatie van wetgevingen van lidstaten - Voorverpakte vloeistoffen - Voorverpakking naar volume - Artikel 5, lid 3, sub b en d - Baileys Minis - In handel brengen van voorverpakkingen met nominaal volume van 0,071 liter.
Zaak C-457/05.

Jurisprudentie 2007 I-08075

Identificatore ECLI: ECLI:EU:C:2007:576

Zaak C‑457/05

Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV

tegen

Diageo Deutschland GmbH

(verzoek van het Landgericht Wiesbaden om een prejudiciële beslissing)

„Vrij verkeer van goederen – Richtlijn 75/106/EEG – Harmonisatie van wetgevingen van lidstaten – Voorverpakte vloeistoffen – Voorverpakking naar volume – Artikel 5, lid 3, sub b en d – Baileys Minis – In handel brengen van voorverpakkingen met nominaal volume van 0,071 liter”

Conclusie van advocaat-generaal J. Mazák van 14 juni 2007 

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 oktober 2007 

Samenvatting van het arrest

1.     Harmonisatie van wetgevingen – Voorverpakking van vloeistoffen – Richtlijn 75/106

(Art. 28 EG; richtlijn 75/106 van de Raad, zoals gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003, art. 5, lid 3, sub b en d, en bijlage III, punt 4)

2.     Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve beperkingen – Maatregelen van gelijke werking

(Art. 28 EG; richtlijn 75/106 van de Raad, zoals gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003, art. 5, lid 3, sub b en d, en bijlage III, punt 4)

1.     Gelet op de algemene opzet en de doelstelling van richtlijn 75/106 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar volume van bepaalde vloeistoffen in voorverpakkingen met bepaalde inhoud, en het beginsel van het vrije verkeer van goederen dat door artikel 28 EG wordt gewaarborgd, moet artikel 5, lid 3, sub d, van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat voorverpakkingen met een nominaal volume van 0,071 liter, die de in bijlage III, punt 4, bij dezelfde richtlijn vermelde producten bevatten en in Ierland of in het Verenigd Koninkrijk rechtmatig worden vervaardigd en in de handel worden gebracht, ook in de andere lidstaten in de handel mogen worden gebracht.

Een andersluidende uitlegging zou niet kunnen worden gerechtvaardigd door een dwingend vereiste van consumentenbescherming.

Ofschoon richtlijn 75/106 volgens de bewoordingen van de vierde overweging van de considerans ervan ertoe strekt te voorkomen dat de consument wordt misleid door nominale volumina die te dicht bij elkaar liggen, kan een dergelijk risico als uitgesloten worden beschouwd als wordt uitgegaan van de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende, gemiddelde consument.

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 75/106 legt ten aanzien van de daarin genoemde voorverpakkingen immers de verplichting op om op het etiket de nettohoeveelheid vloeistof in de verpakking, uitgedrukt in volume-eenheden, te vermelden, waardoor wordt voorkomen dat bij de gemiddelde consument verwarring ontstaat tussen twee volumes, en deze consument met het vastgestelde verschil in volume rekening kan houden bij zijn vergelijking van de prijzen van eenzelfde vloeistof in twee verschillende verpakkingen.

In dit verband vertoont een nominaal volume als dat van 0,071 liter, dat zich tussen de nominale volumina van 0,05 liter en 0,10 liter uit het communautaire gamma van voor die producten toegestane nominale volumina, genoemd in bijlage III, punt 4, van richtlijn 75/106 bevindt, ten opzichte van elk van deze beide volumina een voldoende groot verschil om elke verwarring bij de gemiddelde consument te voorkomen.

Ten slotte moet rekening worden gehouden met de verplichting die voortvloeit uit richtlijn 98/6 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten, om ongeacht het nominale volume van de voorverpakking de verkoopprijs per meeteenheid aan te geven.

(cf. punten 27‑31, dictum 1)

2.     De algemene opzet en de doelstelling van richtlijn 75/106 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar volume van bepaalde vloeistoffen in voorverpakkingen met bepaalde inhoud, en het beginsel van het vrije verkeer van goederen verzetten zich tegen het uit artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, laatste volzin, van die richtlijn, gelezen in samenhang met lid 3, sub d, van datzelfde artikel voortvloeiende verbod om de in bijlage III, punt 4, bij diezelfde richtlijn vermelde producten in voorverpakkingen van 0,071 liter vanuit andere lidstaten dan Ierland en het Verenigd Koninkrijk in de handel te brengen.

Nu genoemde voorverpakkingen op grond van die bepalingen alleen vanuit die twee lidstaten in de handel mogen worden gebracht, kan een dergelijk verbod immers het intracommunautaire handelsverkeer belemmeren, aangezien het tot gevolg kan hebben dat de vervaardiging en de verhandeling van die voorverpakkingen voor in de andere lidstaten gevestigde fabrikanten moeilijker en duurder worden, zo het deze al niet ontmoedigt om dergelijke voorverpakkingen in de handel te brengen.

Dit verhandelingsverbod kan niet worden gerechtvaardigd, daar het duidelijk in strijd is met een van de door richtlijn 75/106 zelf nagestreefde doelstellingen, te weten de opheffing van belemmeringen van het vrije verkeer van voorverpakkingen die de vloeistoffen bedoeld in bijlage III bij deze richtlijn bevatten, en bijgevolg van het risico dat de consument in verwarring wordt gebracht.

Voor zover de in artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 75/106 voorziene mogelijkheid om voorverpakkingen met een maximaal volume van 0,071 liter alleen vanuit Ierland of het Verenigd Koninkrijk in de handel te brengen permanent wordt ingeruimd, kan deze mogelijkheid geen rechtvaardiging vinden in de door deze bepaling nagestreefde doelstelling, aangezien zij verder gaat dan noodzakelijk is ter bereiking van die doelstelling, te weten, zoals volgt uit de zesde overweging van de considerans van richtlijn 75/106, deze twee lidstaten in staat te stellen de moeilijkheden te overwinnen die het gevolg zijn van een snelle wijziging van het in hun nationale wetgeving vastgelegde beginsel met betrekking tot het vullen en het organiseren van de nieuwe controlemethoden, alsook het veranderen van meeteenhedenstelsel.

Bijgevolg is artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, laatste volzin, van richtlijn 75/106, gelezen in samenhang met lid 3, sub d, van dat artikel, ongeldig voor zover dit het nominale volume van 0,071 liter uitsluit van het geharmoniseerde communautaire gamma van nominale volumina vermeld in bijlage III, punt 4, kolom I, bij die richtlijn.

(cf. punten 32‑33, 35-37, 39, dictum 2)







ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

4 oktober 2007 (*)

„Vrij verkeer van goederen – Richtlijn 75/106/EEG – Harmonisatie van wetgevingen van lidstaten – Voorverpakte vloeistoffen – Voorverpakking naar volume – Artikel 5, lid 3, sub b en d – Baileys Minis – In handel brengen van voorverpakkingen met nominaal volume van 0,071 liter”

In zaak C‑457/05,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Landgericht Wiesbaden (Duitsland) bij beslissing van 23 november 2005, ingekomen bij het Hof op 27 december 2005, in de procedure

Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV

tegen

Diageo Deutschland GmbH,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, M. Juhász, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), J. Malenovský en T. von Danwitz, rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: M.‑A. Gaudissart, eenheidshoofd,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 maart 2007,

gelet op de opmerkingen van:

–       Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV, vertegenwoordigd door C. Eggers en H.‑G. Kamann, Rechtsanwälte,

–       Diageo Deutschland GmbH, vertegenwoordigd door V. Bansch, Rechtsanwältin,

–       de Belgische regering, vertegenwoordigd door A. Hubert als gemachtigde,

–       de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Apessos, I. Bakopoulos, S. Spyropoulos en N. Dafniou als gemachtigden,

–       de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Loosli-Surrans, als gemachtigde,

–       de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door C. Giorgi Fort, G. Curmi en J.‑P. Hix als gemachtigden,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Lawunmi en B. Schima als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 juni 2007,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële verwijzing heeft betrekking op de uitlegging van artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, laatste volzin, van richtlijn 75/106/EEG van de Raad van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar volume van bepaalde vloeistoffen in voorverpakkingen met bepaalde inhoud (PB 1975, L 42, blz. 1), zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2003, L 236, blz. 33; hierna: „richtlijn 75/106”), gelezen in samenhang met lid 3, sub d, van voormeld artikel en bijlage III, punt 4, bij die richtlijn.

2       Deze vragen zijn gesteld in het kader van een geding tussen Schutzverband der Spirituosen-Industrie eV (hierna: „Schutzverband”) en Diageo Deutschland GmbH (hierna: „Diageo”) met betrekking tot de verhandeling in Duitsland van een drank genaamd „Baileys” in verpakkingen met een nominaal volume van 0,071 liter.

 Toepasselijke bepalingen

3       De eerste, de vierde en de zesde overweging van de considerans van richtlijn 75/106 luiden:

„Overwegende dat in de meeste lidstaten de voorwaarden waaraan in tevoren gereedgemaakte en gesloten verpakkingen ten verkoop aangeboden vloeistoffen moeten voldoen, zijn geregeld in een aantal dwingende voorschriften die van lidstaat tot lidstaat verschillen en derhalve een belemmering vormen voor de handel in deze voorverpakkingen; dat deze bepalingen derhalve onderling dienen te worden aangepast;

[...]

Overwegende dat voor een bepaald product het aantal verschillende te dicht bij elkaar liggende volumina zoveel mogelijk dient te worden beperkt, omdat het risico bestaat dat de consument wordt misleid; dat evenwel deze beperking slechts geleidelijk tot stand kan komen, gezien de zeer grote voorraden voorverpakkingen in de Gemeenschap;

[...]

Overwegende dat voor sommige lidstaten een spoedige wijziging van het in hun nationale wetgeving vastgelegde beginsel met betrekking tot het vullen en het organiseren van de nieuwe controlemethoden, alsook het veranderen van meeteenhedenstelsel moeilijkheden opleveren; dat derhalve voor deze lidstaten in een overgangsperiode dient te worden voorzien, die evenwel geen bijkomende belemmering voor de intracommunautaire handel in de bedoelde producten mag vormen en die de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de richtlijn in de overige lidstaten niet in gevaar mag brengen”.

4       Artikel 5 van genoemde richtlijn is als volgt verwoord:

„1.      De lidstaten mogen het in de handel brengen van voorverpakkingen die voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn niet weigeren, verbieden of beperken op grond van redenen die verband houden met hetzij de bepaling van de volumina dan wel de methoden aan de hand waarvan deze zijn gecontroleerd, hetzij de nominale volumina wanneer deze in bijlage III, kolom I, staan vermeld.

[...]

3.

b)      Voorverpakkingen die de in bijlage III, punt 1, sub a en b, genoemde producten bevatten, mogen na 31 december 1988 alleen in de in kolom I van die bijlage vermelde nominale volumina in de handel worden gebracht.

Voorverpakkingen die de in bijlage III, punt 2, sub a, genoemde producten bevatten, mogen na 31 december 1990 alleen in de in kolom I van die bijlage vermelde nominale volumina in de handel worden gebracht. De producten van punt 4 van die bijlage mogen na 31 december 1991 alleen in de in genoemde kolom I vermelde nominale volumina in de handel worden gebracht.

c)      [...]

d)      Onverminderd het bepaalde sub b mogen de in bijlage III, punt 4, genoemde producten in verpakkingen met een volume van 0,071 liter, in Ierland en het Verenigd Koninkrijk in de handel worden gebracht.

[...]”

5       Bijlage III, kolom I, bij richtlijn 75/106, die de definitief toegelaten nominale volumina definieert, vermeldt de volgende nominale volumina voor de producten die in punt 4 van die bijlage zijn vermeld: 0,02 l – 0,03 l – 0,04 l – 0,05 l – 0,10 l – 0,20 l – 0,35 l – 0,50 l – 0,70 l – 1 l – 1,125 l – 1,5 l – 2 l – 2,5 l – 3 l – 4,5 l – 5 l – 10 l.

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

6       Schutzverband is een vereniging die tot doel heeft toe te zien op de naleving en toepassing van de vigerende regelgeving in de Duitse sterkedranksector.

7       Diageo is de Duitse dochteronderneming van drankenproducent Diageo North America Inc. In Duitsland brengt zij onder andere bier, whisky, gin en wodka onder verschillende merken in de handel.

8       Sinds oktober 2004 brengt Diageo in Duitsland de in Ierland vervaardigde en verpakte drank „Baileys” in voorverpakkingen met een nominaal volume van 0,071 liter onder de naam „Baileys Minis” in de handel.

9       Tussen partijen in het hoofdgeding is in geschil of de verhandeling in deze voorverpakkingen is toegestaan in Duitsland.

10     In dit kader heeft het Landgericht Wiesbaden besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, in fine, juncto artikel 5, lid 3, sub d, en bijlage III, punt 4, bij richtlijn 75/106/EEG […] aldus worden uitgelegd dat producten met een verpakkingsinhoud van 0,071 liter, die in Ierland of in het Verenigd Koninkrijk rechtmatig worden vervaardigd en/of in de handel worden gebracht, ook in alle overige lidstaten van de Europese Gemeenschappen in de handel mogen worden gebracht?

2)      Ingeval de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: is artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, in fine, juncto artikel 5, lid 3, sub d, en bijlage III, punt 4, bij richtlijn 75/106/EEG in overeenstemming met het in de artikelen 28 EG en 30 EG neergelegde beginsel van het vrije verkeer van goederen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

11     Met deze vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, vraagt de verwijzende rechter in wezen of artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, laatste zin, van richtlijn 75/106, gelezen in samenhang met lid 3, sub d, van voormeld artikel en bijlage III, punt 4, bij die richtlijn, in het licht van het in artikel 28 EG bedoelde vrije verkeer van goederen aldus moet worden uitgelegd dat op grond hiervan voorverpakkingen met een nominaal volume van 0,071 liter, die de producten bedoeld in genoemd punt 4 bevatten en die in Ierland of het Verenigd Koninkrijk rechtmatig worden vervaardigd en in de handel worden gebracht, ook in de andere lidstaten in de handel mogen worden gebracht.

12     Artikel 5, lid 1, van richtlijn 75/106 verbiedt de lidstaten om ten aanzien van voorverpakkingen die voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn, maatregelen te nemen die het in de handel brengen ervan beperken om redenen betreffende hun volumes of de bepaling daarvan (arrest van 12 oktober 2000, Ruwet, C‑3/99, Jurispr. blz. I‑8749, punt 42).

13     Lid 3, sub b, tweede alinea, laatste volzin, van genoemd artikel verbiedt het in de handel brengen na 31 december 1991 van voorverpakkingen die de in bijlage III, punt 4, bij richtlijn 75/106 vermelde producten bevatten in andere nominale volumina dan die welke in kolom I van die bijlage zijn opgenomen.

14     Lid 3, sub d, van hetzelfde artikel voorziet in een ontheffing van dit verhandelingsverbod.

15     Een vergelijkend onderzoek van de verschillende taalversies van deze laatste bepaling levert echter geen duidelijke aanwijzingen op, wat de precieze strekking is van de in die bepaling voorziene ontheffing.

16     Uit sommige taalversies van artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 75/106 kan immers worden afgeleid dat de in bijlage III, punt 4, bij deze richtlijn vermelde producten die in Ierland en het Verenigd Koninkrijk worden aangeboden met een volume van 0,071 liter, verhandeld mogen worden, terwijl volgens andere taalversies van diezelfde bepaling deze producten, indien aangeboden in verpakkingen met een volume van 0,071 liter, in Ierland en het Verenigd Koninkrijk verhandeld mogen worden.

17     Volgens vaste rechtspraak sluit het vereiste van een uniforme toepassing en bijgevolg uniforme uitlegging van de bepalingen van gemeenschapsrecht uit dat in geval van twijfel de bewoordingen van een bepaling in slechts één taalversie, los van de andere taalversies, in de beschouwing worden betrokken, en verlangt het juist dat zij worden uitgelegd en toegepast in het licht van de versies in de andere officiële talen (arresten van 12 november 1969, Stauder/Ulm, 29/69, Jurispr. blz. 419, punt 3; 7 juli 1988, Moksel Import und Export, 55/87, Jurispr. blz. 3845, punt 15; 2 april 1998, EMU Tabac e.a., C‑296/95, Jurispr. blz. I‑1605, punt 36, en 19 april 2007, Profisa, C‑63/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 13).

18     Wanneer er verschillen bestaan tussen de verschillende taalversies van een bepaling van gemeenschapsrecht, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (arresten van 27 oktober 1977, Bouchereau, 30/77, Jurispr. blz. 1999, punt 14; 7 december 2000, Italië/Commissie, C‑482/98, Jurispr. blz. I‑10861, punt 49; 1 april 2004, Borgmann, C‑1/02, Jurispr. blz. I‑3219, punt 25, en arrest Profisa, reeds aangehaald, punt 14).

19     Richtlijn 75/106 is vastgesteld op basis van artikel 100 EEG-Verdrag (nadien artikel 100 EG-Verdrag, thans artikel 94 EG), met het oog op een onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt (arrest Ruwet, reeds aangehaald, punt 40).

20     Blijkens de eerste overweging van haar considerans heeft genoemde richtlijn tot doel, de belemmeringen op te heffen die voor het vrije verkeer van bepaalde voorverpakkingen van dranken ontstaan doordat in de meeste lidstaten dwingende voorschriften bestaan die van lidstaat tot lidstaat verschillen (arrest Ruwet, reeds aangehaald, punt 41).

21     Voor het overige is richtlijn 88/316/EEG van de Raad van 7 juni 1988 tot wijziging van richtlijn 75/106 (PB L 143, blz. 26), die de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepalingen in richtlijn 75/106 heeft ingevoegd, gebaseerd op artikel 100 A EEG-Verdrag (nadien artikel 100 A EG-Verdrag, thans artikel 95 EG) en dus bedoeld om de instelling en de werking van de interne markt te verbeteren (arrest van 5 oktober 2000, Duitsland/Parlement en Raad, C‑376/98, Jurispr. blz. I‑8419, punt 83).

22     Daarnaast moet volgens vaste rechtspraak bij de uitlegging van een bepaling van afgeleid gemeenschapsrecht zo veel als mogelijk de voorkeur worden gegeven aan een uitlegging die de bepaling in overeenstemming brengt met de bepalingen van het EG-Verdrag en de algemene beginselen van gemeenschapsrecht (arresten van 13 december 1983, Commissie/Raad, 218/82, Jurispr. blz. 4063, punt 15; 25 november 1986, Klensch e.a., 201/85 en 202/85, Jurispr. blz. 3477, punt 21; 21 maart 1991, Rauh, C‑314/89, Jurispr. blz. I‑1647, punt 17; 27 januari 1994, Herbrink, C‑98/91, Jurispr. blz. I‑223, punt 9, en arrest Borgmann, reeds aangehaald, punt 30).

23     In dit verband heeft het Hof wat richtlijn 75/106 betreft reeds geoordeeld dat artikel 28 EG in beginsel aldus moet worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat het in de handel brengen verbiedt van een voorverpakking met een niet in het communautaire gamma genoemd nominaal volume die in een andere lidstaat rechtmatig wordt vervaardigd en in de handel gebracht (arrest Ruwet, reeds aangehaald, punt 57).

24     Er kan niet aan worden getwijfeld dat op grond van artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 75/106 het in de handel brengen van voorverpakkingen die de in bijlage III, punt 4, bij die richtlijn vermelde producten bevatten en worden aangeboden met een volume van 0,071 liter, op zijn minst in Ierland en het Verenigd Koninkrijk met de richtlijn in overeenstemming is.

25     Voor zover genoemde voorverpakkingen in ieder geval in die twee lidstaten rechtmatig worden vervaardigd en in de handel gebracht, verzet artikel 28 EG zich ertegen dat de verhandeling ervan in de andere lidstaten wordt verboden, tenzij een dergelijk verbod gerechtvaardigd wordt door een dwingend vereiste, zonder onderscheid op binnenlandse en ingevoerde producten wordt toegepast, voor de voldoening aan het betrokken vereiste noodzakelijk is en evenredig is aan de nagestreefde doelstelling, en mits deze doelstelling niet kan worden bereikt door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken (zie in die zin arrest Ruwet, reeds aangehaald, punten 50 en 57).

26     Schutzverband en de Belgische regering betogen dat het verhandelingsverbod van artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, laatste volzin, van richtlijn 75/106 gerechtvaardigd wordt door een dwingend vereiste van consumentenbescherming.

27     Dienaangaande zij opgemerkt dat deze richtlijn volgens de bewoordingen van de vierde overweging van haar considerans weliswaar ertoe strekt te voorkomen dat de consument wordt misleid door nominale volumina die te dicht bij elkaar liggen, maar als wordt uitgegaan van de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende, gemiddelde consument (arrest van 13 januari 2000, Estée Lauder, C‑220/98, Jurispr. blz. I‑117, punt 30, en arrest Ruwet, reeds aangehaald, punt 53), kan een dergelijk risico als uitgesloten worden beschouwd.

28     Artikel 4, lid 1, van richtlijn 75/106 legt ten aanzien van de daarin genoemde voorverpakkingen immers de verplichting op om op het etiket de nettohoeveelheid vloeistof in de verpakking, uitgedrukt in volume-eenheden (liter, centiliter, milliliter, naargelang van het geval), te vermelden, waardoor wordt voorkomen dat bij de gemiddelde consument verwarring kan ontstaan tussen twee volumes en deze consument met het vastgestelde verschil in volume rekening kan houden bij zijn vergelijking van de prijzen van eenzelfde vloeistof in twee verschillende verpakkingen (arrest Ruwet, reeds aangehaald, punt 54).

29     In dit verband zij vastgesteld dat richtlijn 75/106 in het gamma nominale volumina dat in bijlage III, kolom I, is opgenomen voor de in punt 4 van die bijlage vermelde producten, zelf toestaat dat nominale volumina (0,02 liter, 0,03 liter, 0,04 liter en 0,05 liter) waartussen slechts een miniem verschil van 0,01 liter bestaat, naast elkaar bestaan. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat een nominaal volume als dat van 0,071 liter, dat zich tussen de nominale volumina van 0,05 liter en 0,10 liter uit het communautaire gamma van voor die producten toegestane nominale volumina bevindt, ten opzichte van elk van deze beide volumina een verschil van meer dan 0,01 liter vertoont, wat volstaat om iedere verwarring bij de gemiddelde consument te voorkomen.

30     Ten slotte moet rekening worden gehouden met de verplichting die voortvloeit uit richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (PB L 80, blz. 27), om ongeacht het nominale volume van de voorverpakking, de verkoopprijs per meeteenheid aan te geven (arrest Ruwet, reeds aangehaald, punt 56).

31     Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de algemene opzet en de doelstelling van richtlijn 75/106 en het beginsel van het vrije verkeer van goederen dat door artikel 28 EG wordt gewaarborgd, artikel 5, lid 3, sub d, van die richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat voorverpakkingen met een nominaal volume van 0,071 liter, die de in bijlage III, punt 4, bij dezelfde richtlijn vermelde producten bevatten en die in Ierland of in het Verenigd Koninkrijk rechtmatig worden vervaardigd en in de handel worden gebracht, ook in de andere lidstaten in de handel mogen worden gebracht.

32     Overigens verzetten de algemene opzet en de doelstelling van richtlijn 75/106 en het beginsel van het vrije verkeer van goederen zich tegen het uit artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, laatste zin, van die richtlijn, gelezen in samenhang met lid 3, sub d, van datzelfde artikel voortvloeiende verbod om de in bijlage III, punt 4, bij diezelfde richtlijn vermelde producten in voorverpakkingen van 0,071 liter vanuit andere lidstaten dan Ierland en het Verenigd Koninkrijk in de handel te brengen.

33     Nu genoemde voorverpakkingen op grond van die bepalingen enkel vanuit die twee lidstaten in de handel mogen worden gebracht, kan een dergelijk verbod het intracommunautaire handelsverkeer belemmeren, aangezien het tot gevolg kan hebben dat de vervaardiging en de verhandeling van die voorverpakkingen voor in de andere lidstaten gevestigde fabrikanten moeilijker en duurder worden, zo het deze al niet ontmoedigt om dergelijke voorverpakkingen in de handel te brengen.

34     Om de betrokken voorverpakkingen in de handel te kunnen brengen, zou een in een andere lidstaat dan Ierland of het Verenigd Koninkrijk gevestigde fabrikant deze voorverpakkingen immers naar deze twee lidstaten moeten uitvoeren of ze daar moeten vervaardigen alvorens ze weer in te voeren in zijn eigen lidstaat.

35     Dit verhandelingsverbod kan niet worden gerechtvaardigd, daar het duidelijk in strijd is met een van de door richtlijn 75/106 zelf nagestreefde doelstellingen, te weten de opheffing van belemmeringen van het vrije verkeer van voorverpakkingen die de vloeistoffen bedoeld in bijlage III bij deze richtlijn bevatten. Het risico dat de consument in verwarring wordt gebracht, moet om de redenen genoemd in de punten 27 tot en met 30 van het onderhavige arrest worden uitgesloten.

36     De in artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 75/106 voorziene mogelijkheid om voorverpakkingen met een volume van 0,071 liter enkel vanuit Ierland of het Verenigd Koninkrijk in de handel te brengen, kan geen rechtvaardiging vinden in de door deze bepaling nagestreefde doelstelling.

37     Voor zover zij permanent wordt ingeruimd, gaat een dergelijke mogelijkheid immers verder dan noodzakelijk is ter bereiking van die doelstelling, te weten, zoals volgt uit de zesde overweging van de considerans van richtlijn 75/106, deze twee lidstaten in staat te stellen de moeilijkheden te overwinnen die het gevolg zijn van een snelle wijziging van het in hun nationale wetgeving vastgelegde beginsel met betrekking tot het vullen en het organiseren van de nieuwe controlemethoden, alsook het veranderen van meeteenhedenstelsel.

38     Overigens wordt in diezelfde overweging verklaard dat, om die problemen op te vangen, dient te worden voorzien in een overgangsperiode, die evenwel geen bijkomende belemmering voor de intracommunautaire handel in de bedoelde producten mag vormen en die de tenuitvoerlegging van de bepalingen van richtlijn 75/106 in de overige lidstaten niet in gevaar mag brengen.

39     Bijgevolg is artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, laatste volzin, van richtlijn 75/106, gelezen in samenhang met lid 3, sub d, van dat artikel, ongeldig voor zover dit het nominale volume van 0,071 liter uitsluit van het geharmoniseerde communautaire gamma van nominale volumina vermeld in bijlage III, punt 4, kolom I, bij diezelfde richtlijn.

40     Gelet op het voorgaande moeten de gestelde vragen als volgt worden beantwoord:

–       artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 75/106 moet aldus worden uitgelegd dat voorverpakkingen met een nominaal volume van 0,071 liter, die de in bijlage III, punt 4, bij die richtlijn vermelde producten bevatten, en die in Ierland of in het Verenigd Koninkrijk rechtmatig worden vervaardigd en in de handel worden gebracht, ook in de andere lidstaten in de handel mogen worden gebracht, en dat

–       artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, laatste volzin, van richtlijn 75/106, gelezen in samenhang met lid 3, sub d, van dat artikel, ongeldig is voor zover dit het nominale volume van 0,071 liter uitsluit van het geharmoniseerde communautaire gamma van nominale volumina vermeld in bijlage III, punt 4, kolom I, bij die richtlijn.

 Kosten

41     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 75/106/EEG van de Raad van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar volume van bepaalde vloeistoffen in voorverpakkingen met bepaalde inhoud, zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, moet aldus worden uitgelegd dat voorverpakkingen met een nominaal volume van 0,071 liter, die de in bijlage III, punt 4, bij die richtlijn vermelde producten bevatten en die in Ierland of in het Verenigd Koninkrijk rechtmatig worden vervaardigd en in de handel worden gebracht, ook in de andere lidstaten in de handel mogen worden gebracht.

Artikel 5, lid 3, sub b, tweede alinea, laatste volzin, van richtlijn 75/106, zoals gewijzigd bij voormelde akte, gelezen in samenhang met datzelfde lid 3, sub d, van dat artikel, is ongeldig voor zover dit het nominale volume van 0,071 liter uitsluit van het geharmoniseerde communautaire gamma van nominale volumina vermeld in bijlage III, punt 4, kolom I, bij die richtlijn.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.

In alto