EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CJ0739

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 maart 2021.
VK tegen An Bord Pleanála.
Verzoek van de Supreme Court om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten door advocaten – Richtlijn 77/249/EEG – Artikel 5 – Verplichting voor een bezoekende advocaat die een cliënt in het kader van een nationale gerechtelijke procedure vertegenwoordigt om samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent – Grenzen.
Zaak C-739/19.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2021:185

 ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

10 maart 2021 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten door advocaten – Richtlijn 77/249/EEG – Artikel 5 – Verplichting voor een bezoekende advocaat die een cliënt in het kader van een nationale gerechtelijke procedure vertegenwoordigt om samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent – Grenzen”

In zaak C‑739/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supreme Court (hoogste rechterlijke instantie, Ierland) bij beslissing van 4 oktober 2019, ingekomen bij het Hof op 7 oktober 2019, in de procedure

VK

tegen

An Bord Pleanála,

in tegenwoordigheid van:

The General Council of the Bar of Ireland,

The Law Society of Ireland and the Attorney General,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, L. Bay Larsen (rapporteur), C. Toader, M. Safjan en N. Jääskinen, rechters,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 september 2020,

gelet op de opmerkingen van:

VK, vertegenwoordigd door B. Ohlig, Rechtsanwältin,

The General Council of the Bar of Ireland, vertegenwoordigd door E. Gilson en D. Spring, solicitors, W. Abrahamson, barrister-at-law, en P. Leonard, SC,

The Law Society of Ireland and the Attorney General, vertegenwoordigd door C. Callanan en S. McLoughlin, solicitors, en M. Collins, SC,

Ierland, vertegenwoordigd door M. Browne, G. Hodge, J. Quaney en A. Joyce als gemachtigden, bijgestaan door M. Gray en R. Mulcahy, SC,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. Rodríguez de la Rúa Puig als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk, L. Malferrari en L. Armati als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 december 2020,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5 van richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (PB 1977, L 78, blz. 17).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen VK en An Bord Pleanála (beroepsinstantie voor ruimtelijke ordening, Ierland) over de verplichting voor de bezoekende advocaat van verzoeker in het hoofdgeding om in het kader van diens vertegenwoordiging ten overstaan van de verwijzende rechter samen te werken met een plaatselijke advocaat.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Artikel 1 van richtlijn 77/249 luidt als volgt:

„1.   Deze richtlijn is binnen de daarin aangegeven grenzen en onder de daarin gestelde voorwaarden van toepassing op de werkzaamheden die advocaten bij wijze van dienstverrichting uitoefenen.

[...]

2.   Onder ‚advocaat’ wordt verstaan eenieder die gerechtigd is zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder een der volgende benamingen:

[...]

Duitsland: Rechtsanwalt

[...]”

4

Artikel 5 van deze richtlijn bepaalt:

„Voor het uitoefenen van de werkzaamheden betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte kan een lidstaat een advocaat, als bedoeld in artikel 1, de verplichting opleggen:

overeenkomstig de plaatselijke voorschriften of gebruiken in de lidstaat van ontvangst te worden voorgesteld aan de president van het gerecht en in voorkomend geval aan de bevoegde deken;

samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent en die in voorkomend geval verantwoordelijk is tegenover dat gerecht of met een ‚avoué’ of ‚procuratore’ die bij dat gerecht praktijk uitoefent.”

Iers recht

5

Regulation 2, lid 1, van de European Communities (Freedom to Provide Services) (Lawyers) Regulations 1979 [regeling inzake het vrij verrichten van diensten (advocaten) van 1979; hierna: „wettelijke regeling van 1979”], waarbij de bepalingen van richtlijn 77/249 in Iers recht zijn omgezet, definieert het begrip „bezoekende advocaat” (visiting lawyer) aan de hand van een verwijzing naar de lijst in artikel 1, lid 2, van richtlijn 77/249.

6

Regulation 6 van de wettelijke regeling van 1979 bepaalt:

„Wanneer een bezoekende advocaat op het grondgebied van de [Ierse] Staat werkzaamheden uitoefent met betrekking tot de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte, werkt hij samen met een advocaat die bevoegd is om bij het betrokken gerecht praktijk uit te oefenen en die in voorkomend geval verantwoordelijk is tegenover dat gerecht.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

7

VK is verwikkeld in een hogerberoepsprocedure bij de Supreme Court (hoogste rechterlijke instantie, Ierland) met betrekking tot de kosten van de gerechtelijke procedure die was ingeleid tegen de bouwvergunning voor een faciliteit voor de inspectie van kadavers in de nabijheid van zijn boerderij.

8

De onderhavige verwijzing vindt plaats in het kader van een geschil dat reeds eerder het voorwerp vormde van een prejudiciële verwijzing door de Supreme Court, die heeft geleid tot het arrest van 17 oktober 2018, Klohn (C‑167/17, EU:C:2018:833).

9

VK had toen besloten om ten overstaan van de Supreme Court zijn eigen verdediging op zich te nemen.

10

Bij het Hof werd hij vertegenwoordigd door O, een in Duitsland gevestigde Rechtsanwältin (advocate).

11

Na de uitspraak van het arrest van 17 oktober 2018, Klohn (C‑167/17, EU:C:2018:833), is de zaak terugverwezen naar de Supreme Court, zodat deze met inachtneming van de uit dat arrest voortvloeiende uitlegging van de relevante bepalingen van Unierecht het door VK ingestelde hoger beroep kon afdoen.

12

In deze context heeft VK de – niet in Ierland gevestigde – O willen aanstellen om zijn belangen ten overstaan van de Supreme Court te behartigen.

13

De verwijzende rechter stelt zich vragen bij de verenigbaarheid met het Unierecht van regulation 6 van de wettelijke regeling van 1979, waarbij de bezoekende advocaat wordt verplicht om een beroep te doen op de diensten van een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, ook in het kader van een procedure waarin een partij zijn eigen verdediging op zich mag nemen.

14

Met name vraagt hij zich af welke uitlegging moet worden gegeven aan het arrest van 25 februari 1988, Commissie/Duitsland (427/85, EU:C:1988:98), waarin is onderzocht of een lidstaat mag verlangen dat een bezoekende advocaat samenwerkt met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent. In wezen wenst de verwijzende rechter te vernemen of de in dat arrest gegeven uitlegging eraan in de weg staat dat de bezoekende advocaat wordt verplicht samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, in alle gevallen waarin zijn cliënt naar nationaal recht gerechtigd zou zijn om zijn eigen verdediging op zich te nemen.

15

De verwijzende rechter merkt op dat de verplichting om „samen te werken” van beperkte omvang is. Zo hoeft de advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, niet de gevolmachtigde advocaat te zijn, noch de advocaat die de zaak aan de rechter voorlegt. Het wordt aan de twee betrokken advocaten, dat wil zeggen de bezoekende advocaat en de advocaat die bevoegd is om bij het betrokken Ierse gerecht praktijk uit te oefenen, overgelaten om hun onderlinge rol af te bakenen. De rol van de advocaat die bevoegd is om bij het betrokken gerecht praktijk uit te oefenen bestaat er in de regel in dat hij de bezoekende advocaat bijstaat wanneer met het oog op een passende vertegenwoordiging van de cliënt en het naar behoren in acht nemen van de verplichtingen ten overstaan van het betrokken gerecht kennis of advies nodig is wat betreft het recht, de rechtspraktijk en de procedure, of zelfs de beroepsethiek, die op nationaal niveau van toepassing zijn. De omvang van deze samenwerking hangt dus sterk af van de omstandigheden van elk concreet geval, waarbij ervan uit wordt gegaan dat er een reëel risico bestaat dat een bezoekende advocaat onbedoeld zijn verplichtingen jegens zijn cliënt of jegens het aangezochte gerecht niet nakomt zonder bijstand op deze gebieden van een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent.

16

Tot slot wijst de verwijzende rechter erop dat een van de deontologische verplichtingen van elke advocaat die een partij ten overstaan van de Ierse rechter vertegenwoordigt, erin bestaat dat hij alle relevante rechtsgebieden onderzoekt en alle juridische elementen – van wetgevende of jurisprudentiële aard – die van invloed kunnen zijn op het goede procesverloop, onder de aandacht van het betrokken gerecht brengt. Deze verplichting geldt ook indien die elementen ongunstig zouden zijn voor de door de betrokken advocaat verdedigde zaak. Zij vormt een kenmerk van de procedures in de common-law-landen, waar het in hoofdzaak de partijen zijn – en niet de rechter zelf – die het nodige onderzoek verrichten om de rechter in staat te stellen een deugdelijke uitspraak over de aan hem voorgelegde rechtsvragen te doen. Dit zou slechts anders zijn indien die partijen hun eigen verdediging op zich zouden nemen; in dat geval zouden de rechters zelf de rechtsvragen moeten onderzoeken.

17

In die omstandigheden heeft de Supreme Court de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Is het voor een lidstaat verboden om gebruik te maken van de optie in artikel 5 van richtlijn 77/249 [...], op grond waarvan een lidstaat een advocaat die een cliënt in rechte vertegenwoordigt ertoe kan verplichten ‚samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent’, in alle gevallen waarin de partij die de bezoekende advocaat in een dergelijke procedure wenst te vertegenwoordigen, het recht heeft om zichzelf te vertegenwoordigen?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, op basis van welke factoren moet de nationale rechter dan beoordelen of het is toegestaan om een verplichting om ‚samen te werken’ op te leggen?

3)

Zou met name het opleggen van een beperkte verplichting om ‚samen te werken’, zoals […] beschreven in de […] verwijzingsbeslissing, neerkomen op een evenredige inbreuk op de vrijheid van advocaten om diensten te verrichten die gerechtvaardigd is uit hoofde van het algemeen belang, te weten de noodzaak om de eindgebruikers van juridische diensten te beschermen en de noodzaak om een goede rechtsbedeling te waarborgen?

4)

Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, geldt dit standpunt dan in alle omstandigheden en zo niet, met welke factoren moet de nationale rechter dan rekening houden bij de beoordeling of een dergelijke verplichting in een bepaald geval kan worden opgelegd?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

18

Met zijn vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5 van richtlijn 77/249, gelet op de doelstelling van een goede rechtsbedeling, aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een advocaat die diensten verricht ter vertegenwoordiging van zijn cliënt wordt verplicht om samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent en die in voorkomend geval jegens dat gerecht verantwoordelijk is in het kader van een stelsel waarin aan advocaten deontologische en procedurele verplichtingen worden opgelegd, zoals de verplichting om met het oog op het goede procesverloop alle juridische elementen – van wetgevende of jurisprudentiële aard – mede te delen aan het betrokken gerecht, waaraan de justitiabele niet hoeft te voldoen wanneer hij beslist om zijn eigen verdediging op zich te nemen.

19

Er zij aan herinnerd dat richtlijn 77/249, die maatregelen behelst die beogen de daadwerkelijke uitoefening van de werkzaamheden van advocaat bij wijze van dienstverrichting te vergemakkelijken, onder meer moet worden uitgelegd in het licht van artikel 56 VWEU, dat iedere beperking van de vrijheid van dienstverrichting verbiedt en noopt tot opheffing van iedere discriminatie ten aanzien van een dienstverrichter die gebaseerd is op zijn nationaliteit of op de omstandigheid dat hij gevestigd is in een andere lidstaat dan die waar de dienst moet worden verricht (zie in die zin arrest van 25 februari 1988, Commissie/Duitsland, 427/85, EU:C:1988:98, punten 11 en 13).

20

De door een nationale wettelijke regeling opgelegde verplichting om samen te werken met een nationale advocaat vormt stellig een beperking van het vrij verrichten van diensten door advocaten uit andere lidstaten, aangezien zij inhoudt dat een justitiabele die een beroep wil doen op een in een andere lidstaat gevestigde advocaat, extra kosten moet maken in vergelijking met een justitiabele die beslist om gebruik te maken van de diensten van een in de lidstaat van de betrokken procedure gevestigde advocaat.

21

Richtlijn 77/249 moet ook worden uitgelegd in het licht van artikel 57, derde alinea, VWEU, waaruit het Hof heeft afgeleid dat, gelet op de bijzondere aard van sommige diensten, bepaalde specifieke eisen die aan de dienstverrichter worden gesteld teneinde voor dat type werkzaamheden geldende regels te kunnen toepassen, niet als onverenigbaar met het VWEU kunnen worden beschouwd, doch dat de vrijheid van dienstverrichting, als grondbeginsel van het VWEU, slechts kan worden beperkt door regelingen die hun rechtvaardiging vinden in het algemeen belang en die gelden voor iedere persoon die op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst werkzaam is, voor zover dat belang niet wordt gewaarborgd door de regels waaraan de dienstverrichter is onderworpen in de lidstaat waar hij is gevestigd (zie in die zin arrest van 25 februari 1988, Commissie/Duitsland, 427/85, EU:C:1988:98, punt 12).

22

In dat verband moet erop worden gewezen dat de bescherming van de consumenten, met name degenen ten behoeve van wie juridische diensten worden verricht door personen die betrokken zijn bij de rechtspleging, en een goede rechtsbedeling behoren tot de doelstellingen die kunnen worden beschouwd als dwingende redenen van algemeen belang die een beperking van de vrijheid van dienstverrichting kunnen rechtvaardigen (arrest van 18 mei 2017, Lahorgue, C‑99/16, EU:C:2017:391, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23

In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de betrokken Ierse wettelijke regeling de bescherming van de goede rechtsbedeling en van de justitiabele als consument beoogt.

24

Daarnaast dienen maatregelen die de vrijheid van dienstverrichting beperken, evenwel ook geschikt te zijn om de verwezenlijking van het beoogde doel te waarborgen en mogen zij niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken (zie in die zin arrest van 18 mei 2017, Lahorgue, C‑99/16, EU:C:2017:391, punt 31).

25

In het arrest van 25 februari 1988, Commissie/Duitsland (427/85, EU:C:1988:98), heeft het Hof in de eerste plaats in punt 13 van dat arrest opgemerkt dat partijen in gerechtelijke procedures waarin het Duitse recht geen bijstand van een advocaat vereiste, zelf hun zaak konden behartigen, en dat het Duitse recht in die gevallen ook vertegenwoordiging toeliet door iemand die geen advocaat of specialist was, mits deze niet beroepsmatig optrad. In de tweede plaats heeft het Hof in de punten 14 en 15 van dat arrest vastgesteld dat er in die omstandigheden geen overwegingen van algemeen belang leken te zijn die konden rechtvaardigen dat in gerechtelijke procedures waarin bijstand van een advocaat niet verplicht was, een advocaat die in een andere lidstaat bij een balie is ingeschreven en beroepsmatig diensten verricht, verplicht werd met een Duitse advocaat samen te werken. Derhalve heeft het Hof geoordeeld dat de Duitse wetgeving in strijd was met richtlijn 77/249 en met de artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag, thans de artikelen 56 en 57 VWEU, voor zover zij in dergelijke gerechtelijke procedures de advocaat/dienstverrichter verplichtte samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent.

26

Evenzo heeft het Hof in punt 18 van het arrest van 10 juli 1991, Commissie/Frankrijk (C‑294/89, EU:C:1991:302), opgemerkt dat de Franse wetgeving voor bepaalde procedures bij rechterlijke instanties niet vereiste dat de partijen werden bijgestaan door een advocaat en dat ingevolge die wetgeving partijen daarentegen zelf hun verdediging mochten verzorgen of, in de procedures bij de handelsrechter, zich mochten laten bijstaan en vertegenwoordigen door iemand die geen advocaat was, maar een bijzondere volmacht aantoonde. Vervolgens heeft het in punt 19 van dat arrest vastgesteld dat in het kader van acties in rechte waarvoor de Franse wetgeving de bijstand van een advocaat niet dwingend voorschreef, de advocaat/dienstverrichter derhalve niet kon worden verplicht samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent.

27

Ook al bood de nationale wettelijke regeling die aan de orde was in de zaken die hebben geleid tot de arresten van 25 februari 1988, Commissie/Duitsland (427/85, EU:C:1988:98), en 10 juli 1991, Commissie/Frankrijk (C‑294/89, EU:C:1991:302), de partijen eveneens de mogelijkheid, zoals in het hoofdgeding, om hun eigen verdediging op zich te nemen, benadrukt moet worden dat in die zaken de verplichtingen die op respectievelijk de partijen en de rechter rustten met betrekking tot het aanwijzen van de relevante rechtsregels – anders dan het geval is voor de verplichtingen die in het hoofdgeding gelden – dezelfde waren ongeacht of een partij haar eigen verdediging op zich nam dan wel werd bijgestaan door een advocaat.

28

Bijgevolg moeten punt 13 van het arrest van 25 februari 1988, Commissie/Duitsland (427/85, EU:C:1988:98), en punt 17 van het arrest van 10 juli 1991, Commissie/Frankrijk (C‑294/89, EU:C:1991:302), volgens welke artikel 5 van richtlijn 77/249 niet tot gevolg kan hebben dat aan een advocaat/dienstverrichter eisen worden gesteld waarvoor niets overeenkomstigs is te vinden in de beroepsregels die zouden gelden indien het niet ging om een dienstverrichting in de zin van het EEG-Verdrag, thans het VWEU, worden gelezen in de specifieke context van de zaken die tot die arresten hebben geleid.

29

Zoals met name uit punt 16 van het onderhavige arrest blijkt, zijn de verplichtingen die respectievelijk op de partijen en de rechter rusten met betrekking tot het aanwijzen van de relevante rechtsregels in een procedure bij de Ierse rechterlijke instanties, niet dezelfde naargelang een partij haar eigen verdediging op zich neemt dan wel wordt vertegenwoordigd door een advocaat. In dit laatste geval staat het aan de advocaat om voor de Ierse rechterlijke instanties het nodige juridische onderzoek te verrichten dat noodzakelijk is voor het goede procesverloop, terwijl deze taak toekomt aan het betrokken gerecht wanneer een partij ervoor kiest haar eigen verdediging op zich te nemen.

30

Wanneer die verplichtingen, zoals het geval was in de zaken die hebben geleid tot de in punt 28 van het onderhavige arrest aangehaalde arresten, dezelfde zijn ongeacht of een partij haar eigen verdediging op zich neemt dan wel zich laat bijstaan door een advocaat, moet worden geoordeeld dat, aangezien de doelstelling van een goede rechtsbedeling in het eerste geval kan worden verwezenlijkt, deze a fortiori kan worden verwezenlijkt wanneer de partij wordt bijgestaan door een bezoekende advocaat als bedoeld in richtlijn 77/249.

31

Dit geldt echter niet wanneer deze verplichtingen, zoals in het hoofdgeding, verschillen naargelang een partij haar eigen verdediging op zich neemt dan wel wordt bijgestaan door een advocaat. In dit verband kan uit de omstandigheid dat de doelstelling van een goede rechtsbedeling kan worden verwezenlijkt wanneer een partij in het kader van een bepaald stelsel van procesregels zelf haar verdediging op zich neemt, niet worden afgeleid dat deze doelstelling wordt verwezenlijkt wanneer de partij wordt bijgestaan door een bezoekende advocaat in de zin van richtlijn 77/249 en wanneer de procesregels verschillen en strenger zijn dan die welke gelden voor een partij die haar eigen verdediging op zich neemt.

32

In een dergelijk geval vormt een aan een goede rechtsbedeling ontleende reden van algemeen belang een dwingende reden van algemeen belang die de verplichting van een bezoekende advocaat om samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, kan rechtvaardigen. Zoals het Hof in zijn arrest van 25 februari 1988, Commissie/Duitsland (427/85, EU:C:1988:98, punt 23), heeft geoordeeld, kunnen de lidstaten immers op grond van richtlijn 77/249 van de advocaat/dienstverrichter verlangen dat hij samenwerkt met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, teneinde eerstgenoemde advocaat in staat te stellen de hem door zijn cliënt toevertrouwde taken te vervullen, met inachtneming van de goede rechtsbedeling. Vanuit dit oogpunt bezien, heeft deze verplichting tot doel de advocaat/dienstverrichter de noodzakelijke ondersteuning te bieden om te handelen in een ander gerechtelijk stelsel dan dat waarin hij gewoonlijk werkzaam is en het betrokken gerecht de zekerheid te geven dat deze advocaat daadwerkelijk over die ondersteuning beschikt en dat hij dus in staat is de toepasselijke procedurele en deontologische regels volledig in acht te nemen.

33

Wat de vraag betreft of deze verplichting evenredig is, zij eraan herinnerd dat de advocaat/dienstverrichter volgens de door de verwijzende rechter verstrekte informatie wordt geacht aan de nationale rechterlijke instanties de naam mee te delen van een advocaat die overeenkomstig het Ierse recht praktijk uitoefent en die hem zal bijstaan indien de goede vertegenwoordiging van de cliënt en de correcte nakoming van de verplichtingen jegens het betrokken gerecht kennis of advies zouden vereisen die juist nodig zou kunnen zijn wegens de eventueel beperkte kennis die de advocaat/dienstverrichter bezit van potentieel relevante aspecten van het recht, de rechtspraktijk en de procedure, en zelfs van de nationale beroepsethiek. Volgens die informatie is het echter niet noodzakelijk dat de advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, de gemachtigde advocaat is, noch de advocaat die de zaak in rechte aanhangig maakt. Het staat immers aan de bezoekende advocaat en de advocaat die bevoegd is om bij het betrokken Ierse gerecht praktijk uit te oefenen om de precieze rol van elk van hen te bepalen, waarbij de rol van deze laatste er veeleer in zal bestaan zich te laten aanwijzen als advocaat die de bezoekende advocaat bijstaat.

34

In dit verband moet worden benadrukt dat de flexibiliteit die kenmerkend is voor de samenwerking tussen de bezoekende advocaat en de advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, zoals beschreven door de verwijzende rechter, overeenstemt met de wijze waarop het Hof deze samenwerking heeft opgevat in het kader van de uitlegging en toepassing van artikel 5 van richtlijn 77/249. Volgens deze opvatting valt het aan te nemen dat die twee advocaten in staat zijn om tezamen, met inachtneming van de deontologische regels die toepasselijk zijn in de ontvangende lidstaat en op basis van hun professionele zelfstandigheid, hun samenwerking in een vorm te gieten die in overeenstemming is met het hun gegeven mandaat (zie in die zin arresten van 25 februari 1988, Commissie/Duitsland, 427/85, EU:C:1988:98, punt 24, en 10 juli 1991, Commissie/Frankrijk, C‑294/89, EU:C:1991:302, punt 31).

35

In die omstandigheden lijkt de inbreuk op de vrijheid van dienstverlening, zoals de advocaat-generaal in punt 76 van zijn conclusie in wezen heeft aangegeven, niet verder te gaan dan noodzakelijk is om de doelstelling van een goede rechtsbedeling te verwezenlijken.

36

Niettemin moet er ook op worden gewezen dat, zoals de advocaat-generaal in punt 75 van zijn conclusie heeft opgemerkt, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Ierse wettelijke regeling lijkt te worden gekenmerkt door het feit dat zij geen enkele uitzondering bevat op de verplichting om samen te werken met een advocaat die praktijk uitoefent bij het betrokken gerecht.

37

Zoals de advocaat-generaal in de punten 80 en 81 van zijn conclusie heeft aangegeven, moet worden vastgesteld dat een dergelijke verplichting in bepaalde omstandigheden overbodig zou kunnen blijken te zijn en dus verder zou kunnen gaan dan noodzakelijk is om de doelstelling van een goede rechtsbedeling te verwezenlijken.

38

Dit zou met name het geval zijn wanneer de bezoekende advocaat, gelet op zijn loopbaan, de justitiabele op dezelfde wijze kan vertegenwoordigen als een advocaat die gewoonlijk praktijk uitoefent voor het betrokken nationale gerecht. Het staat aan dit gerecht om in de specifieke omstandigheden van de zaak te beoordelen of beroepservaring in de ontvangende lidstaat in aanmerking kan worden genomen als voldoende bewijs daarvoor.

39

In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat O verklaart dat zij meerdere jaren in Ierland heeft gewerkt onder de voorwaarden van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PB 1998, L 77, blz. 36), hetgeen zou kunnen laten vermoeden dat deze advocaat de justitiabele op dezelfde wijze kan vertegenwoordigen als een advocaat die bevoegd is om bij het betrokken gerecht praktijk uit te oefenen. Volgens vaste rechtspraak staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit het geval is (zie in die zin arrest van 2 april 2020, Comune di Gesturi, C‑670/18, EU:C:2020:272, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40

Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 5 van richtlijn 77/249 aldus moet worden uitgelegd dat:

dit artikel er, gelet op de doelstelling van een goede rechtsbedeling, als zodanig niet aan in de weg staat dat een advocaat die diensten verricht ter vertegenwoordiging van zijn cliënt wordt verplicht om samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent en die in voorkomend geval jegens dat gerecht verantwoordelijk is in het kader van een stelsel waarin aan advocaten deontologische en procedurele verplichtingen worden opgelegd, zoals de verplichting om met het oog op het goede procesverloop alle juridische elementen – van wetgevende of jurisprudentiële aard – mede te delen aan het betrokken gerecht, waaraan de justitiabele niet hoeft te voldoen wanneer hij beslist om zijn eigen verdediging op zich te nemen;

de verplichting voor een bezoekende advocaat om samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, in een stelsel waarin zij hun respectieve rollen kunnen bepalen en gelet op de doelstelling van een goede rechtsbedeling, niet onevenredig is wanneer de advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, in de regel alleen tot taak heeft om de bezoekende advocaat bij te staan teneinde hem in staat te stellen zijn cliënt goed te vertegenwoordigen en zijn verplichtingen jegens dat gerecht naar behoren na te komen;

een algemene verplichting om samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, waarbij de ervaring van de bezoekende advocaat niet in aanmerking kan worden genomen, verder zou gaan dan noodzakelijk is om de doelstelling van een goede rechtsbedeling te verwezenlijken.

Kosten

41

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 5 van richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten moet aldus worden uitgelegd dat:

 

dit artikel er, gelet op de doelstelling van een goede rechtsbedeling, als zodanig niet aan in de weg staat dat een advocaat die diensten verricht ter vertegenwoordiging van zijn cliënt wordt verplicht om samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent en die in voorkomend geval jegens dat gerecht verantwoordelijk is in het kader van een stelsel waarin aan advocaten deontologische en procedurele verplichtingen worden opgelegd, zoals de verplichting om met het oog op het goede procesverloop alle juridische elementen – van wetgevende of jurisprudentiële aard – mede te delen aan het betrokken gerecht, waaraan de justitiabele niet hoeft te voldoen wanneer hij beslist om zijn eigen verdediging op zich te nemen;

de verplichting voor een bezoekende advocaat om samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, in een stelsel waarin zij hun respectieve rollen kunnen bepalen en gelet op de doelstelling van een goede rechtsbedeling, niet onevenredig is wanneer de advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, in de regel alleen tot taak heeft om de bezoekende advocaat bij te staan teneinde hem in staat te stellen zijn cliënt goed te vertegenwoordigen en zijn verplichtingen jegens dat gerecht naar behoren na te komen;

een algemene verplichting om samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent, waarbij de ervaring van de bezoekende advocaat niet in aanmerking kan worden genomen, verder zou gaan dan noodzakelijk is om de doelstelling van een goede rechtsbedeling te verwezenlijken.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top