EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CJ0169

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 september 2023.
Fractal Insolvenţă SPRL tegen Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură – Centrul Judeţean Dâmboviţa.
Verzoek van de Curte de Apel Bucureşti om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) – Maatregelen ter ondersteuning van plattelandsontwikkeling – Dierenwelzijnsbetalingen – Verordening (EG) nr. 1974/2006 – Artikel 44, lid 1 en lid 2, onder a) – Artikel 47, lid 1 – Overdracht van het landbouwbedrijf aan een nieuwe begunstigde – Latere beëindiging van de landbouwactiviteiten door de begunstigde – ‚Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden’ – Verplichting tot volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de ontvangen steun – Evenredigheidsbeginsel.
Zaak C-169/22.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:638

 ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

7 september 2023 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) – Maatregelen ter ondersteuning van plattelandsontwikkeling – Dierenwelzijnsbetalingen – Verordening (EG) nr. 1974/2006 – Artikel 44, lid 1 en lid 2, onder a) – Artikel 47, lid 1 – Overdracht van het landbouwbedrijf aan een nieuwe begunstigde – Latere beëindiging van de landbouwactiviteiten door de begunstigde – ‚Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden’ – Verplichting tot volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de ontvangen steun – Evenredigheidsbeginsel”

In zaak C‑169/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Curte de Apel Bucureşti (rechter in tweede aanleg, Boekarest, Roemenië) bij beslissing van 19 november 2020, ingekomen bij het Hof op 4 maart 2022, in de procedure

Fractal Insolvenţă SPRL, in haar hoedanigheid van curator van Groenland Poultry SRL,

tegen

Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură – Centrul Judeţean Dâmboviţa,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: P. G. Xuereb, kamerpresident, T. von Danwitz (rapporteur) en A. Kumin, rechters,

advocaat-generaal: A. Rantos,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Fractal Insolvenţă SPRL, in haar hoedanigheid van curator van Groenland Poultry SRL, vertegenwoordigd door A. Rusu, avocat,

het Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură – Centrul Judeţean Dâmboviţa, vertegenwoordigd door C. A. Gârleanu als gemachtigde,

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door R. Antonie, E. Gane en O.‑C. Ichim als gemachtigden,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door E. E. Krompa, E. Leftheriotou en M. Tassopoulou als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Isacu de Groot en A. Sauka als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 maart 2023,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 44, lid 2, onder a), en artikel 47, lid 1, van verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2006, L 368, blz. 15), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 679/2011 van de Commissie van 14 juli 2011 (PB 2011, L 185, blz. 57) (hierna: „verordening nr. 1974/2006”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Fractal Insolvență SPRL, in haar hoedanigheid van curator van Groenland Poultry SRL, enerzijds en het Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură – Centrul Judeţean Dâmboviţa (agentschap voor betalingen en steunmaatregelen ten behoeve van de landbouw, provinciaal kantoor Dâmbovița, Roemenië; hierna: „APIA”) anderzijds betreffende besluiten van het APIA waarbij Groenland Poultry vanwege de beëindiging van haar landbouwactiviteiten werd gelast de steun volledig terug te betalen die was verleend tijdens de periode van vijf jaar waarin deze vennootschap de verbintenis was aangegaan om zich voor dierenwelzijn in te zetten.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Verordening nr. 1698/2005

3

Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2005, L 277, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 74/2009 van de Raad van 19 januari 2009 (PB 2009, L 30, blz. 100) (hierna: „verordening nr. 1698/2005”), is ingetrokken bij verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 487). Niettemin is verordening nr. 1698/2005 ingevolge artikel 88 van verordening nr. 1305/2013 van toepassing gebleven op de concrete acties die werden uitgevoerd krachtens programma’s die de Europese Commissie vóór 1 januari 2014 op grond van die verordening had goedgekeurd.

4

Volgens artikel 36, onder a), v), van verordening nr. 1698/2005 betrof de steun ter verbetering van het milieu en het platteland maatregelen om een duurzaam gebruik van landbouwgrond te bevorderen door dierenwelzijnsbetalingen.

5

In artikel 40 van die verordening was het volgende bepaald:

„1.   Dierenwelzijnsbetalingen als bedoeld in artikel 36, onder a), v), worden verleend aan landbouwers die op vrijwillige basis dierenwelzijnsverbintenissen aangaan.

2.   Dierenwelzijnsbetalingen worden slechts verleend voor verbintenissen die verder gaan dan de relevante dwingende normen [...] en [...] andere relevante dwingende eisen die in nationale wetgeving zijn vastgesteld en in het programma zijn vermeld.

De verbintenissen worden in de regel aangegaan voor een periode van tussen de vijf en zeven jaar. [...]

3.   De betalingen worden jaarlijks verleend en dekken de extra kosten en de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de nakoming van de aangegane verbintenis; zo nodig kunnen zij ook transactiekosten dekken.

De steun beperkt zich tot het in de bijlage I vastgestelde maximum.”

6

Artikel 74, lid 1, van verordening nr. 1698/2005 luidde:

„De lidstaten stellen [...] alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap te waarborgen.”

Verordening nr. 1974/2006

7

Verordening nr. 1974/2006 is ingetrokken bij gedelegeerde verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen (PB 2014, L 227, blz. 1). Verordening nr. 1974/2006 bleef ingevolge artikel 19 van gedelegeerde verordening nr. 807/2014 echter van toepassing op de concrete acties die werden uitgevoerd krachtens programma’s die de Commissie vóór 1 januari 2014 op grond van verordening nr. 1698/2005 had goedgekeurd.

8

Artikel 1 van verordening nr. 1974/2006 luidde:

„Bij de onderhavige verordening worden uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 vastgesteld wat betreft de beginselen en algemene voorschriften inzake de steun voor plattelandsontwikkeling, specifieke en gemeenschappelijke bepalingen inzake de maatregelen voor plattelandsontwikkeling en subsidiabiliteits- en administratieve bepalingen, met uitzondering van bepalingen inzake controle.”

9

In artikel 44 van verordening nr. 1974/2006 was het volgende bepaald:

„1.   Wanneer het bedrijf van de begunstigde geheel of gedeeltelijk aan een andere persoon wordt overgedragen gedurende de looptijd van een verbintenis die is aangegaan als voorwaarde voor de toekenning van steun, kan die andere persoon de verbintenis voor de resterende looptijd overnemen. Wordt de verbintenis niet overgenomen, dan moet de begunstigde de ontvangen steun terugbetalen.

2.   De lidstaten kunnen van de in lid 1 bedoelde terugbetaling afzien in de volgende gevallen:

a)

indien een begunstigde die reeds een belangrijk deel van de betrokken verbintenis heeft uitgevoerd, zijn landbouwactiviteiten definitief beëindigt en overname van de verbintenis door een opvolger niet haalbaar is;

b)

indien de overdracht van een deel van het bedrijf van een begunstigde plaatsvindt in een periode waarmee de looptijd van de verbintenis overeenkomstig artikel 27, lid 12, tweede alinea, is verlengd, en indien de overdracht betrekking heeft op ten hoogste 50 % van de oppervlakte die onder de verbintenis viel vóór de verlenging van de looptijd daarvan;

c)

indien het bedrijf geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen aan een organisatie voor natuurbeheer met het oog op de instandhouding van het milieu, mits de overdracht gericht is op een permanente verandering van grondgebruik ter bescherming van de natuur en een significant milieuvoordeel oplevert.

3.   De lidstaten kunnen specifieke maatregelen nemen om er in geval van geringe veranderingen van de bedrijfssituatie voor te zorgen dat de toepassing van lid 1 niet leidt tot resultaten die in het licht van de aangegane verbintenis niet passend zijn.

Met het oog op de toepassing van de eerste alinea wordt een reductie van de bedrijfsoppervlakte waarvoor een verbintenis is aangegaan, met ten hoogste 10 % als een geringe verandering beschouwd.”

10

Artikel 47 van die verordening bepaalde:

„1.   De lidstaten kunnen met name de volgende categorieën van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden erkennen [waarvoor] zij niet de gedeeltelijke of volledige terugbetaling van de door de begunstigde ontvangen steun verlangen:

a)

het overlijden van de begunstigde;

b)

langdurige arbeidsongeschiktheid van de begunstigde;

c)

de onteigening van een groot deel van het bedrijf, indien deze onteigening op de dag waarop de verbintenis is aangegaan, niet was te voorzien;

d)

een ernstige natuurramp die grote schade aanricht aan grond van het bedrijf;

e)

het door een ongeluk tenietgaan van veehouderijgebouwen van het bedrijf;

f)

een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan treft.

2.   Van gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden doet de begunstigde of diens rechtverkrijgende de bevoegde autoriteit een schriftelijke kennisgeving toekomen, samen met relevante bewijzen ten genoegen van die autoriteit, binnen tien werkdagen na de datum waarop de begunstigde of diens rechtverkrijgende in staat is dit te doen.”

Verordening nr. 65/2011

11

Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PB 2011, L 25, blz. 8) is met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken bij gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, steun voor plattelandsontwikkeling en de randvoorwaarden (PB 2014, L 181, blz. 48). Niettemin is verordening nr. 65/2011 ingevolge artikel 43 van gedelegeerde verordening nr. 640/2014 van toepassing gebleven op betalingsaanvragen en steunaanvragen voor 2014 en voorgaande jaren.

12

Artikel 18 van verordening nr. 65/2011 luidde:

„1.   De aangevraagde steun wordt verlaagd of geweigerd wanneer niet aan de volgende verplichtingen en criteria is voldaan:

a)

voor de in artikel 36, onder a), [...] v), [...] van verordening [nr. 1698/2005] genoemde maatregelen, de relevante dwingende normen en minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, andere relevante dwingende eisen als bedoeld in [...] artikel 40, lid 2, [...] van verordening [nr. 1698/2005], en verbintenissen die verder gaan dan dergelijke normen en eisen; of

b)

andere subsidiabiliteitscriteria dan die welke betrekking hebben op de aangegeven oppervlakte of het aangegeven aantal dieren.

Bij meerjarige verbintenissen zijn verlagingen, uitsluitingen en terugvorderingen van steun ook van toepassing op de bedragen die al in de voorgaande jaren in het kader van die verbintenis zijn betaald.

2.   De lidstaat vordert de steun terug en/of weigert de steun of bepaalt het bedrag waarmee de steun wordt verlaagd, met name op basis van de ernst, de omvang en het permanente karakter van de vastgestelde niet-naleving.

[...]”

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014

13

Artikel 8 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PB 2014, L 227, blz. 69), luidt:

„1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

‚overdracht van een bedrijf’: de verkoop, verhuring of welke soortgelijke transactie ook van de betrokken productie-eenheden;

b)

‚cedent’: de begunstigde wiens bedrijf wordt overgedragen aan een andere begunstigde;

c)

‚overnemer’: de begunstigde aan wie het bedrijf wordt overgedragen.

2.   Indien een bedrijf in zijn geheel aan een andere begunstigde wordt overgedragen nadat een steunaanvraag, bijstandsaanvraag of betalingsaanvraag is ingediend en voordat aan alle voorwaarden voor de toekenning van de steun of bijstand is voldaan, wordt aan de cedent geen steun of bijstand toegekend voor het overgedragen bedrijf.

3.   De door de cedent aangevraagde steun of betaling wordt toegekend aan de overnemer mits:

a)

de overnemer binnen een door de lidstaten te bepalen termijn de bevoegde autoriteit van de overdracht in kennis stelt en om betaling van de steun en/of bijstand verzoekt;

b)

de overnemer alle door de bevoegde autoriteit verlangde bewijzen levert;

c)

ten aanzien van het overgedragen bedrijf aan alle voorwaarden voor toekenning van de steun en/of bijstand wordt voldaan.

4.   Zodra de overnemer overeenkomstig lid 3, onder a), de bevoegde autoriteit van de overdracht in kennis heeft gesteld en om betaling van de steun heeft verzocht:

a)

gaan alle rechten en verplichtingen van de cedent die voortvloeien uit de juridische band die als gevolg van de steunaanvraag tussen de cedent en de bevoegde autoriteit is ontstaan, over op de overnemer;

b)

worden alle voor de toekenning van de steun en/of bijstand vereiste handelingen die de cedent vóór de overdracht heeft verricht en alle aangiften die de cedent vóór de overdracht heeft gedaan, aan de overnemer toegeschreven voor de toepassing van de betrokken voorschriften van de Unie;

[...]”

14

Krachtens artikel 76 van uitvoeringsverordening nr. 809/2014 is deze verordening van toepassing op steunaanvragen, bijstandsaanvragen en betalingsaanvragen betreffende de aanvraagjaren of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2015.

Roemeens recht

15

Artikel 17 van ordonanță de urgență a Guvernului nr. 66/2011 privind prevenirea, constatarea și sancționarea neregulilor apărute în obținerea și utilizarea fondurilor europene și/sau a fondurilor publice naționale aferente acestora (spoedbesluit nr. 66/2011 van de regering inzake de preventie, de vaststelling en de bestraffing van onregelmatigheden bij de verkrijging en het gebruik van Europese fondsen en/of daarmee verband houdende nationale overheidsfondsen) van 29 juni 2011 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 461 van 30 juni 2011) in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, luidt als volgt:

„Bij elke handeling die wordt verricht met het oog op de vaststelling van een onregelmatigheid en de daaruit voortvloeiende begrotingskredieten, wordt toepassing gegeven aan het evenredigheidsbeginsel door rekening te houden met de aard en de ernst van de vastgestelde onregelmatigheid, alsook met de omvang en de financiële gevolgen ervan.”

16

Artikel 30, lid 1, van ordonanța de urgență a guvernului nr. 3/2015 pentru aprobarea schemelor de plăți care se aplică în agricultură în perioada 2015‑2020 și pentru modificarea artikel 2 din Legea nr. 36/1991 privind societățile agricole și alte forme de asociere în agricultură (spoedbesluit nr. 3/2015 van de regering houdende goedkeuring van de betalingsregelingen voor de landbouw in de periode 2015‑2020 en tot wijziging van artikel 2 van wet nr. 36/1991 betreffende landbouwvennootschappen en andere samenwerkingsvormen in de landbouw) van 18 maart 2015 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 191 van 23 maart 2015) in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt het volgende:

„Voor de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kunnen ‚overmacht’ en ‚uitzonderlijke omstandigheden’ met name worden erkend in de volgende gevallen:

[...]

f) het volledige bedrijf of een groot deel ervan is onteigend, indien deze onteigening op de dag van indiening van de aanvraag niet was te voorzien.”

17

Artikel 31 van dit besluit bepaalt:

„1.   Van gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden doet de begunstigde of diens rechtverkrijgende het APIA een schriftelijke kennisgeving toekomen, samen met bewijzen waaruit blijkt dat de in artikel 30, lid 1, bedoelde situaties zich hebben voorgedaan, binnen 15 werkdagen na de datum waarop de begunstigde of diens rechtverkrijgende in staat is dit te doen.

2.   Indien de begunstigde of diens rechtverkrijgende de in lid 1 genoemde termijn overschrijdt, wordt de kennisgeving buiten beschouwing gelaten.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18

Avicola Crevedia SA exploiteerde een pluimveehouderij en was met een steunaanvraag die zij op 18 januari 2013 bij het APIA had ingediend, ingevolge artikel 40 van verordening nr. 1698/2005 op vrijwillige basis voor een periode van vijf jaar een dierenwelzijnsverbintenis aangegaan.

19

Tijdens de vijfjarige periode waarvoor deze verbintenis was aangegaan, werd het in het hoofdgeding aan de orde zijnde bedrijf eerst in zijn geheel overgedragen aan Abator Avicola Crevedia SRL, die deze verbintenis op 15 november 2013 overnam, en daarna aan Groenland Poultry, die diezelfde verbintenis eveneens overnam en deze op 2 april 2015 bij het APIA heeft geregistreerd.

20

In dit verband had Groenland Poultry op 30 maart 2015 twee overeenkomsten gesloten. Het ging ten eerste een overeenkomst tot overdracht van een landbouwbedrijf en tot overname van de verbintenissen met Abator Avicola Crevedia, die ervan afzag om de door haar op 13 november 2014 bij het APIA aangevraagde steun te ontvangen, terwijl Groenland Poultry zich ertoe verbond de door Abator Avicola Crevedia in de steunaanvraag ondertekende verbintenissen na te komen en aan te tonen dat was voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de steun.

21

Ten tweede had Groenland Poultry met Agroli Group SRL, tegen welke vennootschap op 6 maart 2014 een insolventieprocedure was ingeleid, een huurovereenkomst voor vijf jaar gesloten voor de ruimten en de productiefaciliteiten van die onderneming, waaraan een opschortende voorwaarde was verbonden ten gunste van de verhuurder, volgens welke die overeenkomst in het kader van die procedure moest worden goedgekeurd door de vergadering van schuldeisers van die vennootschap.

22

Bij betalingsbesluit van 4 december 2015 heeft het APIA in het kader van de aanvraag van 13 november 2014 aan Groenland Poultry een bedrag van 1506915,86 Roemeense leu (RON) (ongeveer 337000 EUR) betaald. Naar aanleiding van de verzoeken tot betaling die Groenland Poultry op 13 november 2015 en 15 juni 2016 had ingediend respectievelijk gewijzigd, heeft het APIA haar bij besluit van 5 oktober 2016 tevens een bedrag van 850673,62 RON (ongeveer 190000 EUR) uitgekeerd, alsmede bij besluit van 29 maart 2017 een voorschot van 375941,35 RON (ongeveer 82000 EUR).

23

Aangezien Groenland Poultry voor het vijfde jaar van de verbintenis geen verzoek tot betaling had ingediend, heeft het APIA die onderneming een kennisgeving gestuurd met de mededeling dat er geen aanvraag was ingediend. Op 18 april 2017 heeft de curator van Groenland Poultry het APIA meegedeeld dat tegen deze vennootschap een faillissementsprocedure was ingeleid.

24

Op 21 april 2017 heeft het APIA op grond van artikel 8 van uitvoeringsverordening nr. 809/2014 vier processen-verbaal tot constatering van onregelmatigheden en vaststelling van begrotingskredieten opgesteld, waarbij Groenland Poultry werd gelast voor het eerste tot en met het vierde jaar van de verbintenis bedragen van respectievelijk 6940168,72 RON (ongeveer 1527000 EUR), 4562717,78 RON (ongeveer 1004000 EUR), 1506915,86 RON en 850673,62 RON terug te betalen, op grond dat deze vennootschap waartegen een faillissementsprocedure was ingeleid, geen activiteiten meer verrichtte en dus niet kon aantonen dat deze voor vijf jaar aangegane verbintenis werd voortgezet.

25

Nadat het APIA de bezwaren van Groenland Poultry tegen die processen-verbaal had afgewezen, heeft deze vennootschap bij de Tribunal Bucureşti (rechter in eerste aanleg Boekarest, Roemenië) beroep tot nietigverklaring van de afwijzende besluiten van het APIA ingesteld en daarbij aangevoerd dat zij de verbintenis in 2017 niet had kunnen voortzetten wegens een „onteigening” in de zin van artikel 47, lid 1, onder c), van verordening nr. 1974/2006, of een soortgelijke omstandigheid, namelijk het feit dat de verhuurder haar op 26 juli 2016 in een kennisgeving had meegedeeld dat de in de huurovereenkomst opgenomen opschortende voorwaarde niet kon worden vervuld en haar had verzocht de ruimten te ontruimen, als gevolg van de inleiding van een faillissementsprocedure tegen Agroli Group op 9 mei 2016. Bovendien heeft Groenland Poultry betoogd dat artikel 44, lid 2, onder a), van deze verordening van toepassing was en was volgens haar het evenredigheidsbeginsel geschonden.

26

Bij vonnis van 26 oktober 2018 heeft deze rechter dit beroep verworpen. Deze rechter oordeelde om te beginnen dat Groenland Poultry krachtens artikel 44 van die verordening en artikel 8 van uitvoeringsverordening nr. 809/2014 de rechten van de cedent had verworven, diens verplichtingen had overgenomen en impliciet de gevolgen op zich had genomen van de niet-naleving van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de betrokken steun. Vervolgens heeft die rechter geoordeeld dat artikel 47, lid 1, onder c), van verordening nr. 1974/2006 in het onderhavige geval niet van toepassing was, aangezien de door Groenland Poultry aangevoerde ontlastende omstandigheden geen onteigening vormden die naar nationaal recht overeenkwam met een overname van eigendom door de staat ten algemenen nutte en wel degelijk te voorzien waren op het tijdstip waarop de verbintenis werd aangegaan. Bovendien waren deze omstandigheden niet binnen de in artikel 47, lid 2, van deze verordening gestelde termijn meegedeeld. Ten slotte was ook het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd. Onder verwijzing naar artikel 44, lid 2, onder a), van verordening nr. 1974/2006 heeft diezelfde rechter om te beginnen opgemerkt dat er niet was bewezen dat was voldaan aan de voorwaarde dat de verbintenis niet kon worden overgenomen en voorts dat het APIA binnen de in dat artikel vastgestelde beoordelingsmarge had gehandeld.

27

Groenland Poultry heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Curte de Apel Bucureşti (rechter in tweede aanleg Boekarest, Roemenië), die in laatste aanleg uitspraak doet, en opmerkt dat uit de letterlijke uitlegging van artikel 47, lid 1, van deze verordening volgt dat de in die bepaling bedoelde lijst van gevallen van „overmacht of uitzonderlijke omstandigheden” niet uitputtend is en dat de begrippen „overmacht” en „uitzonderlijke omstandigheden”, bij gebreke van een verwijzing naar het nationale recht, niet met een verwijzing naar dat recht kunnen worden gedefinieerd. De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of het feit dat tegen de verhuurder een insolventieprocedure was ingeleid toen de huurovereenkomst werd gesloten, in het onderhavige geval in de weg staat aan de toepassing van die bepaling, waarbij hij opmerkt dat het APIA niet heeft vastgesteld dat dit feit een belemmering vormde voor de bedrijfsoverdracht en de uitkering van de steun aan Groenland Poultry.

28

Deze rechter vraagt zich tevens af hoe artikel 44, lid 1 en lid 2, onder a), van die verordening, gelet op het evenredigheidsbeginsel, moet worden uitgelegd in een context waarin het APIA aan Groenland Poultry de verplichting heeft opgelegd om een totaalbedrag van 14236417,32 RON (ongeveer 2900000 EUR) terug te betalen, terwijl zij daadwerkelijk slechts een bedrag van 2658185,04 RON (ongeveer 540000 EUR) heeft ontvangen en het verschil tussen deze twee bedragen aan de vorige begunstigden was uitbetaald uit hoofde van de eerste twee jaar van de vijfjarige verbintenis. Bovendien is deze verbintenis gedurende de eerste vier jaar nagekomen en lijkt Groenland Poultry zijn activiteiten in het laatste jaar van die verbintenis te hebben stopgezet als gevolg van omstandigheden waar Groenland Poultry geen invloed op had.

29

Ten slotte merkt de verwijzende rechter op dat de in die bepaling bedoelde voorwaarde dat „de overname van de verbintenis door een opvolger niet haalbaar is”, tot het overleggen van bewijsmateriaal lijkt te verplichten en niet zozeer het abstracte bewijs vereist dat er geen enkele geïnteresseerde opvolger is. In dit verband verduidelijkt deze rechter dat Groenland Poultry bewijsmateriaal heeft overgelegd waaruit blijkt dat Vitall SRL belangstelling had voor de overname van haar verbintenis, maar niet de vergunningen op het gebied van diergezondheid had verkregen die voor de overname van de landbouwactiviteit nodig waren, ondanks het feit dat de vergadering van schuldeisers van Agroli Group toestemming voor de verhuur van de betrokken ruimten had verleend.

30

Tegen deze achtergrond heeft de Curte de Apel București de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Moet artikel 47, lid 1, van [verordening nr. 1974/2006] aldus worden uitgelegd dat ‚gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden’ ook het geval omvatten waarin de ontvanger van de steun het recht om de gehuurde goederen te gebruiken verliest als gevolg van de beëindiging van de huurovereenkomst wegens insolventie van de eigenaar van de gehuurde goederen (verhuurder)?

2)

Moet, in het licht van het evenredigheidsbeginsel, artikel 44, lid 2, onder a), van verordening nr. 1974/2006 aldus worden uitgelegd dat, wanneer het bedrijf van de begunstigde geheel of gedeeltelijk aan een andere persoon wordt overgedragen gedurende de looptijd van een verbintenis die is aangegaan als voorwaarde voor de toekenning van steun, en deze tweede begunstigde, ondanks het feit dat hij een belangrijk deel van de verbintenis reeds is nagekomen, zijn landbouwactiviteiten beëindigt en overname van die verbintenis door een opvolger niet haalbaar is, de tweede begunstigde [van de steun] de steun die hij heeft ontvangen (voor de periode waarin hij de begunstigde van de steun was) moet terugbetalen, dan wel ook de steun moet terugbetalen die de eerste begunstigde van de steun heeft ontvangen?

3)

Welke omstandigheden moet de nationale rechter in aanmerking nemen bij de uitlegging van artikel 44, lid 2, onder a), van verordening nr. 1974/2006 om te beoordelen of ‚overname van de verbintenis door een opvolger niet haalbaar is’?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

Ontvankelijkheid

31

Het APIA en de Roemeense regering betwisten de ontvankelijkheid van de eerste vraag op grond dat artikel 47, lid 1, van verordening nr. 1974/2006, waarop deze vraag betrekking heeft, niet van toepassing is op het hoofdgeding. Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt immers dat Groenland Poultry het APIA niet binnen de in artikel 47, lid 2, van die verordening gestelde termijn in kennis heeft gesteld van het bestaan van omstandigheden die overmacht of uitzonderlijke omstandigheden vormen.

32

Volgens vaste rechtspraak is het in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden. Bijgevolg geldt voor prejudiciële vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is, of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen [arrest van 21 maart 2023, Mercedes-Benz Group (Aansprakelijkheid van fabrikanten van met een manipulatie-instrument uitgeruste voertuigen),C‑100/21, EU:C:2023:229, punten 52 en 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

33

In casu heeft de verwijzende rechter in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing uiteengezet dat de uitlegging van artikel 47, lid 1, van verordening nr. 1974/2006 noodzakelijk was om uitspraak te kunnen doen op het hoger beroep dat bij hem is ingesteld tegen het in punt 26 van dit arrest bedoelde vonnis van de Tribunal Bucureşti. Uit dit verzoek blijkt dat de Tribunal Bucureşti weliswaar heeft vastgesteld dat Groenland Poultry het APIA niet binnen de in artikel 47, lid 2, van die verordening gestelde termijn in kennis had gesteld van de omstandigheden die overmacht of uitzonderlijke omstandigheden opleverden, hetgeen deze vennootschap betwistte, maar ook oordeelde dat artikel 47, lid 1, van die verordening niet van toepassing was op het hoofdgeding, aangezien de door die vennootschap aangevoerde omstandigheden geen onteigening in de zin van die bepaling vormden.

34

Het is dus niet evident dat de uitlegging van deze bepaling geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of dat het vraagstuk dat in het hoofdgeding aan de orde is van hypothetische aard is.

35

Hieruit volgt dat de eerste vraag ontvankelijk is.

Ten gronde

36

Om te beginnen blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat Groenland Poultry haar meerjarige verbintenis ten behoeve van het dierenwelzijn niet kon blijven nakomen tot deze zou aflopen, omdat Agroli Group na haar faillissement de in het hoofdgeding aan de orde zijnde huurovereenkomst had opgezegd. Uit dit verzoek blijkt ook dat er reeds een insolventieprocedure tegen Agroli Group was ingeleid toen deze huurovereenkomst werd gesloten, zodat aan deze overeenkomst de in punt 21 van dit arrest bedoelde opschortende voorwaarde was verbonden die deze vennootschap de mogelijkheid bood de overeenkomst te beëindigen.

37

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 47, lid 1, van verordening nr. 1974/2006 aldus moet worden uitgelegd dat de omstandigheid dat het recht om de gehuurde goederen te gebruiken verloren gaat als gevolg van de beëindiging van de huurovereenkomst wegens het faillissement van de verhuurder tegen wie een insolventieprocedure was ingeleid toen die overeenkomst werd gesloten, een „geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van die bepaling vormt.

38

In dit verband moet worden vastgesteld dat deze bepaling geen uitputtende lijst bevat van gebeurtenissen die een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kunnen vormen, zoals blijkt uit de woorden „met name” in dezelfde bepaling.

39

Voorts vormt volgens de rechtspraak van het Hof elke gebeurtenis die terug te voeren is op abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die zich buiten toedoen van de ondernemer hebben voorgedaan en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden, een geval van overmacht (arrest van 16 februari 2023, Zamestnik izpalnitelen direktor na Darzhaven fond Zemedelie, C‑343/21, EU:C:2023:111, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40

Voor zover een begunstigde een meerjarige verbintenis inzake dierenwelzijn niet kon blijven nakomen wegens de beëindiging van een huurovereenkomst als gevolg van het faillissement van de medecontractant van die begunstigde tegen wie een insolventieprocedure was ingeleid toen deze partijen die overeenkomst hadden gesloten, kon de onmogelijkheid om de overeenkomst na te komen niet zijn terug te voeren op externe, abnormale en onvoorzienbare omstandigheden in de zin van die rechtspraak.

41

Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 47, lid 1, van verordening nr. 1974/2006 aldus moet worden uitgelegd dat de omstandigheid dat het recht om de gehuurde goederen te gebruiken verloren gaat als gevolg van de beëindiging van de huurovereenkomst wegens het faillissement van de verhuurder tegen wie een insolventieprocedure was ingeleid toen die overeenkomst werd gesloten, geen „geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van die bepaling vormt.

Tweede vraag

Ontvankelijkheid

42

Het APIA en de Roemeense regering betwisten de ontvankelijkheid van de tweede vraag op grond dat deze betrekking heeft op de uitlegging van artikel 44, lid 2, van verordening nr. 1974/2006, dat niet van toepassing is op het hoofdgeding. Zij betogen dat de Roemeense wetgever ervoor heeft gekozen om de in deze bepaling bedoelde gevallen waarin de lidstaten kunnen besluiten af te zien van de in lid 1 van dat artikel bedoelde teruggaaf, niet in het nationale recht over te nemen.

43

In dit verband blijkt uit deze vraag en uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de verwijzende rechter met deze vraag wenst te vernemen hoe artikel 44, leden 1 en 2, van deze verordening, gelezen in het licht van het evenredigheidsbeginsel – dat deel uitmaakt van de algemene beginselen van het Unierecht –, moet worden uitgelegd en met name hoe het beginsel van lid 1 zich verhoudt tot de uitzonderingen van lid 2.

44

De verwijzende rechter heeft voorts aangegeven dat de uitkomst van het bij hem ingestelde hoger beroep grotendeels afhing van de uitlegging van artikel 44, lid 2, van die verordening.

45

Bijgevolg blijkt niet duidelijk dat de door de verwijzende rechter gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van dat geding, of dat het vraagstuk dat in het hoofdgeding aan de orde is van hypothetische aard is.

46

Overeenkomstig de in punt 32 van dit arrest aangehaalde rechtspraak is de tweede vraag dus ontvankelijk.

Ten gronde

47

Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat het, volgens vaste rechtspraak van het Hof, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak is van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen indien nodig te herformuleren. Voorts kan het Hof bepalingen van het Unierecht in aanmerking nemen waarvan de nationale rechter in de formulering van zijn vraag geen melding heeft gemaakt (arrest van 15 juli 2021, Ministrstvo za obrambo, C‑742/19, EU:C:2021:597, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48

In dit verband moet, gelet op de door de verwijzende rechter in punt 43 van dit arrest uiteengezette gegevens, worden geoordeeld dat deze rechter met zijn tweede vraag in essentie wenst te vernemen of artikel 44, lid 1 en lid 2, onder a), van verordening nr. 1974/2006, gelezen in het licht van het evenredigheidsbeginsel, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer het bedrijf van de begunstigde gedurende de looptijd van een verbintenis die is aangegaan als voorwaarde voor de toekenning van steun, wordt overgedragen aan een andere persoon die deze verbintenis op vrijwillige basis overneemt en die zijn landbouwactiviteiten vervolgens definitief beëindigt, deze laatste begunstigde van de steun verplicht is om de voor de gehele verbintenis ontvangen steun terug te betalen, met inbegrip van de bedragen die de vorige begunstigden van die steun hebben ontvangen, zelfs indien hij een aanzienlijk deel van zijn verbintenis reeds is nagekomen en de overname ervan niet haalbaar is.

49

In hun schriftelijke opmerkingen hebben de Roemeense regering, het APIA en de Griekse regering ook verwezen naar artikel 18 van verordening nr. 65/2011, dat, net als verordening nr. 1974/2006, de uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1698/2005 bevat, maar, anders dan verordening nr. 1974/2006, niet met betrekking tot de toepassing van met name de specifieke en gemeenschappelijke bepalingen inzake de maatregelen voor plattelandsontwikkeling maar met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van die maatregelen. Artikel 44 van verordening nr. 1974/2006, waarvan de toepassing op het hoofdgeding niet wordt betwist, regelt evenwel specifieke situaties waarop dit artikel 18 geen betrekking heeft, namelijk die waarin het bedrijf van de begunstigde wordt overgedragen gedurende de looptijd van een verbintenis die is aangegaan als voorwaarde voor de toekenning van steun. Artikel 18 blijkt dus niet relevant te zijn voor dit geding.

50

Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet voor de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt en met de context ervan (arrest van 14 oktober 2021, José Cánovas Pardo, C‑186/18, EU:C:2021:849, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

51

In dit verband bepaalt artikel 44, lid 1, van verordening nr. 1974/2006 dat wanneer het bedrijf van de begunstigde gedurende de looptijd van een verbintenis die is aangegaan als voorwaarde voor de toekenning van steun, aan een andere persoon wordt overgedragen, „die andere persoon de verbintenis voor de resterende looptijd [kan] overnemen” en dat indien „de verbintenis niet [wordt] overgenomen, [...] de begunstigde de ontvangen steun [moet] terugbetalen”.

52

Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dat daarin duidelijk en nauwkeurig het beginsel is geformuleerd dat de begunstigde de ontvangen steun moet terugbetalen wanneer het bedrijf gedurende de looptijd van de verbintenis aan een andere persoon wordt overgedragen, tenzij deze laatste die verbintenis overneemt.

53

Hieruit volgt ook, zoals de advocaat-generaal in punt 42 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat degene die het bedrijf overneemt en besluit om ook de verbintenis die is aangegaan door de begunstigde van steun over te nemen, voor alle verbintenissen en verplichtingen voor de resterende periode in de plaats treedt van de begunstigde. Overeenkomstig de logica van die bepaling wordt deze persoon dus op zijn beurt begunstigde en moet hij in geval van een latere overdracht van dat bedrijf aan een andere persoon de ontvangen steun terugbetalen, tenzij deze laatste persoon deze verbintenis voor de resterende looptijd zelf overneemt en hem aldus bevrijdt van zijn verbintenissen en verplichtingen.

54

Artikel 44, lid 2, van verordening nr. 1974/2006 bepaalt bovendien dat „[d]e lidstaten [...] van de in lid 1 bedoelde terugbetaling [kunnen] afzien in de volgende gevallen”, die in lid 2, punten a) tot en met c), zijn weergegeven. Overeenkomstig dit artikel 44, lid 2, kan, zoals uit punt a) blijkt, van deze terugbetaling worden afgezien „indien een begunstigde die reeds een belangrijk deel van de betrokken verbintenis heeft uitgevoerd, zijn landbouwactiviteiten definitief beëindigt en overname van die verbintenis door een opvolger niet haalbaar is”, en tevens, zoals uit punt b) blijkt, in geval van een gedeeltelijke overdracht in een periode waarmee de looptijd van de verbintenis is verlengd, alsook, zoals uit punt c) blijkt, in geval van de overdracht van het bedrijf aan een organisatie voor natuurbeheer.

55

Op grond van artikel 44, lid 3, van verordening nr. 1974/2006 kunnen de lidstaten bovendien specifieke maatregelen nemen om er in geval van geringe veranderingen van de bedrijfssituatie voor te zorgen dat de toepassing van artikel 44, lid 1, niet leidt tot resultaten die in het licht van de aangegane verbintenis niet passend zijn.

56

Hieruit volgt dat artikel 44, leden 2 en 3, van verordening nr. 1974/2006 voorziet in facultatieve uitzonderingen op het beginsel van terugbetaling van de steun door de begunstigde voor het geval het bedrijf wordt overgedragen zonder dat de cessionaris de meerjarige verbintenis overneemt, die als zodanig strikt moeten worden uitgelegd.

57

Uit de letterlijke en contextuele uitlegging van artikel 44, lid 1, van deze verordening volgt ook dat wanneer het bedrijf van een begunstigde gedurende de looptijd van een verbintenis die is aangegaan als voorwaarde voor de toekenning van steun, wordt overgedragen aan een andere persoon die deze verbintenis op vrijwillig basis overneemt en die zijn landbouwactiviteiten vervolgens definitief beëindigt, deze laatste begunstigde van de steun verplicht is om de voor de hele verbintenis ontvangen steun terug te betalen, met inbegrip van de bedragen die de vorige begunstigden van die steun hebben ontvangen, tenzij de betrokken lidstaat heeft besloten van deze terugbetaling af te zien op grond van de in artikel 44, leden 2 en 3, van die verordening bedoelde uitzonderingen.

58

Indien dit niet het geval is, zal de begunstigde de verleende steun, met inbegrip van de steun die de eerdere begunstigden hebben ontvangen, volledig moeten terugbetalen, zelfs indien hij een aanzienlijk deel van zijn verbintenis reeds is nagekomen en de overname ervan niet haalbaar is.

59

Aangezien Groenland Poultry zich in het kader van het hoofdgeding heeft beroepen op de toepassing van artikel 44, lid 2, onder a), van verordening nr. 1974/2006, terwijl de Roemeense regering en het APIA in hun opmerkingen voor het Hof hebben uiteengezet dat de Roemeense wetgever had besloten om de in die bepaling neergelegde uitzondering niet in nationaal recht over te nemen, moet worden verduidelijkt dat de omzetting van dat artikel 44, lid 2, onder a), in nationaal recht niet verplicht is. Hieruit volgt dat de lidstaten, wat deze facultatieve bepaling betreft, de specifieke keuze moeten maken om deze uitzondering in nationaal recht om te zetten. Hoewel zij daartoe de wetgevingstechniek mogen kiezen die hun het meest geschikt lijkt, moeten de nationale maatregelen tot omzetting van een dergelijke bepaling een onbetwistbare dwingende kracht hebben en voldoen aan de vereisten van nauwkeurigheid en duidelijkheid teneinde de zekerheid van rechtssituaties te waarborgen (zie naar analogie arrest van 4 juni 2009, SALIX Grundstücks-Vermietungsgesellschaft, C‑102/08, EU:C:2009:345, punten 52 en 5557 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

60

Een begunstigde van steun zoals Groenland Poultry kan zich dus niet op die bepaling beroepen voor de nationale rechterlijke instanties wanneer er geen nationale normen zijn die aan deze voorwaarden voldoen.

61

De uitlegging van artikel 44 van verordening nr. 1974/2006 in de punten 57 en 58 van dit arrest is in overeenstemming met de doelstellingen van de regeling waarvan dit artikel deel uitmaakt.

62

Zoals de advocaat-generaal in punt 46 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het voor het doel waarvoor de steun is ontvangen, te weten bevordering van het dierenwelzijn overeenkomstig artikel 36, onder a), v), en artikel 40 van verordening nr. 1698/2005, immers van wezenlijk belang dat de meerjarige verbintenis blijft bestaan tot deze afloopt.

63

Het Hof heeft er overigens reeds op gewezen hoe belangrijk het is om meerjarige verbintenissen te blijven uitvoeren tot ze aflopen, door uiteen te zetten dat gedurende de hele looptijd van de verbintenis aan de voorwaarden voor steunverlening moet worden voldaan. Volgens het Hof kon, indien ook maar één keer niet was voldaan aan één van deze voorwaarden – zoals de voorwaarde dat ieder jaar een betalingsaanvraag wordt ingediend – de steun niet worden toegekend, en dat zonder dat het evenredigheidsbeginsel zich ertegen verzet dat van de begunstigde volledige terugbetaling wordt geëist (zie in die zin arresten van 24 mei 2012, Hehenberger, C‑188/11, EU:C:2012:312, punten 3537; 7 februari 2013, Pusts, C‑454/11, EU:C:2013:64, punten 3537, en 26 mei 2016, Ezernieki, C‑273/15, EU:C:2016:364, punten 4146).

64

Ook de doelstelling van een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie, welke belangen de lidstaten, zoals blijkt uit artikel 74, lid 1, van verordening nr. 1698/2005, moeten beschermen, pleit voor de uitlegging van artikel 44 van verordening nr. 1974/2006 zoals die blijkt uit de punten 57 en 58 van dit arrest. Het zou immers gemakkelijk zijn om het in artikel 44, lid 1, van laatstgenoemde verordening neergelegde beginsel van terugbetaling te omzeilen indien de eerste begunstigde van de steun zijn verbintenis overdraagt aan een andere begunstigde en deze de nog niet afgelopen meerjarige verbintenis onmiddellijk beëindigt, zonder financiële gevolgen voor een van hen.

65

Wat ten slotte het evenredigheidsbeginsel betreft, zij eraan herinnerd dat dit beginsel volgens vaste rechtspraak vergt dat de handelingen van de instellingen van de Unie geschikt zijn om de met de betrokken regeling nagestreefde legitieme doelen te bereiken en niet verder gaan dan noodzakelijk is om deze doelen te bereiken, met dien verstande dat, wanneer er een keuze tussen meerdere passende maatregelen mogelijk is, gebruik moet worden gemaakt van de maatregel die het minst belastend is, en de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn ten opzichte van de nagestreefde doelen (arrest van 16 februari 2022, Polen/Parlement en Raad, C‑157/21, EU:C:2022:98, punt 353 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In het onderhavige geval moet worden opgemerkt dat, wanneer het bedrijf van de begunstigde van steun wordt overgedragen aan een andere persoon die de meerjarige verbintenis voor de resterende looptijd niet overneemt, het niet alleen zo is dat de lidstaten op grond van artikel 44, leden 2 en 3, van verordening nr. 1974/2006 kunnen afzien van de in artikel 44, lid 1, van deze verordening bedoelde terugbetaling. Tevens is in geval van een dergelijke overdracht de uit deze laatste bepaling voortvloeiende terugbetalingsverplichting passend en noodzakelijk voor de doelstelling het dierenwelzijn te bevorderen, waarvoor de steun is toegekend. Deze terugbetalingsverplichting is immers bedoeld om te waarborgen dat de begunstigde al het voor hem mogelijke doet om de meerjarige verbintenis na te blijven komen tot deze afloopt, hetgeen eveneens bijdraagt aan een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie.

66

Die verplichting tot terugbetaling gaat evenmin verder dan noodzakelijk is om de ermee nagestreefde doelstellingen te bereiken zoals die in het voorgaande punt zijn weergegeven. In dit verband moet om te beginnen in navolging van de advocaat-generaal in punt 51 van zijn conclusie, worden opgemerkt dat de bewoordingen en de logica van artikel 44, lid 1, van die verordening voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn en de overnemer dus kan weten dat hij, indien hij besluit bovendien de meerjarige verbintenis van de cedent over te nemen, mogelijkerwijs de uitgekeerde steun, met inbegrip van de aan de vorige begunstigden uitgekeerde steun, volledig moet terugbetalen.

67

Vervolgens bepaalt artikel 8, lid 4, van uitvoeringsverordening nr. 809/2014, waarop de in het onderhavige geval betwiste besluiten van het APIA eveneens betrekking hebben, uitdrukkelijk dat zodra de overnemer van het bedrijf de bevoegde autoriteit heeft geïnformeerd en om betaling van de steun en/of bijstand heeft verzocht, alle rechten en verplichtingen van de cedent die voortvloeien uit de juridische band die als gevolg van de steunaanvraag, bijstandsaanvraag of betalingsaanvraag tussen de cedent en de bevoegde autoriteit is ontstaan, overgaan op de overnemer.

68

De overnemer heeft dus de keuze heeft om de meerjarige verbintenis en de verplichtingen van de cedent al dan niet tegelijkertijd met het bedrijf over te nemen en kan daarom een afweging maken van de aan een dergelijke verbintenis verbonden voor- en nadelen waaronder de eventuele verplichting om de steun volledig terug te betalen, met inbegrip van de door de eerdere begunstigden ontvangen bedragen. Hij heeft bovendien de mogelijkheid om vooraf met de cedent contractueel overeen te komen wat eventueel de verantwoordelijkheid van elk van hen zou zijn indien de bevoegde nationale autoriteit de volledige steun bij hem, als laatste begunstigde, zou terugvorderen, indien hij deze verbintenis wegens een definitieve stopzetting van zijn landbouwactiviteiten niet kon nakomen tot aan het moment waarop die verbintenis zou aflopen.

69

Hieraan moet worden toegevoegd dat de laatste begunstigde profiteert van de investeringen die reeds zijn gedaan met de steun voor de bevordering van dierenwelzijn die voor de aanvankelijk vastgestelde meerjarige periode ingepland was.

70

Hieruit volgt dat de verplichting om de steun volledig terug te betalen – die overeenkomstig artikel 44, lid 1, van verordening nr. 1974/2006 na de overdracht van het bedrijf wordt opgelegd aan de laatste begunstigde van de steun die gedwongen is zijn landbouwactiviteiten definitief te beëindigen – evenredig is aan de doelstellingen om het dierenwelzijn te bevorderen en een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen.

71

Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 44, lid 1 en lid 2, onder a), van verordening nr. 1974/2006, gelezen in het licht van het evenredigheidsbeginsel, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer het bedrijf van de begunstigde gedurende de looptijd van een verbintenis die is aangegaan als voorwaarde voor de toekenning van steun, wordt overgedragen aan een andere persoon die deze verbintenis op vrijwillige basis overneemt en die zijn landbouwactiviteiten vervolgens definitief beëindigt, deze laatste begunstigde van de steun verplicht is de voor de gehele verbintenis ontvangen steun terug te betalen, met inbegrip van de bedragen die de vorige begunstigden van die steun hebben ontvangen, tenzij de betrokken lidstaat heeft besloten om op grond van de uitzondering van artikel 44, lid 2, onder a), van die terugbetaling af te zien en er aan de voorwaarden voor die uitzondering is voldaan.

Derde vraag

72

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen onder welke omstandigheden is voldaan aan de in artikel 44, lid 2, onder a), van verordening nr. 1974/2006 bedoelde voorwaarde dat „overname van die verbintenis door een opvolger niet haalbaar is”.

73

Zoals blijkt uit punt 60 van dit arrest, kan een begunstigde van steun zoals Groenland Poultry zich niet op die bepaling beroepen voor de nationale rechterlijke instanties wanneer er geen nationale normen zijn die aan de in punt 59 van dit arrest bedoelde voorwaarden voldoen.

74

Als gevolg daarvan en gelet op het antwoord op de tweede vraag, hoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.

Kosten

75

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 47, lid 1, van verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 679/2011 van de Commissie van 14 juli 2011,

moet aldus worden uitgelegd dat

de omstandigheid dat het recht om de gehuurde goederen te gebruiken verloren gaat als gevolg van de beëindiging van de huurovereenkomst wegens het faillissement van de verhuurder tegen wie een insolventieprocedure was ingeleid toen die overeenkomst werd gesloten, geen „geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van die bepaling vormt.

 

2)

Artikel 44, lid 1 en lid 2, onder a), van verordening nr. 1974/2006, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening nr. 679/2011, gelezen in het licht van het evenredigheidsbeginsel,

moet aldus worden uitgelegd dat

wanneer het bedrijf van de begunstigde gedurende de looptijd van een verbintenis die is aangegaan als voorwaarde voor de toekenning van steun, wordt overgedragen aan een andere persoon die deze verbintenis op vrijwillige basis overneemt en die zijn landbouwactiviteiten vervolgens definitief beëindigt, deze laatste begunstigde van de steun verplicht is de voor de gehele verbintenis ontvangen steun terug te betalen, met inbegrip van de bedragen die de vorige begunstigden van die steun hebben ontvangen, tenzij de betrokken lidstaat heeft besloten om op grond van de uitzondering van artikel 44, lid 2, onder a), van die terugbetaling af te zien en er aan de voorwaarden voor die uitzondering is voldaan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Roemeens.

Top