This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62020CJ0184
Judgment of the Court (Grand Chamber) of 1 August 2022.#OT v Vyriausioji tarnybinės etikos komisija.#Request for a preliminary ruling from the Vilniaus apygardos administracinis teismas.#Reference for a preliminary ruling – Protection of natural persons with regard to the processing of personal data – Charter of Fundamental Rights of the European Union – Articles 7, 8 and 52(1) – Directive 95/46/EC – Article 7(c) – Article 8(1) – Regulation (EU) 2016/679 – Point (c) of the first subparagraph of Article 6(1) and the second subparagraph of Article 6(3) – Article 9(1) – Processing necessary for compliance with a legal obligation to which the controller is subject – Objective of public interest – Proportionality – Processing of special categories of personal data – National legislation requiring publication on the internet of data contained in the declarations of private interests of natural persons working in the public service or of heads of associations or establishments receiving public funds – Prevention of conflicts of interest and of corruption in the public sector.#Case C-184/20.
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 augustus 2022.
OT tegen Vyriausioji tarnybinės etikos komisija.
Verzoek van de Vilniaus apygardos administracinis teismas om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 7, artikel 8, en artikel 52, lid 1 – Richtlijn 95/46/EG – Artikel 7, onder c) – Artikel 8, lid 1 – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c), en lid 3, tweede alinea – Artikel 9, lid 1 – Verwerking die noodzakelijk is om te voldoen aan een op de verwerkingsverantwoordelijke rustende wettelijke verplichting – Doelstelling van algemeen belang – Evenredigheid – Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens – Nationale regeling op grond waarvan gegevens die zijn opgenomen in de opgaven van particuliere belangen van natuurlijke personen die werkzaam zijn in openbare dienst of van bestuurders van verenigingen of instellingen die overheidsmiddelen ontvangen, moeten worden gepubliceerd op het internet – Voorkoming van belangenconflicten en corruptie in de openbare sector.
Zaak C-184/20.
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 augustus 2022.
OT tegen Vyriausioji tarnybinės etikos komisija.
Verzoek van de Vilniaus apygardos administracinis teismas om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 7, artikel 8, en artikel 52, lid 1 – Richtlijn 95/46/EG – Artikel 7, onder c) – Artikel 8, lid 1 – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c), en lid 3, tweede alinea – Artikel 9, lid 1 – Verwerking die noodzakelijk is om te voldoen aan een op de verwerkingsverantwoordelijke rustende wettelijke verplichting – Doelstelling van algemeen belang – Evenredigheid – Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens – Nationale regeling op grond waarvan gegevens die zijn opgenomen in de opgaven van particuliere belangen van natuurlijke personen die werkzaam zijn in openbare dienst of van bestuurders van verenigingen of instellingen die overheidsmiddelen ontvangen, moeten worden gepubliceerd op het internet – Voorkoming van belangenconflicten en corruptie in de openbare sector.
Zaak C-184/20.
Court reports – general
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:601
ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)
1 augustus 2022 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 7, artikel 8, en artikel 52, lid 1 – Richtlijn 95/46/EG – Artikel 7, onder c) – Artikel 8, lid 1 – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c), en lid 3, tweede alinea – Artikel 9, lid 1 – Verwerking die noodzakelijk is om te voldoen aan een op de verwerkingsverantwoordelijke rustende wettelijke verplichting – Doelstelling van algemeen belang – Evenredigheid – Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens – Nationale regeling op grond waarvan gegevens die zijn opgenomen in de opgaven van particuliere belangen van natuurlijke personen die werkzaam zijn in openbare dienst of van bestuurders van verenigingen of instellingen die overheidsmiddelen ontvangen, moeten worden gepubliceerd op het internet – Voorkoming van belangenconflicten en corruptie in de openbare sector”
In zaak C‑184/20,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas (bestuursrechter in eerste aanleg Vilnius, Litouwen) bij beslissing van 31 maart 2020, ingekomen bij het Hof op 28 april 2020, in de procedure
OT
tegen
Vyriausioji tarnybinės etikos komisija,
in tegenwoordigheid van:
Fondas „Nevyriausybinių organizacijų informacijos ir paramos centras”,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, L. Bay Larsen, vicepresident, A. Arabadjiev, A. Prechal, K. Jürimäe, C. Lycourgos, N. Jääskinen, I. Ziemele en J. Passer, kamerpresidenten, M. Ilešič (rapporteur), J.‑C. Bonichot, A. Kumin en N. Wahl, rechters,
advocaat-generaal: P. Pikamäe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– |
de Litouwse regering, vertegenwoordigd door K. Dieninis en V. Vasiliauskienė als gemachtigden, |
– |
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Russo, avvocato dello Stato, |
– |
de Finse regering, vertegenwoordigd door M. Pere als gemachtigde, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. L. Kalėda, H. Kranenborg en D. Nardi als gemachtigden, |
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 december 2021,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder e) en artikel 9, lid 1, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1, met rectificatie in PB 2018, L 127, blz. 2, en PB 2021, L 74, blz. 35; hierna: „AVG”). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen OT en de Vyriausioji tarnybinės etikos komisija (hoge commissie voor de voorkoming van belangenconflicten in de openbare dienst, Litouwen; hierna: „hoge commissie”) over een besluit van de hoge commissie waarbij wordt vastgesteld dat OT zijn verplichting om een opgave van particuliere belangen in te dienen niet is nagekomen. |
Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie
3 |
Het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie, dat op 31 oktober 2003 bij resolutie 58/4 is vastgesteld door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en dat in werking is getreden op 14 december 2005, is door alle lidstaten bekrachtigd en door de Europese Unie goedgekeurd bij besluit 2008/801/EG van de Raad van 25 september 2008 (PB 2008, L 287, blz. 1). |
4 |
Artikel 1 van voormeld verdrag bepaalt: „De doelen van dit verdrag zijn:
[...]
|
5 |
Artikel 7, lid 4, van dat verdrag luidt: „Elke staat die partij is, streeft ernaar, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, systemen die transparantie bevorderen en tegenstrijdige belangen voorkomen, in te stellen, te handhaven en te versterken.” |
Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie
6 |
In de vierde overweging van de preambule van het op 27 januari 1999 door de Raad van Europa vastgestelde en door alle lidstaten bekrachtigde Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie staat te lezen: „Onderstrepend dat corruptie een bedreiging vormt voor de rechtsstaat, de democratie en de rechten van de mens, de principes van behoorlijk bestuur, billijkheid en sociale rechtvaardigheid ondermijnt, concurrentie vervalst, economische ontwikkeling belemmert en de stabiliteit van democratische instellingen en de zedelijke grondslagen van de maatschappij in gevaar brengt”. |
Unierecht
Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren betrokken zijn
7 |
De op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), VEU opgestelde Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (PB 1997, C 195, blz. 2), die in werking is getreden op 28 september 2005, bepaalt in artikel 2 („Passieve corruptie”): „1. Voor de toepassing van deze overeenkomst bestaat passieve corruptie in het feit dat een ambtenaar opzettelijk, onmiddellijk of middellijk voordelen, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander vraagt of aanneemt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging teneinde, in strijd met zijn ambtsplicht, een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten. 2. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld.” |
8 |
Artikel 3 („Actieve corruptie”) van deze Overeenkomst luidt: „1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst bestaat actieve corruptie in het feit dat iemand opzettelijk een ambtenaar onmiddellijk of middellijk een voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor hemzelf of voor een ander belooft of verstrekt, om in strijd met zijn ambtsplicht een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten. 2. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld.” |
Richtlijn 95/46
9 |
De overwegingen 10, 30 en 33 van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995, L 281, blz. 31) luidden:
[...]
[...]
|
10 |
Het onderwerp van die richtlijn was omschreven in artikel 1 ervan, waarin het volgende stond te lezen: „1. De lidstaten waarborgen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, inzonderheid van het recht op persoonlijke levenssfeer. 2. De lidstaten mogen het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen lidstaten beperken noch verbieden om redenen die met de uit hoofde van lid 1 gewaarborgde bescherming verband houden.” |
11 |
Artikel 2 van richtlijn 95/46 bepaalde: „In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:
[...]” |
12 |
Hoofdstuk II („Algemene voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens”) van deze richtlijn was onderverdeeld in negen afdelingen. |
13 |
Artikel 6 van die richtlijn, dat deel uitmaakte van afdeling I („Beginselen betreffende de kwaliteit van de gegevens”) bepaalde: „1. De lidstaten bepalen dat de persoonsgegevens:
[...] 2. Op de voor de verwerking verantwoordelijke rust de plicht om voor de naleving van het bepaalde in lid 1 zorg te dragen.” |
14 |
In artikel 7 van richtlijn 95/46, dat behoorde tot afdeling II („Beginselen betreffende de toelaatbaarheid van gegevensverwerking”), stond te lezen: „De lidstaten bepalen dat de verwerking van persoonsgegevens slechts mag geschieden indien: [...]
[...]
[...]” |
15 |
Artikel 8 van richtlijn 95/46, dat deel uitmaakte van afdeling III („Bijzondere categorieën verwerkingen”) en betrekking had op „verwerkingen die bijzondere categorieën gegevens betreffen”, bepaalde: „1. De lidstaten verbieden de verwerking van persoonlijke gegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, alsook de verwerking van gegevens die de gezondheid of het seksuele leven betreffen. [...] 4. Mits passende waarborgen worden geboden, mogen de lidstaten om redenen van zwaarwegend algemeen belang bij nationale wet of bij een besluit van de toezichthoudende autoriteit nog andere afwijkingen naast die bedoeld in lid 2 vaststellen. [...]” |
AVG
16 |
Overeenkomstig artikel 94, lid 1, AVG is richtlijn 95/46 bij deze verordening ingetrokken met ingang van 25 mei 2018. Krachtens artikel 99, lid 2, AVG is de AVG met ingang van die datum van toepassing. |
17 |
De overwegingen 4, 10, 26, 35, 39 en 51 van de AVG luiden:
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
|
18 |
Artikel 1 AVG („Onderwerp en doelstellingen”) bepaalt in lid 2: „Deze verordening beschermt de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen en met name hun recht op bescherming van persoonsgegevens.” |
19 |
Artikel 4 („Definities”) van die verordening bepaalt: „Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[...]
[...]” |
20 |
Hoofdstuk II AVG („Beginselen”) omvat de artikelen 5 tot en met 11 van deze verordening. |
21 |
Artikel 5 AVG, dat betrekking heeft op „beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens”, bepaalt in lid 1: „Persoonsgegevens moeten:
[...]” |
22 |
Artikel 6 („Rechtmatigheid van de verwerking”) van die verordening bepaalt in de leden 1 en 3: „1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan: [...]
[...]
[...] 3. De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:
Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. [...] Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.” |
23 |
Artikel 9 AVG („Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens”) bepaalt in de leden 1 en 2: „1. Verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn verboden. 2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan: [...]
[...]” |
Litouws recht
24 |
De Lietuvos Respublikos viešųjų ir privačių interesų derinimo valstybinėje tarnyboje įstatymas Nr. VIII-371 (wet nr. VIII-371 van de Republiek Litouwen betreffende de verzoening van de openbare en particuliere belangen in de openbare dienst) van 2 juli 1997 (Žin., 1997, nr. 67‑1659), in de versie die van toepassing was ten tijde van de feiten van het hoofdgeding (hierna: „wet betreffende belangenverzoening”), heeft volgens artikel 1 tot doel de particuliere belangen van de in openbare dienst werkzame personen en de algemene maatschappelijke belangen met elkaar te verzoenen, de voorrang van het openbaar belang bij de besluitvorming te waarborgen, de onpartijdigheid van de vastgestelde besluiten te garanderen alsook het ontstaan en de verbreiding van corruptie in de openbare dienst te voorkomen. |
25 |
Krachtens artikel 2, lid 1, van deze wet strekt het begrip „in openbare dienst werkzame personen” zich onder meer uit tot personen die werkzaam zijn bij openbare verenigingen of instellingen die worden gefinancierd uit de begroting of de middelen van de staat of een lokale overheid en aan wie bestuurlijke bevoegdheden zijn toegekend. |
26 |
Artikel 3 van die wet heeft als opschrift „Verplichtingen van personen die solliciteren naar een betrekking in openbare dienst of die in openbare dienst werkzaam zijn dan wel werkzaam zijn geweest” en bepaalt in de leden 2 en 3: „2. Personen die solliciteren naar een betrekking in openbare dienst of die in openbare dienst werkzaam zijn en de overige in artikel 4, lid 1, van deze wet bedoelde personen zijn verplicht om opgave te doen van hun particuliere belangen. 3. Voor personen die niet langer in openbare dienst werkzaam zijn, gelden de in de vijfde afdeling van deze wet gestelde beperkingen.” |
27 |
Artikel 4 („Opgave van particuliere belangen”) van de wet betreffende belangenverzoening bepaalt in lid 1: „Iedere persoon die in openbare dienst werkzaam is en iedere persoon die solliciteert naar ambten in openbare dienst, doet opgave van zijn particuliere belangen door een opgave van particuliere belangen (hierna: ‚opgave’) in te dienen overeenkomstig de bij deze wet en andere handelingen vastgestelde nadere regels. [...]” |
28 |
Artikel 5 van deze wet luidt: „1. Personen die opgave doen van hun particuliere belangen, dienen hun opgave overeenkomstig de door de [hoge commissie] vastgestelde nadere regels in langs elektronische weg, binnen 30 dagen te rekenen vanaf hun verkiezing, indienstneming of benoeming (behalve in de in artikel 4, lid 2, van deze wet en in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde gevallen). 2. Personen die solliciteren naar een betrekking in openbare dienst (met uitzondering van de in artikel 4, lid 2, van deze wet bedoelde personen en personen van wie de gegevens volgens de wet vertrouwelijk zijn en/of die activiteiten op het gebied van inlichtingen, contraspionage of wetshandhaving verrichten), dienen hun opgave in vóór de datum van hun verkiezing, indienstneming of benoeming, tenzij in andere voorschriften anders is bepaald. 3. Personen van wie de gegevens volgens de wet vertrouwelijk zijn en/of die activiteiten op het gebied van inlichtingen, contraspionage of wetshandhaving verrichten, dienen hun opgave binnen 30 dagen te rekenen vanaf hun verkiezing, indienstneming of benoeming in bij de directeur van de instelling (de rechtspersoon) waarbij zij werkzaam zijn of diens naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger, overeenkomstig de door die instelling (die rechtspersoon) vastgestelde nadere regels. 4. De leden van de commissies voor het plaatsen van overheidsopdrachten, de personen die door de directeur van een aanbestedende dienst zijn belast met het plaatsen van opdrachten volgens de vereenvoudigde procedure en de deskundigen die betrokken zijn bij procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, dienen hun opgave van particuliere belangen (ingeval zij deze nog niet hebben ingediend) in langs elektronische weg voordat hun betrokkenheid bij procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten aanvangt. Een lid van een commissie voor het plaatsen van overheidsopdrachten, een persoon die door de directeur van een aanbestedende dienst belast is met het plaatsen van opdrachten volgens de vereenvoudigde procedure of een deskundige die betrokken is bij een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht, mag niet betrokken worden bij de aanbestedingsprocedure en moet van de betreffende taken worden ontheven indien hij geen opgave van particuliere belangen heeft ingediend. 5. Indien dit is bepaald in de voorschriften betreffende de werkwijze van de instelling (de rechtspersoon) waarbij de betrokkene werkzaam is, kan de opgave niet alleen worden ingediend bij de directeur van de betrokken instelling (de betrokken rechtspersoon) of diens naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger, maar ook bij de directeur – of diens naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger – van een rechtspersoon die onderaannemer is van die instelling (die rechtspersoon) of daaraan rekenschap aflegt dan wel van een andere rechtspersoon. 6. In de gevallen en volgens de nadere regels die bij wet zijn vastgesteld, gebeurt de opvraging door de instellingen die gemachtigd zijn om de opgaven te raadplegen op de werkplek van de opgaveplichtige of bij de [hoge commissie].” |
29 |
Artikel 6 („Inhoud van de opgave”) van de wet betreffende belangenverzoening bepaalt: „1. De opgaveplichtige vermeldt in zijn opgave de volgende informatie over zichzelf en zijn echtgenoot, samenwonende partner of partner:
2. De opgaveplichtige hoeft geen opgave te doen van de gegevens betreffende zijn echtgenoot, samenwonende partner of partner indien zij gescheiden leven, geen gemeenschappelijk huishouden vormen en hij dus niet beschikt over die gegevens.” |
30 |
Artikel 10 („Openbaarheid van de gegevens inzake particuliere belangen”) van die wet luidt: „1. (Met uitzondering van de gegevens die zijn opgenomen in de opgaven van personen van wie de gegevens volgens de wet vertrouwelijk zijn en/of die activiteiten op het gebied van inlichtingen, contraspionage of wetshandhaving verrichten), zijn de gegevens die zijn opgenomen in de opgaven van de volgende personen openbaar en worden zij op de website van de [hoge commissie] gepubliceerd overeenkomstig de door deze commissie vastgestelde nadere regels: verkozenen en personen die politieke ambten bekleden, staatsambtenaren en ‑functionarissen, rechters, directeuren en adjunct-directeuren van nationale of lokale overheidsinstellingen, (persoonlijke) politieke vertrouwenspersonen (al dan niet met ambtenarenstatuut), staatsambtenaren die het ambt uitoefenen van directeur of adjunct-directeur van onderafdelingen van inrichtingen of instellingen, directeuren en adjunct-directeuren van nationale en lokale overheidsbedrijven en begrotingsinstanties, directeuren en adjunct-directeuren van openbare verenigingen of instellingen die middelen ontvangen uit de nationale of lokale begroting of uit nationale of lokale overheidsmiddelen, werknemers van de Bank van Litouwen aan wie bestuurlijke bevoegdheden zijn toegekend (het toezicht op de financiële markten, de buitengerechtelijke beslechting van geschillen tussen consumenten en financiëlemarktdeelnemers alsook andere bestuurlijke taken), leden van raden van toezicht of bestuur alsook directeuren en adjunct-directeuren van vennootschappen op aandelen of besloten vennootschappen waarin de staat of een lokale overheid een deelneming bezit die recht geeft op meer dan de helft van de stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders, leden van de raad van bestuur van nationale of lokale overheidsbedrijven, de voorzitters en vicevoorzitters van politieke partijen, niet-bezoldigde consultants, assistenten en raadgevers van verkozenen en personen die politieke ambten bekleden, deskundigen die zijn erkend door commissies van het parlement van de Republiek Litouwen, leden van de ministeriële colleges, leden van de raad voor de verplichte ziektekostenverzekering, niet-bezoldigde raadgevers van de raad voor de verplichte ziektekostenverzekering, leden van de nationale gezondheidsraad, artsen, tandartsen en apothekers die werken bij nationale of lokale begrotings- of overheidsinstanties, bij nationale of lokale overheidsbedrijven of bij ondernemingen waarin de staat of een lokale overheid een deelneming bezit die recht geeft op meer dan de helft van de stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders, houders van een vergunning voor een zorginstelling of apotheek, alsook leden van de commissies voor het plaatsen van overheidsopdrachten, personen die door de directeur van een aanbestedende dienst belast zijn met het plaatsen van opdrachten volgens de vereenvoudigde procedure en deskundigen die betrokken zijn bij procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten. Wanneer een persoon van wie de gegevens openbaar zijn, niet langer de status van opgaveplichtige heeft, verwijdert de [hoge commissie] de betreffende opgave van haar website op verzoek van de betrokkene. 2. De volgende in de opgave verstrekte gegevens mogen niet openbaar worden gemaakt: het persoonlijke identificatienummer, het socialezekerheidsnummer, bijzondere persoonsgegevens en andere informatie waarvan de bekendmaking bij wet verboden is. Voorts worden de gegevens van de wederpartij bij een transactie niet gepubliceerd wanneer het om een natuurlijke persoon gaat.” |
31 |
Artikel 22 („Met controle belaste instanties en functionarissen”) van de wet betreffende belangenverzoening bepaalt: „De wijze waarop de onder de onderhavige wet vallende personen deze wet toepassen, wordt gecontroleerd door:
[...] 3. Wanneer er onderbouwde informatie bestaat dat een persoon de in deze wet neergelegde vereisten niet naleeft, verrichten de directeuren – of hun naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers – van de nationale of lokale inrichtingen of instellingen dan wel van de nationale of lokale gezamenlijk bestuurde instelling op eigen initiatief of in opdracht van de [hoge commissie] onderzoek naar de dienstactiviteiten van de in openbare dienst werkzame persoon. De [hoge commissie] wordt in kennis gesteld van de uitkomst van het onderzoek. Zij kan evalueren of de beoordeling in het onderzoeksverslag over het gedrag van de betrokkene in overeenstemming is met de bepalingen van de onderhavige wet. [...]” |
32 |
Artikel 2, lid 5, van de wet van de Republiek Litouwen betreffende de verzoening van de openbare en particuliere belangen, in de versie die vanaf 1 januari 2020 van kracht is (hierna: „gewijzigde wet betreffende belangenverzoening”), waarin het begrip „in openbare dienst werkzame personen” wordt gedefinieerd, maakt geen melding meer van personen die werkzaam zijn bij openbare verenigingen of instellingen die worden gefinancierd uit de begroting of de middelen van de staat of een lokale overheid en aan wie bestuurlijke bevoegdheden zijn toegekend. |
33 |
Artikel 4, lid 3, van de gewijzigde wet betreffende belangenverzoening bepaalt: „De bepalingen van de onderhavige wet die betrekking hebben op de opgave van particuliere belangen alsook de artikelen 11 en 13 van deze wet zijn eveneens van toepassing op: [...]
[...]” |
34 |
Artikel 2, lid 8, van de Lietuvos Respublikos asmens duomenų teisinės apsaugos įstatymas Nr. I-1374 (wet nr. I-1374 van de Republiek Litouwen betreffende de bescherming van persoonsgegevens) van 11 juni 1996 (Žin., 1996, nr. 63‑1479), in de versie die tot 16 juli 2018 van kracht was, luidde: „Onder ‚bijzondere persoonsgegevens’ wordt begrepen gegevens die betrekking hebben op ras of etnische afkomst, politieke, godsdienstige, levensbeschouwelijke of andere overtuigingen, het lidmaatschap van een vakbond, de gezondheid of het seksuele leven van een persoon, alsmede informatie die verband houdt met een strafrechtelijke veroordeling van deze persoon.” |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
35 |
De hoge commissie is een overheidsinstantie die onder meer belast is met het toezicht op de toepassing van de wet betreffende belangenverzoening en in het bijzonder met het verzamelen van de opgaven van particuliere belangen en het uitoefenen van controle daarop. |
36 |
OT is directeur van QP, een instelling naar Litouws recht die overheidsmiddelen ontvangt en die actief is op het gebied van milieubescherming. |
37 |
Bij besluit van 7 februari 2018 heeft de hoge commissie vastgesteld dat OT artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 1, van de wet betreffende belangenverzoening had geschonden door geen opgave van particuliere belangen in te dienen. |
38 |
Op 6 maart 2018 heeft OT bij de verwijzende rechter beroep tot nietigverklaring van dat besluit ingesteld. |
39 |
Ter ondersteuning van dat beroep voert OT ten eerste aan dat hij niet behoort tot de in artikel 2, lid 1, van de wet betreffende belangenverzoening bedoelde personen die een opgave van particuliere belangen moeten indienen. Als directeur van QP heeft hij namelijk geen bestuurlijke bevoegdheden en is hij niet belast met de verlening van enige openbare dienst aan de bevolking. Bovendien is QP als niet-gouvernementele organisatie niet afhankelijk van de overheid bij de verrichting van haar activiteiten. |
40 |
Ten tweede voert OT aan dat de publicatie van een opgave van particuliere belangen – gesteld al dat hij gehouden zou zijn een dergelijke opgave in te dienen – hoe dan ook inbreuk maakt op zowel zijn eigen recht op eerbiediging van zijn privéleven als dat van de andere personen die hij in voorkomend geval in zijn opgave zou moeten vermelden. |
41 |
De hoge commissie stelt dat OT verplicht was om een opgave van particuliere belangen in te dienen voor zover hij over bestuurlijke bevoegdheden beschikte binnen een instelling die financiering uit structuurfondsen van de Unie en uit de begroting van de Litouwse Staat ontving, ook al was hij geen ambtenaar en zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat hij geen bestuurlijke bevoegdheden uitoefende. Voorts merkt de hoge commissie op dat de publicatie van een dergelijke opgave weliswaar een inmenging in het privéleven van de betrokkene en zijn echtgenoot kan vormen, maar dat de wet betreffende belangenverzoening in die inmenging voorziet. |
42 |
De verwijzende rechter twijfelt of de in de wet betreffende belangenverzoening neergelegde regeling verenigbaar is met artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c) en e), en lid 3, AVG alsook met artikel 9, lid 1, AVG. Hij is van oordeel dat uit de in een opgave van particuliere belangen opgenomen persoonsgegevens informatie over het privéleven van de opgaveplichtige en zijn echtgenoot, samenwonende partner of partner alsook van zijn kinderen kan blijken, zodat de bekendmaking van deze informatie mogelijkerwijs inbreuk maakt op het recht van de betrokkenen op eerbiediging van hun privéleven. Deze gegevens zouden namelijk bijzonder gevoelige informatie kunnen openbaren, zoals het feit dat de betrokkene samenwoont of samenleeft met een persoon van hetzelfde geslacht. De bekendmaking van dergelijke informatie zou ernstige ongemakken met zich mee kunnen brengen voor het privéleven van de betrokkenen. De gegevens over geschenken die de opgaveplichtige, zijn echtgenoot, samenwonende partner of partner hebben ontvangen en over door hen verrichte transacties openbaren eveneens bepaalde details van hun privéleven. De gegevens die betrekking hebben op de naasten of kennissen van de opgaveplichtige die aan de basis kunnen liggen van een belangenconflict, onthullen voorts informatie over de familie van de opgaveplichtige en over zijn persoonlijke betrekkingen. |
43 |
Volgens de verwijzende rechter heeft de wet betreffende belangenverzoening weliswaar tot doel de eerbiediging van het transparantiebeginsel bij de uitoefening van openbare ambten te waarborgen, met name bij de besluitvorming over de behartiging van het algemeen belang, maar is de publicatie op het internet van gegevens die van invloed kunnen zijn op die besluitvorming, niet noodzakelijk om die doelstelling te bereiken. De mededeling van de persoonsgegevens aan de in artikel 5 van deze wet bedoelde instanties en de toezichthoudende taak die aan de in artikel 22 van die wet bedoelde organen is opgedragen, vormen namelijk toereikende maatregelen om de verwezenlijking van die doelstelling te waarborgen. |
44 |
Derhalve heeft de Vilniaus apygardos administracinis teismas (bestuursrechter in eerste aanleg Vilnius, Litouwen) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing
45 |
De Litouwse regering en de Europese Commissie hebben opgemerkt dat verzoeker in het hoofdgeding sinds de op 1 januari 2020 in werking getreden wijziging van de wet betreffende belangenverzoening niet langer binnen de personele werkingssfeer van deze wet valt. |
46 |
Voorts wijst de Commissie erop dat de Lietuvos Respublikos Konstitucinis Teismas (grondwettelijk hof van de Republiek Litouwen), die door de verwijzende rechter was verzocht om de grondwettigheid van een aantal bepalingen van de wet betreffende belangenverzoening te beoordelen, in een arrest van 20 september 2018 heeft vastgesteld dat artikel 10 van deze wet, dat de publicatie van gegevens over particuliere belangen oplegt, in het hoofdgeding niet aan de orde was. |
47 |
In dit verband zij eraan herinnerd dat de in artikel 267 VWEU geregelde procedure volgens vaste rechtspraak een instrument is voor de samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, waarmee het Hof de nationale rechterlijke instanties de elementen betreffende de uitlegging van het Unierecht verschaft die zij nodig hebben voor de beslechting van het bij hen aanhangige geding (arrest van 12 maart 1998, Djabali, C‑314/96, EU:C:1998:104, punt 17, en beschikking van 3 december 2020, Fedasil, C‑67/20–C‑69/20, niet gepubliceerd, EU:C:2020:1024, punt 18). |
48 |
Eveneens volgens vaste rechtspraak geldt er een vermoeden van relevantie voor de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof staat om de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter om een prejudiciële beslissing wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die het nodig heeft om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 22 februari 2022, Stichting Rookpreventie Jeugd e.a., C‑160/20, EU:C:2022:101, punt 82 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
49 |
In casu zij opgemerkt dat de verwijzende rechter in antwoord op een door het Hof toegezonden verzoek om inlichtingen heeft verduidelijkt dat de rechtmatigheid van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde besluit moet worden beoordeeld in het licht van de nationale bepalingen die van kracht waren toen dat besluit werd vastgesteld. Op grond van de wet betreffende belangenverzoening behoorden de personen die werkzaam waren bij openbare verenigingen of instellingen die worden gefinancierd uit de begroting of middelen van de staat of een lokale overheid en aan wie bestuurlijke bevoegdheden zijn toegekend, tot de personen die een opgave van particuliere belangen moesten indienen. |
50 |
De verwijzende rechter heeft er bovendien op gewezen dat verzoeker in het hoofdgeding weliswaar niet meer kan worden gelijkgesteld met een in openbare dienst werkzame persoon in de zin van de gewijzigde wet betreffende belangenverzoening, maar niettemin tot de in artikel 4, lid 3, punt 8, van deze wet bedoelde categorie van personen kan behoren en om die reden verplicht kan zijn om een opgave van particuliere belangen in te dienen. |
51 |
Voorts heeft de verwijzende rechter gepreciseerd dat in het hoofdgeding geen relevantie toekomt aan het arrest van de Lietuvos Respublikos Konstitucinis Teismas van 20 september 2018, waarbij die rechter het verzoek van de verwijzende rechter om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van artikel 10, leden 1 en 2, van de wet betreffende belangenverzoening met de grondwet van de Republiek Litouwen en met het grondwettelijke evenredigheidsbeginsel niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond dat de in het hoofdgeding te beantwoorden vraag geen betrekking heeft op de openbaarheid van de in de opgaven van particuliere belangen verstrekte gegevens, maar op de verplichting om een dergelijke opgave in te dienen. |
52 |
In dit verband heeft de verwijzende rechter gepreciseerd dat – ofschoon de in het hoofdgeding te beantwoorden vraag, zoals de Lietuvos Respublikos Konstitucinis Teismas heeft opgemerkt, inderdaad luidt of artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 1, van de wet betreffende belangenverzoening zijn geschonden doordat verzoeker in het hoofdgeding zijn verplichting om een opgave van particuliere belangen in te dienen niet is nagekomen – bij het onderzoek van de rechtmatigheid van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde besluit rekening moet worden gehouden met de uit de toepassing van artikel 10 van die wet voortvloeiende dwingende gevolgen van de indiening van een opgave van particuliere belangen, te weten de publicatie van bepaalde in een dergelijke opgave opgenomen gegevens op de website van de hoge commissie, aangezien verzoeker ter ondersteuning van zijn beroep tot nietigverklaring van dat besluit aanvoert dat die publicatie onrechtmatig is. |
53 |
Gelet op de aldus door de verwijzende rechter verstrekte gegevens volstaan de door de Litouwse regering en de Commissie aangevoerde elementen niet om het voor de prejudiciële vragen geldende vermoeden van relevantie te weerleggen en kan niet worden aangenomen dat de gevraagde uitlegging van Unierechtelijke bepalingen kennelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, noch dat het vraagstuk van hypothetische aard is, aangezien de verwijzende rechter bij de vaststelling van zijn beslissing rekening kan houden met die uitlegging. Voorts beschikt het Hof over de feitelijke en juridische gegevens die het nodig heeft om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen. |
54 |
Derhalve is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk. |
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Het ratione temporis toepasselijke recht
55 |
Met zijn vragen verzoekt de verwijzende rechter om uitlegging van de AVG. Overeenkomstig artikel 99, lid 2, AVG is deze verordening van toepassing geworden op 25 mei 2018, de datum waarop richtlijn 95/46 is ingetrokken op grond van artikel 94, lid 1, AVG. |
56 |
Derhalve is op het in het hoofdgeding aan de orde zijnde besluit, dat de hoge commissie heeft vastgesteld op 7 februari 2018, richtlijn 95/46 van toepassing. |
57 |
Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt echter dat de hoge commissie verzoeker in het hoofdgeding bij dat besluit heeft verweten dat hij in strijd met de wet betreffende belangenverzoening had nagelaten een opgave van particuliere belangen in te dienen. Gelet op de in punt 50 van dit arrest vermelde informatie en bij gebreke van aanwijzingen dat verzoeker in het hoofdgeding vóór 25 mei 2018 – de datum waarop de AVG van toepassing is geworden – een dergelijke opgave heeft ingediend, is het dan ook niet uitgesloten dat die verordening ratione temporis van toepassing is op het hoofdgeding, wat de verwijzende rechter behoort na te gaan. |
58 |
Voorts hoeft er geen onderscheid te worden gemaakt tussen de bepalingen van richtlijn 95/46 en de bepalingen van de AVG waarnaar wordt verwezen in de twee prejudiciële vragen, zoals die zijn geherformuleerd, aangezien deze bepalingen voor de uitlegging waar het Hof in de onderhavige zaak om wordt verzocht, moeten worden geacht een vergelijkbare draagwijdte te hebben (zie naar analogie arrest van 21 november 2013, Dixons Retail, C‑494/12, EU:C:2013:758, punt 18). |
59 |
Teneinde nuttige antwoorden te geven op de vragen van de verwijzende rechter, moeten deze vragen bijgevolg op grond van zowel richtlijn 95/46 als de AVG worden onderzocht. |
Eerste prejudiciële vraag
60 |
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, onder c) en e), van richtlijn 95/46 alsook artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c) en e), en artikel 6, lid 3, AVG, gelezen in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling die voorziet in het online plaatsen van persoonsgegevens die zijn opgenomen in de opgaven van particuliere belangen die door iedere directeur van een instelling die overheidsmiddelen ontvangt, moeten worden ingediend bij de nationale instantie die belast is met het verzamelen van die opgaven en het uitoefenen van controle op de inhoud daarvan. |
61 |
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat richtlijn 95/46 en de AVG – volgens artikel 1, lid 1, van deze richtlijn, gelezen in samenhang met overweging 10 ervan, en artikel 1, lid 2, AVG, gelezen in samenhang met de overwegingen 4 en 10 van deze verordening – onder meer tot doel hebben een hoog niveau van bescherming van de fundamentele vrijheden en de grondrechten van natuurlijke personen te waarborgen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, welk recht tevens is erkend in artikel 8 van het Handvest en nauw samenhangt met het in artikel 7 van het Handvest neergelegde recht op eerbiediging van het privéleven. |
62 |
Daartoe zijn in hoofdstuk II van richtlijn 95/46 alsook in de hoofdstukken II en III van de AVG de beginselen geformuleerd die van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens en zijn daarin de rechten van de betrokkene neergelegd die bij elke verwerking van persoonsgegevens moeten worden geëerbiedigd. Met name moest elke verwerking van persoonsgegevens – voordat de AVG van toepassing werd – stroken met de in de artikelen 6 en 7 van richtlijn 95/46 vastgelegde beginselen inzake de kwaliteit van de gegevens en de toelaatbaarheid van de verwerking en moet die verwerking – sinds de AVG van toepassing is – in overeenstemming zijn met de in de artikelen 5 en 6 van deze verordening neergelegde beginselen inzake gegevensverwerking en met de voorwaarden voor rechtmatigheid van de verwerking [zie in die zin arresten van 22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 96, en 24 februari 2022, Valsts ieņēmumu dienests (Verwerking van persoonsgegevens voor fiscale doeleinden), C‑175/20, EU:C:2022:124, punt 50]. |
63 |
In casu bepaalt artikel 10, lid 1, van de wet betreffende belangenverzoening dat de hoge commissie informatie die is opgenomen in de opgaven van particuliere belangen die zijn ingediend door de in deze bepaling bedoelde overheidsverantwoordelijken en waarvan de inhoud wordt omschreven in artikel 6, lid 1, van deze wet, moet publiceren op haar website, met uitzondering van de in artikel 10, lid 2, van die wet vermelde informatie. |
64 |
In dit verband zij beklemtoond dat de aan het Hof voorgelegde vragen enkel betrekking hebben op de publicatie – op de website van de hoge commissie – van de informatie die is opgenomen in de opgave van particuliere belangen die moet worden ingediend door de directeur van een instelling die overheidsmiddelen ontvangt, en niet op de verplichting om een dergelijke opgave in te dienen als zodanig of op de publicatie van een belangenopgave in andere omstandigheden. |
65 |
Aangezien de informatie die bestemd is om te worden gepubliceerd op de website van de hoge commissie, betrekking heeft op natuurlijke personen die worden geïdentificeerd aan de hand van hun voornaam en hun achternaam, gaat het om persoonsgegevens in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46 en artikel 4, punt 1, AVG, waarbij aan deze kwalificatie niet wordt afgedaan door de omstandigheid dat die informatie verband houdt met de beroepsactiviteiten van de opgaveplichtige (arrest van 9 maart 2017, Manni, C‑398/15, EU:C:2017:197, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien is de verrichting die erin bestaat persoonsgegevens weer te geven op een website, een verwerking in de zin van artikel 2, onder b), van richtlijn 95/46 en artikel 4, punt 2, AVG (zie in die zin arrest van 1 oktober 2015, Weltimmo, C‑230/14, EU:C:2015:639, punt 37), waarvoor de hoge commissie de verantwoordelijke in de zin van artikel 2, onder d), van richtlijn 95/46 en artikel 4, punt 7, AVG is [zie naar analogie arrest van 22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 101]. |
66 |
Na deze verduidelijking moet worden onderzocht of artikel 7 van richtlijn 95/46 en artikel 6 AVG, gelezen in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest, zich verzetten tegen de publicatie op het internet van een deel van de persoonsgegevens die zijn opgenomen in de opgave van particuliere belangen die moet worden ingediend door iedere directeur van een instelling die overheidsmiddelen ontvangt, zoals de publicatie waarin artikel 10 van de wet betreffende belangenverzoening voorziet. |
67 |
Artikel 7 van richtlijn 95/46 en artikel 6, lid 1, eerste alinea, AVG bevatten een uitputtende en limitatieve lijst van gevallen waarin een verwerking van persoonsgegevens kan worden geacht rechtmatig te zijn. Om als rechtmatig te kunnen worden beschouwd, moet een verwerking dan ook vallen onder een van de in die bepalingen bedoelde gevallen [zie in die zin arrest van 22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 99 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. |
68 |
Krachtens artikel 7, onder e), van richtlijn 95/46 en artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder e), AVG, die door de verwijzende rechter in zijn eerste vraag worden vermeld, is de verwerking rechtmatig wanneer zij noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen. Daarnaast is de verwerking volgens artikel 7, onder c), van richtlijn 95/46 en artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c), AVG, waaraan de verwijzende rechter heeft gerefereerd in de motivering van zijn verzoek om een prejudiciële beslissing, ook rechtmatig indien zij noodzakelijk is om te voldoen aan een op de verwerkingsverantwoordelijke rustende wettelijke verplichting. |
69 |
Met betrekking tot die twee gevallen waarin een verwerking rechtmatig is, wordt in artikel 6, lid 3, AVG gepreciseerd dat de verwerking haar grondslag moet vinden in het Unierecht of het lidstatelijke recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is, alsmede dat deze rechtsgrond moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en evenredig moet zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel. Aangezien deze vereisten een uitdrukking vormen van de uit artikel 52, lid 1, van het Handvest voortvloeiende vereisten, moeten zij in het licht van laatstgenoemde bepaling worden uitgelegd en moeten zij mutatis mutandis worden toegepast op artikel 7, onder c) en e), van richtlijn 95/46. |
70 |
In dit verband zij eraan herinnerd dat de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde grondrechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens geen absolute gelding hebben, maar moeten worden beschouwd in relatie tot hun functie in de samenleving en moeten worden afgewogen tegen andere grondrechten. Beperkingen zijn dan ook mogelijk, mits deze – overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest – bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van de grondrechten alsook het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen. Op grond van dit beginsel kunnen beperkingen slechts worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de noodzaak om de rechten en vrijheden van anderen te beschermen. Zij moeten binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke blijven en de regeling die de inmenging in de grondrechten in kwestie impliceert, moet duidelijke en nauwkeurige regels bevatten over de draagwijdte en de toepassing van de betreffende maatregel [arrest van 22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 105 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. |
71 |
Aangezien de publicatie – op de website van de hoge commissie – van een deel van de persoonsgegevens die zijn opgenomen in de opgave van particuliere belangen die moet worden ingediend door iedere directeur van een instelling die overheidsmiddelen ontvangt, voortvloeit uit een wettelijke bepaling van lidstatelijk recht dat op de hoge commissie van toepassing is, te weten artikel 10 van de wet betreffende belangenverzoening, is deze verwerking in casu noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op die instantie als verwerkingsverantwoordelijke rust, zodat zij onder de in artikel 7, onder c), van richtlijn 95/46 en artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c), AVG bedoelde hypothese valt. Derhalve hoeft niet te worden nagegaan of die verwerking tevens onder de in artikel 7, onder e), van richtlijn 95/46 en artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder e), AVG bedoelde hypothese valt. |
72 |
Voorts brengt het feit dat artikel 10 van de wet betreffende belangenverzoening – zoals blijkt uit punt 63 van het onderhavige arrest – de omvang van de aan de uitoefening van het recht op bescherming van persoonsgegevens gestelde beperking bepaalt, met zich mee dat de daaruit voortvloeiende inmenging moet worden geacht bij wet te zijn gesteld in de zin van artikel 52, lid 1, van het Handvest [zie in die zin arrest van 24 februari 2022, Valsts ieņēmumu dienests (Verwerking van persoonsgegevens voor fiscale doeleinden), C‑175/20, EU:C:2022:124, punt 54]. |
73 |
Zoals in punt 69 van het onderhavige arrest is gepreciseerd, moet artikel 10 van de wet betreffende belangenverzoening als rechtsgrond voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verwerking evenwel ook voldoen aan de overige vereisten die voortvloeien uit artikel 52, lid 1, van het Handvest en artikel 6, lid 3, AVG. Met name moet het beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel. |
74 |
In casu blijkt uit artikel 1 van de wet betreffende belangenverzoening dat deze wet, door de transparantie van de belangenopgaven tot beginsel te verheffen, tot doel heeft de voorrang van het algemeen belang bij de besluitvorming door in openbare dienst werkzame personen te waarborgen, de onpartijdigheid van de vastgestelde besluiten te garanderen en belangenconflicten alsook het ontstaan en de verbreiding van corruptie in de openbare dienst te voorkomen. |
75 |
Aangezien die doelstellingen erin bestaan de waarborgen op het gebied van integriteit en onpartijdigheid van besluitvormers van de openbare sector te versterken, belangenconflicten te voorkomen en corruptie in de openbare sector te bestrijden, zijn zij ontegenzeglijk van algemeen belang en bijgevolg gerechtvaardigd. |
76 |
Door erop toe te zien dat de besluitvormers van de openbare sector hun ambt onpartijdig en objectief uitoefenen en door te vermijden dat zij worden beïnvloed door overwegingen die verband houden met particuliere belangen, wordt er namelijk naar gestreefd een goed beheer van publieke zaken en eigendommen te waarborgen. |
77 |
Bovendien is de bestrijding van corruptie een doelstelling die de lidstaten zowel op internationaal niveau als op het niveau van de Unie hebben onderschreven. |
78 |
Op het niveau van de Unie zijn de lidstaten met name toegetreden tot de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, op grond waarvan elke lidstaat de nodige maatregelen dient vast te stellen om zowel actieve als passieve corruptie waarbij ambtenaren betrokken zijn, strafrechtelijk te beteugelen. |
79 |
Op internationaal niveau bepaalt artikel 1 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie dat de doelen van dit verdrag onder meer bestaan in het bevorderen en versterken van maatregelen om corruptie op doelmatiger en doeltreffender wijze te voorkomen en te bestrijden alsook in het bevorderen van integriteit, verantwoording en goed beheer van publieke zaken en eigendommen. Daartoe bepaalt artikel 7, lid 4, van dat verdrag dat „[e]lke staat die partij is, [ernaar] streeft [...], overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, systemen die transparantie bevorderen en tegenstrijdige belangen voorkomen, in te stellen, te handhaven en te versterken.” |
80 |
Uit de bovenstaande overwegingen vloeit voort dat de verwerking van persoonsgegevens op grond van de wet betreffende belangenverzoening ertoe strekt te beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang in de zin van artikel 52, lid 1, van het Handvest en aan doelstellingen van algemeen belang en dus gerechtvaardigde doelstellingen in de zin van artikel 6, lid 3, AVG. |
81 |
Derhalve staan de in de punten 74 en 75 van dit arrest vermelde doelstellingen overeenkomstig die bepalingen toe dat beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde rechten, mits deze beperkingen met name daadwerkelijk beantwoorden aan die doelstellingen en daarmee evenredig zijn. |
82 |
Nagegaan moet dan ook worden of het op de website van de hoge commissie plaatsen van een deel van de persoonsgegevens die zijn opgenomen in de opgave van particuliere belangen die bij die instantie moet worden ingediend door iedere directeur van een instelling die overheidsmiddelen ontvangt, geschikt is om de in artikel 1 van de wet betreffende belangenverzoening omschreven doelstellingen van algemeen belang te bereiken en niet verder gaat dan noodzakelijk is om die doelstellingen te verwezenlijken [zie naar analogie arrest van 22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 109]. |
83 |
Wat om te beginnen de vraag betreft of de publicatie op de website van de hoge commissie van persoonsgegevens die zijn opgenomen in de opgaven van particuliere belangen, geschikt is om de in artikel 1 van de wet betreffende belangenverzoening omschreven doelstelling van algemeen belang te bereiken, zij opgemerkt dat het online plaatsen van bepaalde persoonsgegevens die zijn opgenomen in de opgaven van particuliere belangen van besluitvormers van de openbare sector, deze besluitvormers ertoe kan aanzetten onpartijdig te handelen, aangezien daaruit eventuele belangenconflicten kunnen blijken die mogelijkerwijs van invloed zijn op de uitoefening van hun ambt. Dergelijke toepassing van het transparantiebeginsel is dan ook geschikt om belangenconflicten en corruptie te voorkomen, te zorgen voor een grotere verantwoordelijkheid van de actoren van de openbare sector en bijgevolg het vertrouwen van de burgers in het overheidsoptreden te versterken. |
84 |
Derhalve lijkt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maatregel geschikt om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van algemeen belang die ermee worden nagestreefd. |
85 |
Wat vervolgens het noodzakelijkheidsvereiste betreft, blijkt uit overweging 39 AVG dat aan dit vereiste is voldaan wanneer de beoogde doelstelling van algemeen belang niet redelijkerwijs even doeltreffend kan worden bereikt op een andere wijze, die minder inbreuk maakt op de grondrechten van de betrokkenen – met name het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens, die respectievelijk worden gewaarborgd door de artikelen 7 en 8 van het Handvest – waarbij afwijkingen en beperkingen van het beginsel van bescherming van persoonsgegevens binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke moeten blijven [zie in die zin arrest van 22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 110 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. In casu moet dan ook worden nagegaan of de doelstelling die erin bestaat belangenconflicten en corruptie in de openbare sector te voorkomen door het versterken van de integriteit en onpartijdigheid van de personen die in die sector verantwoordelijkheid dragen, redelijkerwijs even doeltreffend zou kunnen worden bereikt met andere maatregelen die minder inbreuk maken op het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens van directeuren van instellingen die overheidsmiddelen ontvangen. |
86 |
Bij deze beoordeling moet rekening worden gehouden met alle juridische en feitelijke gegevens die specifiek zijn voor de betrokken lidstaat, zoals het bestaan van andere maatregelen om belangenconflicten te voorkomen en corruptie te bestrijden, de omvang van die belangenconflicten en van de prevalentie van corruptie binnen de openbare dienst alsook de aard van de informatie in kwestie en het belang van de door de opgaveplichtige verrichte taken, met name zijn hiërarchische positie, de omvang van de hem in voorkomend geval toegekende bestuurlijke bevoegdheden en de bevoegdheden waarover hij beschikt om overheidsmiddelen in te zetten en te beheren. |
87 |
In casu zij in de eerste plaats opgemerkt dat de verwijzende rechter er blijkens punt 43 van dit arrest van lijkt uit te gaan dat de op de betrokkenen rustende verplichting om bij de in de artikelen 5 en 22 van de wet betreffende belangenverzoening bedoelde organen opgave te doen van hun particuliere belangen, alsmede de door die organen uitgeoefende controle op de nakoming van die verplichting en op de inhoud van die opgave, het mogelijk maken om de met die wet nagestreefde doelstellingen – te weten de voorkoming van belangenconflicten en de bestrijding van corruptie in de openbare sector – even doeltreffend te bereiken. |
88 |
Volgens de door de verwijzende rechter verstrekte toelichtingen is een van de voornaamste argumenten die de hoge commissie in het hoofdgeding heeft aangevoerd ter rechtvaardiging van de publicatie van de opgaven van particuliere belangen, het feit dat zij niet over voldoende personeel beschikt om alle bij haar ingediende opgaven daadwerkelijk te controleren. |
89 |
Benadrukt dient evenwel te worden dat de omstandigheid dat aan overheidsinstanties te weinig middelen worden toegekend, in geen geval een legitieme reden kan vormen die vermag te rechtvaardigen dat inbreuk wordt gemaakt op de door het Handvest gewaarborgde grondrechten. |
90 |
Tevens rijst de vraag of het voor het bereiken van de in artikel 1 van de wet betreffende belangenverzoening bedoelde doelstellingen van algemeen belang strikt noodzakelijk is dat de directeuren van instellingen die overheidsmiddelen ontvangen – net zoals de overige in de lijst van artikel 10, lid 1, van deze wet bedoelde functiecategorieën – onderworpen zijn aan de in die wet neergelegde openbaarheidsverplichting. |
91 |
In dit verband heeft de Litouwse regering voor het Hof uiteengezet dat de verplichting tot overlegging van een verklaring van onpartijdigheid, waaraan die directeuren krachtens het nationale recht zijn onderworpen, volstaat om de doelstellingen van de wet betreffende belangenverzoening te bereiken, zodat de toepassing van artikel 10 van deze wet op die directeuren – waarin was voorzien tot de inwerkingtreding van de gewijzigde wet betreffende belangenverzoening op 1 januari 2020 – verder ging dan voor die doelstellingen strikt noodzakelijk is. |
92 |
In de tweede plaats zij opgemerkt dat zelfs indien de publicatie van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde persoonsgegevens noodzakelijk zou blijken te zijn om de met de wet betreffende belangenverzoening nagestreefde doelstellingen te bereiken, een potentieel onbeperkt aantal personen de persoonsgegevens in kwestie kan raadplegen. Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt niet dat de Litouwse wetgever bij de vaststelling van de bepaling in kwestie heeft onderzocht of de publicatie van die gegevens op het internet – zonder enige beperking van toegang – strikt noodzakelijk is, dan wel of de met de wet betreffende belangenverzoening nagestreefde doelstellingen even doeltreffend zouden kunnen worden bereikt indien het aantal personen dat deze gegevens kan raadplegen, werd beperkt. |
93 |
In de derde plaats dient hoe dan ook in herinnering te worden gebracht dat de voorwaarde die verband houdt met de noodzakelijkheid van de verwerking, moet worden onderzocht in samenhang met het in artikel 6, lid 1, onder c), van richtlijn 95/46 en artikel 5, lid 1, onder c), AVG neergelegde beginsel van „minimale gegevensverwerking”, dat inhoudt dat persoonsgegevens toereikend en ter zake dienend moeten zijn en beperkt moeten worden tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt (zie in die zin arrest van 11 december 2019, Asociaţia de Proprietari bloc M5A-ScaraA, C‑708/18, EU:C:2019:1064, punt 48). |
94 |
Derhalve kunnen alleen gegevens waarvan de publicatie daadwerkelijk de waarborgen op het gebied van integriteit en onpartijdigheid van overheidsverantwoordelijken kan versterken, belangenconflicten kan voorkomen en corruptie in de openbare sector kan bestrijden, het voorwerp zijn van een verwerking zoals die waarin artikel 10, lid 1, van de wet betreffende belangenverzoening voorziet. |
95 |
In casu blijkt uit artikel 10, lid 2, van de wet betreffende belangenverzoening en uit de toelichtingen die de verwijzende rechter in antwoord op het door het Hof toegezonden verzoek om inlichtingen heeft verstrekt, dat het merendeel van de gegevens die krachtens artikel 6, lid 1, van die wet moeten worden opgenomen in de opgave van particuliere belangen, bestemd is om op de website van de hoge commissie te worden gepubliceerd, met uitzondering van onder meer de persoonlijke identificatienummers van de betrokkenen. |
96 |
In dit verband kan het in het kader van een doelstelling die erin bestaat belangenconflicten en corruptie in de openbare sector te voorkomen, weliswaar ter zake dienend zijn te eisen dat in de opgaven van particuliere belangen informatie wordt opgenomen op basis waarvan de opgaveplichtige kan worden geïdentificeerd, alsmede informatie over de activiteiten van de echtgenoot, samenwonende partner of partner van de opgaveplichtige, maar de onlinebekendmaking van nominatieve gegevens over de echtgenoot, samenwonende partner of partner van de directeur van een instelling die overheidsmiddelen ontvangt en over de naasten of kennissen van de opgaveplichtige die aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict, lijkt verder te gaan dan strikt noodzakelijk is. Zoals de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt namelijk niet dat de nagestreefde doelstellingen van algemeen belang niet zouden kunnen worden bereikt indien voor de publicatie uitsluitend werd verwezen naar de generieke uitdrukking van echtgenoot, samenwonende partner of partner – naargelang van het geval – samen met de ter zake dienende vermelding van de belangen die deze personen hebben in verband met hun activiteiten. |
97 |
Evenmin blijkt dat de systematische onlinepublicatie van de lijst van de door de opgaveplichtige verrichte transacties waarvan de waarde meer dan 3000 EUR bedraagt, strikt noodzakelijk is voor de nagestreefde doelstellingen. |
98 |
Ten slotte zij eraan herinnerd dat een doelstelling van algemeen belang niet kan worden nagestreefd zonder in aanmerking te nemen dat deze doelstelling moet worden verzoend met de grondrechten die bij de betreffende maatregel in het geding zijn, waarbij een zorgvuldige afweging moet worden gemaakt tussen enerzijds de doelstelling van algemeen belang en anderzijds de rechten in kwestie (arrest van 5 april 2022, Commissioner of An Garda Síochána e.a., C‑140/20, EU:C:2022:258, punt 52). Derhalve vereist de beoordeling of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verwerking evenredig is, dat wordt vastgesteld hoe ernstig de inmenging in de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens is die deze verwerking met zich meebrengt, alsmede dat wordt nagegaan of het belang van de met die verwerking nagestreefde doelstelling van algemeen belang in verhouding staat tot de ernst van deze inmenging. |
99 |
Om de ernst van die inmenging te beoordelen moet onder meer rekening worden gehouden met de aard van de persoonsgegevens in kwestie, in het bijzonder de eventueel gevoelige aard van deze gegevens, alsmede met de aard en de concrete wijze van verwerking van die gegevens, in het bijzonder het aantal personen dat toegang heeft tot die gegevens en de wijze waarop zij die toegang verkrijgen (arrest van 11 december 2019, Asociaţia de Proprietari bloc M5A-ScaraA, C‑708/18, EU:C:2019:1064, punt 57). |
100 |
In casu zij ten eerste opgemerkt dat uit de onlinebekendmaking van nominatieve gegevens over de echtgenoot, samenwonende partner of partner van de opgaveplichtige dan wel over de naasten of kennissen van de opgaveplichtige die aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict, alsmede uit de vermelding van het voorwerp van de transacties waarvan de waarde meer dan 3000 EUR bedraagt, informatie kan blijken die betrekking heeft op bepaalde gevoelige aspecten van het privéleven van de betrokkenen, daaronder begrepen bijvoorbeeld hun seksuele gerichtheid. Aangezien de in artikel 10 van de wet betreffende belangenverzoening bedoelde verwerking voorziet in een dergelijke bekendmaking van nominatieve gegevens die betrekking hebben op andere personen dan de opgaveplichtige in zijn hoedanigheid van openbare besluitvormer, betreft zij bovendien ook personen die deze hoedanigheid niet hebben en ten aanzien van wie de verwezenlijking van de doelstellingen van die wet niet op dezelfde wijze geboden is als voor de opgaveplichtige. |
101 |
De ernst van een dergelijke inmenging kan nog worden versterkt door het cumulatieve effect dat uitgaat van de persoonsgegevens die het voorwerp zijn van een publicatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, doordat de combinatie van die gegevens het mogelijk maakt een bijzonder gedetailleerd beeld van het privéleven van de betrokkenen te schetsen [zie in die zin advies 1/15 (PNR-Overeenkomst EU-Canada), van 26 juli 2017, EU:C:2017:592, punt 128]. |
102 |
Ten tweede staat het vast dat deze verwerking ertoe leidt dat die persoonsgegevens op het internet vrij toegankelijk worden gemaakt voor het grote publiek en dus voor een potentieel onbeperkt aantal personen. |
103 |
Derhalve kan die verwerking personen die om redenen die niets vandoen hebben met de doelstelling van algemeen belang die bestaat in de voorkoming van belangenconflicten en corruptie in de openbare sector, informatie wensen te verkrijgen over de persoonlijke, materiële en financiële situatie van de opgaveplichtige en zijn gezinsleden, in staat stellen om zich vrijelijk toegang te verschaffen tot die gegevens [zie in die zin arrest van 22 juni 2021, Latvijas Republikas Saeima (Strafpunten), C‑439/19, EU:C:2021:504, punt 118]. |
104 |
Zoals de advocaat-generaal in punt 78 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan de publicatie van die gegevens de betrokkenen dan ook bijvoorbeeld blootstellen aan herhaaldelijke gerichte marketing of zelfs aan het risico het slachtoffer te worden van criminele praktijken. |
105 |
Derhalve moet een verwerking als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die betrekking heeft op de in punt 100 van het onderhavige arrest bedoelde persoonsgegevens, worden beschouwd als een ernstige inmenging in de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkenen. |
106 |
De ernst van deze inmenging moet worden afgewogen tegen het belang van de doelstellingen die erin bestaan belangenconflicten en corruptie in de openbare sector te voorkomen. |
107 |
In dit verband acht het Hof het nuttig om, teneinde nogmaals te wijzen op het belang dat binnen de Unie toekomt aan de doelstelling van corruptiebestrijding, de inhoud van het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 3 februari 2014 [COM (2014) 38 final], met als titel „Corruptiebestrijdingsverslag van de EU”, in aanmerking te nemen, waaruit blijkt dat corruptie goed bestuur, goed beheer van overheidsgelden en het concurrentievermogen van de markten schaadt, de economische ontwikkeling belemmert, de democratie ondermijnt alsook sociale rechtvaardigheid en de rechtsstaat schade berokkent, en het vertrouwen van burgers in de democratische instellingen en processen kan ondermijnen. In dit verslag wordt gepreciseerd dat de gehele Unie in meer of mindere mate – naargelang van de lidstaat – met dit fenomeen wordt geconfronteerd. |
108 |
Evenzo staat in de vierde overweging van de preambule van het door de Raad van Europa vastgestelde Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie te lezen dat corruptie „een bedreiging vormt voor de rechtsstaat, de democratie en de rechten van de mens, de principes van behoorlijk bestuur, billijkheid en sociale rechtvaardigheid ondermijnt, concurrentie vervalst, economische ontwikkeling belemmert en de stabiliteit van democratische instellingen en de zedelijke grondslagen van de maatschappij in gevaar brengt”. |
109 |
Gelet op het bovenstaande staat het buiten kijf dat de bestrijding van corruptie binnen de Unie van groot belang is. |
110 |
In dit verband impliceert de afweging tussen enerzijds de inmenging die voortvloeit uit de publicatie van persoonsgegevens die zijn opgenomen in opgaven van particuliere belangen, en anderzijds de doelstellingen van algemeen belang die erin bestaan belangenconflicten en corruptie in de openbare sector te voorkomen, dat onder meer rekening wordt gehouden met het bestaan en de omvang van het fenomeen „corruptie” binnen de openbare dienst van de betrokken lidstaat, zodat de afweging die moet worden verricht tussen enerzijds die doelstellingen en anderzijds het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens van de betrokkene, niet noodzakelijk voor alle lidstaten leidt tot hetzelfde resultaat [zie naar analogie arrest van 24 september 2019, Google (Territoriale werkingssfeer van de verwijdering van links), C‑507/17, EU:C:2019:772, punt 67]. |
111 |
Bovendien moet bij die afweging – zoals blijkt uit punt 86 van het onderhavige arrest – onder meer in aanmerking worden genomen dat het algemeen belang dat gemoeid is met de publicatie van persoonsgegevens, kan variëren naargelang van het belang van de door de opgaveplichtige verrichte taken, met name zijn hiërarchische positie, de omvang van de hem in voorkomend geval toegekende bestuurlijke bevoegdheden en de bevoegdheden waarover hij beschikt om overheidsmiddelen in te zetten en te beheren (zie naar analogie arrest van 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 81). |
112 |
Na deze verduidelijking dient te worden vastgesteld dat de onlinepublicatie van het merendeel van de in de opgave van particuliere belangen opgenomen persoonsgegevens van iedere directeur van een instelling die overheidsmiddelen ontvangt, zoals de publicatie die in het hoofdgeding aan de orde is, niet voldoet aan de vereisten van een zorgvuldige afweging. Ten opzichte van een opgaveplicht die gekoppeld is aan een door de hoge commissie uitgeoefende controle op de inhoud van de opgave in kwestie, waarbij de betrokken lidstaat de doeltreffendheid van die controle moet waarborgen door dat orgaan daartoe de nodige middelen toe te kennen, vormt een dergelijke publicatie namelijk een aanzienlijk zwaardere inbreuk op de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde grondrechten, zonder dat dit kan worden gecompenseerd door voordelen die eventueel voortvloeien uit de publicatie van al die gegevens in het kader van de voorkoming van belangenconflicten en de bestrijding van corruptie. |
113 |
Bovendien bevat het dossier waarover het Hof beschikt, geen enkel element waaruit blijkt dat de nationale wettelijke regeling die van toepassing is op het hoofdgeding, waarborgen tegen de risico’s op misbruik biedt zoals die waarnaar in de punten 103 en 104 van dit arrest is verwezen. |
114 |
Ten aanzien van de gegevens die betrekking hebben op het feit dat de opgaveplichtige dan wel zijn niet bij naam genoemde echtgenoot, samenwonende partner of partner banden heeft met ondernemingen, instellingen, verenigingen of fondsen, alsmede op de door deze personen verrichte zelfstandige activiteiten en op de rechtspersonen waarvan zij vennoot of aandeelhouder zijn, moet er evenwel van worden uitgegaan dat de transparantie over het al dan niet bestaan van dergelijke belangen de burgers en de marktdeelnemers in staat stelt een getrouw beeld te krijgen van de financiële onafhankelijkheid van de personen aan wie beslissingsbevoegdheid bij het beheer van overheidsmiddelen is toegekend. Daarnaast kunnen de gegevens over andere dan van naasten ontvangen geschenken waarvan de waarde meer dan 150 EUR bedraagt, erop wijzen dat er sprake is van corruptie. |
115 |
Mits er een zorgvuldige afweging wordt verricht waarbij rekening wordt gehouden met de omvang van de beslissingsbevoegdheid waarover de opgaveplichtige beschikt en mits het beginsel van minimale gegevensverwerking in acht wordt genomen, kan de publicatie van dergelijke in de opgave van particuliere belangen opgenomen gegevens worden gerechtvaardigd door de voordelen die een dergelijke transparantie – wegens de versterking van de waarborgen op het gebied van integriteit en onpartijdigheid van overheidsverantwoordelijken – met zich meebrengt bij de voorkoming van belangenconflicten en de bestrijding van corruptie. |
116 |
Gelet op een en ander dient op de eerste prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 7, onder c), van richtlijn 95/46 alsook artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c), en lid 3, AVG, gelezen in het licht van artikel 7, artikel 8 en artikel 52, lid 1, van het Handvest, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die voorziet in de onlinepublicatie van de opgave van particuliere belangen die moet worden ingediend door iedere directeur van een instelling die overheidsmiddelen ontvangt, met name voor zover deze publicatie betrekking heeft op nominatieve gegevens over zijn echtgenoot, samenwonende partner of partner en over de naasten of kennissen van de opgaveplichtige die aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict, dan wel op elke in de laatste twaalf kalendermaanden gesloten transactie waarvan de waarde meer dan 3000 EUR bedraagt. |
Tweede prejudiciële vraag
117 |
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 8, lid 1, van richtlijn 95/46 en artikel 9, lid 1, AVG aldus moeten worden uitgelegd dat de publicatie van persoonsgegevens die indirect de politieke opvattingen, het lidmaatschap van een vakbond of de seksuele gerichtheid van een natuurlijke persoon kunnen onthullen, op de website van de overheidsinstantie die belast is met het verzamelen van de opgaven van particuliere belangen en het uitoefenen van controle op de inhoud daarvan, een verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens in de zin van die bepalingen vormt. |
118 |
Krachtens artikel 8, lid 1, van richtlijn 95/46 en artikel 9, lid 1, AVG zijn onder meer de verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, alsmede de verwerking van gegevens die betrekking hebben op iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid, verboden. Volgens het opschrift van de artikelen in kwestie gaat het om bijzondere categorieën van persoonsgegevens, waarbij deze gegevens in overweging 34 van richtlijn 95/46 en overweging 10 AVG tevens worden aangemerkt als „gevoelige gegevens”. |
119 |
In casu vormen de persoonsgegevens waarvan de publicatie verplicht is krachtens artikel 10, lid 1, van de wet betreffende belangenverzoening, uit hun aard weliswaar geen gevoelige gegevens in de zin van richtlijn 95/46 en de AVG, maar is de verwijzende rechter van oordeel dat uit de nominatieve gegevens over de echtgenoot, de samenwonende partner of de partner van de opgaveplichtige bepaalde informatie over het seksuele gedrag of de seksuele gerichtheid van de opgaveplichtige en zijn echtgenoot, samenwonende partner of partner kan worden afgeleid. |
120 |
Derhalve moet worden vastgesteld of gegevens waaruit door het leggen van beredeneerde verbanden of door deductie iemands seksuele gerichtheid kan worden afgeleid, tot bijzondere categorieën van persoonsgegevens in de zin van artikel 8, lid 1, van richtlijn 95/46 en artikel 9, lid 1, AVG behoren. |
121 |
In dit verband zij opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met haar bewoordingen, maar ook met haar context en met de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 21 december 2021, Bank Melli Iran, C‑124/20, EU:C:2021:1035, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
122 |
Artikel 8, lid 1, van richtlijn 95/46 bepaalt dat de lidstaten de verwerking van persoonlijke gegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of het lidmaatschap van een vakvereniging „blijkt”, alsmede de verwerking van gegevens die de gezondheid of het seksuele leven „betreffen”, verbieden. Artikel 9, lid 1, AVG bepaalt dat onder meer de verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond „blijken”, alsmede de verwerking van gegevens „over” gezondheid, of gegevens „met betrekking tot” iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid, verboden zijn. |
123 |
Zoals de advocaat-generaal in punt 85 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, worden door het gebruik van het werkwoord „blijken” in die bepalingen weliswaar zowel verwerkingen in aanmerking genomen die zien op intrinsiek gevoelige gegevens als verwerkingen die zien op gegevens waaruit indirect, door beredeneerde deductie of vergelijking dergelijke informatie kan worden afgeleid, maar lijken de woorden „over/met betrekking tot” en „betreffen” te impliceren dat er een directer en onmiddellijker verband moet bestaan tussen de verwerking en de betreffende gegevens, wanneer deze worden beschouwd vanuit hun intrinsieke aard. |
124 |
Deze uitlegging, die ertoe zou leiden dat er een onderscheid wordt gemaakt op basis van het soort gevoelige gegevens dat in het geding is, zou echter niet stroken met een contextuele analyse van de bepalingen in kwestie, met name artikel 4, punt 15, AVG, waarin is bepaald dat „gegevens over gezondheid” persoonsgegevens zijn die verband houden met de fysieke of mentale gezondheid van een natuurlijke persoon, waaronder gegevens over verleende gezondheidsdiensten waarmee informatie over zijn gezondheidstoestand wordt „gegeven”, en met overweging 35 AVG, waarin te lezen staat dat persoonsgegevens over gezondheid alle gegevens dienen te omvatten die betrekking hebben op de gezondheidstoestand van een betrokkene en die informatie „geven” over de lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand van de betrokkene in het verleden, het heden en de toekomst. |
125 |
Dat de begrippen „bijzondere categorieën van persoonsgegevens” en „gevoelige gegevens” ruim dienen te worden uitgelegd, vindt voorts steun in de – in punt 61 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte – doelstelling van richtlijn 95/46, die erin bestaat een hoog niveau van bescherming van de fundamentele vrijheden en de grondrechten van natuurlijke personen, met name van hun privéleven, te waarborgen in verband met de verwerking van persoonsgegevens die hen betreffen (zie in die zin arrest van 6 november 2003, Lindqvist, C‑101/01, EU:C:2003:596, punt 50). |
126 |
De tegenovergestelde uitlegging zou bovendien indruisen tegen de met artikel 8, lid 1, van richtlijn 95/46 en artikel 9, lid 1, AVG nagestreefde doelstelling, die erin bestaat een verhoogde bescherming te bieden tegen verwerkingen die – zoals blijkt uit overweging 33 van richtlijn 95/46 en overweging 51 AVG – wegens de bijzondere gevoeligheid van de gegevens die er het voorwerp van zijn, een bijzonder ernstige inmenging kunnen opleveren in de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde grondrechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens [zie in die zin arrest van 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 44]. |
127 |
Derhalve kunnen bovengenoemde bepalingen niet aldus worden uitgelegd dat de verwerking van persoonsgegevens die indirect gevoelige informatie over een natuurlijke persoon kunnen onthullen, niet onder de in die bepalingen neergelegde regeling inzake verhoogde bescherming valt, omdat anders afbreuk wordt gedaan aan het nuttig effect van deze regeling alsook aan de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen die zij beoogt te waarborgen. |
128 |
Gelet op een en ander dient op de tweede prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, van richtlijn 95/46 en artikel 9, lid 1, AVG aldus moeten worden uitgelegd dat de publicatie van persoonsgegevens die indirect de seksuele gerichtheid van een natuurlijke persoon kunnen onthullen, op de website van de overheidsinstantie die belast is met het verzamelen van de opgaven van particuliere belangen en het uitoefenen van controle op de inhoud daarvan, een verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens in de zin van die bepalingen vormt. |
Kosten
129 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Litouws.